Scriptie Sebastiaan Kort 0138568 Augustus 2007 Begeleider: Drs. C. Klep “Wat is de rol van mini–nukes in de Amerikaanse war on terror en wat is het standpunt van de regering Bush ten aanzien van de ontwikkeling en het gebruik van een nieuwe generatie nucleaire wapens?” Een onderzoek naar een nieuwe generatie kernwapens en het Amerikaanse beleid ten aanzien van mini–nukes. Inhoudsopgave Inleiding .......................................................................................................................3 Het verleden als proloog ..............................................................................................9 Reactionaire wetgeving ...............................................................................................9 Internationale verdragen .................................................................................................. 11 Typisch Bush? ................................................................................................................. 13 Antagonisten en protagonisten ................................................................................. 15 Militair-technische argumenten ........................................................................................ 15 Politiek-strategische tegenargumenten ............................................................................ 19 Politiek-strategische protagonisten .................................................................................. 23 Neoconservatisme ..................................................................................................... 26 History repeats itself ........................................................................................................ 27 Pax Americana middels de Bush-doctrine? ...................................................................... 32 Wereldwijde kritiek ........................................................................................................... 34 Binnenlandse kritiek op Bush ........................................................................................... 37 Conclusie ................................................................................................................... 39 Epiloog....................................................................................................................... 47 Literatuurlijst .............................................................................................................. 52 2 Inleiding “When [Colonel Paul] Tibbets was picked to be commanding officer [in 1944], he named me group navigator. He told me, We're going to do something that I can't tell you about right now, but if it works, it will end or significantly shorten the war. And I thought, Oh, yeah, buddy. I've heard that before […] They called us about 10 or 11 in the evening. I don't know how they expect to tell you that you're going out to drop the atom bomb and not know if it's going to work or if it's going to blow up the airplane, and then tell you to go get some sleep. I wasn't able to sleep. Our takeoff time was 2:45 a.m. The navigator was to keep the plane on course, getting the plane from Tinian to Hiroshima on time. It was 12 hr. and 15 min. total […] When the bomb left the airplane, the plane jumped because you released 10,000 lbs. Immediately Paul took the airplane to a 180(degree) turn. We lost 2,000 ft. on the turn and ran away as fast as we could. Then it exploded. All we saw in the airplane was a bright flash. Shortly after that, the first shock wave hit us, and the plane snapped all over. We looked to see what happened to the target, and we could make absolutely no visual observation because the entire city of Hiroshima was covered in black smoke and dust, debris that had been kicked up by the bomb and the blast, and a large white cloud that you've seen pictures of. When you're looking at it, you know that a tremendous amount of energy has been released. There was one thought that was uppermost on everyone's mind. Somebody said, and I thought too, "This war is over." You didn't see how anybody— even the most radical, militaristic, uncaring for their people—how anybody like that could stand up to something like this.”1 Theodore (Dutch) Van Kirk was navigator van de Enola Gay, de B–29 bommenwerper die de bom op Hiroshima afwierp. De twee atoombommen op Nagasaki en Hiroshima waren een primeur. Voor het eerst én voor het laatst in de geschiedenis werden massavernietigingswapens van dit kaliber ingezet. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog waren de Duitsers begonnen met onderzoek naar kernsplijting. Toen de nazi’s er in 1938 in slaagden de kern van een uraniumatoom te splitsen, bleken er enorme krachten vrij te komen in de vorm van hitte en straling. Mocht het regime van Adolf Hitler erin slagen deze kennis in wapentechnologie toe te passen, dan betekende dit weinig goeds voor de wereld. Het was de uit Duitsland gevluchte Albert Einstein die de Amerikaanse regering van Franklin D. Roosevelt op de aanstaande gevaren wees. Hij voorzag de ontwikkeling van extreem krachtige bommen die gebruik zouden maken van kernsplijting. De energie die door kernsplijting werd opgewekt Theodore (Dutch) van Kirk, geciteerd in: ‘The men who dropped the bombs’, Time, 24 juli 2005, http://www.time.com/time/magazine/article/0,9171,1086108-1,00.html 1 3 kon echter ook op andere manieren worden gebruikt, vreedzame energieopwekking, wat de Amerikaanse regering ertoe aan zette een eigen nucleair programma op te starten. Dit nucleaire programma had zowel civiele als militaire doeleinden. Het Amerikaanse onderzoek naar nucleaire mogelijkheden – bekend als het Manhattan Project – kwam in een stroomversnelling en toen de Amerikanen in december 1940 nazi–Duitsland de oorlog verklaarden diende zich een nucleaire wedloop aan tussen Duitsland en de Verenigde Staten. Het Manhattan Project wierp zijn ‘vruchten’ af en op 16 juli 1945 deden de Amerikanen hun eerste test met een atoombom. Slechts enkele weken later – op 6 augustus 1945 – vonden Little Boy en Fat Man hun weg naar Hiroshima en Nagasaki. Twee dagen later capituleerde Japan, wat mede het einde van de oorlog inluidde. Het duurde echter niet lang voordat de Koude Oorlog, waarin nucleaire bewapening een hoofdrol speelde, zich aandiende. 2 Ondanks – en misschien wel mede dankzij – de doeltreffendheid en allesverwoestende kracht van deze nieuwe wapens kwam de discussie over de ethische kant van nucleaire wapens op gang. Binnen de Verenigde Staten, maar ook binnen de in 1945 opgerichte Verenigde Naties, werd veelvuldig gesproken over verbanning van kernwapens. Het was echter de verslechterende relatie met de communistische Sovjet–Unie die de Amerikaanse regering, onder leiding van president Harry Truman, ertoe aanzette haar nucleaire programma sneller en sterker te ontwikkelen. 3 Meerdere gebeurtenissen, naast de ideologische tegenstellingen en propaganda, hebben in de jaren na 1945 gezorgd voor een oplaaiende wapenwedloop met de Sovjet–Unie. In de eerste plaats was er de opkomst van China als communistische grootmacht. Voor de Amerikanen was het een beangstigende gedachte dat de grote – en conventioneel superieur geachte – Sovjet–Unie er een bondgenoot van deze omvang bij kreeg. Deze angst werkte ook door in west-Europa, met als treffend voorbeeld de crisis in Berlijn. In 1948 sloot de Sovjet–Unie alle toegangswegen naar het westelijke deel van het in de Sovjetzone gelegen Berlijn af, waardoor de spanningen in Europa sterk toenamen. De Verenigde Staten moesten in de ogen van Truman militair en technologisch superieur blijven wilden ze de nieuwe vijand het hoofd kunnen blijven bieden. Edward Luttwak, gezaghebbend onderzoeker van het Center for Strategic and International Studies in Washington, beaamt dit. “Battlefield nuclear weapons […] were meant to provide a technical level response to the conventional power of the Soviet army.”4 Toen de Sovjet–Unie in 1949 een eerste – geslaagde – atoomproef deed werd deze gedachte alleen maar versterkt. Een groeiende scheiding in de bipolaire wereld tekende zich af, waarin het ‘vrije’ westen tegenover het ‘kwade’ communisme kwam te staan. In deze nieuwe wereldorde probeerden beide kampen hun invloedssfeer uit te breiden. In dit licht moet ook de Oorlog in Korea (1950-1953) gezien worden. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog was Korea, na jarenlang door Japan bezet te zijn geweest, onder geallieerd gezag geplaatst. Noord–Korea kreeg communistische steun en Zuid–Korea kreeg westerse steun. Terwijl de intentie was het land snel te (Laatst geraadpleegd op 28 juli 2007) 2 Mary H. Cooper, ‘Nuclear proliferation and terrorism. Can “rogue” states and terrorists acquire nuclear weapons?’ The Congressional Quarterly Researcher, jg. 14, nr. 13, 2 april 2004 306-308. 3 Cooper, Nuclear proliferation and terrorism 308-311. 4 Edward N. Luttwak, Strategy, the logic of war and peace (2e druk; Harvard 2003) 144. 4 laten herenigen, bleek dat de Verenigde Staten en de Sovjet–Unie de door hun bezette delen als satellietgebieden beschouwden, wat ook bijdroeg aan een groeiend spanningsveld. Ondanks dat nucleaire energie ook vreedzaam werd gebruikt, groeide in de jaren daaropvolgend – bij de regeringen die over nucleaire energie konden beschikken – het besef dat deze technologie zeer gevaarlijk was. In 1952 had het Verenigd Koninkrijk zijn eerste succesvolle atoomproef uitgevoerd en in 1960 volgden de Fransen. China deed zijn eerste test in 1964. Op internationaal vlak zorgden deze ontwikkelingen voor grote verontrusting. Het besef dat verdere proliferatie – de verspreiding van kennis, technologie, grondstoffen en wapens – voorkomen moest worden groeide. In 1958 deden de Ieren een voorstel om verdere verspreiding van nucleaire technologie en kennis te voorkomen. Alle nucleaire–wapenstaten (NWS) moesten beloven andere landen niet van nucleaire technologie te voorzien. Dit gaf de niet–NWS de zekerheid dat hun buurlanden ook geen nucleaire wapens zouden hebben, wat op haar beurt het streven naar een eigen nucleair programma moest beteugelen. Deze gedachte bleek de bakermat voor een groter initiatief: het nucleaire non–proliferatieverdrag. Dit verdrag werd in 1968 gesloten en bestond uit drie pijlers: ten eerste beloofden de NWS geen nucleaire technologie te zullen delen of verspreiden. In de tweede plaats beloofden de niet–NWS dat zij geen pogingen zouden ondernemen om nucleaire wapens te verkrijgen. Als derde werd erkend dat elke staat recht had op het vreedzame gebruik van nucleaire energie. Inmiddels hebben 185 landen dit verdrag ondertekend.5 Vijf landen worden hierin erkend als NWS: de Verenigde Staten, Rusland, China, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Van drie landen is het (zo goed als) zeker dat ook zij kernwapens kunnen produceren en afvuren: Israël (ontkent zelf), India en Pakistan.6 Deze drie landen hebben het non–proliferatieverdrag niet ondertekend. Daarnaast zijn er twee staten die openlijk streven naar het verwerven van de technologie, maar waarvan de status onzeker is: Iran en Noord–Korea. In de loop der jaren is het verdrag echter meerdere malen ernstig onder druk komen te staan. Naast het feit dat het verdrag een aantal interne zwaktes kent – waar later op terug zal worden gekomen – was het clandestiene nucleaire netwerk van dr. Abdul Qadeer Khan hier mede debet aan. Dr. Khan werd in 1935 geboren in India. Nadat Pakistan zich in 1947 afscheidde van India vertrok hij naar Pakistan, alwaar hij vurig nationalistisch werd. Hij werd in Pakistan opgeleid aan de universiteit van Karachi en de jaren daarna studeerde hij in België en Duitsland. In 1972 ging Khan aan de slag bij het Nederlandse bedrijf Urenco, gevestigd te Almelo. Dit bedrijf verrijkte uranium in opdracht van de Engelse, West-Duitse en Nederlandse regeringen. Zoals gezegd is verrijkt uranium een van de belangrijkste grondstoffen voor een kernwapen. Toen India in 1974 zijn eerste atoomproef deed, dreef dit de Pakistanen tot wanhoop; zij waren immers buurlanden en aartsvijanden. Hierop besloot de Pakistaanse regering ook een nucleair programma op te starten. In1976 vertrok Khan plotsklaps uit Nederland. Hij ging terug naar Pakistan, waar hij aan het hoofd kwam van het Pakistaanse nucleaire programma. Nader onderzoek wees uit dat Khan blauwdrukken van centrifuges – benodigd voor het 5 Internationaal Atoom Energie Agentschap, Treaty on the non-proliferation of nuclear weapons (Wenen 2003) http://www.iaea.org/Publications/Magazines/Bulletin/Bull462/treaty_nukes_3.html (Laatst geraadpleegd op 31 juli 2007) 6 David Krieger, Nuclear stockpiles http://www.nuclearfiles.org/menu/key-issues/nuclearweapons/basics/nuclear-stockpiles.htm (Laatst geraadpleegd op 31 juli 2007) 5 verrijken van uranium – had ontvreemd bij Urenco uit Almelo. Het Pakistaanse nucleaire programma maakte dus gebruik van gestolen informatie.7 De verspreiding van nucleaire kennis bleek moeilijk tegen te gaan. Khan ging echter nog verder. Nadat hij in Pakistan toegang had gekregen tot alle informatie, kennis en materialen die nodig zijn voor het maken van een kernwapen, sloeg hij zijn slag. Hij verkocht via een clandestien netwerk blauwdrukken van centrifuges, grondstoffen, nucleaire kennis en raketten waarmee een kernkop op het doel kan worden gebracht.8 Kortom: alle ingrediënten voor het vervaardigen van een nucleair wapen waren dankzij Khan te koop op de zwarte markt. Ook zorgde het netwerk van Khan voor eventuele verscheping van materialen. Soms gingen leveringen over vijf schijven op drie continenten. Overal had hij bedrijven voor doorvoer opgericht. De president van het Intsitute for Science and International Security in Washington noemde het netwerk een “transnational organisation.”9 De gevolgen voor het onder controle houden van nucleaire kennis en materialen waren niet te overzien: een zwarte markt viel niet te controleren. Vervolgens zocht Khan contact met regeringen van – voornamelijk islamitische – landen. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij geprobeerd zijn goederen te verkopen aan Iran, Irak, Egypte, Syrië, Saudi–Arabië, Libië en Noord–Korea.10 Het is zeker dat hij goederen heeft verscheept naar Iran, Noord-Korea en Libië. Tot het in oktober 2003 mis ging. Het schip de BBC China was volgeladen met componenten voor gascentrifuges en onderweg naar Libië. De BBC China werd onderschept en Libië kreeg het zwaar te verduren onder internationale boycots, omdat het land probeerde een nucleair programma op te zetten. In combinatie met de druk die al werd uitgevoerd vanwege de Lockerbie affaire – een Libiër zou een passagiersvliegtuig boven het Schotse plaatsje Lockerbie tot ontploffing hebben gebracht – zwichtte Libië. Het land maakte bekend waar het deze onderdelen had gekocht en de bal begon te rollen. Een sneeuwbaleffect volgde en Khan en Pakistan kwamen zwaar onder vuur te liggen.11 Momenteel is Khan in Pakistan onder huisarrest geplaatst en volledig afgeschermd van alle media. Pakistan lijkt de zaak in de doofpot te willen stoppen. Zoals gezegd kende het non–proliferatieverdrag ook interne zwaktes. Het belangrijkste probleem was het vrijblijvende karakter. Lidstaten konden ongestraft uit het verdrag stappen, zoals Noord–Korea heeft gedaan. Bij het opzeggen van het verdrag door Noord–Korea verloor het vrijwel alle kracht en bestaansrecht. Enkele staten konden zich op deze manier van de verplichtingen van het verdrag ontdoen. Dit kon impliceren dat deze staten wel degelijk op zoek wilden gaan naar nucleaire technologie. Daarnaast waren er geen duidelijke regels betreffende exportcontroles en ontbrak het aan sanctiemaatregelen. Het verdrag kon op geen enkele wijze worden afgedwongen. Dit is heden ten dage nog steeds een probleem. Het feit dat Israël, Pakistan en India het verdrag ook niet hebben getekend maakt het verdrag nog ongeloofwaardiger. Pakistan en India beschikken beide zeker over kernwapens. Israël is de facto NWS, maar niet erkend. Een laatste zwakte was dat op geen manier Hedrick Smith, ‘A bomb ticks in Pakistan´ The New York Times, 6 maart 1988, 4. Shi-chin Lin, The AQ Khan revelations and subsequent changes to Pakistani export controls (Monterey oktober 2004) 1-2. 9 David Albright en Corey Hinderstein, ‘Unraveling the A.Q. Khan and future proliferation networks’ The Washington Quarterly, jg. 28, nr. 2, 2005, 114. 10 Albright en Hinderstein, Unraveling the A.Q. Khan and future proliferation networks 113. 11 Cooper, Nuclear proliferation and terrorism 306-311 7 8 6 werd gesproken over het beveiligen van nucleaire voorraden in de voormalige Sovjet–Unie. Deze nucleaire sites – plaatsen waar wapens en grondstoffen voor wapens liggen opgeslagen – zijn voor terroristen als een kluif voor een hond, het zal niet lang duren voordat daar nucleair materiaal verdwijnt. Zoals hierboven beschreven zijn de thema’s van nucleaire bewapening en nucleaire energie al vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog belangrijke vraagstukken op de internationale agenda. Nucleaire energie kan voor veel landen hun energieprobleem zeer verlichten, vandaar dat veel landen zich openlijk uitspraken voor nucleaire energie. Dit impliceert alleen niet direct dat deze landen ook zullen streven naar de toepassing van nucleaire technologie in wapens. Op het vreedzame gebruik van nucleaire energie en de huidige problematiek kom ik terug in de epiloog. Toch is voorzichtigheid geboden bij het beoordelen van de situatie tijdens de Koude Oorlog. Het was namelijk niet per definitie een heel gevaarlijke periode. Sommige historici menen dat er sprake was van nucleair evenwicht, in de vorm van het mutual assured destruction–principe. Dit was gebaseerd op het idee dat bij een nucleaire aanval van de ene partij, de andere partij ongenadig hard terug zou slaan met nucleaire wapens. Dit evenwicht zorgde voor een patstelling waarin geen der partijen het initiatief tot first strike durfde te nemen. Tijdens de Koude Oorlog dienden deze wapens dus vooral het principe van afschrikking. Het doel was de Sovjets zodanig af te schrikken dat een aanval op Amerikaans grondgebied of bondgenoten uit zou blijven, en omgekeerd 12 Belangrijk was echter wel dat de dreiging gesteund werd door daadwerkelijk inzetbaar nucleair materieel, anders verloor deze afschrikking zijn waarde.13 Na de val van de Muur van Berlijn in 1989 en de ineenstorting van de Sovjet–Unie trad er een wezenlijke verandering op in de machtsverhoudingen. De bipolaire wereld, met zijn invloedssferen, kwam ten einde. Er volgde een periode van ontspanning en wederopbouw. Voor vele landen, waaronder Nederland, was het tijd de defensie–inspanning te verkleinen en het vredesdividend te innen.14 Een laatste – maar niet te onderschatten – probleem was als gezegd het slecht beveiligde nucleaire arsenaal van de voormalige Sovjet–Unie, waar Rusland als opvolgerstaat van de Sovjet– Unie formeel beheerder van was. In veel deelstaten lagen atoombommen opgeslagen. Naast het feit dat dit in de nieuwe situatie buiten Russisch grondgebied viel, waren deze nucleaire sites zeer slecht beveiligd en zodoende zeer kwetsbaar voor diefstal door terroristen. De Amerikanen spenderen al jaren grote bedragen aan het beveiligen en opruimen van deze gebieden. In de ochtend van 11 september 2001 veranderde de wereld voorgoed. Twee vliegtuigen boorden zich in de Twin Towers van het World Trade Center, terwijl een ander vliegtuig het Pentagon als doelwit had. In meerdere opzichten brak een nieuw tijdperk aan. In de eerste plaats was het voor het eerst dat de Verenigde Staten op deze schaal op het eigen continent werden aangevallen. Dit bleek een enorme schok voor de Amerikaanse bevolking. Ten tweede bleek er geen sprake meer van een conventionele tegenstander, deze gruweldaad was een terroristische aanslag. Dit maakte voor de 12 J. Finnis, J. Boyle en G. Grisez, Nuclear deterrence, morality and realism (New York 1987) 1-13. Finnis, Nuclear deterrence 43-48. 