De informatiemanagement-matrix Door D.S. Tan De informatiemanagement-matrix wordt gevormd door de mate van (de)centralisatie van de informatievoorziening uit te zetten tegen de mate van zelf doen/uitbesteden. Welke de optimale mix is van centraal/decentraal en zelf doen/uitbesteden is afhankelijk van situationele factoren. Veel bedrijven en non-profit instellingen kampen met het probleem hoe de informatievoorziening zo goed mogelijk te organiseren. Een interessant hulpmiddel hierbij kan zijn de mate van (de)centraliseren en de mate waarin de informatievoorziening wordt uitbesteed af te zetten tegen de belangrijkste kenmerken van de organisatie. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste situationele, bedrijfsgebonden factoren die hierbij een rol spelen. Uiteindelijk wordt een 'informatiemanagement-matrix' geschetst waarin de positie van de eigen onderneming kan worden bepaald en als het ware kan worden 'afgelezen' welke mix van (de)centraliseren en uitbesteden/zelf doen het beste resultaat oplevert. Het artikel is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt aangegeven welke situationele factoren een rol spelen bij het organiseren van de informatievoorziening. Vervolgens wordt nagegaan welke invloed deze factoren hebben op de mate van (de)centralisatie die kan worden gekozen en op de mate van uitbesteden/zelf doen. Tenslotte worden beide spanningsvelden, (de)centralisatie en uitbesteden/zelf doen, in relatie gebracht met de basisconfiguraties van organisaties die door Mintzberg zijn onderscheiden. SITUATIONELE FACTOREN De organisatie van de informatievoorziening in bedrijven en instellingen omvat allereerst het vaststellen van de informatie-activiteiten die moeten worden verricht om de gestelde doelen te realiseren en vervolgens het structureren van deze activiteiten. Zij wordt primair bepaald door de toedeling van informatietaken aan respectievelijk gebruikers, interne informaticadeskundigen en externe informaticadeskundigen, als ook de toewijzing van beslissingsbevoegdheden: de mate van centralisatie/decentralisatie. Hoewel de zelfwerkzaamheid van gebruikers toeneemt, blijkt in de praktijk dat in de administratieve en bestuurlijke automatisering de meeste informatietaken nog steeds door informaticadeskundigen worden verricht. Bij kleinere organisaties (met minder dan 100 medewerkers) moeten ook uitvoerende informatietaken worden toegewezen aan gebruikers. Bij grotere organisaties zijn de mogelijkheden voor verbijzondering groter en worden informatietaken voornamelijk toegewezen aan expliciet daartoe aangestelde informaticadeskundigen. Dit geldt met name voor de informatietaken op operationeel niveau. Bij de administratieve en bestuurlijke automatisering in grotere organisaties wordt het zelf doen dan ook hoofdzakelijk ingevuld door eigen informaticadeskundigen. Er kunnen derhalve twee spanningsvelden worden onderscheiden die bepalend zijn voor de organisatie van de informatievoorziening (zie figuur 1): centraliseren versus decentraliseren en zelf doen versus uitbesteden. Volgens de contingentietheorie bestaat er niet één universeel beste organisatiestructuur, maar is deze afhankelijk van situationele (contingentie)-factoren. Met de optimale organisatie wordt dan ook bedoeld de meest geschikte organisatie onder de gegeven omstandigheden. Verschillende 1 auteurs (onder anderen Achterberg, 1986, Earl, 1989 en Looijen, 1988) hebben de invloed van een groot aantal contingentievariabelen op de organisatie van de informatievoorziening onderzocht. De vijf belangrijkste zijn: de structuur van het bedrijf; de cultuur van het bedrijf; het belang van informatietechnologie voor het bedrijf; de fase waarin het gebruik van informatietechnologie zich bevindt; de automatiseringserfenis. Hierbij is er wel vanuit gegaan dat strategie, primair proces en omgevingsfactoren voldoende zijn verdisconteerd in de bedrijfsstructuur en de -cultuur. Er moet dus sprake zijn van een relatief stabiele situatie.` De bedrijfsstructuur Met een opklimmende mate van decentralisatie kunnen vijf structuren worden onderscheiden: de functionele structuur; de geintegreerde produktstructuur; de bijproduktstructuur; de verwante-produktstructuur; en de divisiestructuur. De functionele structuur is van de vijf de meest gecentraliseerde. Alleen in de top vindt coördinatie van het werkproces plaats. De divisiestructuur is de meest decentrale vorm, aangezien het management van de divisies uitsluitend wordt aangesproken op het financieel resultaat. Tussen deze twee uitersten liggen drie tussenvormen, waarbij de managers van de eenheden in meerdere of mindere mate zelfstandig hun businessplannen kunnen vaststellen en uitvoeren. In een functionele structuur wordt het werkproces onderverdeeld in functionele delen. In een geïntegreerde produktstructuur is dit niet het geval. Daar worden door de eenheden deelprodukten voortgebracht, die door een ander eenheid worden geassembleerd. Er is sprake van een 'gesloten systeem' met een centrale planning en centraal vastgestelde werkmethoden. Voorbeelden zijn automobiel- en computerfabrikanten. In een bijproduktstructuur produceren de eenheden, naast de deelprodukten voor de totale organisatie, ook eigen (bij-)produkten die afzonderlijk worden verkocht. Voor deze bijprodukten gelden eigen planningen en werkmethoden. Vaak zijn er gemeenschappelijke functies, zoals produktie en/of distributie. Vele procesindustrieën die een basisgrondstof gebruiken, vallen in deze categorie. De eenheden van een verwante-produktstructuur brengen aanverwante produkten voort. Er is een gemeenschappelijke factor, zoals bijvoorbeeld basisvaardigheid, technologie of een centraal marktthema. Soms zijn er gemeenschappelijke functies; bijvoorbeeld research in geval van gemeenschappelijke technologie. De plannen van de verschillende eenheden worden op elkaar afgestemd. Voorbeelden zijn banken, verzekeringsmaatschappijen en grote automatiseringsbedrijven. Onder produkten worden ook diensten verstaan. 