14 C. Klep en R. van Gils, Van Korea tot Kabul. De Nederlandse miltiaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945. (Den Haag 2005) 101-108. 13 7 Verenigde Staten een gepaste reactie schier onmogelijk. Er volgde een turbulente periode in het buitenlandse beleid van Amerika. Bush riep een war on terror uit, welke zich uitte in verschillende maatregelen. Op 14 september 2001 stapte Amerika uit het ABM–verdrag (Anti Ballistic Missile), wat kon worden geïnterpreteerd als een heroriëntatie op nucleair gebied. Daarnaast trok Amerika ten oorlog tegen Afghanistan (2001) en Irak (2003). Deze uiting van zijn agressieve neoconservatieve buitenlandse politiek verwoordde Bush in 2001 zelf het beste: “U.S. troops will hunt down terrorists and ‘smoke them out of their holes’ in a long, unrelenting war.” 15 Daarnaast heeft Bush in 2003 de Patriot Act rechtsgeldig gemaakt om de binnenlandse inlichtingenvergaring te vergemakkelijken. Deze wet is ook onderdeel van de strijd tegen het terrorisme. Een laatste, en voor dit onderzoek zeer relevante, maatregel was de Nuclear Posture Review. Dit document lekte in maart 2002 uit. De regering–Bush sprak in dit document het voornemen uit om onderzoek naar een nieuwe generatie nucleaire wapens (mini–nukes) te willen doen. Deze wens bleek de zoveelste controverse binnen de regering–Bush, maar vooralsnog lijkt de intentie een nieuwe generatie kernwapens te ontwikkelen een uitsluitend Amerikaans streven. In dit kader is een onderzoek naar de staat van Amerikaans beleid op nucleair gebied zeer interessant. Om de ‘ongrijpbare’ terroristische tegenstander schrik aan te jagen en beter aan te kunnen pakken hebben de Verenigde Staten zich geheroriënteerd op nucleaire–wapenkracht. In de Nuclear Posture Review van januari 2002 werd de intentie van de regering–Bush duidelijk: het ontwikkelen van een nieuwe generatie nucleaire wapens. Door de Amerikanen aangeduid als mini– nukes of bunker busters. Wat zijn mini–nukes precies, waar dienen ze voor en wat zijn de voor- en nadelen van deze nieuwe generatie nucleaire wapens? Is er sprake van een toegenomen importantie van deze wapens in de internationale arena en is hierdoor het gebruik van nucleaire wapens dichterbij gekomen? Wat betekent deze Nuclear Posture Review voor het buitenlandse beleid van de Verenigde Staten en tegen wie of wat wil de regering–Bush deze wapens inzetten? Is dit een nieuwe ontwikkeling in het Amerikaanse buitenlands beleid of is er sprake van continuïteit? Middels deze vragen hoop ik te komen tot een antwoord op de centrale vraag: Wat is het standpunt van de regering–Bush ten aanzien van de ontwikkeling en het gebruik van deze nieuwe generatie nucleaire wapens en wat is de rol van mini–nukes in de Amerikaanse war on terror? Het eerste deel van deze scriptie zal over de militaire en technische mogelijkheden en voor– en nadelen van de mini–nukes gaan. Vervolgens wordt de (neoconservatieve) politiek van de regering Bush onder de loep genomen om meer in het bijzonder te kijken naar het beleid ten aanzien van nieuwe nucleaire wapens en het gebruik daarvan. In de conclusie zal de centrale vraag worden beantwoord. De epiloog zal wijzen op mogelijke gevaren voor de toekomst binnen de internationale gemeenschap. Hier zullen de actualiteiten – met name ten aanzien van Iran en Noord–Korea – aan bod komen. President G.W. Bush, ‘President’s radio address transcript’ (Washington 15 september 2001) http://www.sptimes.com/News/091501/Worldandnation/Bush_says_bin_Laden_c.shtml (Laatst geraadpleegd 31 juli 2007). 15 8 Het verleden als proloog Reactionaire wetgeving Na de val van de muur van Berlijn in 1989 veranderden de verhoudingen in de wereld aanzienlijk. De bipolaire wereld kwam ten einde en vele landen, waaronder de Verenigde Staten, wilden hun defensie–uitgaven verlagen. Op het Amerikaanse politieke front ontstond een trend die zich afzette tegen nucleaire wapens. President George Bush senior (ambtstermijn: 1989–1993) wilde de nucleaire macht van Amerika sterk reduceren. Als gevolg hiervan zagen twee Democratische afgevaardigden de kans om in de Defense Authorization Bill (een wet van het Congress die de begroting begeleidt en goedkeurt of verwerpt) voor 1994 een nieuwe wet op te laten nemen. Deze wet, later bekend als de Spratt Furse Law, behelsde het verbod op het onderzoek naar en de ontwikkeling van mini–nukes. Dit waren nucleaire explosieven van 5 kiloton of kleiner. Ter vergelijking: de bommen op Hiroshima en Nagasaki hadden een sterkte van ongeveer 15 kiloton, equivalent aan 15.000.000 kilo conventioneel explosief.16 Dit soort onderzoek wilden de initiators van deze wet verbieden, omdat ontwikkeling van een nieuw soort kernwapen de grens tussen nucleaire wapens en conventionele wapens deed vervagen.17 Op de argumenten van de voor– en tegenstanders van genoemde ontwikkelingen zal in het volgende hoofdstuk worden ingegaan. In de huidige regering–Bush, met vele neoconservatieve hardliners, is van begin af aan geprobeerd de Spratt Furse Law ongedaan te maken. In 2001 werd gevraagd om deze wet in te trekken, zodat onderzoek naar kleinere kernwapens weer werd toegestaan. Met het uitlekken van de nuclear posture review in januari 2002, werden de intenties van de regering–Bush duidelijk. Met name aan de hand van “9/11”, Bush’ war on terror en de door hem benoemde axis of evil en rogue states, heroriënteerde de regering–Bush (junior) zich op het gebied van nucleaire wapens. Generaal–Majoor (b.d.) Kees Homan van het Nederlandse instituut voor internationale betrekkingen Clingendael haalde uit een Amerikaans rapport aan ‘dat het huidige nucleaire arsenaal niet voldoet aan de toekomstige nationale veiligheidsbehoeften, omdat potentiële vijanden geloven dat de vernietigingskracht van de Amerikaanse wapens te groot is om ze te gebruiken.’ 18 In 2003 werden in de Defense Authorization Act (de door het congres goedgekeurde begroting) gelden gereserveerd voor onderzoek naar een nieuwe generatie nucleaire wapens. Deze veranderingen in wetgeving legden de basis voor een, door de neoconservatieve regering–Bush gewenste, herwaardering van het Amerikaanse nucleaire arsenaal. De gewijzigde wetgeving heeft ervoor gezorgd dat onderzoek naar en ontwikkeling van mini–nukes weer werd toegestaan. Wat zijn mini–nukes precies, waar dienen ze voor en wat zijn de voor– en nadelen van deze nieuwe generatie nucleaire wapens? Mini–nukes, ook aangeduid als bunker busters, vormen een nieuwe generatie nucleaire wapens. Dit soort wapen werd eerder een robust nuclear earth penetrator 16 Charles D. Ferguson, Mini-nuclear weapons and the U.S. nuclear posture review (Washington, 8 april 2002) 3 Robert W. Nelson, ‘Low-yield earth-penetrating nuclear weapons’ The journal of the federation of American scientists, jg. 54, nr. 1, Washington 2001, 1-7 17 9 (RNEP) genoemd. Deze nieuwe bommen konden op drie manieren worden gelanceerd. In de eerste plaats bestaan er intercontinental ballistic missiles (ICBM’s), dit zijn raketten met een kernkop. Daarnaast bestaan er submarine launched ballistic missiles (SLBM’s), raketten die vanuit een onderzeeër kunnen worden afgevuurd. De bom laten vallen vanuit een vliegtuig is de laatste mogelijkheid.19 De naam mini duidt op de maximum sterkte van het wapen, welke kleiner moet zijn dan 5 kiloton (zoals gezegd equivalent aan 5.000.000 kilo conventioneel explosief). Motief voor het ontwikkelen van deze nieuwe wapens ligt in het feit dat er in de war on terror een nieuw soort tegenstander het toneel betrad: naast de ouderwetse oorlog tegen een staat of regime, verklaarden de Verenigde Staten de oorlog aan het terrorisme. In de gevallen van de oorlogen in Irak en tegen terroristische organisaties, als Al–Qaeda en de Taliban, meenden de militaire planners dat de tegenstander ondergrondse opslagplaatsen voor chemische en biologische wapens (CBW’s) had. De RNEP had als doel de bodem te penetreren en pas tot ontploffing te komen in deze ondergrondse bunkers. De nucleaire ontploffing onder de grond zou leiden tot een enorme hoeveelheid energie en hitte in de bunker. De aanwezige chemische en biologische wapens zouden uitgeschakeld moeten worden door middel van deze verhitting: de virussen en bacteriën worden gedood. Een groot aantal problemen kwam aan het licht bij de ontwikkeling van deze nieuwe generatie wapens. Volgens Robert W. Nelson, staflid van het programma voor wetenschap en globale veiligheid van de universiteit van Princeton, was het grootste probleem het bereiken van voldoende diepte. Volgens zijn berekeningen was het, met de beschikbare materialen, voor een bom van 1 kiloton noodzakelijk om op minstens 90 meter diepte te ontploffen, wilde er geen bovengrondse nevenschade ontstaan. Moest een nucleair wapen, met het beschikbare materiaal, echter dieper komen dan 100 meter, dan was een bom met een sterkte van 100 kiloton vereist. 20 Onder de toenmalige omstandigheden zouden de bommen voordat zij de bunker bereikten zodanig vervormen dat de effectiviteit verwaarloosbaar werd. Daarnaast konden de explosieven te vroeg tot ontploffing komen, wat weer andere gevolgen zou hebben. Belangrijke factoren die op de mogelijke diepte van de inslag van invloed zijn, zijn de bodemsoort (aarde valt makkelijker te penetreren dan steen), de dikte van de bodem en de sterkte van het explosief. Overige relevante factoren worden in hoofdstuk II behandeld. Kees Homan, ‘Wat Gadaffi niet mag, moet Bush ook niet doen’ NRC Handelsblad, 22 december 2003, 1-2 Annual defense report 1995, ‘Nuclear posture review’ Washington 8 januari 2002, http://www.globalsecurity.org/wmd/library/policy/dod/npr.htm (Laatst geraadpleegd op 13 augustus 2007) 20 Robert W. Nelson, ‘Nuclear bunker busters, mini-nukes, and the U.S. nuclear stockpile’ American institute of physics, New York, november 2003 http://www.cfr.org/content/publications/attachments/Nelson_Bunkers.pdf (Laatst geraadpleegd op 14 augustus 2007). 18 19 10 Er is een aantal oplossingen mogelijk om over deze problemen heen te komen. Drie vooraanstaande geleerden – Lisbeth Gronlund, David Wright en Robert Nelson – menen dat er in de eerste plaats betere omhulsels voor de bommen ontworpen dienen te worden. Sterker materiaal en een betere vormgeving zijn hierbij van belang. Daarnaast moeten de bommen nauwkeuriger worden om de CBW’s uit te kunnen schakelen. De hitte van de nucleaire explosie zal de virussen en bacteriën alleen vernietigen als de bom zeer precies landt en ontploft. Daarnaast moet het geleidingssysteem worden verbeterd, zodat de inslaghoek van de bom perfect zal zijn en de bom met maximaal rendement schade aan kan brengen. Betere ontstekingsystemen moeten er toe leiden dat de bom, ondanks de grote wrijving met het te penetreren materiaal, niet te vroeg tot ontploffing zal komen. 21 Internationale verdragen Zoals gezegd in de inleiding zijn er in het verleden vele pogingen gedaan om de verspreiding van nucleaire kennis en productiemiddelen te voorkomen. Naast het reeds genoemde non– proliferatieverdrag is meerdere malen geprobeerd een universeel verdrag op te stellen om verdere verbreiding te voorkomen. Ten tijde van de Koude Oorlog hebben de Verenigde Staten en de Sovjet– Unie vele pogingen gedaan hun (nucleaire) wapenwedloop aan banden te leggen. In 1969, een jaar na het opstellen van het non-proliferatieverdrag, werd gestart met de onderhandelingen voor de Strategic Arms Limitation Talks I (SALT), welke in 1971 werden hervat als SALT II. Doel van SALT I & II was om deze wapenrace en vooral de daarmee gepaard gaande kosten te verlagen. In 1972 sloten Richard Nixon en Leonid Breznjev namens de twee grootmachten – respectievelijk de Verenigde Staten en de Sovjet–Unie – een verdrag tegen de ontwikkeling van raketschilden. Dit Anti–Ballistic Missile treaty (ABM-verdrag) moest de ontwikkeling beperken van verdedigingswapens die erop gericht zijn nucleaire wapens, zoals de Intercontinental Ballistic Missiles (ICBM’s), tegen te houden. Dit initiatief was op dat moment voornamelijk koren op de molen van de Lisbeth Gronlund, David Wright en Robert Nelson, ‘Earth penetrating weapons, underlying principles and other technical aspects’, Union of concerned scientists USA, Cambridge mei 2005, 1-6. 21 11 Sovjets. Zij verkeerden in een periode van economische malaise en konden een tweede wedloop, waarin ironisch genoeg wapens werden ontwikkeld ter bescherming tegen wapens uit de eerste wapenrace, financieel niet aan. In 2002 trokken de Amerikanen zich terug uit dit verdrag, waardoor het verdrag ten einde kwam. De regering–Bush meende een raketschild te moeten ontwikkelen tegen de nieuwe nucleaire dreiging van ‘schurkenstaten’ en terroristen. Het was de eerste keer in de contemporaine geschiedenis dat de Verenigde Staten zich terugtrokken uit een internationaal wapenbeheersingsverdrag. Voortvloeiend uit de SALT–akkoorden startten in de jaren tachtig de onderhandelingen voor het Strategic Arms Reduction Treaty (START). In 1982, ten tijde van de regering Reagan, openden de onderhandelingen voor START I. Het duurde echter tot 1991 eer dit verdrag werd ondertekend door Sovjetleider Gorbatsjov en Reagan’s opvolger Bush senior. In 1993 ondertekenden Bush senior en de nieuwe Russische president Jeltsin START II. Beide START–verdragen waren erop gericht een maximum aantal kernkoppen in de Verenigde Staten en de voormalige Sovjet–Unie toe te staan, met als voorwaarde deze aantallen stapsgewijs te reduceren. Een laatste, maar voor deze scriptie zeer relevante, alliantie was het zogenaamde Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT) uit 1996. In Nederland kennen wij dit als het kernstopverdrag, waarbij de naam in dit geval boekdelen spreekt. Centraal stond het verbod op alle soorten kernwapenexplosies in alle omgevingen (ondergronds, onder water, bovengronds en in de ruimte), zowel voor militaire als civiele doelen. Hoewel het verdrag op dit moment ondertekend is door 176 landen, hebben Pakistan, India en Noord–Korea het verdrag niet ondertekend. Grootste probleem was het ratificatieproces. De Verenigde Staten hebben het verdrag nog steeds niet geratificeerd. Ratificatie is noodzakelijk voor het inwerking treden van het verdrag. Dit maakt dat het vooralsnog geen enkele waarde heeft. Het merendeel van deze akkoorden was voornamelijk waardevol ten tijde van de Koude Oorlog. Vaak waren ze een uiting van toenadering in een periode van détente (ontspanning). Het was opvallend dat vele onderhandelingspogingen vielen of stonden met wat één van de twee grootmachten op dat moment voor belangen had. De context van genoemde overeenkomsten, waarin de ideologische oost–west tegenstelling centraal stond, was bepalend voor het al dan niet slagen ervan. Het eenzijdig opzeggen van het ABM–verdrag door de Amerikanen actualiseerde deze context weer. Dit was een uiting van de isolationistische, neoconservatieve buitenlandpolitiek van de regering Bush, waardoor de spanningen op het internationale vlak weer toenamen. In het Amerikaanse debat over mini–nukes kwamen deze conventies en de politiek van Bush veelvuldig aan de orde. Er bestond bij de Amerikanen onenigheid over de vraag of er bij de ontwikkeling van de nieuwe generatie wapens sprake was van schending van een of meerdere overeenkomsten. Waren er voor de ontwikkeling van mini–nukes nieuwe testen nodig, die op grond van meerdere verdragen verboden waren? Tegenstanders van de ontwikkeling van nieuwe wapensoorten meenden dat er nieuwe testen nodig zouden zijn. Bunker busters konden hun beoogde doel – het zonder nevenschade verwoesten van ondergrondse opslagplaatsen en bunkers – niet http://www.ucsusa.org/global_security/nuclear_weapons/earthpenetrating-weapons.html (Laatst geraadpleegd op 13 augustus 2007) 12 verwezenlijken als de werking niet uitvoerig was getest en bewezen. Voorstanders meenden daarentegen dat er slechts een aanpassing van oudere kernwapens nodig was, zonder dat er nieuwe testen nodig waren. Voordat onomstotelijk werd bewezen of er testen nodig waren of niet, leek het debat uit te monden in een ‘ja–nee’ discussie tussen voor– en tegenstanders. Het debat over de vraag of nieuwe testen nodig waren, werd sterk aangewakkerd door de Nuclear Posture Review. Hierin spraken de Amerikanen het voornemen uit de aanlooptijd voor nieuwe testen drastisch in te korten. ‘Currently, the nuclear weapons laboratories require about three years to prepare for a full-scale nuclear weapons test at the Nevada Test Site. Plans are underway to cut the preparation time in half to 18 months or perhaps as low as 12 months.’22 Deze voornemens voedden het vermoeden dat de Verenigde Staten het uitvoeren van nieuwe testen in de toekomst niet uitsloten. Op hetzelfde moment waren de conservatieven uit het Republikeinse kamp in het Congres aan het lobbyen om de financiën rond te krijgen die nodig waren voor het verkorten van de aanlooptijd naar een test.23 De Amerikaanse intenties werden door deze ontwikkelingen duidelijk. De mogelijke gevolgen van nieuwe nucleaire testen worden in het volgende hoofdstuk behandeld. Typisch Bush? Zoals eerder beschreven kent de aangeduide problematiek een Amerikaanse oorsprong. In de heroriëntatie van de Verenigde Staten op kernwapens werd de hand van de regering–Bush echter steeds duidelijker. De inhoud van de uitgelekte Nuclear posture review liet niets aan de verbeelding over. Defensiespecialist Rob de Wijk zei in NRC Handelsblad: “De review geeft een duidelijk signaal aan regimes dat afzien van steun aan de strijd tegen het terrorisme kan leiden tot Amerikaanse militaire operaties waarbij de inzet van kernwapens niet wordt uitgesloten.” 24 Toch is deze heroriëntatie ten aanzien van nucleaire wapens en het idee van ontwikkeling van mini–nukes niet louter en alleen aan George Bush toe te schrijven. In de jaren zeventig, waarin voor het eerst werd gesproken over low–yield wapens, nucleaire wapens met een maximale kracht van 5 kiloton, waren deze wapens al twistpunt tussen de NAVO-landen.25 Tijdens de regering van Bill Clinton (1993-2001) werd ook onderzoek gedaan naar nieuwe nucleaire mogelijkheden. Volgens de British American security information council, een politieke denktank, heeft de ontwikkeling van deze ideeën nooit stil gestaan. “A brief look at the US nuclear policy during the 1990s shows that the development of new nuclear weapons is not a new concept. Military planners have sought new missions for nuclear weapons in the post–Cold War world, while growing concerns about the spread of underground bunkers has provided the weapons laboratories House policy committee, Subcommittee on national security and foreign affairs, “Differentiation and defense: an agenda for the nuclear weapons program”, U.S. House of Representatives, February 2003, p. 6, http://wilson.house.gov/Media/Photos/NuclearReport.pdf (Laatst geraadpleegd op 01-09-2007). 23 Mark Bromley, David Grahame and Christine Kucia, ‘Bunker busters: Washington’s drive for new nuclear weapons’ British American security information council, Washington, juli 2002 http://www.basicint.org/pubs/Research/2002BBexecsum.htm (Laatst geraadpleegd op 29-08-2007). 24 Rob de Wijk, ‘Inzet kernwapens voor VS reële optie’ NRC Handelsblad, 20 maart 2002 1-2. 22 13 with sufficient reasons to develop new weapons.”26 Twee conclusies lijken gerechtvaardigd. Ten eerste is er geen sprake van een door de regering–Bush geïnitieerde ontwikkeling. Zoals aangetoond, werd dit debat in de jaren ’70 reeds gevoerd tussen de NAVO–landen en is dit niet meer van de internationale agenda verdwenen. In de tweede plaats is de rol van de militaire planners van groot belang. Met het einde van de Koude Oorlog leken nucleaire wapens hun langste tijd te hebben gehad. Van een nucleair evenwicht, dat volgens de aanhangers van de wederzijdse ‘afschrikkingstheorie’ zorgde voor een stabiele en veilige periode, was geen sprake meer. De militaire planners zochten doelbewust nieuwe taken voor nucleaire wapens. De geschiedenis lijkt zich te herhalen, daar de huidige Amerikaanse nucleaire laboratoria het vermeende gebruik van ondergrondse bunkers aangrijpen om de ontwikkeling van mini–nukes te stimuleren. De verdenking rijst dat dit gebeurt om het bestaansrecht van de eigen laboratoria – en daarmee het eigen professie – te rechtvaardigen. Eigenbelang lijkt niet ondergeschikt. Mini–nukes waren duidelijk geen nieuw issue, onder de huidige regering–Bush kreeg het onderwerp echter wel een belangrijke plaats op de politieke agenda. Zoals reeds beschreven meende Bush dat het huidige Amerikaanse nucleaire arsenaal ontoereikend was voor de contemporaine, terroristische bedreigingen. Bush’ intenties hebben op het internationale toneel de gemoederen sterk bezig gehouden. Waar de Amerikanen voorheen veelal hun heil zochten in multilaterale oplossingen, leek de huidige ontwikkeling een enkelzijdige uiting. Deze neoconservatieve stap richting het unilateralisme impliceerde de verschuiving van het kernwapen als militair middel naar de mini–nuke als politiek wapen. In de oorlog tegen het terrorisme en ‘schurkenstaten’ neemt de pre–emption doctrine – een theorie waarin preventieve aanvallen op een potentiële agressor legitiem zijn – een belangrijke plaats in. De combinatie van deze doctrine en de ontwikkeling van mini-nukes creëerde een gespannen situatie op internationaal vlak. De gevolgen van deze uiting laten zich raden, maar deze komen in het hoofdstuk over het neoconservatisme uitgebreid naar voren. Volgens criticasters van de regering Bush was het uitlekken van de Nuclear posture review geen toeval. Zij meenden dat dit gebeurde om de eventuele inzet van mini–nukes geloofwaardiger te maken en het wapen an sich op deze wijze te politiseren. Tegenstanders van Bush omschreven dit als een uiting van de agressieve neoconservatieve buitenlandpolitiek van de Verenigde Staten. Logischerwijs ontkenden de haviken uit de regering–Bush dit en wezen zij op het feit dat de bunker busters nog niet ingezet zijn tegen de beoogde doelen. Kurt Laforce, doctoraal onderzoeker in de vakgroep Politieke wetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel, brengt hier echter een steekhoudend argument tegen in. In het kader van de missie in Afghanistan zegt hij: “Een eerste reden is uiteraard dat zelfs maar de overweging kernwapens in te zetten de moeizaam opgebouwde internationaal–diplomatieke steun voor de campagne Enduring Freedom had kunnen uithollen.”27 Frank Barnaby e.a., ‘Tactical nuclear weapons: European perspectives’ Stockholm international peace research institute (Stockholm 1978) 223-246. 26 Bromley e.a., ‘Bunker busters: Washington’s drive for new nuclear weapons’ 2. 27 Kurt Laforce, ´Technologische euforie en superioriteit na Afghanistan´ De internationale spectator, jg. 54, nr. 5 (Den Haag mei 2002) 261-265. 25 14 Antagonisten en protagonisten Militair–technische argumenten Inmiddels is duidelijk dat in het debat over mini–nukes vele voor– en nadelen van deze wapens naar voren komen. Zowel de voor– als de tegenstanders van de ontwikkeling van een nieuwe generatie kernwapens hebben een aantal argumenten geformuleerd die hout lijken te snijden. Veel in de discussie naar voren gekomen argumenten kennen overlapping of worden door de andere partij a contrario gebruikt om hun standpunt te onderbouwen. Het gevolg hiervan kan zijn dat al snel wordt teruggevallen op een ‘ja–nee’ discussie. Om dit te voorkomen wordt in dit stuk gekozen voor een opdeling van de argumentatie in vier hoofdpunten. De in de inleiding gemaakte tweedeling zal ook hier gehandhaafd blijven. De eerste reeks argumenten is van militair–technische aard. Dit zijn argumenten die betrekking hebben op de technische mogelijkheden en eigenschappen van de mini–nukes en de eventuele directe en indirecte gevolgen van het gebruik van deze wapens. Relevant is ook de, uit de Koude Oorlog stammende, theorie achter het gebruik van nucleaire wapens: de ‘afschrikkingstheorie’. Het tweede deel analyseert politiek–strategische overwegingen. Dit betreft voornamelijk argumenten die betrekking hebben op Bush en zijn politiek. In deze argumentatie komen ook de problemen die deze ontwikkeling binnen de internationale arena oproept naar voren. Het belangrijkste argument binnen het in de vorige paragraaf beschreven debat was van militair–technologische aard. Dit argument werd door politici ook vaak aangehaald, waardoor dit verwarrend kan werken. Het argument tegen de ontwikkeling en het gebruik van mini-nukes had te maken met de – door de regering–Bush in de Nuclear posture review uitgesproken – voornemens het wapen klein en flexibel inzetbaar te maken. Als de Amerikanen er in slaagden een nucleair wapen te produceren met een kracht van vijf kiloton of minder was de kans groot – zo valt te lezen in bovengenoemd uitgelekt document – dat ze zouden worden gebruikt in conflictgebieden als Afghanistan of Irak. Hier waren de beoogde doelen de ondergrondse opslagplaatsen en grotten, waar eventueel terroristen gehuisvest zaten of wapens lagen opgeslagen. Kortom: nucleaire wapens konden op een conventionele manier worden gebruikt. Deze grensvervaging tussen nucleaire en conventionele oorlogvoering was zeer gevaarlijk, omdat door niemand meer per definitie viel uit te sluiten dat er geen wederzijdse nucleaire aanvallen gedaan zouden worden. Ook in de nieuwe situatie, waarbij de tegenstanders terroristen zijn in plaats van nucleaire-wapenstaten, was deze ontwikkeling gevaarlijk. Antagonisten wezen op een logisch gevolg van deze grensvervaging: de drempel voor het gebruik van nucleaire wapens werd steeds lager. Daarnaast vloeiden er nog twee belangrijke resultaten uit voort. In de eerste plaats bestond de mogelijkheid dat nucleaire wapens een ‘first resort’ optie werden, wat het gebruik of inzet ervan waarschijnlijker maakte. Ten tweede zouden nucleaire wapens onderdeel gemaakt kunnen worden van de pre–emption doctrine van Bush en konden ze worden ingezet als aanvalswapen. Voorheen werd dit soort wapens alleen gebruikt als afschrikking, zoals geformuleerd in de deterrence theorie. Generaal–Majoor (b.d.) Kees Homan veroordeelde de 15 Amerikaanse politiek scherp: “Het Amerikaans beleid ten aanzien van massavernietigingswapens en de ontwikkeling van mini–kernwapens verlaagt de atoomdrempel, vervaagt het onderscheid tussen nucleaire en chemische en biologische wapens, ondergraaft het non–proliferatieverdrag, en is een uitnodiging voor andere landen om ook nucleaire wapens te verwerven.” 28 Voorstanders brengen hier tegen in dat de ontwikkeling van de nieuwe generatie wapens leidde tot een vergroting van de nuclear strike capability. Terwijl in de Amerikaanse politieke strategie na 1989 nucleaire wapens een geringe rol speelden, werd de functie van kernwapens na 11 september juist weer prominenter. Het voornemen mini–nukes te ontwikkelen en deze in te zetten tegen terroristen en ‘schurkenstaten’ was hier de meest duidelijke uiting van. Dit argument was echter pas steekhoudend op het moment dat inzet van nucleaire wapens op een conventionele manier volledig werd geaccepteerd en zelfs als wenselijk werd gezien. Dit leek echter nog ver weg. De regering–Bush neigt hier absoluut naar, maar als Bush bij de volgende Amerikaanse presidentsverkiezingen het onderspit delft, ligt het in de lijn der verwachting dat deze ontwikkeling wordt teruggedraaid. Zeker als er weer een democratische president aan het bewind komt, zullen nucleaire wapens weer een ondergeschikte rol krijgen. Het lijkt dus maar de vraag of het ooit wenselijk wordt de nuclear strike capability te vergroten. De argumenten in het Amerikaanse debat van de voorstanders lijken in het niet te vallen bij de redenering van de tegenstanders. De motivatie dat een grotere mogelijkheid om kernwapens in te zetten van Amerika een veiliger land zou maken of het betere aanvalsmogelijkheden zou verschaffen was simpelweg niet afdoende. Eerder is al aangegeven dat de Verenigde Staten met hun voornemens vele internationale verdragen schenden. Dit gekoppeld aan de argumenten die tegenstanders van mini–nukes aandragen maakt duidelijk dat de Amerikanen zich met hun politiek op glad ijs begeven. Voor de wereldorde is het met geen mogelijkheid een goede zaak als de grens tussen conventionele en nucleaire oorlogvoering vervaagt. Niemand is gebaat bij een verlaagde inzet–drempel en vooralsnog heeft de doctrine van preventief ingrijpen – met als meest treffende voorbeeld de op valse gronden uitgebroken oorlog in Irak – de Amerikanen louter kritiek opgeleverd. Het tweede militair–technologische onderwerp binnen het debat ging over de vraag of mini–nukes de missies waarvoor ze werden ontworpen succesvol konden uitvoeren. Het hoofddoel van de nieuwe generatie kernwapens was volgens de Amerikanen het uitschakelen van de zogenaamde hard and deeply burried targets (HDBT’s), wapens verstopt in ondergrondse opslagplaatsen. De Verenigde Staten claimden dat terroristen en ‘schurkenstaten’ deze opslagplaatsen gebruiken om chemische en biologische wapens (CBW’s) op te slaan. De grootste angst van de Amerikanen in hun strijd tegen het terrorisme was dat er eventueel massavernietigingswapens – chemische en biologische wapens vallen ook binnen deze categorie – konden worden ingezet. In dit kader wilden de Amerikanen mini– nukes, genaamd robust nuclear earth penetrators (RNEP’s) of bunker busters, gebruiken om deze opslagplaatsen ‘veilig’ te verwoesten. Voorstanders van mini–nukes meenden dat conventionele bommen niet diep genoeg konden komen om bunkers of opslagplaatsen te verwoesten, daarom moesten kleine kernwapens worden 28 Kees Homan, ‘VS ondermijnen non-proliferatie’ de Volkskrant, 31 december 2002, 1-2 16 ingezet. Everet Beckner, medewerker van de National nuclear security administration wees op de voordelen van een mini–nuke: “Using a standard nuclear device would be disastrous, but a bunker buster would be safer…because it requires only a small nuke, and much of the radioactive fallout would be trapped in the ground.”29 De mini–nuke moest, doordat deze kleiner en accurater was dan conventionele bommen of grotere kernwapens, effectiever werken. Gevolg zou zijn dat inzet van kernwapens geloofwaardiger werd, waardoor er betere afschrikking van uitging. Daarnaast claimden de voorstanders dat er zeer weinig tot geen nevenschade zou ontstaan omdat de bom ondergronds tot ontploffing kwam en de fallout – restproducten die nevenschade konden veroorzaken, bijvoorbeeld radioactieve stofdeeltjes die in de lucht komen na een explosie – niet boven het aardoppervlak uitkwam.30 Een volgende redenering is dat er met bunker busters een meer proportionele reactie mogelijk is op terroristen en schurkenstaten, aangezien deze – naar verluidt – nucleaire pretenties hebben. De kans dat een terroristische organisatie in het bezit van een kernwapen zal komen lijkt echter klein. In het ergste geval kunnen zij een ‘vuile bom’ ontwikkelen. Dit is een explosief gevuld met radioactief restafval, waarbij geen sprake is van een nucleaire explosie. Daarnaast beroepen de Amerikanen zich erop dat er minder conventionele bommen nodig zullen zijn, waardoor het aantal slachtoffers zal afnemen. Door deze redenering te gebruiken hopen zij de publieke opinie aan hun zijde te krijgen. Amerika meent dat al deze claims in het kader van het nationale belang noodzakelijk zijn. Duidelijk wordt dat in alle gevallen de publieke opinie voor de Verenigde Staten van groot belang is. 31 De antagonisten menen dat de uitkomst van een aanval met een mini–nuke onzeker is. Zij wijzen erop dat het doel waarvoor deze wapens ontwikkeld worden (nog) niet realiseerbaar is. Er valt namelijk niet met zekerheid te zeggen dat er géén fallout zal zijn. Figuur 2 is een afbeelding uit een rapport aan het Congress, van wat er bij een ontploffing van een mini–nuke gebeurt.32 Figuur 2. Everet Beckner, ‘Mini nukes’ The ABC Catalyst, interview reporter Graham Phillips met Dr. Everet Beckner (Sydney, 20 mei 2004) http://www.abc.net.au/catalyst/about.htm (Laatst geraadpleegd op 05-09-2007) 30 Charles D. Ferguson en Peter D. Zimmerman, ‘New nuclear weapons?’ James Martin Center for nonproliferation studies (Monterey, 28 mei 2003) 1-8. 31 Annual defense report 1995, ‘Nuclear posture review’ Washington 8 januari 2002, http://www.globalsecurity.org/wmd/library/policy/dod/npr.htm (Laatst geraadpleegd op 13 augustus 2007) 32 US Congress, Office of technology assessment, The containment of underground nuclear explosions, rep. no. OTA-ISC-414, US government printing office, Washington DC (oktober1989) 29 17 In figuur 2 valt duidelijk te zien hoe een ondergrondse explosie van een mini–nuke werkt en wat de gevolgen zijn. De explosie zal niet diep genoeg komen om volledig door de bodem geabsorbeerd te worden. De energie die vrijkomt, zal als een vulkaaneruptie uit de bodem schieten. Hierbij ontwikkelt zich een enorme stofwolk die vol zit met radioactieve stofdeeltjes. Een algemeen kenmerk van een nucleaire explosie is een champignon–vormige wolk die de hoogte in stijgt. Doordat deze wolk in beginsel omhoog gaat, krijgt de wind vrij spel en daardoor zal het met radioactief afval besmette gebied vele malen groter zijn dan bij een conventionele explosie. Een zeer gevaarlijke en directe uitwerking van een nucleaire explosie in een bunker kan zijn dat, in plaats van deze te verwoesten, de daar aanwezige chemische en biologische wapens worden opgezogen door de stofwolk en zo worden verspreid in de fallout. In plaats van deze wapens onschadelijk te maken door giffen en virussen d.m.v. intense hitte te steriliseren, zullen ze juist worden geactiveerd. De meeste berekeningen laten zien dat dit waarschijnlijker is dan dat de bunker busters hun beoogde doel bereiken, namelijk het verwoesten van deze chemische en biologische wapens. Dat de nevenschade in deze situatie toe zal nemen is evident. Deskundige Robert Nelson windt er geen doekjes om: “The goal of minimal collateral damage falls squarely in the wishful–thinking category.”33 Dit komt voornamelijk doordat de technologie nog geen materialen heeft ontwikkeld die sterk genoeg zijn om de bodem diep genoeg te penetreren. In de huidige vorm blijken de omhulsels van de bommen te vervormen, zodanig dat ze het doel niet zullen bereiken of – erger – dat ze te vroeg tot ontploffing komen doordat de gehele mechaniek wordt beschadigd. Wat gebeurt er na de explosie van een mini–nuke? De nevenschade bestaat uit een groot aantal indirecte gevolgen en deze zal vele malen groter zijn dan bij een conventionele explosie of een ingedamde kernexplosie. Het getroffen gebied zal jarenlang onbewoonbaar blijven, alle waterstromen in de buurt worden voor lange tijd vergiftigd en de oogsten worden aangetast. Door de beschadigde infrastructuur en het besmettingsgevaar zal de voedselvoorziening stil komen te liggen. De bewoners die met de radioactieve deeltjes in aanraking komen worden zeer ziek. De straling leidt bij de mens tot spontane celdeling en beenmerg, bloedcellen en het afweersysteem worden ernstig aangetast. Vele organen kunnen hun functie niet meer uitvoeren en het aantal kankergevallen in de jaren volgend op de explosie zal enorm toenemen. Nakomelingen van besmette mensen hebben ook een verhoogde kans op kanker.34 Uiteraard worden al deze indirecte gevolgen sterk beïnvloed door de mate van blootstelling aan de straling. Tegenstanders wijzen ook op een ander zwak punt van mini–nukes. Onder de sceptici bevinden zich drie vooraanstaand onderzoekers die dit argument treffend verwoorden: “Despite the extremely high temperatures and radiation levels reached very near a nuclear explosion, to destroy or neutralize these agents the warhead would have to detonate very close to the actual containers – nearly inside the same underground room in which canisters of biological or chemical agents were http://www.cfr.org/content/publications/attachments/Nelson_Bunkers.pdf (Laatst geraadpleegd op 4 augustus 2007) 33 Robert W. Nelson, ‘Nuclear bunker busters, mini-nukes, and the U.S. nuclear stockpile’ American institute of physics, New York, november 2003 http://www.cfr.org/content/publications/attachments/Nelson_Bunkers.pdf (Laatst geraadpleegd op 14 augustus 2007) 3. 34 Kosta Tsipis, ‘Understanding weapons in the nuclear age’ (New York 1983) 44 -74. 18 stored.”35 Zeer precieze informatie over de locatie van het doelwit is noodzakelijk. Daarnaast moeten de afleveringssystemen worden verbeterd, wil de bom op de exacte locatie kunnen inslaan. Als de informatiestroom niet goed loopt of er foutieve inlichtingen zijn dan kunnen de gevolgen zeer ernstig zijn. Een laatste militair–technologische factor die de tegenstanders noemen is dat er volgens hen betere conventionele alternatieven zijn. Een bunker kun je niet alleen maar uitschakelen door explosies te gebruiken. Een veel veiliger manier om deze vermeende opslagplaatsen van terroristen onschadelijk te maken, is door deze conventioneel te omsingelen. In dat geval kunnen alle in– en uitgangen worden bewaakt zodat de bunkers worden afgesloten. De depots kunnen door soldaten worden ontruimd en de chemische en biologische wapens kunnen op een veilige manier onschadelijk worden gemaakt. Het grote voordeel van deze mogelijkheid is dat er geen explosies nodig zijn en dat er geen besmettingsgevaar voor de omgeving ontstaat. Bijkomend voordeel is dat de eigen troepen op deze manier niet in een radioactief gebied operen, wat de veiligheid voor de troepen ten goede komt. Dit is een van de grootste zorgen van militaire planners: “Military officers have also been recently expressing serious reservations about sending ‘their’ soldiers into a radioactive environment that may also contain biological and chemical agents scattered by the nuclear bombs.” 