2 3 De bedrijfscultuur. Oosterhaven (1984) onderkent vier soorten bedrijfscultuur. Door hieraan de klantgerichte cultuur toe te voegen, worden de volgende vijf bedrijfsculturen onderscheiden: machtsgericht: domineert de omgeving; er is één machtscentrum; weinig regels (bureaucratie); individuele resultaten tellen; samenwerking is minder belangrijk; rolgericht: streeft naar rationaliteit en stabiliteit; coördinatie vindt plaats aan de top; veel bureaucratie; correctheid is belangrijker dan doelmatigheid; rechten en plichten duidelijk gedefinieerd; taakgericht: doelgerichte en professionele instelling; autoriteit is gebaseerd op deskundigheid; pragmatische instelling; teamwork is belangrijk; het individu is ondergeschikt aan het gemeenschappelijk doel; klantgericht: gericht op het tevredenstellen van de klant; teamwork is belangrijk, maar er wordt ook veel eigen initiatief genomen; individugericht: gericht op individuele doelstellingen; beslissingen worden genomen door middel van consensus; structuren en procedures zijn minimaal; het gemeenschappelijk doel is ondergeschikt aan de individuele doelen; niet zonder meer gericht op continuïteit. Het belang van informatietechnologie. Het belang van IT voor een bedrijf is afhankelijk van het belang van de huidige en de toekomstige informatiesystemen. In figuur 2 is dit weergegeven als het strategisch raster van McFarlan en McKenney (1983). Wanneer het belang van de huidige en toekomstige informatiesystemen laag is, zijn de informatie-activiteiten slechts ondersteunend en vergen ze weinig aandacht van het hoger management (bijvoorbeeld bij een cementfabriek). IT is van operationeel belang als het huidig functioneren van het bedrijf afhankelijk is van informatiesystemen, maar er relatief weinig ontwikkelingen zijn te verwachten in de toekomst (bijvoorbeeld in de procesindustrie). Wanneer de huidige informatiesystemen een ondersteunend karakter hebben, maar verwacht wordt dat IT van cruciaal belang zal zijn voor het voortbestaan van de organisatie, dient IT een transformerende werking te hebben (dit geldt bijvoorbeeld voor supermarkten en warenhuizen). IT is van strategisch belang als de huidige en toekomstige informatiesystemen van essentieel belang zijn voor de organisatie (bijvoorbeeld voor financiële instellingen). Het belang van IT voor een organisatie komt ook tot uitdrukking in de doelstellingen waarmee het wordt toegepast. Mogelijke doelstellingen zijn (Van de Geijn, 1988): verhogen van de efficiency; verhogen van de effectiviteit; betreden van nieuwe markten (vergroten van het afzetgebied); en voortbrengen van nieuwe produkten en diensten (innovatie). De fase van toepassing van informatietechnologie. De invoering van elke nieuwe (informatie)technologie voltrekt zich volgens een S-vormige leercurve. In zijn spiraalmodel onderscheidt Bemelmans (1991) een viertal groeistadia, t.w. initiatie, diffusie, consolidatie en integratie (zie figuur 3). De invoering van een nieuwe informatietechnologie begint op één of enkele plaatsen in de organisatie als experiment (initiatiefase). Als de toepassing succes heeft, ontstaat er een snelle verspreiding van de nieuwe technologie in de organisatie (diffusiefase). Om tot een betere beheersing en economische uitnutting te komen wordt de toepassing vervolgens meer planmatig aangepakt (consolidatiefase). Daarna vindt integratie met voorgaande technologiën 4 plaats (integratiefase). Bovengenoemde fasen werden bijvoorbeeld doorlopen bij de batchtoepassingen op mainframes in de jaren zestig, de toepassing van databanken in de jaren zeventig en de toepassing van personal computers in de jaren tachtig. In de jaren negentig zullen dezelfde stadia worden doorlopen bij de toepassing van objectgeoriënteerde systemen en multimediasystemen. Op elk tijdstip heeft men dus te maken met verschillende informatietechnologiën, die zich in verschillende stadia van toepassing bevinden. De toepassingen van alle oudere technologiën bevinden zich in de vierde fase. De automatiseringserfenis. Deze historische factor is van groot belang omdat de geërfde organisatorische en technische infrastructuur niet op korte termijn ingrijpend kunnen worden veranderd. Verder zijn de successen en mislukkingen op automatiseringsgebied in het verleden van grote invloed op de keuzen die men maakt ten aanzien van de organisatie van de informatievoorziening. CENTRALISEREN VERSUS DECENTRALISEREN Een oude discussie die nog steeds actueel is bij het organiseren van de informatievoorziening, is de vraag of dit centraal dan wel decentraal moet worden aangepakt. (De)centraliseren heeft te maken met het verdelen van de verantwoordelijkheden en de daarbij behorende beslissingsbevoegdheden. Dit moet niet worden verward met (de)concentreren, hetgeen betrekking heeft op de locatie van de automatiseringsmiddelen. De beslissingsbevoegdheid