36 Politiek-strategische tegenargumenten Het belangrijkste politiek–strategische argument van tegenstanders van deze nieuwe soort kernwapens heeft betrekking op de internationale gemeenschap en de – naar mening van de tegenstanders hypocriete – rol die de Verenigde Staten daarin spelen. Zoals in de paragraaf over internationale verdragen is beschreven maken de Amerikanen met hun politiek inbreuk op meerdere verdragen. De schending die het meest van belang is, is die van het non–proliferatieverdrag. Dit verdrag stamt uit 1968 en stelt een aantal zeer beperkende voorwaarden aan het gebruik van nucleaire energie. In het verdrag worden vijf staten erkend als nucleaire wapen staat, te weten: China, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Verenigde Staten. Deze staten mogen geen nucleaire kennis verspreiden en ook hebben zij beloofd de landen die geen kernwapens hebben niet aan te zullen vallen met nucleaire wapens. Daarnaast stelt het verdrag dat alle landen recht hebben op het vreedzame gebruik van nucleaire energie. Zeer belangrijk is dat de staten die nucleaire wapens hebben beloven hun wapenarsenalen te reduceren. De staten die geen kernwapens hebben beloven in ruil daarvoor niet te zullen streven naar de ontwikkeling van nucleaire wapens. Deze combinatie van beloften maakt dit het belangrijkste internationale verdrag tegen de verspreiding van militair–nucleaire kennis. In het beleid van de regering–Bush is sprake van een politieke paradox. In de eerste plaats is Amerika altijd groot voorstander geweest van internationale verdragen om de globale ontwapening in goede banen te leiden. In het verleden hebben de Amerikanen fel uitgehaald naar Noord–Korea toen 35 36 Gronlund e.a., ‘Earth penetrating weapons, underlying principles and other technical aspects’ , 16. Dan Stober, ‘Administration moves ahead on nuclear bunker busters’, Mercury news (23 april 2003). 19 het uit het non–proliferatieverdrag stapte en andere landen die weigerden het verdrag te ondertekenen of te ratificeren, werden door Amerika zwaar onder druk gezet. In feite is het non– proliferatieverdrag voor de Verenigde Staten altijd de beste mogelijkheid geweest om het internationale nucleaire verkeer te controleren. Alle door het verdrag erkende nucleaire wapenstaten hebben – door zich te committeren aan het verdrag – beloofd andere staten nooit nucleair aan te zullen vallen. De nuclear posture review gaat hier lijnrecht tegen in. Onder het mom van bedreiging van de nationale veiligheid is in deze review is een aantal factoren genoemd die de Amerikaanse nationale veiligheid zouden bedreigen: “A significant shift in the Russian government into the hands of archconservatives could restore the strategic nuclear threat to the United States literally overnight. The removal of weapons located on the territory of Ukraine, Kazakhstan, and Belarus is still incomplete. Other nations not allied with the United States either have declared nuclear arsenals or are capable of developing them. With this kind of instability and uncertainty, the United States must maintain nuclear weapons necessary to deter any possible threat or to respond to aggression, should deterrence fail.” 37 Deze woorden zijn niet mis te verstaan. De Amerikaanse regering ziet kernwapens als een belangrijk middel om de nationale veiligheid te waarborgen. De angst is niet in de eerste plaats de oude aartsvijand Rusland, of de oude Russische vazalstaten als Oekraïne of Kazachstan. Deze tekst is een bedreiging aan het adres van wat de Amerikanen hebben omgedoopt tot schurkenstaten. De landen Iran, Irak, Libië, Syrië en Noord–Korea zijn als het aan de Amerikanen ligt onderwerp en lijdend voorwerp tegelijk. In het geval van het non–proliferatieverdrag hebben de Verenigde Staten beloofd geen kernwapens in te zullen zetten tegen andere staten. Daarnaast hebben zij jarenlang veel druk uitgeoefend op internationaal niveau om dit verdrag gewaarborgd te krijgen. Als het non– proliferatieverdrag naast de nuclear posture review wordt gelegd is er duidelijk sprake van een contradictio in terminis. Aan de ene kant willen de Verenigde Staten dat alle andere landen hun nucleaire pretenties opgeven of op zijn minst afbouwen. Aan de andere kant wil het zelf het nucleaire arsenaal uitbreiden met een nieuwe generatie wapens. Op deze manier vindt het non– proliferatieregime hier zijn Waterloo en is een paradox in de Amerikaanse politiek geboren. Dit is de basis voor het tweede politiek–strategische argument tegen de ontwikkeling van mini–nukes en bunker busters. De groep tegenstanders wijst op een duidelijke politieke paradox en bouwt deze argumentatie verder uit. Als de Verenigde Staten – een land met strijdkrachten waarvan met zekerheid valt te zeggen dat het conventioneel superieur is aan elk ander leger – moet terugvallen op het gebruik van kernwapens, hoe zit het dan met de ‘zwakkere’ staten? Staten met een zwak leger, en zeker de landen die niet tot bondgenoot van de Verenigde Staten worden gerekend, hebben dit soort wapens in feite nog veel harder “nodig”. Met andere woorden: de Verenigde Staten voeren een duaal beleid waarbij het enerzijds andere landen wil verplichten het non–proliferatieverdrag te tekenen en na te leven. Anderzijds zijn het de Amerikanen zelf die het non-proliferatie regime, zoals overeengekomen in het non-proliferatieverdrag, ondermijnen. De redenering is nu dat waar de Annual defense report 1995, ‘Nuclear posture review’ Washington 8 januari 2002, http://www.globalsecurity.org/wmd/library/policy/dod/npr.htm (Laatst geraadpleegd op 13 augustus 2007) 37 20 Verenigde Staten conventioneel superieur zijn en zij terugvallen op kernwapens, dit voor de zwakkere staten al helemaal de enige oplossing is. Op deze manier geeft de regering–Bush andere staten een excuus om over te gaan tot het ontwikkelen van kernwapens. Zo veroorzaakt Amerika indirect de proliferatie van kernwapens.38 Vervolgens maken de tegenstanders een logische stap in hun redenering en zeggen zij dat, door de ontwikkeling van een nieuwe generatie nucleaire wapens, de Verenigde Staten zijn eigen nationale veiligheid ondermijnt. Antagonisten van een nieuwe generatie kernwapens zijn van mening dat Amerika het beste is gediend met louter het non-proliferatiebeleid zoals het nu wordt gevoerd en niet met het ontwikkelen van nieuwe kernwapens. De ondermijning van het non-proliferatieverdrag en alle andere verdragen die pogen de wereld nucleair te ontwapenen lijkt een gevaarlijke ontwikkeling. Journalist John Pilger trekt fel van leer tegen het Amerikaanse beleid: “Since the end of the Cold War, the United States has repudiated, rejected or subverted all the major treaties designed to prevent war with weapons of mass destruction, especially nuclear weapons.”39 Het is niet alleen schadelijk voor de Verenigde Staten zelf, het heeft ook grote invloed op de internationale politiek. Een belangrijk verwijt van de tegenstanders aan het adres van de Amerikaanse regering is dan ook dat er sprake is van het doorbreken van een taboe. Door te streven naar een nieuwe generatie kernwapens, waarbij een reële kans op first–strike gebruik bestaat, schenden de Verenigde Staten een ongeschreven interstatelijke regel. In principe heerst er sinds 1945, vanaf de dagen dat Hiroshima en Nagasaki werden getroffen door de Amerikaanse atoombommen, een taboe op het gebruik van kernwapens. Voor de Amerikanen lijkt het gebruik van kernwapens steeds dichterbij te komen, getuige het beleid van president Bush. Amerika schendt niet alleen de genoemde internationale verdragen; het heft, indien het deze wapens ontwikkelt, in de ogen van tegenstanders, een belangrijke barrière op. Het opheffen van het taboe op nucleair wapengebruik, de daarmee gepaard gaande verlaging van de atoomdrempel en de vervaging van de grens tussen nucleair en conventioneel wapengebruik zijn volgens antagonisten een directe bedreiging voor de wereldvrede en wapenbeheersing. De eventuele inzet van mini–nukes zorgt voor een bevriezend klimaat waarin de spanningen in de internationale politiek en diplomatie toenemen. Een stap terug richting de Koude Oorlog lijkt een reële optie. Daarnaast is er nog een belangrijk gevolg van het feit dat Amerika, met deze voornemens, duidelijk maakt dat het nucleaire wapens als potentieel bruikbaar ziet. In feite geeft dit andere landen, waaronder staten die volgens het non–proliferatieverdrag tot nucleaire–wapenstaten worden gerekend, een vrijbrief ook van de huidige overeenkomsten af te wijken, aldus tegenstanders van mini-nukes. Doordat de Amerikanen hun nucleaire potentieel uitbreiden zullen de nucleaire– wapenstaten gaan streven naar een aangepaste afschrikking. Kortom, ook andere staten zullen hun arsenalen aanpassen aan de veranderde veiligheidssituatie. Dit betreft vooral de landen Rusland en China. Beide landen hebben een nucleair arsenaal, maar die zijn allebei zeer verouderd en slecht onderhouden. Door middel van nieuwe testen zullen zij Will Knight, ‘US plans for mini-nuke arsenal revealed’ NewScientist, Londen, 19 februari 2003 http://www.newscientist.com/article.ns?id=dn3414 (Laatst geraadpleegd op 11 september 2007) 39 John Pilger, ‘John Pilger investigates US plans for mini-nukes’ New Statesman, Londen, 18 augustus 2003 http://www.newstateman.com/print/200308180005 (Laatst geraadpleegd op 8 september 2007) 38 21 hun arsenaal wezenlijk kunnen vernieuwen. Op deze manier worden zij voor de Verenigde Staten een veel gevaarlijkere tegenstander. Het gevaar reikt nog verder. Als China en Rusland besluiten ook de andere verdragen, zoals de Comprehensive test ban treaty, niet meer te respecteren, vallen de bestaande zekerheden – voor zover deze er al zijn – helemaal weg. De angst hiervoor is groot onder tegenstanders van Bush’ nucleaire beleid, omdat dit een grote stap terug richting de Koude oorlog zou betekenen, waarin de kans aanwezig is dat de betrokken landen zich weer laten verleiden tot enorme wapenwedlopen. In dat geval ondermijnen de Amerikanen niet alleen opnieuw hun eigen nationale veiligheid, ook de internationale politiek zal bekoelen en er zullen grote politieke spanningsvelden ontstaan. Alle genoemde ontwikkelingen zorgen ervoor dat critici de Amerikaanse buitenlandse en militaire politiek – met name ten aanzien van kernwapens – als ongeloofwaardig bestempelen. Ook menen zij dat de regering–Bush debet is aan een wereld die, dankzij de nucleaire heroriëntatie, steeds onveiliger wordt. Onderzoeksjournalist John Pilger treft Bush vol met een typerende gevolgtrekking van diens beleid: “With the United States spoiling for further fights across the globe and prepared to consider the deployment of ‘mini-nukes’, there is no doubt which is the greatest rogue state of all.”40 De ontwikkeling van kernwapens van deze omvang – 5 kiloton of kleiner – is om nog een reden zeer gevaarlijk. Een grote angst van de Verenigde Staten is dat het wordt aangevallen met een nucleair wapen. Vooralsnog lijkt de kans hierop echter niet heel groot. Door de ontwikkeling van raketschilden en andere luchtafweersystemen hoopt Amerika de kans op raketaanvallen verder in te dammen. Daarnaast is het met de huidige grenspolitiek in de Verenigde Staten zeer moeilijk om een atoombom het land in te smokkelen. Voor het vervoer van een atoombom is ten minste een grote zeecontainer nodig, deze worden in de havens echter allemaal grondig gescand op inhoud. Worden kernwapens daarentegen zo klein en mobiel dat ze in een handkoffer mee te nemen zijn, dan is in de eerste plaats de kans op diefstal groter. In de tweede plaats is de kans op een aanslag ook veel groter omdat de explosieven makkelijker te vervoeren en minder gemakkelijk op te sporen zijn. Het feit dat medewerkers en directies van de Amerikaanse nucleaire laboratoria – die van Los Alamos en Livermore – de grootste voorstanders zijn van de ontwikkeling van een nieuwe generatie wapens is koren op de molen van de critici. De technici wijzen op het gevaar van tirannen met massavernietigingswapens en op de noodzaak van uitgebreidere verdedigingssystemen, waarbij de mini–nukes en bunker busters – in theorie preventieve aanvalswapens – worden beschouwd als verdedigingswapen. Tegenstander en kenner Robert Nelson verwoordt de cynische redenering in reactie op de uitspraken van de laboranten: “A more cynical interpretation of these statements is that the laboratory staff and leadership simply feel threatened by the current restrictions on their activities, and want to generate a new mission (and the associated funding) to keep them in operation indefinitely.”41 In feite claimen de laboratoria dat de nieuwe generatie kernwapens voor de Verenigde Staten noodzakelijk is om zo het eigen bestaansrecht te waarborgen. Als de onderzoekscentra geen recht op bestaan meer hebben, zullen deze worden gesloten. Dientengevolge zal er geen volgende 40 Pilger, ‘John Pilger investigates US plans for mini-nukes’ 1 22 generatie atoomwetenschappers meer worden opgeleid en zal de toekomst van de nucleaire wetenschap in Amerika onzeker zijn. Een argument vanuit de ‘linker’ flank tegen de voorgenomen ontwikkeling is, dat er om nieuwe wapens te ontwikkelen nieuwe testen nodig zijn. Deze testen zijn schadelijk voor het milieu. In de testomgeving zal het gehele ecosysteem jarenlang ontregeld zijn. Dieren kunnen er niet meer leven en alle flora en fauna wordt verwoest. Voor de ‘groene linksen’ zijn deze gevolgen onacceptabel. Politiek-strategische protagonisten De belangrijkste en meest relevante argumenten pro de ontwikkeling van een nieuwe generatie nucleaire wapens zijn politiek van aard. Om deze argumenten goed te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om notie te nemen van de context waarin het debat over een nieuwe generatie kernwapens zich afspeelde. Toen op 11 september 2001 twee vliegtuigen de torens van het World Trade Center doorboorden, betekende dit het begin van een nieuw tijdperk: een periode waarin bekoelde internationale politiek werd gekoppeld aan agressief unilateralisme van de Verenigde Staten. Amerika stelde een lijst op van landen die zich volgens hun schuldig maakten aan het steunen van terroristen en terroristische organisaties als Al–Qaeda, de zogenaamde axis of evil (as van het kwaad). Deze rogue states – ‘schurkenstaten’ – waren in de ogen van Amerika uit op het verwoesten van de vrije westerse wereld en haar idealen. In deze politieke sfeer besloot de regering–Bush tot een aantal vergeldingsmaatregelen. De meest betekenisvolle uiting hiervan was de war on terror. In deze nieuwe wereld meenden de Amerikanen een nieuw pakket maatregelen te moeten formuleren. Dit leidde tot een herziening van de nationale veiligheidsstrategie. Niet alleen klonk de oproep tot verbetering van de homeland security, de Amerikanen waren voor het eerst in de geschiedenis op brute wijze getroffen op het eigen continent, ook werd besloten de nieuwe vijand agressief te gaan bestrijden. Landen als Iran, Noord–Korea, Syrië en Libië kwamen op de door Bush geformuleerde lijst van schurkenstaten en Irak kreeg een soort voorbeeldfunctie. Bush moest en zou een oorlog tegen Saddam Hoessein beginnen. Onder valse voorwendselen – de Britten en Amerikanen claimden dat Saddam massavernietigingswapens in bezit had, onomstotelijk bewijs is tot op de dag van vandaag uitgebleven – werd het land binnen gevallen. Deze oorlog werd een symbool van de strijd tegen het kwaad. Het waren echter niet alleen staten waar de Verenigde Staten hun pijlen op richtten. Terroristische organisaties, waaronder Al–Qaeda en de Taliban, waren ook vijand in de oorlog tegen het terrorisme. Zowel deze staten als genoemde organisaties werden er door de Amerikanen van verdacht uit te zijn op het verkrijgen of ontwikkelen van massavernietigingswapens. Zij zouden onder andere streven naar de creatie en het bezit van chemische en biologische wapens. Dit betekende een grote bedreiging voor potentiële tegenstanders van de schurkenstaten en terroristische organisaties, waarbij de Verenigde Staten golden als vijand nummer één. Om deze wapens uit het zicht van satellieten te Robert W. Nelson, ‘Low-yield earth-penetrating nuclear weapons’ The journal of the federation of American scientists, jg. 54, nr. 1, Washington 2001, 1-7 41 23 houden en om ze veilig op te slaan tegen eventuele destructieaanvallen (aanvallen met als doel de chemische en biologische wapens te verwoesten) werd dit wapentuig opgeslagen in ondergrondse bunkers. Van dit feit maakten de voorstanders gebruik om hun hang naar de ontwikkeling van een nieuwe generatie kernwapens te rechtvaardigen. Zoals in het hoofdstuk over de militair–technische argumenten is uiteengezet blijft het onzeker wat met de huidige technologie de mogelijkheden zijn van mini-nukes. De voorstanders meenden dat om een succesvolle en proportionele oorlog te kunnen voeren, de ontwikkeling van een nieuwe soort kernwapens noodzakelijk was. Deze nieuwe generatie wapens zou primair als een politiek wapen in de oorlog tegen het terrorisme gebruikt moeten worden. Door de mogelijkheid te scheppen wapens van deze orde in te zetten, zouden schurkenstaten en terroristische organisaties afgeschrikt moeten worden om te streven naar de ontwikkeling of het gebruik van massavernietigingswapens. In de Koude Oorlog was tussen de twee grootmachten sprake van een nucleaire balans. Dit werd geruggesteund door de theorie van mutually assured destruction, wat er simpelweg op neer kwam dat als de ene staat de ander nucleair aanviel, er vergelding in dezelfde orde van grootte of erger zou volgen. Deze theorie sloot indirect de mogelijkheid van first–use uit. Met de ontwikkeling van de nieuwe generatie nucleaire wapens proberen de Amerikanen een nieuw evenwicht te creëren, omdat tegen de nieuwe vijand de traditionele vorm van afschrikking is verdwenen. 