hoeft niet altijd volledig gedelegeerd te worden naar één bepaalde plaats in de organisatie (parallelle decentralisatie). Bij selectieve decentralisatie ligt de bevoegdheid tot het nemen van verschillende soorten beslissingen op verschillende plaatsen in de organisatie. Organisatievormen van informatievoorziening. In figuur 4 zijn vijf mogelijke organisatievormen van de informatievoorziening met een opklimmende mate van decentralisatie weergegeven. Hierbij is een concern bestaande uit een aantal business units als voorbeeld genomen. Men kan ook denken aan een bedrijf met een aantal afdelingen of een ministerie met een aantal directoraten-generaal. Het ene uiterste is de volledig centrale vorm, waarbij alle automatiseringstaken (inclusief de beleidstaken) worden uitgevoerd door één centraal rekencentrum of automatiseringscentrum op concernniveau. Dit was de meest voorkomende organisatievorm in de jaren zestig en zeventig, maar zij komt nu vrijwel niet meer voor. Het andere uiterste is de volledig decentrale vorm, waarbij er geen centraal automatiseringscentrum is maar elke business unit beschikt over een eigen lokaal automatiseringscentrum (in dit voorbeeld verder aangeduid als 'automatiseringsafdeling'). Deze organisatievorm is alleen geschikt voor een sterk gediversificeerde holding, waar vrijwel geen value chain of synergie bestaat tussen de business units. Vaak kan dan de zin van een dergelijke holding ook ter discussie worden gesteld. Tussen de beide uitersten, zijn drie tussenvormen geschetst. Bij de centrale coördinatievorm bestaat er een automatiseringscentrum op concernniveau en zijn er daarnaast automatiseringsafdelingen op het niveau van de business units. De automatiseringsmiddelen zijn voor een deel gedeconcentreerd naar de business units en een aantal automatiseringstaken zijn gedelegeerd aan de automatiseringsafdelingen. Het centrum draagt echter de eindverantwoordelijkheid 5 voor de totale automatisering. In het geval van functionele coördinatie rapporteren de automatiseringsafdelingen aan de managers van de business units, maar hebben ze daarnaast een functionele relatie met het automatiseringscentrum. Over het algemeen bepalen de business units het 'wat' en het centrum het 'hoe'. De automatiseringstaken zijn verdeeld over het centrum en de automatiseringsafdelingen. Bij de centrale en functionele coördinatievorm kunnen de beleidstaken ook bij een afzonderlijke Stafafdeling Informatiebeleid of Informatiemanagement worden ondergebracht. Het toezien op de naleving van het informatiebeleid is vaak moeilijk te combineren met een klantgerichte opstelling van het automatiseringscentrum. Bij de federatievorm bestaat er geen automatiseringscentrum meer. Soms is er op concernniveau nog wel een stafafdeling Informatiemanagement. Het belangrijkste is, dat er onderlinge afspraken bestaan over gemeenschappelijke standaarden, onderlinge verdeling van taken en gezamenlijke projecten. Om de 'federale wetten' te bepalen en toe te zien op de naleving ervan, kan het beste een stuurgroep worden gevormd onder leiding van het topmanagement. Bij de functionele coördinatievorm en de federatievorm zijn de verantwoordelijkheden voor de informatievoorziening selectief gedecentraliseerd. 6 Bij alle organisatievormen kunnen op alle niveaus natuurlijk nog op meerdere plaatsen individueel beheer (gebruik van een pc) en speciale beheergroepen (gebruik van een bepaald soort automatiseringsmiddelen door een specifieke groep gebruikers) voorkomen. Overigens zijn in het voorgaande slechts twee organisatieniveaus in beschouwing genomen. Bij elke organisatievorm, met uitzondering van volledige centralisatie, kunnen binnen de business units weer één van de vijf verschillende organisatievormen voorkomen. Centralisatie werkt concentratie van automatiseringsmiddelen en -mensen in de hand. Dit is echter niet altijd noodzakelijk. Ook als de besluitvorming centraal plaatsvindt, kunnen de automatiseringsmiddelen verspreid zijn over meerdere lokaties en kunnen taken op meerdere plaatsen worden uitgevoerd (bijvoorbeeld bij de verschillende gebruikers). Omgekeerd kunnen bij een gedecentraliseerde opzet de werkzaamheden worden geconcentreerd op één locatie en zelfs werkzaamheden gezamenlijk worden gedaan (bijvoorbeeld bij uitbesteding). Hiervoor moeten wel duidelijke redenen zijn, anders ligt deconcentratie meer voor de hand. De afweging centraliseren of decentraliseren. In de literatuur is veel uitgewijd over de voor- en nadelen van decentralisatie van de informatievoorziening (zie bijvoorbeeld Earl, 1989). De voordelen van een centrale aanpak hebben te maken met een betere beheersbaarheid op concernniveau en zijn onder meer een hogere middelendoelmatigheid (schaalvoordelen) en betere kostenbeheersing, een betere waarborging van de compatibiliteit van de informatiesystemen, een betere waarborging van de integriteit en de beveiliging van de gegevens, geen versnippering van specialistische kennis (een hogere inzetdoelmatigheid) en het gemakkelijker kunnen aantrekken en behouden van automatiseringsdeskundigen vanwege een beter carrièreperspectief De voordelen van een decentrale aanpak hebben te maken met het dichter bij de gebruiker staan en zijn onder meer een betere afstemming op de behoeften van de gebruiker (een hogere doeltreffendheid), snellere dienstverlening als gevolg van minder bureaucratie, een betere voedingsbodem voor innovatie binnen de business units door een betere communicatie tussen gebruikers en informaticadeskundigen, een grotere spreiding van automatiseringskennis waardoor de organisatie minder kwetsbaar is en lagere kosten van de automatiseringsmiddelen, met name voor datacommunicatie (of de totale automatiseringskosten ook lager zijn, is afhankelijk van de omstandigheden). De keerzijde van de medaille is het risico, dat men zich te veel beperkt tot lokale problemen en korte termijn zaken. De keuze tussen centralisatie en decentralisatie van de informatievoorziening wordt voornamelijk bepaald door de behoefte aan specialisatie versus de behoefte aan integratie (samenhang van handelen). Is de behoefte aan specialisatie laag, dan kan het beste voor een centrale aanpak worden gekozen. Een decentrale aanpak ligt voor de hand wanneer de behoefte aan specialisatie hoog is en de behoefte aan integratie laag. Wanneer de behoefte aan zowel specialisatie als integratie hoog is, kan het beste voor een combinatie van centraal en decentraal beheer worden gekozen (zie figuur 5). Selectieve decentralisatie van de informatievoorziening. Bij de meeste bedrijven en instellingen is de informatievoorziening op dit ogenblik georganiseerd volgens de functionele coördinatievorm of de federatievorm (de hybride modellen). Afhankelijk van de situatie, kunnen zij de beste combinatie van de voordelen van de centrale en de decentrale aanpak bieden (Simson, 1990). Bij beide hybride modellen is er sprake van een selectieve decentralisatie 7 van de informatievoorziening. Bij de functionele coördinatievorm is de selectieve decentralisatie van bovenaf (top-down) vastgesteld. Bij de federatievorm is de selectieve decentralisatie (of eigenlijk: de selectieve centralisatie) van onderaf (bottom-up) vrijwillig overeengekomen. De verantwoordelijkheid voor de informatiefunctie kan worden onderverdeeld in vier primaire informatieverantwoordelijkheden die op verschillende plaatsen in de organisatie kunnen worden ondergebracht (Woolfe e.a., 1992): het definiëren van de benodigde informatiesystemen; het vaststellen van de technische infrastructuur; het verlenen van diensten op het gebied van de informatievoorziening en automatisering; en het realiseren van innovatieve toepassingen. Het definiëren van de benodigde informatiesystemen kan het beste zo dicht mogelijk bij de gebruiker worden gedaan, dus decentraal. Het vaststellen van de technische infrastructuur kan het beste op concernniveau (centraal) gebeuren. Zo kan men synergie waarborgen, bijvoorbeeld de communicatie tussen de systemen van de business units en gemeenschappelijke systemen. Om te kunnen profiteren van schaalvoordelen moet het voortbrengen van produkten en diensten worden gecentraliseerd of worden uitbesteed. In het eerste geval wordt het automatiseringscentrum vaak intern servicecentrum genoemd. Om een goede afweging voor het management van de gebruikers mogelijk te maken, dient het servicecentrum haar kosten integraal door te berekenen. Als IT van strategisch belang is voor de organisatie, kan de verantwoordelijkheid voor innovatieve toepassingen het beste worden gelegd bij een kleine groep van ervaren projectadviseurs op concernniveau. Bij de functionele coördinatievorm kan deze groep ook deel uitmaken van het servicecentrum. Bij innovatieve toepassingen gaat het immers in het algemeen om het automatiseren van bedrijfsprocessen die zich uitstrekken over verschillende business units en vaak zelfs tot de organisaties van klanten en leveranciers. De automatiseringsafdelingen van de business units moeten uiteraard nauw worden betrokken bij de realisatie ervan. 8 De voorwaarden voor succesvolle decentralisatie (volgens de functionele coördinatievorm of de federatievorm) zijn: het onderling afstemmen van informatieplannen en het zo mogelijk gezamenlijk ontwikkelen van informatiesystemen; het gebruiken van gemeenschappelijke standaarden met betrekking tot apparatuur, programmatuur, methoden en technieken; het aan elkaar toewijzen van bepaalde specialismen (bijvoorbeeld telematica, kantoorlogistiek en expert systemen), waarvan de andere afdelingen gebruik kunnen maken; een goede onderlinge communicatie tussen de automatiseringsafdelingen, zowel formeel (door middel van stuur-, project- en werkgroepen) als informeel (seminars, feestelijke bijeenkomsten, en dergelijke); een adequate opleiding en continue bijscholing van lijnmanagers, IT-managers, automatiseerders en gebruikers. Lijnmanagers moeten met IT leren omgaan als een essentieel bedrijfsmiddel. IT-managers moeten meer inzicht hebben in de bedrijfsstrategie en de belangrijkste bedrijfsprocessen. Automatiseerders moet meer materiekennis en betere contactuele vaardigheden worden bijgebracht. De gebruikers moeten met name worden opgeleid in het specificeren en gebruiken van informatiesystemen; een loopbaanplanning voor het automatiseringspersoneel (inclusief job rotation) dat alle automatiseringsafdelingen omvat. De job rotation dient bij voorkeur ook te worden toegepast tussen lijnmanagers en IT-managers; en tenslotte voldoende aandacht en betrokkenheid van het topmanagement dat bij de strategiebepaling rekening dient te houden met de toepassingsmogelijkheden van IT. De bedrijfsleiding dient ervoor te zorgen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Wanneer een dergelijk college niet bestaat (bijvoorbeeld bij een divisie-organisatie), is hiervoor een centrale