42 De mini–nukes en bunker busters worden zodoende ook een politiek instrument om het gebruik van massavernietigingswapens door anderen te voorkomen. Deze keer heeft het echter als doel de as van het kwaad en terroristen tegen te houden om nucleaire wapens in te zetten. Dit idee vond aanhang in de conservatieve regering van George Bush, waarop een begin werd gemaakt met aanpassing van het defensie–beleid en nationale wetgeving. Achter de schermen werd gewerkt aan de formulering van een heroriëntatie op nucleair gebied. De uitgelekte nuclear posture review was het resultaat. Dit document bevatte alle geplande veranderingen in het Amerikaanse nucleaire arsenaal. Logischerwijs werd in het document ook gerechtvaardigd waarom de Verenigde Staten een vernieuwd arsenaal nodig hadden. De basisgedachte was, zoals eerder aangegeven, dat de Amerikanen verder moesten ontwikkelen omdat de veranderde veiligheidsomgeving daar om vroeg. Het oude arsenaal volstond niet in de strijd tegen het terrorisme en tegen een nieuw soort vijand. De nucleaire wapens moesten bescherming bieden tegen alle soorten bedreigingen, dus aanpassing was noodzakelijk. Ondanks dat de afschrikkingstheorie veranderde, bleef de basisgedachte van het nut van kernwapens an sich hetzelfde: de tegenstander nucleair afschrikken om aanval op eigen land te voorkomen. Als de vijand niet werd afgeschrikt, moest Amerika in staat zijn nucleaire vergeldingsacties uit te voeren ten einde de vijand alsnog te verslaan. De omschakeling van het oude arsenaal – met veel non–strategische nucleaire wapens, wapens puur geënt op volledige verwoesting – naar een arsenaal aangepast aan de nieuwe wereld met zijn nieuwe dreigingen, was in deze redenering noodzakelijk. Paul Reynolds, ‘America’s new nuclear weapons’ BBC news online, Washington, 13 mei 2003 http://news.bbc.co.uk/2/hi/americas/2780521.stm (Laatst geraadpleegd op 13 september 2007) 42 24 Naast het hoofdargument is er nog een aantal factoren te noemen die protagonisten aan dragen om hun streven naar een nieuwe generatie kernwapens te verdedigen. Rose Goetemoeller, medewerkster van de Amerikaanse denktank The Carnegie endowment for international peace draait een argument van tegenstanders om: “No President will ever decide to use existing U.S. nuclear weapons, because they were designed for an all–out attack against our Cold War adversaries and their destructive power is too great for more limited missions. The President would be self–deterred by their destructive power. Therefore, we do not today have a reliable nuclear deterrent. To remedy this problem, we must replace the ‘ash and trash’ of the Cold War with new, more useable nuclear weapons, especially with the characteristic of low yield. This step would enhance deterrence.”43 Goetemoeller stelt dus dat de Amerikaanse president geen kernwapens zal gebruiken omdat de kernwapens niet geschikt zijn voor de nieuwe soort oorlog die wordt gevoerd. Het oude arsenaal is in deze visie zelf–afschrikkend. Deze redenering trekt Goetemoeller nog verder door. Binnen de regering–Bush zijn er medewerkers die menen dat het principe van no–first–use – wat in feite tijdenlang een veiligheidsgarantie is geweest – niet gehandhaafd moet worden. Omdat er voor de Verenigde Staten in deze nieuwe wereld vitale belangen op het spel zijn komen te staan, is het tijd dit principe van no– first–use in te ruilen voor een beperkte, maar afschrikkende, mogelijkheid om kernwapens in te zetten. De mini–nukes lijken hiervoor de aangewezen wapens. Zoals beschreven, werd door voorstanders een tegenargument geponeerd: dit zou andere staten uitlokken om hun arsenalen ook te moderniseren. Neoconservatieve denkers en voorstanders van deze politiek menen echter dat elke staat verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. De ontwikkelingen die binnen de Verenigde Staten gaande zijn, spelen daar geen rol in. Met andere woorden: als andere staten hun kernwapenarsenaal willen moderniseren, zullen ze dat toch wel doen. In de neoconservatieve visie op het statenstelsel gaat men er namelijk van uit dat beleid wordt bepaald door regionale belangen, terwijl de modernisering van het nucleaire arsenaal een binnenlandse aangelegenheid is. De meest conservatieve ‘haviken’ binnen de regering–Bush pleiten voor het uitvoeren van nieuwe nucleaire testen. Een verouderd arsenaal zou niet veilig meer zijn en de betrouwbaarheid daarvan niet optimaal. Amerika moet meer gebruik maken van de nieuwste technieken en materialen om de voorraad kernwapens te moderniseren en aan te passen aan de tijd. Dit zou een gunstig neveneffect hebben. Doordat er jarenlang een verbod was op nucleaire testen hebben de laboratoria weinig mensen kunnen opleiden. Het beroep van kernfysicus leek geen lang leven meer beschoren. In dit kader diende de herziening van het scala aan nucleaire wapens een nevendoel. Er konden nieuwe specialisten worden opgeleid, opdat de professie bleef bestaan. Op deze wijze leek de toekomst van de nucleaire laboratoria en daarmee de nationale veiligheid gewaarborgd. Rose Goetemoeller, ‘The utility of nuclear weapons’ Arms control today, jg. 34, nr. 4, Washington, 6 mei 2004 http://www.carnegieendowment.org/publications/index.cfm?fa=view&id=15322&proj=znpp (Laatst geraadpleegd op 11 september 2007) 43 25 Neoconservatisme “The world must be made safe for democracy” 44 President Woodrow Wilson, redevoering voor het Congres aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, 2 april 1917. “To ensure the peaceful development of nations, free from coercion, the United States has taken a leading part in establishing the United Nations; the United Nations is designed to make possible lasting freedom and independence for all its members. We shall not realize our objectives, however, unless we are willing to help free peoples to maintain their free institutions and their national integrity against aggressive movements that seek to impose upon them totalitarian regimes. This is no more than a frank recognition that totalitarian regimes imposed on free peoples, by direct or indirect aggression, undermine the foundations of international peace and hence the security of the United States.”45 President Harry Truman, redevoering voor het Congres aan de vooravond van de Koude Oorlog, 12 maart 1947. “Just three days removed from these events, Americans do not yet have the distance of history. But our responsibility to history is already clear: to answer these attacks and rid the world of evil. War has been waged against us by stealth and deceit and murder. This nation is peaceful, but fierce when stirred to anger. The conflict was begun on the timing and terms of others. It will end in a way, and at an hour, of our choosing.”46 President George W. Bush, speech in de National Cathedral aan de vooravond van de ‘war on terror’, 14 september 2001. “Our nation’s cause has always been larger than our nation’s defense. We fight as we always fight, for a just peace – a peace that favours liberty. We will defend the peace against the threat from terrorists and tyrants. We will preserve the peace by building good relations among the great powers. And we will extend the peace by encouraging free and open societies on every continent.” 47 President George W. Bush, speech in West Point, New York ten tijde van de ‘war on terror’, 1 juni 2002. Woodrow Wilson, ‘Address before a joint session of Congress, April 2, 1917’, in: History matters, New York, 31 maart 2006 http://historymatters.gmu.edu/d/4943/ (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007 45 Harry S. Truman, ‘Address before a joint session of Congress, March 12, 1947’, in: The Avalon project at Yale law school, Washington, 20 september 2007 http://www.yale.edu/lawweb/avalon/trudoc.htm (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 46 George W. Bush, ‘Address in the national cathedral, September 14, 2004’, in: National security strategy 2002, Washington, September 2002 http://www.whitehouse.gov/nsc/nss.pdf (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 5. 47 George W. Bush, ‘Speech at West Point military academy’ in: National security strategy 2002, Washington, September 2002 http://www.whitehouse.gov/nsc/nss.pdf (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 13. 44 26 History repeats itself Het was de Ierse schrijver George Bernard Shaw die verantwoordelijk is voor deze gevleugelde uitspraak. Een eerste oogopslag op de uitspraken van de Amerikaanse presidenten doet vermoeden dat Shaw gelijk had. Alle fragmenten uit de toespraken van deze presidenten benadrukken het belang van de waarborging van een vrije, democratische samenleving. Zo simpel ligt het echter niet. Zoals in de vorige hoofdstukken naar voren is gekomen, is in de Verenigde Staten het debat over een nieuwe generatie nucleaire wapens sterk opgelaaid sinds George W. Bush de Amerikaanse scepter zwaait. Dit is een logisch gevolg van Bush’ oorlogsverklaring aan het terrorisme, waarbij de Amerikaanse regering het voornemen om nieuwe kernwapens te ontwikkelen niet onder stoelen of banken steekt. Het debat in de Amerikaanse politiek kenmerkt zich door een duidelijke scheiding in twee kampen. In het Democratische kamp zitten voornamelijk tegenstanders van de regering–Bush en zijn plannen om een nieuwe generatie nucleaire wapens te ontwikkelen en gebruiken. Het Republikeinse kamp is grotendeels gevuld met aanhangers van Bush, waaronder veel voorstanders van een agressieve politiek: de ‘haviken’ of neoconservatieve hardliners. In het vorige hoofdstuk zijn de technische mogelijkheden – met alle voor– en nadelen – van de beoogde nieuwe generatie kernwapens beschreven. Vervolgens zijn de argumenten van de antagonisten en protagonisten tegenover elkaar gezet. Dit hoofdstuk gaat dieper in op de neoconservatieve politiek en de ideeën daarachter. Dit is relevant om de ideeën achter de Bush– doctrine en het streven naar een nieuwe generatie kernwapens te begrijpen. De politieke keuzes van Bush’ buitenlandse– en defensie–beleid worden geanalyseerd en in een context geplaatst. Om het gedachtegoed van de neocons te kunnen doorgronden, is goede notie van deze context noodzakelijk. Een nieuwe generatie kernwapens levert niet alleen problemen op voor de Amerikanen, het is een probleem voor de hele internationale gemeenschap. Vandaar dat ook aandacht moet worden geschonken aan de internationale reacties en eventuele gevolgscenario’s. Wie zijn deze neoconservatieven, waar liggen de wortels van deze politieke stroming en wat zijn hun relevante standpunten? Is de regering–Bush een nieuwe weg ingeslagen of voert zij een soort politiek zoals in het verleden eerder is gebeurd in de Verenigde Staten? In de poging deze vragen te beantwoorden is het doel om duidelijkheid te verschaffen over het neoconservatisme, de plaats die het debat over mininukes daarin heeft en de uitvoering die de regering–Bush daar aan geeft. In de internationale gemeenschap wordt heden ten dage een debat gevoerd over de vraag of men zich kan schikken in de Amerikaanse war on terror. De gebeurtenissen van 11 september 2001 zijn de basis geweest voor een aantal maatregelen van de Amerikaanse regering. Naast binnenlandse hervormingen – de regering–Bush heeft onder andere middels de Patriot Act verregaande mogelijkheden gekregen om binnenlandse inlichtingen te vergaren – brengt deze oorlog tegen het terrorisme ook een aantal gevolgen voor de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten met zich mee. Het verwijt van tegenstanders is dat deze buitenlandse politiek expansionistisch is en dat Amerika een agressieve confrontatiepolitiek voert. Dit pakket maatregelen en veranderingen is inmiddels verworden tot wat journalisten en politici de Bush–doctrine noemen. Wat houdt deze 27 doctrine concreet in? De uitspraken van de Amerikaanse presidenten aan het begin van dit hoofdstuk rechtvaardigen de laatste vraag: does history repeat itself? Toen op 12 april 1945 de Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt overleed, kreeg vice– president Harry Truman de macht in handen. Truman is één van de internationale hoofdrolspelers aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het was Truman die toestemming gaf om de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki nucleair te bombarderen. Na de Japanse capitulatie volgde al snel de Duitse overgave. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog diende zich een periode van ideologische tegenstellingen aan. Er ontstond een bipolaire wereld, waarin twee supermogendheden – de Sovjet– Unie en de Verenigde Staten – lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. Er brak een tijdperk aan waarin de Verenigde Staten zich opwierpen als beschermheer van de vrije en democratische westerse wereld. De communistische Sovjet–Unie werd gezien als het ‘rode gevaar’. Toen de Sovjets na de Tweede Wereldoorlog begonnen hun invloedssfeer uit te breiden, was het Truman die dit wilde voorkomen. In een bekende redevoering voor het Congres – zie het citaat aan het begin van dit hoofdstuk – zei Truman dat hij de vrije westerse wereld en zijn bondgenoten wilde verdedigen. In deze toespraak uitte hij zijn zorgen over de expansieve neigingen van de Sovjet–Unie. Dit was een symbolisch moment. Er werd publiekelijk uitgesproken dat er twee grote kampen waren ontstaan: het vrije westen kwam tegenover het communistisch blok te staan. De eerste wereld kwam tegenover de tweede wereld te staan. De boodschap van Truman’s rede was dat de Verenigde Staten het communistische gevaar moesten indammen. Hier ontstond de term containment–politiek. Later hebben historici dit gedachtegoed omgedoopt tot de ‘Truman–doctrine’. Nog steeds wordt Truman door velen geroemd om het feit dat hij vocht voor de westerse idealen. Victor Hanson van de invloedrijke denktank Foundation for the Defense of Democracy schrijft: “The great accomplishment of the Truman administration was containment – especially the creation of a policy to ensure that Soviet communism did not enter Western Europe.” 48 Ten tijde van de Koude Oorlog leefde onder de Amerikanen het idee dat, om te overleven, het communisme verslagen moest worden. Historicus Francis Fukuyama wijdde, toen de Koude Oorlog voorbij was, een boek aan de strijd tussen het liberale westen en de onderdrukte communisten: The end of history and the last man. Hierin betoogt Fukuyama dat na de overwinning van de westerse wereld, de liberale democratie als ideologie had gezegevierd. Dit zou de laatste globale, ideologische strijd zijn en daardoor zou met de overwinning van de liberale democratie the end of history bereikt zijn.49 Dit soort werken maakt de impact van de finalistische gedachte die heerste in de strijd tegen het communisme duidelijk. Wat is neoconservatisme en welke uitwerking geeft de regering Bush daar aan? De aanslagen van 11 september 2001 hebben voor een verharding in de politiek van de regering Bush gezorgd, in het Victor David Hanson, ‘Do we want to go back: what to remember in november’ National review online, New York, 5 maart 2004 http://www.nationalreview.com/hanson/hanson200403050842.asp (Laatst geraadpleegd op 19 september 2007) 1-5 49 Francis Fukuyama, ‘The end of history and the last man’ 48 28 bijzonder in de buitenlandse politiek. De oorlog tegen het terrorisme werd aangegaan en het Amerikaanse beleid werd wezenlijk herzien: de Bush–doctrine kreeg vorm. Deze doctrine gaat in beginsel uit van de suprematie van één macht: de Verenigde Staten van Amerika. De militaire heroriëntatie – en zeker het voornemen om een nieuwe generatie kernwapens te ontwikkelen – zijn zeer belangrijk in dit politieke denken. Het doel van deze politiek is namelijk het creëren van een omgeving waarin het politieke systeem van de Verenigde Staten kan overleven en waarin de Amerikaanse normen en waarden gewaarborgd zijn. In de visie van de neoconservatieven, waar Bush zeker toe gerekend moet worden, is de balans momenteel in het voordeel van de Verenigde Staten. Dit willen zij ook zo houden en daarom zal Amerika iedereen die probeert aan deze status te tornen genadeloos afstraffen, aldus Bush. De gedachte die hier achter schuilt, is dat uitsluitend conventionele politiek en diplomatie en zelfs druk vaak niet genoeg is. De neocons wijzen om dit kracht bij te zetten graag naar Noord–Korea. Met dit land valt in hun ogen op geen enkele wijze politiek samen te werken, maar het is wel een bedreiging voor de Verenigde Staten. Niet in de laatste plaats omdat het een nucleair programma heeft. In dit kader zijn de militaire oriëntatie en het voornemen om mini–nukes te ontwikkelen van groot belang. Op deze twee begrippen wordt verderop in dit hoofdstuk dieper ingegaan. Opvallend is dat de retoriek van de regering–Bush veel weg heeft van de ferme taal die Harry Truman aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bezigde. “The Bush doctrine continues a tradition that can be traced to the Monroe and Truman doctrines. It is an attempt, in a new century and under new strategic circumstances, to foster a world environment where the American system can survive and flourish.” 50 Wie goed leest en luistert, merkt dat Bush eigenlijk nog veel grovere spierballentaal gebruikt dan Truman. Opvallend is de vergelijking die sommige denktanks maken tussen de vijand uit de Koude Oorlog en de huidige vijand. De American Enterprise Institute, een neoconservatieve denktank, trekt een vergelijking tussen islamisme en het communisme: “Similar concerns add urgency to ‘the war on terrorism’, which is, in truth, not a global war on all terrorist organizations…but principally one upon ‘Islamism’. It is like communism in that it is, in some measure, an ideologically motivated international political movement, though it relies upon the means of military weakness – terrorism – where the Soviet Union deployed great tank armies and nuclear arsenals.” 51 Deze uitspraak laat zien dat Francis Fukuyama – met zijn idee over het ‘einde van de geschiedenis’ – volgens de neoconservatieven geen gelijk kreeg. De ideologische strijd is in de neoconservatieve visie helemaal niet voorbij. Daarnaast legt de American Enterprise Institute de vinger op de zere plek van de Amerikanen: de nieuwe tegenstander is geen staat of persoon. Er is sprake van een groep mensen die, uit naam van een ideologie, alle traditionele vormen van politiek of communicatie los laten. Het is ook geen militaire tegenstander. Islamisten maken gebruik van guerrillatactieken en terreur. De overeenkomsten tussen de war on terror en de Koude Oorlog lijken bevestigd door het voornemen van de Amerikaanse regering kernwapens in de politiek wederom een belangrijke rol toe te dichten. 50 Thomas Donnelly, ´The underpinnings of the Bush doctrine´, National security outlook American Enterprise Institute, Washington, 1 februari 2003 http://www.aei.org/publications/pubID.15845/pub_detail.asp (Laatst geraadpleegd op 17 september 2007) 1. 51 Donnelly, ‘The underpinnings of the Bush doctrine’ 3. 