stuurgroep nodig bestaande uit de managers van de business units, de hoofden van de automatiseringsafdelingen en het hoofd van het servicecentrum en/of de stafafdeling Informatiemanagement, onder voorzitterschap van een lid van de concerndirectie. Situationaliteit van de mate van (de)centralisatie. Van de eerder (zie onder 'Situationele factoren bij het organiseren van de informatievoorziening') genoemde vijf contingentiefactoren is de bedrijfsstructuur voor de mate van (de)centralisatie de meest bepalende factor. De mate van decentralisatie van de informatievoorziening dient in principe een directe afspiegeling te zijn van de mate van decentralisatie van de bedrijfsstructuur (zie figuur 6). Afhankelijk van de overige vier genoemde contingentiefactoren kan de organisatorische inrichting van de informatievoorziening meer centraal of decentraal zijn ten opzichte van de bedrijfsstructuur. Een machtsgerichte cultuur met één machtscentrum kan alleen goed gedijen in een sterk gecentraliseerde structuur. Een gecentraliseerde structuur is ook nodig voor een rolgerichte cultuur, waar de coördinatie in de top plaatsvindt. Daarentegen vereisen een klantgerichte cultuur en een individugerichte cultuur een grote mate van decentralisatie. Het is dan ook aannemelijk dat respectievelijk een machtsgerichte, een rolgerichte, een taakgerichte, een klantgerichte en een individugerichte bedrijfscultuur een toenemende mate van decentralisatie van de informatievoorziening bevorderen. Het verhogen van de efficiency en effectiviteit kan over het algemeen aan de business units worden overgelaten en decentraal plaatsvinden. Het betreden van nieuwe markten en het voortbrengen van nieuwe produkten en diensten kunnen beter centraal op concernniveau worden bezien om optimaal van de 9 synergie tussen de business units gebruik te kunnen maken. In het eerste geval heeft IT een ondersteunende of een operationele functie. In het laatste geval is zij van strategisch belang voor de organisatie. In de initiatiefase is er sprake van een centrale aanpak en in de diffusiefase van een decentrale aanpak. In de consolidatie- en integratiefase is een vorm van centrale coördinatie nodig. De fase van toepassing van IT is alleen relevant voor nieuwe technologiën, aangezien alle toepassingen van de oudere technologiën zich bevinden in de integratiefase. Positieve ervaringen met een centrale aanpak, of negatieve ervaringen met een decentrale aanpak, zal de roep om centralisatie versterken. Omgekeerd zullen negatieve ervaringen met een centrale aanpak of positieve ervaringen met een decentrale aanpak decentralisatie bevorderen. Figuur 7 toont een samenvattend overzicht van de relatie tussen de vijf situationele factoren en de mate van (de)centralisatie van de informatievoorziening. 10 ZELF DOEN VERSUS UITBESTEDEN De informatie-activiteiten die gebruikers niet zelf kunnen doen, kunnen worden uitgevoerd door eigen specialistisch personeel (insourcing) of worden uitbesteed aan automatiseringsbedrijven die zich in één of meer taakvelden hebben gespecialiseerd: outsourcing. Onder outsourcing wordt verstaan het zelfstandig doen uitvoeren van informatietaken door een externe dienstverlener met contractueel duidelijk gedefinieerde resultaten, over het algemeen voor een langere periode en een vaste prijs. Outsourcing omvat onder meer het uitbesteden van de ontwikkeling van omvangrijke informatiesystemen (informatiseringsprojecten), het onderhoud van apparatuur en systeemprogrammatuur door derden (third party maintenance), het uitbesteden van het beheer en de exploitatie van automatiseringsmiddelen, inclusief management en personeel (facilities management) en het voorzien in backup- en uitwijkvoorzieningen bij derden. In principe kan outsourcing dus alle informatietaken betreffen. In beperkte zin wordt met outsourcing ook wel alleen facilities management bedoeld. De afweging zelf doen of uitbesteden Bij de afweging zelf doen of uitbesteden, moet onderscheid worden gemaakt tussen beleid en uitvoering en tussen het definiëren en het voortbrengen van produkten en diensten. Het is duidelijk dat beleidsbepaling en het definiëren van de benodigde produkten en diensten niet kunnen worden uitbesteed. Diverse auteurs hebben de voor- en nadelen van outsourcing opgesomd (bijvoorbeeld Eggleton en Otter, 1991). We zetten de belangrijkste redenen voor outsourcing op een rij. Concentratie op de kernactiviteiten. Onder druk van de concurrentie wordt de laatste jaren het topmanagement van veel bedrijven gedwongen al haar aandacht te concentreren op de kernactiviteiten. Ondersteunende werkzaamheden, waaronder automatisering, worden zoveel mogelijk uitbesteed. Kostenbesparing. Ook bij een goed functionerend eigen automatiseringscentrum kan door middel van facilities management een aanmerkelijke besparing op de exploitatiekosten worden gerealiseerd vanwege de schaalvoordelen van de externe dienstverlener. Voor een goede vergelijking moet bij voorkeur eerst een drastisch programma voor kostenreductie bij het eigen automatiseringscentrum worden doorgevoerd. Behalve kostenbesparing zijn de betere voorspelbaarheid van de kosten en het variabele karakter argumenten voor outsourcing. Bij een eigen computer kan de capaciteit namelijk alleen in stappen worden uitgebreid. Dit betekent dat men over het algemeen direct na de uitbreiding te maken heeft met een overcapaciteit. Grotere flexibiliteit. Vooral in onzekere tijden biedt het grote voordelen om de activiteiten snel te kunnen uitbreiden of inkrimpen. Dit moet uiteraard vooraf in het contract worden geregeld. Een vast meerjarencontract kan de flexibiliteit juist verkleinen. Gebrek aan specialistische kennis of faciliteiten. Dit speelt vooral een rol wanneer deze kennis of faciliteiten (bijvoorbeeld een ontwikkelomgeving) niet direct nodig is voor de kernactiviteiten en men hoge investeringen wil vermijden. 