29 Voorheen hebben de Verenigde Staten alleen conflicten gehad met staten of aanwijsbare vijanden. In deze nieuwe situatie, waarin de vijand vrijwel onbekend is, zijn de gevolgen voor de Amerikaanse nationale veiligheid aanzienlijk. Een nieuw soort vijand behoeft een nieuwe verdedigingsstrategie. De regering–Bush heeft gekozen voor een agressieve – indien noodzakelijk unilaterale – en expansieve benadering. Gevolg van deze redenering is dat de Amerikanen hun wapenarsenaal trachten aan te passen aan de nieuwe vijand. Mini–nukes zijn onderdeel van deze nieuwe politiek. Om het vraagstuk betreffende mini–nukes volledig te kunnen doorgronden en om te begrijpen waarom de Amerikaanse regering meent nieuwe nucleaire wapens nodig te hebben, is uitleg over de ontwikkeling van het neoconservatisme en de uitvoering daarvan van de regering–Bush onontbeerlijk. De neoconservatieve stroming is bepalend voor de koers die momenteel wordt gevaren. In de regeringsperiode van George Bush is een belangrijke verandering opgetreden. In vergelijking met zijn voorgangers hebben Amerikaanse denktanks steeds meer invloed op het Amerikaanse beleid gekregen. Veel denktanks zijn onafhankelijke onderzoeksbureaus die onderzoeken uitvoeren, om vervolgens hun standpunten aan de regering bekend te maken. Niet alle denktanks zijn even onafhankelijk. Sommige organisaties krijgen zelfs overheidssubsidies. Bekende en invloedrijke denktanks zijn Hudson Institute, Foundation for the Defense of Democracies en American Enterprise Intstitute. Voor deze scriptie zijn genoemde instituten van groot belang, aangezien de door hen uitgegeven bronnen en analyses een duidelijk beeld geven van de neoconservatieve stroming en bijbehorend gedachtegoed.52 Neoconservatisme: een blik op het verleden Neoconservatieve politici zien de oorlog tegen het terrorisme als een nieuwe ideologische strijd. In de Koude Oorlog was de communistische Sovjet–Unie de tegenstander. In de oorlog tegen de ‘as van het kwaad’, ‘schurkenstaten’ en terroristische organisaties is een andere ideologie onderwerp van afkeer: het islamisme. Een veelgehoorde reden die wordt gegeven voor de aanslagen op het World Trade Center is dat dit een vergelding was voor een Amerikaanse vorm van imperialisme. De Verenigde Staten bemoeien zich in deze visie op teveel plaatsen in de wereld met teveel dingen tegelijk, voornamelijk met zaken waar zij niets mee te maken hebben. Journalist van het conservatieve tijdschrift The Weekly Standard Max Boot reageert kraakhelder op deze uitspraak: “Many have suggested that the september 11 attack was payback for U.S. imperialism. If only we had not gone around sticking our noses where they did not belong, perhaps we would not now be contemplating a crater in lower Manhattan. The solution is obvious: the United States must become a kinder, gentler nation, must eschew quixotic missions abroad, in Pat Buchanan’s phrase, ‘a republic, not an empire’. In fact this analysis is exactly backward: the Helle Dale en Robert Boorstin, ‘Influence of think tanks on U.S. foreign policy formulation’ Foreign press center briefing, Washington, 28 februari 2006 http://fpc.state.gov/fpc/64440.htm (Laatst geraadpleegd op 19 september 2007) 10-13. 52 30 September 11 attack was a result of insufficient American involvement and ambition: the solution is to be more expansive in our goals and more assertive in their implementation.” 53 Boots uitspraak geeft exact aan waarom de neoconservatieven in de regering–Bush voorstander zijn van de war on terror. Aan de hand van een aantal eerdere missies beschrijft Boot wat er volgens hem eerder mis is gegaan. In 1979 zijn de Sovjets Afghanistan binnengevallen. In het tijdperk van de Koude Oorlog wilden de Verenigde Staten uitbreiding van Sovjet–invloeden voorkomen, waarop zij de Afghanen gingen helpen. Toen in 1989 de Sovjet–Unie viel en de oorlog in Afghanistan ten einde kwam vertrokken ook de Amerikanen. Wat volgde was een machtsvacuüm in Afghanistan. Het bleek de Taliban te zijn die uiteindelijk de macht greep. Ironisch genoeg is dit nu de tegenstander in de huidige oorlog in Afghanistan. In 1990 viel het Irakese bewind van Saddam Hoessein de oliestaat Koeweit binnen. Nadat meerdere ultimatums aan het adres van Hoessein niets hadden opgeleverd, werd er door een internationale coalitie militair ingegrepen: operatie Desert Storm was een feit. De Iraki’s werden verdreven uit Koeweit, maar Saddam’s misdaden tegen religieuze en etnische minderheden gingen onverminderd door. De toenmalige regering, onder leiding van president Bush senior, verzuimde door te stoten naar Baghdad om de dictator Saddam Hoessein af te zetten. Gevolg was dat in naam van de oorlog tegen het terrorisme, de Verenigde Staten in 2003 wederom ten oorlog trokken tegen dezelfde dictator. Somalië was volgens de neocons een ander voorbeeld van zwak handelen van de Amerikaanse regering (Clinton). In 1993 zonden de Verenigde Naties troepen naar Somalië om humanitaire hulp te verlenen. Toen in de Somalische hoofdstad Mogadishu de gevechten tussen rebellen – die tegen buitenlandse inmenging waren – en de VN–troepen verhevigden, kwamen in de strijd 18 Amerikaanse soldaten om. Er volgde een schrikbarende scène, waarbij Somalische strijders met de Amerikaanse lijken aan hun auto gebonden door de straten van Mogadishu trokken. President Clinton besloot de Amerikaanse troepen terug te trekken. Dit wordt door neocons gezien als een uiting van zwakte, wat terroristen er toe aanzet om Amerikaanse soldaten te vermoorden in de hoop dat de Amerikanen zich weer terug trekken. Dit zijn slechts drie voorbeelden van missies waarbij de Verenigde Staten in de ogen van neocons zwak en verkeerd hebben gehandeld. Door in Afghanistan een machtsvacuüm achter te laten en door in Irak niet door te stoten naar de hoofdstad Baghdad hebben de Amerikanen daar een situatie achtergelaten die noodzaakte in deze landen nogmaals te interveniëren. In het geval van Somalië – menen de neoconservatieve politici – heeft de regering–Clinton, door de troepen terug te trekken, de indruk gewekt dat de Amerikanen verjaagd kunnen worden door simpelweg Amerikaanse soldaten te doden. Dit is een teken van zwakte geweest en daar zitten de Amerikanen nog steeds van op de blaren. De redenering is dat als de Verenigde Staten overal hun missie goed hadden voltooid, genoemde landen momenteel geen gevaar hadden gevormd. Als in Afghanistan goed was gehandeld, hadden de Taliban en Al–Qaeda geen voet aan de grond gekregen. Als Saddam Hoessein was 53 Max Boot, ´The case for American empire. The most realistic response to terrorism is for America to embrace its imperial role´ The Weekly Standard, jg. 7, nr. 5, Washington, 15 oktober 2001 http://www.weeklystandard.com/Utilities/printer_preview.asp?idArticle=318 (Laatst geraadpleegd op 18 september 2007) 1-4. 31 afgezet in de eerste Golfoorlog dan had hij niet meer kunnen streven naar de ontwikkeling van massavernietigingswapens. In dat geval was de Irakoorlog in 2003 nooit uitgebroken. En door terug te trekken uit Somalië hebben ‘schurkenstaten’ het idee dat de Amerikanen onder het body–bag– syndroom leiden. Als er maar genoeg Amerikanen worden gedood, trekken ze vanzelf terug. 54 De neoconservatieve visie is dat, doordat de Verenigde Staten in het verleden deze zwaktes hebben getoond, de Amerikanen zelf de basis hebben gelegd voor wat er op 11 september 2001 is gebeurd. Veel oorzaken, en zeker die van nucleaire bewapening en de in deze scriptie beschreven problematiek, worden gezocht in de tijd van de Koude Oorlog. “Because the United States is the world’s dominant power, and is therefore a target of many enemies around the globe, it will undoubtedly be forced by default to deal with some additional international crises…the crises will be a by-product of America’s Cold War policies. For instance, rogue regimes now have the ability to purchase nuclear weapons and the materials to make them, mainly because the United States engaged in and won an arms race with the Soviet Union. That arms race obviously paid tremendous dividends for America; it was the correct strategy. But North–Korea is an example of the complicated aftermath of that tremendous victory”, aldus Eric Cox, medewerker van de conservatieve denktank Hudson Institute.55 Om te laten zien dat de Verenigde Staten sterk en onverbiddelijk zijn moeten zij een agressievere en meer expansieve politiek voeren. De regering–Bush doet dit ook: zij voeren de oorlog tegen het terrorisme. Pax Americana middels de Bush–doctrine? Nu de wortels van het neoconservatieve denken over de buitenlandse politiek van Amerika uiteen zijn gezet, is het noodzaak om te kijken wat de concrete gevolgen van de buitenlandse politiek zijn en hoe de Amerikaanse regering invulling aan dit buitenlandse beleid geeft. Waarom is de oorlog tegen het terrorisme zo belangrijk en hoe wil de regering–Bush deze oorlog uitvoeren? Wat is de Bush–doctrine en wat is de invloed hiervan op de war on terror? Wat is de link met (de discussie over) de ontwikkeling van een nieuwe generatie kernwapens? Sinds het uitbreken van de oorlog tegen het terrorisme is er internationale ophef ontstaan over deze politiek die Bush bedrijft. Pas sinds deze war on terror heeft neoconservatisme, waar het voorheen met name bij liberale Amerikanen een hoop politieke tegenstanders had, een sterk negatieve bijklank gekregen. Toen Bush zijn voornemens voor een agressieve en expansionistische buitenland politiek uitsprak en toen duidelijk werd dat dit eventueel unilateraal zou gebeuren, kreeg zijn beleid het stempel neoconservatief opgeplakt. Voornamelijk omdat de grote strategen achter deze oorlog neoconservatieve haviken uit zijn regering waren: Dick Cheney, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz en Richard Perle zijn bekende namen in deze kringen. Zij zijn de grote beleidsmakers achter de confrontatiepolitiek die wordt bedreven. Boot, ‘The case for American empire’ 3. Eric Cox, ‘Pax Americana in perspective’ Hudson Institute Incorporated, Washington, 15 juli 2003 http://www.hudson.org/index.cfm?fuseaction=publication_details&id=2952 (Laatst geraadpleegd op 16 september 2007) 1-5. 54 55 32 In feite geldt de national security strategy 2002 als de basis voor de oorlog tegen het terrorisme. Logischerwijs staat dit document vol vergeldende taal ten aanzien van terroristische organisaties en regimes die deze organisaties steunen: “The United States of America is fighting a war against terrorists of global reach. The enemy is not a single political regime or person or ideology. The enemy is terrorism – premeditated, politically motivated violence perpetrated against innocents […] no cause justifies terror. The Unites States will make no concessions to terrorist demands and strike no deals with them. We make no distinction between terrorists and those who knowingly harbour or provide aid to them.”56 Terroristen en de staten die terroristen huisvesten worden door Bush gelijkgesteld. Dus was deze uitspraak van Bush een regelrechte bedreiging aan het adres van Al– Qaeda en de door hem benoemde ‘schurkenstaten’. Een nieuw en zeer belangrijk element dat Bush aan zijn politiek toevoegde was het principe van pre–emption, preventieve aanvallen. “The message of the Bush doctrine – ‘don’t even think about it!’ – rests in part on a logic of pre–emption that underlies the logic of primacy.” 57 Met andere woorden: de Verenigde Staten waren zowel politiek, militair als economisch superieur aan andere landen en deze superioriteit mocht verdedigd worden, ook door middel van preventieve aanvallen. Als het nodig was zou dit zelfs unilateraal moeten gebeuren. In zijn eerste regeringsperiode waren er kabinetsleden en hoge ambtenaren die tegen het principe van een preventieve oorlog waren. Colin Powell (minister van Buitenlandse Zaken) en Condoleezza Rice (nationaal veiligheids adviseur, thans minister van Buitenlandse Zaken) waren hiertegen. Zij wilden het buitenlandse beleid niet aanpassen naar aanleiding van de aanslagen van 11 september 2001. Zij wilden de buitenlandse politiek voortzetten zoals hij was, zoeken naar oplossingen aan de hand van multilaterale verbonden en organisaties. Het waren echter de hierboven genoemde ‘haviken’ die de overhand kregen. Zij meenden dat de belangen, de principes en de verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten een expansief beleid vergen. De Amerikanen moesten in ogen van de neocons, zeker met het oog op de proliferatie van massavernietigingswapens, bereid zijn om preventief militair in te grijpen. “Within hat context, and given the way in which nuclear weapons and other weapons of mass destruction can distort normal calculations of international power relationships, there is a compelling need to hold open the option of – and indeed, to build forces more capable of – pre–emptive strike operations.”58 Amerika ging de democratie verdedigen en de eigen nationale veiligheid waarborgen door de terroristen en de regimes die deze steunden aan te vallen. In deze visie mogen de Verenigde Staten, om hun eigen veiligheid te waarborgen, ook overgaan tot regime change. Dit is gebaseerd op het idee dat de Verenigde Staten een overduidelijke militair-strategische alleenheerschappij hebben. Ze hebben aantoonbaar het sterkste leger ter wereld en het Amerikaanse imperialisme, wat indirect voor de Amerikaanse veiligheid moet zorgen, is onverslaanbaar. Omdat het islamisme zich tegen alle westerse democratieën richt, heeft Amerika – conform het NAVO–verdrag – de taak om zijn bondgenoten te verdedigen. Uiteraard dienen de George W. Bush, ‘Speech at West Point military academy’ in: National security strategy 2002, Washington, September 2002 http://www.whitehouse.gov/nsc/nss.pdf (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 5. 57 Boot, ‘The case for American empire’ 5 56 33 Amerikanen hierin te worden gesteund door diezelfde bondgenoten. De neoconservatieve Amerikaanse politici menen dat, omdat de Verenigde Staten de economische, militaire en diplomatieke middelen hebben om expansieve geopolitieke doelen te bereiken, zij dit ook moeten doen.59 Dit is in deze visie noodzaak om superieur te blijven aan alle andere landen. De Amerikanen benadrukken het groeiende aantal democratieën en in de wereld vindt het begrip vrijheid steeds meer gehoor. De Verenigde Staten zien hun eigen veiligheidsbelang als geldend voor de gehele westerse wereld en daarom dienen zij er via een Pax Americana voor te zorgen dat hun bondgenoten in een vrije, vredige en welvarende wereld kunnen leven. Deze neoconservatieve visie op de plaats van Amerika in het internationale systeem maakt duidelijk waarom de Amerikanen denken preventief oorlog te moeten voeren en zelfs een nieuwe generatie kernwapens te moeten ontwikkelen. Zij eigenen zich de verantwoordelijkheid voor de verdediging van de liberale internationale orde en het natiestaten–systeem toe. De weg die Bush is ingeslagen naar aanleiding van ‘9/11’ heeft hem veel kritiek opgeleverd, zowel nationaal als internationaal. Zijn herverkiezing in 2004 heeft er voor gezorgd dat de neoconservatieven denken dat hun creed (het geloof in de juiste ‘zaak’) – met name de war on terror – het enige juiste geloof is.60 Wereldwijde kritiek Zoals in de wereldwijde pers veelvuldig naar voren komt, zet George Bush met zijn politiek meer kwaad bloed dan dat hij vrienden maakt. Het merendeel van de islamitische staten heeft Bush inmiddels tot grootste nationale vijand verklaard. Op het Europese continent en binnen de Europese Unie is veel discussie over de vraag hoe Europa met Bush’ beleid om dient te gaan. Wat zijn de grootste kritiekpunten op het beleid van de regering–Bush? Een van de belangrijkste bezwaren tegen het handelen van de huidige Amerikaanse regering is dat deze niet schroomt om unilateraal militaire actie te ondernemen. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er meerdere allianties opgericht met internationale samenwerking als oogpunt. In 1945 werden de Verenigde Naties opgericht, een mondiale organisatie die onder andere de internationale veiligheid moest bewaken. Deze Verenigde Naties hebben een Veiligheidsraad gekregen die eventuele gezamenlijke militaire missies goed moet keuren. De Verenigde Staten hebben meerdere malen militair geïntervenieerd in andere landen zonder een militair mandaat van deze Veiligheidsraad. De samenwerking binnen de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) is ook verre van goed. Deze organisatie gebruiken de Amerikanen alleen als het hen goed uitkomt. Minister van Buitenlandse Zaken in de regering Clinton, Madeleine Albright, meent: “America is much stronger in a multilateral system […] the United States duly went to war against Iraq, despite having convinced only four 58 Thomas Donnelly, ´The underpinnings of the Bush doctrine´, National security outlook American Enterprise Institute, Washington, 1 februari 2003 http://www.aei.org/publications/pubID.15845/pub_detail.asp (Laatst geraadpleegd op 17 september 2007) 4. 59 Donnelly, ´The underpinnings of the Bush doctrine´, 4-5. 60 Parama Sinha Palit, ‘The new U.S. administration and its approach to foreign policies’ Institute for Defence Studies and Analyses, jg. 28, nr. 4, New Delhi 2004 http://www.idsa.in/publications/strategicanalysis/2004/oct/Parama%20Sinha%20Palit.pdf (Laatst geraadpleegd op 23 september 2007) 4. 34 members of the UN Security Council to back the action.”61 Deze multilaterale organisaties zijn de Amerikanen eerder een doorn in het oog dan dat ze goed van pas komen, omdat deze organisaties in de ogen van de Verenigde Staten eerder belemmerend werken voor de Amerikaanse nationale veiligheid dan dat ze deze veiligheid waarborgen. In feite verwoordde Bush de reden waarom hij voor unilateralisme is zelf het beste: “When it comes to our security, we don’t need anybody’s permission.”62 De gevolgen van dit unilateralisme zijn duidelijk. De Europese mogendheden storen zich aan de agressieve confrontatiepolitiek van de regering Bush. Veel Europese landen zijn van mening dat dit unilateralisme, in combinatie met het gebrek aan dialoog en het niet bouwen van consensus, een gevaarlijke ontwikkeling in de internationale gemeenschap is. In het bijzonder de Fransen en de Duitsers zijn het niet vaak meer met de Verenigde Staten eens. De regering–Bush lijkt maar één onvoorwaardelijke bondgenoot binnen Europa te hebben: het Verenigd Koninkrijk. Al lijkt onder de nieuwe Britse prime minister Gordon Brown deze steun steeds minder onvoorwaardelijk. De afgenomen steun voor Amerikaans handelen is deels te wijten aan het feit dat Bush zich niets aantrekt van het Europese standpunt, als hem dat niet goed uitkomt. De woede is echter nog groter in het Midden–Oosten. In landen als Irak, Iran en Syrië lijken nog sterkere anti–Amerikaanse tendensen te ontstaan. Dit is, naast het feit dat er al langer regionale spanningen in deze regio zijn, te wijten aan de politiek van de regering–Bush. In de eerste plaats heeft Bush een aantal landen omgedoopt tot ‘schurkenstaat’. Inmiddels zijn dit – logischerwijs – de felste tegenstanders van Bush in het Midden–Oosten geworden. Ten tweede zijn de twee oorlogen in het Midden–Oosten en Azië, de oorlogen in Irak en Afghanistan, een doorn in het oog van veel islamieten. Niet in de laatste plaats omdat steeds duidelijker wordt dat de oorlog tegen het terrorisme een oorlog tegen het islamisme is geworden. De mening van het merendeel van de bevolkingsgroepen in het Midden–Oosten is dat de Amerikanen daar niets te zoeken hebben en dat ze er alleen maar zitten om onschuldige burgers te vermoorden en de islam uit te roeien. Het besluit van de Amerikanen om de oorlog in Irak op valse voorwendselen aan te gaan, is een grote fout geweest. Zoals bekend claimden de Amerikanen bewijs te hebben dat Saddam Hoessein in het bezit van massavernietigingswapens was. De internationale gemeenschap sprak de wens uit de wapeninspecteurs hun werk eerst af te laten maken, maar de Verenigde Staten ondernamen direct actie. Zonder al te veel internationale steun en zonder toestemming van de VN– Veiligheidsraad vielen Amerikaanse en Engelse troepen Irak aan. In plaats van een snelle en makkelijke oorlog, is het voor de Amerikanen een zware en langdurige oorlog geworden. Critici menen dat een tweede Vietnam–drama aanstaande is. Daarnaast hebben er meer gebeurtenissen plaatsgevonden die de internationale verhoudingen op scherp hebben gezet. Een belangrijke factor die voor veel opschudding heeft gezorgd in de internationale gemeenschap, was de wens van George Bush om het oude Star Wars programma nieuw leven in te blazen. Dit programma was onder president Reagan opgezet aan de Alan W. Dowd, ‘America’s doctrine’ Hudson institute incorporated, Washington, 1 februari 2004 http://www.hudson.org/index.cfm?fuseaction=publication_details&id=3409&pubType=HI_Articles (Laatst geraadpleegd op 21 september 2007) 1-5. 