11 Tekort aan personele en/of computercapaciteit Soms is er geen tijd om geschikt personeel aan te trekken of kan men moeilijk aan personeel komen. Outsourcing wordt door sommige bedrijven ook aangegrepen als ultieme oplossing voor problemen met hun eigen automatiseerders waar ze zelf niet meer kunnen uitkomen. Soms gaat het om de kapitaalinjectie bij overname van het eigen computercentrum of de apparatuur door de dienstverlener. Outsourcing kan ook worden gebruikt als sterfhuisconstructies om oude applicaties draaiende te houden totdat een nieuwe infrastructuur en nieuwe applicaties zijn gerealiseerd. Outsourcing heeft natuurlijk ook nadelen: afhankelijkheid van derden (verlies van controle), verlies van eigen expertise, de onomkeerbaarheid (moeilijk weer ongedaan maken) van de maatregel, de kans op het uitlekken van strategische informatie naar de concurrent, de beperkte flexibiliteit bij langlopende contracten, mogelijke sociale problemen door cultuurverschillen en het risico van fraude bij financiële instellingen. Selectieve uitbesteding van de informatievoorziening. Uitbesteding hoeft uiteraard niet altijd voor alle informatietaken te gelden. Er kunnen vijf gradaties van outsourcing worden onderscheiden: alles zelf doen: alle informatietaken worden door gebruikers en eigen deskundigen verricht, met eventueel incidentele inhuur van specialisten en aanschaf van pakketten; het uitbesteden van de bouw (exclusief het voortraject) van informatiesystemen; het tevens uitbesteden van het centrale technisch beheer en de exploitatie van informatiesystemen; het tevens uitbesteden van het lokale technisch beheer en de exploitatie; en tenslotte alles uitbesteden of volledige outsourcing, met uitzondering van een aantal gebruikerstaken. De bouw van informatiesystemen komt het eerst in aanmerking voor uitbesteding omdat de werkzaamheden van tijdelijke aard zijn en relatief goed kunnen worden gespecificeerd. De uitbesteding dient bij voorkeur voor een vaste prijs, kwaliteit en opleverdatum te gebeuren. Bij volledige outsourcing worden ook het voortraject van de ontwikkeling van informatiesystemen en het applicatiebeheer uitbesteed. Het vaststellen van het informatiebeleid, het gebruiksbeheer, het functioneel beheer van de informatiesystemen en het individueel beheer van pc’s kunnen echter niet worden uitbesteed. Afhankelijk van de situatie waarin de organisatie verkeert, dient de optimale mate van uitbesteding te worden gekozen (selectieve outsourcing). Verwacht wordt dat outsourcing zich in de jaren negentig zal ontwikkelen tot een vorm van strategisch partnership. Deze strategische samenwerking, waarbij de risico’s worden gedeeld, hoeft niet alleen de centrale automatiseringstaken te betreffen, maar kan ook de totale geïntegreerde centrale en decentrale (lokale) omgeving omvatten. Op deze wijze kan maatwerk worden geleverd, zowel per klant als per periode. De verschuivende aandacht van de exploitatiedienstverlening in de loop der jaren, is weergegeven in figuur 8. Er kunnen drie voorwaarden worden genoemd voor succesvolle uitbesteding. In de eerste plaats dient outsourcing gebaseerd te zijn op een totale ondernemingsvisie en op vastgestelde informatiestrategie en -architectuurplannen. In de tweede plaats is het van belang professioneel in te kopen. Dit houdt in dat vooraf wordt vastgesteld hoe de selectie zal plaatsvinden en welke selectiecriteria zullen worden gebruikt (naast kwaliteit en prijs is bijvoorbeeld ook de continuïteit van de leverancier van groot belang). Uiteraard dient uiteindelijk 12 een goed contract te worden afgesloten waarin de verantwoordelijkheden ondubbelzinnig zijn vastgelegd. In de derde plaats is een goede begeleiding noodzakelijk, niet alleen in het begin, maar voor de totale duur van de uitbesteding. Dit betekent in het algemeen dat de begeleiding moet worden ingebed in een goede organisatievorm. Situationaliteit van de mate van uitbesteding. Van de vijf eerdergenoemde contingentiefactoren is het belang van IT voor de organisatie de belangrijkste factor voor het bepalen van de mate van uitbesteding van de informatievoorziening. Naarmate het belang van IT voor de organisatie groter is, ligt het minder voor de hand de informatievoorziening uit te besteden om niet afhankelijk te zijn van derden. Ten aanzien van de bedrijfscultuur geldt dat men in een machtsgerichte cultuur niet graag afhankelijk wil zijn van derden. De hang naar stabiliteit in een rolgerichte cultuur is ook niet bevorderend voor uitbesteding. In een individugerichte cultuur is men daarentegen eerder geneigd werkzaamheden aan derden uit te besteden dan aan de eigen organisatie. Het is dan ook aannemelijk dat respectievelijk een machtsgerichte, een rolgerichte, een taakgerichte, een klantgerichte en een individugerichte bedrijfscultuur een toenemende mate van outsourcing bevorderen. In de initiatiefase en de diffusiefase van een nieuwe technologie is men geneigd veel zelf te doen om ervaring op te doen met de nieuwe technologie. In 13 de consolidatie- en integratiefase is de toepassing van de technologie meer gemeengoed geworden en kan dan goed worden uitbesteed. De fase van toepassing van IT is alleen relevant voor nieuwe technologiën, aangezien alle toepassingen van de oudere technologiën zich bevinden in de integratiefase. Van de automatiseringserfenis is de geërfde sterkte van de eigen informatiefunctie van groot belang bij de afweging zelf doen of uitbesteden. Als de huidige informatievoorziening met eigen personeel naar volle tevredenheid functioneert, is er over het algemeen geen reden om het risico van uitbesteden te nemen. Vaak zijn ontevredenheid over de dienstverlening van de eigen automatiseringseenheid en de onmacht om daar orde op zaken te stellen de aanleiding voor outsourcing. In figuur 9 is de invloed van de situationele factoren op de mate van uitbesteding samengevat. DE INFORMATIEMANAGEMENT-MATRIX EN DE BASISCONFIGURATIES VAN MINTZBERG De twee spanningsvelden die bepalend zijn voor de organisatie van de informatievoorziening in bedrijven (zie figuur 1) kunnen worden afgebeeld in de vorm van een matrix (zie figuur 10). In deze informatiemanagement-matrix kunnen in totaal 25 mogelijke combinaties worden onderkend die bepalend zijn voor de organisatie van de informatievoorziening. Aan de hand van de vijf eerdergenoemde contingentiefactoren kan voor elke organisatie het meest geschikte gebied in de matrix worden bepaald. Op grond van vijf basisorganisatie-onderdelen en vijf coördinatiemechanismen, komt Mintzberg (1983) tot vijf basisstructuurtypen of basisconfiguraties voor organisaties. Voor elke basisconfiguratie kan de optimale mate van decentralisatie en uitbesteding van de informatievoorziening als volgt worden vastgesteld. De eenvoudige structuur. De situationele factoren zijn: jong en klein, een eenvoudige doch dynamische omgeving en een niet-hoogwaardig technisch systeem. De eenvoudige structuur wordt gekenmerkt door weinig tot geen technostructuur, weinig ondersteunend personeel, een losse arbeidsverdeling, een minimale differentiatie tussen de eenheden en weinig hiërarchische niveaus. Als er al eenheden worden gevormd, gebeurt dat meestal op losse functionele basis. De structuur is organisch, kent weinig geformaliseerd gedrag en maakt minimaal gebruik van planning, training en verbindingsmiddelen. De coördinatie vindt plaats door direct toezicht door de strategische top. De hele structuur bestaat vaak slechts uit een strategische top van één persoon en een uitvoerende kern. De bedrijfscultuur is machtsgericht. De structuur is duidelijk gecentraliseerd, zodat de organisatievorm van de informatievoorziening over het algemeen volledig centraal (VC) zal zijn. Aangezien men het ondersteunend personeel tot een minimum wil beperken, zal men de informatievoorziening zo veel mogelijk willen uitbesteden (TB of AU). 14 De machinebureaucratie. De situationele factoren zijn: volwassen en groot, een eenvoudige en stabiele omgeving en een regulerend en niet-hoogwaardig technisch systeem. De machinebureaucratie wordt gekenmerkt door sterk gespecialiseerde routinewerkzaamheden, sterk geformaliseerde procedures in de uitvoerende kern, grootschalige eenheden op produktieniveau gegroepeerd op functionele basis. De bestuurlijke structuur is gecentraliseerd en kent vele hiërarchische niveaus met een sterk onderscheid tussen lijn en staf. De bedrijfscultuur is rolgericht. Bij de machinebureaucratie past een gecentraliseerde organisatie van de informatievoorziening, dus volledig centraal (VC) of de centrale coördinatievorm (CC), afhankelijk van de andere contingentiefactoren. Aangezien men bij een machinebureaucratie graag op zeker speelt, wil men liever alles zelf doen. Vandaar de vele omvangrijke ondersteunende diensten. Dit geldt ook voor de informatievoorziening: men doet alles zelf (AZ) of men besteedt hooguit de bouw van de informatiesystemen uit (UB). De professionele bureaucratie. De situationele factoren zijn: een complexe doch stabiele omgeving en een niet-regulerend en niet-hoogwaardig technisch systeem. De structuur is bureaucratisch omdat de coördinatie tot stand komt door standaardisatie van vaardigheden (normen). Deze normen worden echter niet ontworpen door de technostructuur, maar door onafhankelijke beroepsorganisaties waar de leden van de uitvoerende kern lid van zijn. De structuur is vergaand gedecentraliseerd. De bedrijfscultuur is taakgericht of individugericht. Gezien de sterk gedecentraliseerde structuur en de individugerichte cultuur, is de informatievoorziening volledig decentraal (VD) georganiseerd of volgens de federatievorm (FE) ingericht, als het strategisch belang van IT groot is. Over het algemeen laat men het technisch beheer van de informatiesystemen liever aan anderen over (CT of TB). De divisie-organisatie. De situationele factoren zijn: oud en groot, gediversifieerde markten en een eenvoudige en stabiele omgeving. De divisies (werkmaatschappijen of business units) zijn vrij autonoom en worden gecoördineerd door standaardisatie van 15 output en gestuurd op (financiële) resultaten. Tot op divisieniveau is de structuur dus sterk gedecentraliseerd. De divisies zelf zijn over het algemeen machinebureaucratieën. De bedrijfscultuur is vaak rolgericht. Tot op divisieniveau is de informatievoorziening volledig gedecentraliseerd (VD) of georganiseerd volgens de federatievorm (FE) wanneer het strategisch belang van informatietechnologie groot is. Bij een divisie-organisatie met een geografische indeling echter, kan de informatievoorziening meer gecentraliseerd zijn vanwege de gemeenschappelijke systemen (FC). Gezien de machinebureaucratie binnen de divisies, wordt de informatievoorziening voornamelijk door de divisies zelf gedaan (AZ en UB). Wanneer een verzelfstandigd automatiseringscentrum of faciliteitencentrum deel uit maakt van het concern, komt ook uitbesteding van het centrale technisch beheer (CT) voor. De adhocratie (netwerkorganisatie). De situationele factoren zijn: relatief jong, een complexe en dynamische (soms turbulente) omgeving en een geavanceerd en vaak geautomatiseerd technisch systeem. De adhocratie is een zeer organische structuur met weinig geformaliseerd gedrag en een hoge mate van horizontale taakspecialisatie. De uitvoerende kern bestaat grotendeels uit specialisten (professionals). De coördinatie kan echter niet, net als bij de professionele bureaucratie, plaatsvinden door standaardisatie van vaardigheden. Het belangrijkste coördinatiemechanisme is onderlinge aanpassing en komt tot stand door vele verbindingsmiddelen (functionele managers, integratiemanagers en projectmanagers). Men werkt in multidisciplinaire projectteams. Er is sprake van een sterk selectieve decentralisatie. De bedrijfscultuur is taakgericht of klantgericht. Door anderen wordt de adhocratie ook aangeduid met netwerkorganisatie of op informatie gebaseerde organisatie (Drucker, 1988). Kenmerkend voor dergelijke organisaties zijn de zelflerende en zelforganiserende eigenschappen. Ze worden beschouwd als de organisaties van de toekomst. Het ligt voor de hand dat de informatievoorziening ook selectief is gedecentraliseerd volgens de functionele coördinatievorm (FC). De federatievorm is minder geschikt, gezien de grote verwevenheid met het primair bedrijfsproces en het essentiële belang van IT voor de intensieve onderlinge communicatie. Aangezien netwerkorganisaties ook netwerken vormen buiten de eigen organisatie, zal men geneigd zijn op basis van strategische allianties veel uit te besteden (CT of TB). De informatietechnologie en met name de telematica heeft de netwerkorganisatie mogelijk gemaakt. Het is de enige organisatievorm die geschikt is voor een omgeving, die zowel complex als dynamisch is. Met het complexer en dynamischer worden van de meeste omgevingen, zal in de komende jaren vele van de andere configuraties moeten overgaan in een netwerkorganisatie. Het informatiemanagement kan hierin een voortrekkersrol vervullen. In figuur 10 zijn de vijf basisconfiguraties van Mintzberg in de informatiemanagementmatrix aangegeven. Enkele combinaties kunnen voorkomen bij de overgang van de ene basisconfiguratie naar de andere, zoals VC/CT en CC/CT bij de overgang van eenvoudige structuur naar machinebureaucratie, FC/AZ en FC/UB bij de overgang van machinebureaucratie naar divisieorganisatie en CC/TB bij de overgang van eenvoudige structuur naar adhocratie. Alles uitbesteden (AZ) komt alleen voor bij de eenvoudige structuur; grotere organisaties zullen al gauw meer zelf willen doen. De meeste grote bedrijven en instellingen bevinden zich tussen de machinebureaucratie en de divisie-organisatie. SLOT 16 Men kan de informatiemanagement-matrix gebruiken om een indicatie te krijgen van de aanpassingen van de mate van decentralisatie en uitbesteding die in de komende jaren noodzakelijk zullen zijn. Men bepale daartoe de eigen positie in de informatiemanagementmatrix en ga na hoe deze is gesitueerd ten opzichte van de basisconfiguraties die het meeste overeenkomen met de huidige en de toekomstige organisatie. Afhankelijk van de situationele factoren, kan per geval dan de beste combinatie worden geselecteerd. In een volgend artikel zal worden aangegeven hoe de informatiemanagement-matrix in de praktijk kan worden toegepast. Als voorbeelden zullen worden genomen de ministeries en een twaalftal banken en verzekeringsmaatschappijen. Achterberg, J. (1986). Informatiemanagement. Amsterdam, VU Uitgeverij. Bemelmans, T.M.A. (1991). Bestuurlijke informatiesystemen en automatisering. Leiden, Stenfert Kroese. Drucker, P.F. (1988). 'The coming of the new organization'. Harvard Business Review, januari/februari, p. 45-53. Earl, M.J. (1989). Management strategies for information technology. Londen, Prentice Hall. Eggleton, D & G. Otter (1991). Outsourcing information systems services. Londen, Butler Cox Foundation. Geijn, W.E. van de (1988). Ondernemen met informatica. Rijswijk, Pandata. Looijen, M. (1989). Management en organisatie van automatiseringsmiddelen. Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen. McFarlan, F.W. en J.L. McKenney (1983). Corporate information systems management: the issues facing senior executives. Londen, Dow Jones Irwin. Mintzberg, H. (1983). Structure in fives: designing effective organizations. New York, Prentice Hall. Oosterhaven, J.A. (1984). 'Een raamwerk voor de keuze van een ontwikkelingsstrategie afgestemd op de omgeving.' Informatie 26 nr. 2, p. 119-127. Schoenmakers, E.M.B. (1992). Richtlijnen voor het managem ent van een computercentrum. Voordracht NOVI conferentie 17-3-92. Simson, E.M. von (1990). 'The centrally decentralized is organization'. Harvard Business Review, juli/augustus, p. 158-162. Woolfe, R. e.a. (1992). Strategic alignment. Londen, Butler Cox Foundation 17