62 Dowd, ‘America’s doctrine’ 5. 61 35 hand van het Strategic Defense Inititative (SDI). Het doel was om een raketschild te ontwerpen voor in de ruimte, zodat eventuele aanvallen met intercontinentale ballistische raketten (raketten die deels buiten de dampkring hun weg afleggen) tijdig konden worden gestopt. Bush voorzag een onveiliger wordende wereld, waarbij terroristen het niet schroomden om met zware wapens het Amerikaanse continent te bestoken. Dit is ook een uiting van unilateralisme, althans in de ogen van andere staten, omdat het afbreuk doet aan de toch geringe vorm van nucleair evenwicht die er nog is. Met dit voornemen haalde Bush zich echter ook Russische woede op de hals. Zij interpreteren de wens om een raketschild te bouwen als een aanval op hun nationale veiligheid. Als de Verenigde Staten een nucleaire aanval op Rusland doen, kunnen de Russen niet meer per definitie zorgen voor massive retaliation, ofwel: de Russen kunnen Amerika misschien niet meer raken met hun raketten. In feite zijn de Russen de enige staat die een ‘ouderwetse’ nucleaire bedreiging vormen. Het raketschild is inmiddels echter niet meer bedoeld om Russische nucleaire wapens te kunnen weren, al zien de Russen dit wel zo. Dit komt vooral omdat de Verenigde Staten het ABM–verdrag (Anti–Ballistic Missile verdrag) met Rusland eenzijdig hebben opgezegd. Een ander en zeer urgent gevaar schuilt in het streven naar het verkrijgen van massavernietigingswapens door terroristische organisaties. Terwijl staten als Iran en Noord–Korea dit soort wapens zelfs openlijk aan het ontwikkelen zijn. Met het voornemen dit schild toch te gaan bouwen, zijn voornamelijk de Russen op hun tenen getrapt. Amerika wijst er op zijn beurt op dat het alles zal doen om de eigen veiligheid te waarborgen, het zal ook een raketschild bouwen als dit mogelijk is. Het Russische verwijt is een logisch verwijt, maar het argument van de Amerikanen pro de ontwikkeling van een raketschild is gebaseerd op de Amerikaanse veiligheidsperceptie. Bush verkiest met het opzeggen van het ABM–verdrag de Amerikaanse bevolking boven een verouderd verdrag ter bescherming van intercontinentale raketten, voornamelijk omdat de ‘enige reële bedreiging voor het Amerikaanse grondgebied terrorisme en raketdreigingen zijn’63, aldus Rob de Wijk, hoofd onderzoek van het Centrum voor Conflictstudies van het Nederlandse Instituut voor Internationale Betrekkingen. In de Koude Oorlog zou een raketschild de spanningen tussen en het gebruik van nucleaire wapens door de Verenigde Staten en de Sovjet–Unie waarschijnlijker hebben gemaakt. Het had kunnen leiden tot escalatie, aangezien door een raketschild het nucleaire evenwicht verloren zou zijn gegaan. In de huidige situatie lijkt de kans op escalatie, een argument van tegenstanders tegen een raketschild, echter zeer klein omdat de traditionele afschrikking in ieder geval verleden tijd is. Andere grote kritiekpunten zijn dat de Amerikaanse politiek expansionistisch en agressief is. Het expansionistische verwijt wordt natuurlijk sterk aangewakkerd door het gegeven dat de Amerikanen ook preventief oorlog voeren. De oorlog in Afghanistan lijkt voornamelijk gericht tegen de terroristen uit het omver geworpen regime: de Taliban. De oorlog in Irak had voor de Amerikanen meer de functie van het stellen van een voorbeeld aan andere vijandige regimes. Inmiddels blijkt echter in wat voor wespennest de Amerikanen zich gemengd hebben, daar de Amerikanen nog dagelijks gevechten voeren met rebellen. Het punt van kritiek is dat de Verenigde Staten zich teveel met andere staten bemoeien en dat dit uiteindelijk zou kunnen leiden tot een Amerikaans isolement Rob de Wijk, ‘Bush moet een alternatief zoeken voor raketschild’ NRC Handelsblad, 28 augustus 2001 http://www.clingendael.nl/publications/?id=5405 (Laatst geraadpleegd op 6 september 2007) 1. 63 36 binnen de internationale gemeenschap. Ze spelen de politieagent van de wereld, terwijl dat in de ogen van de staten tegen wie de Amerikanen zich richten natuurlijk onterecht is. Zoals eerder beschreven komt dit doordat de neocons menen dat Amerika momenteel de enige superstaat is. Dit moet volgens de neoconservatieve doctrine ook met expansieve en agressieve politiek worden bevestigd en gecontinueerd. De neoconservatieve visie zegt alleen dat dit niet als expansiedrift mag worden gezien. De Amerikanen zien dit als een beschuldiging van kolonialisme, maar het statement van de regering–Bush is duidelijk: “Unlike 19th century European colonialists, we would not aim to impose our rule permanently. Instead, as in Western Germany, Italy and Japan, occupation would be a temporary expedient to allow the people to get back on their feet until a responsible, humane, preferably democratic, government takes over.”64 Binnenlandse kritiek op Bush Op het binnenlandse vlak zijn het voornamelijk de Democratische politici die scherpe kritiek op Bush uiten. De meeste weerstand is gericht tegen de confrontatiepolitiek die de regering–Bush voert. Tegenstanders van de huidige Amerikaanse regering menen dat de haat tegen het land Amerika toeneemt doordat Bush in veel landen tracht zijn invloed op te leggen. In de Democratische optiek verslechtert de Amerikaanse naam eerder, dan dat deze verbetert, door Bush’ drang het democratische concept globaal op te willen leggen. De kans op hernieuwde agressie tegen de Verenigde Staten wordt in de ogen van de Democraten alleen maar groter als Amerika deze koers blijft varen. Als de aankomende presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten resulteren in een overwinning voor de Democraten, dan is de kans groot dat de terugtrekking uit Irak niet lang meer op zich laat wachten. De grootste angst van de tegenstanders van Bush’ beleid is dat Amerika zichzelf steeds verder in een isolement drukt. Méér binnenlandse kritiek is er op de manier waarop Bush zijn oorlog tegen het terrorisme voert. Er zijn veel Amerikaanse soldaten naar de gebieden gestuurd waar de Verenigde Staten hun oorlog tegen het terrorisme uitvechten. In Irak en Afghanistan is echter sprake van veel geweld en aanslagen tegen deze soldaten. Het aantal slachtoffers groeit en hierdoor brokkelt binnenlandse steun voor deze missies steeds verder af. Dit argument wordt veelvuldig gebruikt door tegenstanders van de oorlogen in hun roep om terugtrekking uit de conflictgebieden. De schandalen van Abu Ghraib en Guantánamo Bay zijn voor veel landen – waaronder een groot deel van de bondgenoten – een deuk in het vertrouwen in Amerika geweest. Het verwijt dat de Amerikanen vechten voor de democratie en bijbehorende rechten, waaronder de universele rechten van de mens, maar dat zij deze rechten zelf veelvuldig schenden, vindt steeds meer bijval. Door dit soort acties in de bezette landen te ondernemen lijken de Verenigde Staten, in plaats van orde en veiligheid te scheppen, eerder agressie uit te lokken. Deze kritiek komt niet alleen van de regimes die onder Amerikaans vuur liggen, maar wordt ook gehoord in de progressieve politieke vleugel. 64 Boot, ‘The case for American empire’ 3. 37 Aan de linker zijde van het Amerikaanse politieke spectrum is nog een interessante redenering uitgesproken. Zij meent dat de Verenigde Staten de aanslagen van 11 september deels over zichzelf hebben afgeroepen. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben de Amerikanen hun invloed overal ter wereld geprobeerd uit te breiden. Het begon met de Marshall–hulp, belangrijk onderdeel van de steun aan West–Europa na de Tweede Wereldoorlog. Toen de Koude Oorlog zich aandiende hebben de Amerikanen wereldwijd geprobeerd om – ter verdediging van de vrije en democratische westerse samenleving – hun invloedssfeer uit te breiden. Na de Koude Oorlog hebben veel Amerikaanse soldaten meegevochten in conflictgebieden. In de Afrikaanse probleemlanden Rwanda en Somalië waren Amerikaanse troepen aanwezig, weliswaar onder het mom van een humanitaire interventie, terwijl de regeringen van de geïntervenieerde landen fel tegen Amerikaanse aanwezigheid waren. In Rwanda werd overigens geopereerd onder de vlag van de Verenigde Naties. Heden ten dage zitten de Amerikanen onder andere in Irak en Afghanistan, waar wederom Amerikaanse aanwezigheid niet alom wordt gewaardeerd. De ‘bemoeienistraditie’ van de afgelopen zestig jaar zien de linkse politici als de hoofdoorzaak voor de haat van het islamisme tegen de westerse (lees: Amerikaanse) politiek en samenleving. Frappant is dat de Amerikanen meerdere regimes waar zij zich nu tegen afzetten, in het verleden hebben gesteund, getraind en bewapend. Zo hebben de Verenigde Staten in de tweede helft van de jaren tachtig Iran van wapens voorzien in hun oorlog tegen Irak, de affaire die nu met name bekend staat als het ‘Iran–contra schandaal’. Ook hebben de Amerikanen meegevochten in Afghanistan toen de Afghanen in oorlog waren met de Sovjet–Unie vanaf 1979. Het is publiek geheim dat de Amerikanen in een eerder stadium ook Irakese troepen hebben bewapend. Gezegd moet worden dat het in een eerder stadium steunen van landen, die nu als vijand worden gezien, een meer algemeen kritiekpunt is op het Amerikaanse beleid van de afgelopen zestig jaar en dat George W. Bush natuurlijk niet als verantwoordelijke voor andermans beleid valt aan te wijzen. 38 Conclusie De discussie over een nieuwe generatie kernwapens is een heel moeilijke. Zowel voor– als tegenstanders dragen argumenten aan die – als je redeneert vanuit hun politieke visie of stroming – allemaal legitiem en valide lijken. De discussie wordt echter nog veel gecompliceerder gemaakt door het morele aspect en de beladen thematiek van massavernietigingwapens. Het onderzoek naar mininukes en de politiek op dat gebied is om nog een reden ingewikkeld. Om de debatten goed te kunnen begrijpen is vrij veel technische kennis vereist. Daarnaast is een goede notie van de politieke en de historische context waarin de discussie speelt noodzakelijk. Door antwoorden te zoeken op gerichte onderzoeksvragen heb ik getracht een zo breed mogelijk beeld te geven van alle facetten die van belang zijn binnen deze debatten. Grofweg is er in deze scriptie een scheiding gemaakt in twee soorten argumenten. Aan de ene kant zijn er militair–technische factoren die in de discussie relevant zijn. Hier heb ik getracht uitleg te geven over de technische mogelijkheden van mini–nukes. Daarnaast zijn de technische problemen bij de ontwikkeling van een nieuwe generatie wapens beschreven. Ook is, in nauwe samenhang met het voorgaande, de veranderde functie van kernwapens binnen het militaire apparaat naar voren gekomen. Het tweede soort argumenten die ik heb behandeld zijn de politiek–strategische argumenten. Hierin is gekeken naar de veranderde rol van kernwapens voor de regering–Bush en de politisering van nucleaire wapens. Daarnaast is gekeken naar de reacties van – en de eventuele gevolgen binnen – de internationale gemeenschap. Deze blijken zeer uiteenlopend. Het derde deel van dit onderzoek stond in het teken van de Bush–doctrine en de daaruit voortvloeiende war on terror. Dit hoofdstuk diende er voornamelijk toe om een beter inzicht te krijgen in de bredere context. Pas als de gebeurtenissen vanaf 11 september op een rijtje worden gezet, lijkt er enige logica in het debat te komen. Door deze context uiteen te zetten heb ik getracht het gedachtegoed en de redeneringen van de neocons zowel duidelijk te maken als een plek binnen de internationale gemeenschap te geven. Het laatste deel van deze scriptie bestaat uit een epiloog. Deze blik op de toekomst zal de huidige moeilijkheden met betrekking tot (non–)proliferatie aanstippen. Daarnaast zal een aantal individuele staten aan bod komen. Doel is om te kijken in hoeverre zij in de toekomst een gevaar voor de internationale gemeenschap zullen vormen. Iran en Noord–Korea zijn internationale zorgenkindjes, maar ook Pakistan en India – beide in het bezit van nucleaire wapens – kunnen in de toekomst een gevaar vormen voor de internationale gemeenschap. Ook zullen de mogelijkheden van nucleaire wapens voor terroristen worden besproken. Als laatste komt de mogelijkheid tot het vreedzame gebruik van nucleaire energie aan bod. Voor deze indeling is gekozen omdat op deze wijze alle onderdelen van het debat goed naar voren komen. Zowel de technische mogelijkheden als de politieke argumenten worden behandeld, evenals de voor– en nadelen van de beoogde nieuwe generatie nucleaire wapens. Zo kan de hoofdvraag het meest duidelijk en compleet worden beantwoord: Wat is de rol van mini–nukes in de 39 Amerikaanse war on terror en wat is het standpunt van de regering–Bush ten aanzien van de ontwikkeling en het gebruik van een nieuwe generatie nucleaire wapens? In feite kennen de nucleaire wapenprogramma’s hun aanvang ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Doorslaggevend was het grootschalige Amerikaanse Manhattan–project. Alle onderzoek vóór deze tijd stond in het teken van nucleaire energie voor vreedzaam gebruik. Toen de Koude Oorlog zich aftekende – een periode van ideologische tegenstellingen tussen twee grootmachten: de Verenigde Staten en de Sovjet–Unie – nam het belang van nucleaire wapens toe. In de bipolaire wereld die was ontstaan, hebben beide blokken getracht hun invloedssfeer uit te breiden, in een poging dominant te worden – hoewel de blokken zelf dit als defensieve maatregelen zagen – ten opzichte van het andere blok. Een belangrijke component binnen deze strijd was de wapentechnologie, in het bijzonder de nucleaire technologie. Er volgde een lange periode waarin de nucleaire wapenwedloop van groot belang was. De situatie was zodanig, dat beide kampen over enorme hoeveelheden nucleaire wapens beschikten, teneinde het mutually assured destruction– principe te garanderen. Dit principe ging uit van het feit dat als het ene land het andere land nucleair aanviel, er als reactie vergeldende aanvallen van eenzelfde orde of groter zouden volgen. Beide landen konden in potentie met hun nucleaire arsenaal het andere land nog volledig verwoesten, ná nucleair aangevallen te zijn. Binnen de internationale gemeenschap groeide het besef dat deze nucleaire wapenwedlopen en nucleaire wapens op zich zeer gevaarlijk waren. Hierop werd een begin gemaakt met het voorkomen van verspreiding van nucleaire kennis. In 1968 werd het non–proliferatieverdrag ondertekend. Dit verdrag is tot op de dag van vandaag het belangrijkste instrument van het nonproliferatie regime. Naast dit verdrag werden enkele andere verdragen gesloten. Bekende voorbeelden zijn de akkoorden van de Strategic Arms Limitation Talks (SALT I: 1969, SALT II 1971), het Anti Ballistic Missile verdrag (beter bekend als het kernstopverdrag, uit 1972) en de Comprehensive Test Ban Treaty uit 1996, die het uitvoeren van nucleaire testen aan banden poogt te leggen Deze inspanningen tegen proliferatie bleken niet altijd even succesvol. Naast het feit dat het belangrijkste verdrag, het non–proliferatieverdrag uit 1968, interne zwaktes kent en een vrijblijvend karakter heeft, worden verdragen veelal gebruikt in het internationale politieke ‘spel’. Staten die met elkaar in conflict zijn kunnen immers dreigen om wederzijdse verdragen op te zeggen. Een andere deuk in het non-proliferatie regime was het clandestiene nucleaire netwerk van dr. Abdul Qadeer Khan. De blootlegging van dit netwerk – Libië bekende in 2003 bij het netwerk van Khan te hebben gewinkeld – toonde aan dat er een nucleaire zwarte markt bestond, waar het mogelijk was om praktisch alle producten voor een atoomwapen te kopen. Grondstoffen, productiemiddelen en apparatuur om de bom mee op het doel te brengen. De datum 11 september 2001 staat voor eeuwig in het geheugen van iedere Amerikaan gegrift. Voor het eerst werden de Verenigde Staten op gruwelijke wijze getroffen op het eigen continent. Zowel de twee torens van het World Trade Center – de Twin Towers – als het Pentagon waren het doelwit van terroristische kamikazevliegtuigen. De wereld veranderde voorgoed voor de Verenigde Staten. De 40 regering van George Walker Bush, gevuld met neoconservatieve ‘haviken’, koos ervoor een andere koers te varen. Een aantal landen werd door president Bush omgedoopt tot de ‘as van het kwaad’, deels werden dit de zogenoemde ‘schurkenstaten. Hiermee doelde Bush op Iran, Noord–Korea, Syrië en Libië. Om deze war on terror goed uit te kunnen voeren nam de Amerikaanse regering een aantal binnenlandse en buitenlandse maatregelen. Binnen de Verenigde Staten werd de Patriot Act van kracht. Deze wet gaf de Amerikaanse overheid verregaande bevoegdheden om binnenlandse inlichtingen te vergaren. Hier kwam echter veel kritiek op. Veel Amerikanen meenden dat deze wet teveel inbreuk maakte op hun privacy. Zij zagen dit Big Brother–idee niet zitten. Daarnaast zou deze wet stigmatiserend zijn ten overstaan van etnische minderheden. Toch lijkt de Amerikaanse bevolking zich te hebben neergelegd bij het feit, dat het deels inleveren van privacy noodzakelijk is voor de waarborging van de nationale veiligheid. Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 wilden veel landen hun defensie–uitgaven drastisch verlagen. Daarnaast was er op het internationale toneel een algemene drang tot wapenbeheersing– en wapenreductie–programma’s. De nucleaire arsenalen moesten afgebouwd worden en er moest een verbod komen op de ontwikkeling van nieuwe wapens. In de Verenigde Staten werd in 1994 de Spratt–Furse Law aangenomen. Deze wet behelsde het verbod op het onderzoek naar en de ontwikkeling van kleine kernwapens. De in 2002 uitgelekte Nuclear Posture Review maakte de intenties van de Amerikaanse regering duidelijk en toen de regering–Bush de oorlog tegen het terrorisme begon, was het snel gedaan met deze wet. De gevaarlijke situatie ontstond waarin de Amerikanen zichzelf toestonden onderzoek te doen naar een nieuwe generatie kernwapens. Het motief was duidelijk: een nieuwe tegenstander vergde nieuwe wapens. Mini–nukes. Net als tijdens de Koude Oorlog was het moment bepalend. Verdragen over ontwapening of reductie van de arsenalen werden gesloten in een periode van ontspanning tussen de twee grootmachten. Na 11 september 2001 werden de keuzes van de regering–Bush echter bepaald in een staat van woede en vergeldingsdrang. Op dit moment werden de keuzes van de regering–Bush echter bepaald in een moment van woede, naar aanleiding van de aanslagen op 11 september. Ik meen niet dat dit een impulsief besluit is geweest, maar wel dat dit een zeer gevaarlijk besluit is geweest. De gevolgen van de keuze van de regering–Bush om nucleair te heroriënteren, kunnen namelijk veel groter worden dan ze sinds de gehele periode na 1945 zijn geweest. Aan de hand van het hoofdstuk ‘Antagonisten en protagonisten’ heb ik laten zien waarom de nieuwe situatie zo gevaarlijk is. De militair–technologische argumenten hebben betrekking op het doel en de mogelijkheden van de beoogde nieuwe generatie nucleaire wapens. Het doel van mini–nukes is om deze op ‘conventionele’ wijze in te zetten tegen ondergrondse opslagplaatsen waar hard and deeply burried targets zijn of worden opgeslagen. In deze bunkers worden volgens de Amerikanen door terroristen en door rogue states massavernietigingswapens opgeslagen. Waarschijnlijk zijn dit voornamelijk chemische en biologische wapens. De mini–nuke of bunker buster heeft als doel om de bodem te penetreren en pas 41 in de bunker tot ontploffing te komen. De hitte die vrijkomt bij deze ondergrondse explosie moet alle aanwezige virussen en bacteriën doden, aldus de theorie. Voorstanders van dit nieuwe wapentuig menen dat kleinere en meer accurate kernbommen effectief zullen werken. Ze zullen in de grond tot ontploffing komen, waardoor er geen fallout met radioactieve straling zal zijn. Tegenstanders bestrijden dit. Zij zeggen juist dat de wapens niet diep genoeg zullen komen, waardoor juist de kans op verspreiding van chemische en biologische wapens aanzienlijk is. Deze virussen en bacteriën zullen in plaats van te worden gedood, meegenomen worden in de stofwolk van de explosie en door de wind worden verspreid. Daarnaast zorgen mini–nukes ervoor dat het eenzijdig dreigen met – in tegenstelling tot wederzijdse dreiging – en de inzet van kernwapens geloofwaardiger worden. De voorstanders menen dat de afschrikkingwerking van nucleaire wapens toeneemt. De protagonisten zien de nieuwe generatie kernwapens als een goede optie in een pre–emptive strike. In het verleden hadden kernwapens de functie van afschrikking. In de, naar aanleiding van de maatregelen van de regering– Bush ontstane, situatie waarin mini–nukes als first resort mogelijkheid worden gezien, worden het aanvalswapens. Voorstanders menen dat met mini–nukes een meer proportionele reactie op terroristen – vooral indien die naar nucleaire wapens streven – mogelijk is. Zij menen dat het hebben van een geloofwaardige nuclear strike capability een effectief wapen tegen terroristen en ‘schurkenstaten’ is. Aangezien de drempel voor de inzet van nucleaire wapens hierdoor lager wordt, vervaagt echter een belangrijke grens. Namelijk de grens tussen conventionele oorlogvoering en nucleaire oorlogvoering. Dit is het belangrijkste argument van de tegenstanders van mini–nukes. Ik sluit me daarbij aan. Op het moment dat kernwapens als wapen van eerste inzet worden gebruikt, neemt ook de kans op nucleaire vergelding of vergelding met andersoortige massavernietigingswapens toe. De kans op (nucleaire) escalatie is in deze situatie enorm groot en daarom is het gebruik van een kernwapen als first resort–wapen onaanvaardbaar. Ook met betrekking tot de eventuele nevenschade ben ik het met de voorstanders oneens. Zoals gezegd is op dit vlak binnen het debat een ‘welles– nietes’–discussie gaande. Er valt niet met zekerheid te zeggen of er fallout zal zijn of niet. Vooralsnog lijkt de kans dat er wel degelijk een radioactieve stofwolk ontstaat aanzienlijk. Pas als onomstotelijk is bewezen dat er geen nevenschade zal zijn, mag de inzet van kleine kernwapens tegen de in bunkers opgeslagen chemische en biologische wapens überhaupt worden overwogen. De antagonisten zetten hun standpunt kracht bij door met een alternatief te komen. Zij zeggen dat er conventionele mogelijkheden zijn die beter werken dan een mini–nuke. De bunkers kunnen door manschappen worden omsingeld en veilig worden leeg gehaald. Er zullen geen explosies aan te pas komen en de kans op fallout is nihil. Bijkomende voordelen zijn dat er geen slachtoffers hoeven te vallen en dat fallout en daarmee het besmettingsgevaar afwezig zijn. Ieder weldenkend mens zal – met mij – voor de laatste optie kiezen. Een ander en met voorgaande samenhangend nadeel van mini–nukes is dat er zeer precieze informatie van de locatie van het doelwit noodzakelijk is en dat er betere aflevering– en ontstekings–systemen ontworpen dienen te worden. Zolang dit nog niet gebeurd is, blijven de mogelijkheden en gevolgen van inzet van mini–nukes onzeker en daarom is inzet in mijn optiek (vooralsnog zeker) geen optie. 42 De politiek–strategische argumenten hebben betrekking op de politiek van de regering–Bush, zowel op het gebied van buitenlands–, defensie– en anti–terreur–beleid. Deze argumenten betreffen de positie van de Verenigde Staten in de internationale gemeenschap en de motieven van Bush om nieuwe kernwapens te willen ontwikkelen. Voorstanders van een nieuwe generatie kernwapens zijn veelal ook pleitbezorgers van de war on terror. Zeker na de aanslagen op het Amerikaanse continent, menen voorstanders van de oorlog tegen het terrorisme dat de nieuwe vijand (terroristen en ‘schurkenstaten’) een agressieve benadering behoeft. De aanslagen van 11 september 2001 zijn verworden tot het motief van ‘haviken’ voor confrontatiepolitiek. Hierbij lijkt het erop dat er in Irak een voorbeeld wordt gesteld. Irak en de daar aanwezige terroristen streven er naar om in het bezit van massavernietigingswapens te komen, waarbij het Amerikaanse vermoeden is dat de Verenigde Staten slachtoffer zullen zijn als terroristen deze wapens in handen krijgen. Daarom zien de Amerikaanse voorstanders de mini–nukes als rechtvaardig wapen tegen ondergrondse opslagplaatsen van chemische en biologische wapens. Op deze wijze politiseren de protagonisten kernwapens. De regering–Bush en de neocons trachten zo een nieuw soort evenwicht te creëren. In de Koude Oorlog was er sprake van Mutual Assured Destruction. In de oorlog tegen het terrorisme dienen de nieuwe kernwapens een tweeledig doel. Enerzijds moeten de nieuwe kernwapens ondergrondse bunkers verwoesten, anderzijds moet er dreiging van uitgaan zodat terroristische aanvallen worden afgeschrikt. De uitgelekte Nuclear Posture Review behelst het Amerikaanse voornemen om de wetgeving aan de nieuwe veiligheidssituatie aan te passen. De voorstanders menen dat dit nodig is om de nieuwe soorten dreiging te kunnen weerstaan. Voorvechters van mini–nukes claimen dat het huidige arsenaal niet geschikt is voor de nieuwe soort oorlog die de Amerikanen voeren. In de oorlog tegen het terrorisme zullen geen nucleaire wapens worden ingezet omdat deze niet geschikt zijn. Inzet van nucleaire wapens uit het huidige arsenaal zal altijd bovenproportioneel zijn en daarom is dit arsenaal ‘zelf-afschrikkend’. Dat het huidige arsenaal niet zal worden gebruikt in de oorlog tegen het terrorisme is zo goed als zeker. Maar dat betekent niet automatisch dat de Verenigde Staten hun nucleaire voorraad moeten moderniseren. Zeker niet als deze modernisering met zich meebrengt dat de Amerikaanse regering het principe van no–first–use loslaat. De tegenstanders hebben naar mijn mening dan ook gelijk als zij zeggen dat de Verenigde Staten met dit voornemen een taboe doorbreken en dat dit zeer gevaarlijk is. Het belangrijkste politiek-strategische argument van tegenstanders heeft ook betrekking op de internationale gemeenschap. De groep antagonisten meent dat de Verenigde Staten een onaanvaardbare, dualistische politiek voeren. Enerzijds wil Amerika op alle mogelijke manieren voorkomen dat andere landen nucleaire kennis of kernwapens krijgen en dwingen de Verenigde Staten andere landen om zich te conformeren aan het non–proliferatieverdrag. Anderzijds gaat het Amerikaanse voornemen om mini–nukes te ontwikkelen lijnrecht tegen dit verdrag in. Tegenstanders zeggen dat de regering–Bush met twee maten meet en daar sluit ik me bij aan. Je kunt andere landen niet dwingen bepaalde dingen niet te doen, terwijl je die zelf – tegen alle verdragen in – wel doet. Er mag niet vergeten worden dat de Verenigde Staten conventioneel superieur aan alle andere landen worden geacht. Als een conventioneel superieure macht nieuwe kernwapens ontwikkelt, hoe kunnen 43 militair zwakkere staten hun veiligheid dan nog waarborgen? Op één manier: het ontwikkelen van een eigen nucleair arsenaal. Met de paradoxale politiek van George Bush snijden de Amerikanen zichzelf in de vingers. Het opheffen van het nucleaire taboe en het verlagen van de inzetdrempel van kernwapens maken, op het gebied van het nucleaire vraagstuk, van Amerika de grootste ‘schurkenstaat’. Met dit voornemen zet de Amerikaanse regering de internationale verhoudingen op scherp en lokt het andere staten uit om ook kernwapens te ontwikkelen. Zeker andere nucleaire–wapenstaten als China en Rusland zullen het niet nalaten hun arsenaal te moderniseren als de Verenigde Staten zo openlijk het non-proliferatie verdrag schenden. Ironisch genoeg zijn het deze landen die het meeste te winnen hebben bij de modernisering van hun nucleaire arsenaal, aangezien de ontwikkeling van hun arsenalen, in vergelijking met de Verenigde Staten, zeer lang heeft stilgestaan. China en Rusland zouden aan een inhaalslag ten opzichte van het Amerikaanse arsenaal kunnen beginnen. De neocons brengen hier echter tegen in dat elke andere staat keuzes maakt op basis van de eigen belangen en niet op basis van wat de Verenigde Staten doen. Dit is een onzinnige uitspraak. Als dit al waar is, dan zullen andere landen zich alsnog bedreigd voelen door de ontwikkelingen binnen de Verenigde Staten en zullen zij hun nationale veiligheidsbelangen daar op afstemmen. In feite winnen de Verenigde Staten dus niets met hun voornemens uit de Nuclear Posture Review. Het nut van de mini–nukes is niet bewezen en de Amerikaanse politiek is ongeloofwaardig. Deze politiek zorgt voor veel onrust binnen de internationale gemeenschap en de aversie tegen het regime van de Amerikaanse president Bush neemt met de dag verder toe. Zowel in het geval van de militair–technische als in het geval van de politiek–strategische argumenten, winnen de argumenten van de voorstanders het van die van de tegenstanders van een nieuwe generatie kernwapens. De politiek van de Amerikaanse regering is dualistisch. De Verenigde Staten verlangen van andere staten zaken die men zelf nalaat. Hierdoor draagt de regering–Bush bij aan een toenemende spanning in de internationale arena. Door zijn war on terror is Bush in de islamitische wereld inmiddels verworden tot persona non grata, uitzonderingen van enkele meer westers georiënteerde landen als Saudi–Arabië en Jordanië daar gelaten. Maar ook westerse landen – voornamelijk de grote Europese landen, het Verenigd Koninkrijk uitgezonderd – keuren de Amerikaanse voornemens af. De Amerikaanse regering spreekt zichzelf ook tegen. Het wil de nationale veiligheid vergroten door middel van een nieuwe generatie kernwapens. Maar zoals reeds is beschreven, zal de situatie voor de Amerikanen alleen maar onveiliger worden. Kortom: Bush’ politiek om de nationale veiligheid te waarborgen, leidt tot een onveiligere situatie op het wereldtoneel. Daarnaast is het genoemde voornemen arrogant. Vele staten krijgen te lijden onder economische boycots van de Verenigde Staten, als zij zich niet conformeren aan het non–proliferatieverdrag. In deze situatie is de kans groot dat bondgenoten minder gewillig worden om allianties met de Verenigde Staten te verlengen. Als dit wordt gecombineerd met de uitspraak van de Amerikaanse regering dat het desnoods unilateraal preventieve aanvallen zal doen tegen ‘schurkenstaten’, dan ontstaat een spanningsveld. Dit unilateralisme is verwerpelijk en zal de Amerikaanse regering uiteindelijk in een isolement doen belanden. 44 Het hoofdstuk over het neoconservatisme laat zien dat de context waarin het debat, over kernwapens en de neoconservatieve visie daarop, zich afspeelt van groot belang is. De Amerikanen hebben in feite unilateraal voor een oorlog tegen het terrorisme gekozen. Hierin worden zij door het Verenigd Koninkrijk nog gesteund, maar in het Engelse kamp lijkt oorlogsmoeheid te ontstaan. Het aantreden van de nieuwe prime minister Gordon Brown is allesbehalve een garantie voor blijvende Engelse steun aan de Amerikaanse regering. Tony Blair is mede teruggetreden vanwege een groeiende binnenlandse weestand tegen de Britse deelname aan de Irakoorlog in zijn achterban. Binnen de neoconservatieve stroming zijn het niet alleen politici die beleid maken. Ook denktanks hebben veel invloed op het overheidsbeleid en lijken mede de te volgen lijn van de Amerikaanse regering te bepalen. Bekende denktanks als American Enterprise Institute, Foundation for the Defense of Democracies en Hudson Institute hebben regelmatig hun invloed uitgeoefend op de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. De vraag is natuurlijk hoe in een democratie kan worden gerechtvaardigd, dat deze denktanks te veel invloed op het regeringsbeleid hebben. Op deze vraag hebben de neocons geen bevredigend antwoord. Als een attente blik op de eigentijdse geschiedenis wordt geworpen valt een duidelijke parallel met de politiek van Bush te vinden. Vlak na de Tweede Wereldoorlog wierpen de Verenigde Staten zich ook op als globale maarschalk van de democratie en het vrije westen. Toen de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet–Unie groeiden, kondigde toenmalig president Harry S. Truman zijn containment–politiek af. Het doel hiervan was om het communistische gevaar te weren uit de vrije westerse wereld, die onder leiding stond van de Verenigde Staten. History repeats itself! De Bush-doctrine, met zijn nucleaire heroriëntatie, is een herinvoering van de containment–politiek. Alleen heeft de regering–Bush er een aantal componenten aan toegevoegd die de situatie gevaarlijker maken. De confrontatiepolitiek mag in de neoconservatieve visie gepaard gaan met de ideeën van pre–emption en regime change. In de Koude Oorlog was de communistische ideologie de tegenstander, in de war on terror is de ‘ideologie’ van het islamisme de tegenstander. In de ogen van de Amerikaanse regering vergt een nieuwe vijand een nieuwe strategie. De regering–Bush voert sindsdien een agressieve, arrogante en unilaterale buitenlandpolitiek. Tegenstanders van het beleid van Bush menen dat de Verenigde Staten te bemoeizuchtig zijn. Door in andere landen het idee te wekken dat Amerika als ‘agent van de wereld’ wil fungeren, haalt het zich een hoop woede op de hals. De neoconservatieven menen dat fouten in het verleden hebben geleid tot ongewenste verhoudingen en dreigingen binnen de internationale gemeenschap. Zoals gezegd dragen de neocons de voorbeelden aan van de interventies in Somalië, Afghanistan en Irak om te wijzen op fouten die in het verleden zijn gemaakt. In al deze gevallen hebben de Amerikanen geïntervenieerd zonder dat de interventie een goed einde kende. Uit Somalië werden, na een te groot aantal Amerikaanse doden, de soldaten teruggetrokken. Volgens de neocons is Somalië nu een broeinest van islamitische fundamentalisten. Ook hebben de Amerikanen in 1989 te snel hun handen afgetrokken van Afghanistan. Daar had een democratisch bestel moeten worden ingevoerd, dan hadden er momenteel geen Amerikaanse soldaten naar toe gehoeven. De neoconservatieven zien Irak als het beste voorbeeld waarin een eerdere interventie veel te slap is uitgevoerd. Als Saddam in de Eerste Golfoorlog af was gezet, zaten de Amerikaanse soldaten nu niet meer in Irak. 45 Deze redenering lijkt hout te snijden, hij is echter suggestief. Er valt namelijk niet met zekerheid te zeggen dat, als de Amerikanen tijdens de eerste interventies in Afghanistan en Irak democratische regimes hadden ingevoerd, de democratie in deze landen zou hebben gezegevierd. En dat suggereren de neocons wel. De zaligmaking van de democratie – nog los van de vraag of democratie wel van buitenaf ‘in te voeren’ is – lijkt iets weg te hebben van Amerikaanse zelfoverschatting. Er valt vooralsnog echter geen beter alternatief aan te wijzen. Wel is duidelijk dat de manier waarop de Verenigde Staten proberen om democratieën in te voeren, op de betreffende landen overkomt als Amerikaanse expansionistische politiek. Het probleem is ontstaan op het moment dat de regering–Bush is begonnen met het verwijderen van leiders, die in de ogen van Amerika niet aan het bewind mochten blijven. Regime change is een gevaarlijk voornemen, de uitvoering ervan blijkt nog veel gevaarlijker. Binnen de neoconservatieve stroming overheerst de gedachte dat er binnen de internationale gemeenschap een Pax Americana van kracht moet zijn. Dit idee is al te idealistisch, onrealistisch en getuigt van zelfoverschatting. De beste oplossing voor het Amerikaanse probleem is een terugkeer naar het multilateralisme. Het is niet mogelijk om als agent van de wereld te fungeren, als volledige steun van traditionele bondgenoten (i.e. West Europa) hiervoor ontbreekt. Willen de Amerikanen succesvol zijn met hun actieve, naar buiten gerichte politiek – waar de war on terror zeker toe gerekend wordt – dan zullen ze moeten zorgen voor een breder draagvlak. In de ogen van veel neocons zijn de Verenigde Naties op zijn best een noodzakelijk kwaad. Uiteraard is het een log bureaucratisch apparaat, waarin besluiten zeer moeilijk tot stand komen. Op het moment dat deze organisatie besluiten neemt, bestaat er echter wél het noodzakelijke draagvlak en is er dus ook politieke steun. In de praktijk handelen de Amerikanen liever buiten deze organisatie om, wat vaak tot frictie in de internationale politiek leidt. Zo heeft het Amerikaanse voornemen om een nieuwe generatie kernwapens te ontwikkelen, voor veel internationale opschudding gezorgd. Om tot een goede samenwerking met bondgenoten te komen in de strijd tegen het terrorisme, zal Amerika een stap terug moeten zetten. Het zal het voornemen om van nieuwe nucleaire wapens een ‘conventioneel’ wapen van eerste inzet te maken, moeten laten vallen. Dit voornemen is zeer gevaarlijk en als dit ten uitvoer wordt gebracht zullen de gevolgen ernstig zijn. Preventieve aanvallen en het omverwerpen van een regime zijn niet per definitie verkeerd. Deze doctrines zijn echter onaanvaardbaar als ze unilateraal worden uitgevoerd. Daarnaast zullen de Amerikanen zich moeten committeren (en houden aan!) internationale afspraken, zoals het non–proliferatieverdrag. Voor de Verenigde Staten is het respecteren van dit verdrag de beste optie. Als de Amerikanen zich niet houden aan de gemaakte afspraken, kunnen zij van andere staten niet verwachten dat zij dit wél doen. Op deze manier ondermijnt Amerika op de lange termijn zijn eigen veiligheid. Door middel van een sterk non–proliferatieregime kan de wereld iets veiliger worden gemaakt. Wat betreft de kernwapens: deze kunnen niet worden ‘ont–uitgevonden’. Wel kan worden geprobeerd de schade te beperken. Dus zullen ook de Amerikanen het non– proliferatieverdrag moeten respecteren. Het is te hopen dat het recente verleden in de toekomst niet zal verworden tot proloog. 46 Epiloog Zoals in voorgaande scriptie is beschreven, blijft het vraagstuk kernwapens een globaal probleem. Ondanks vele pogingen tot het reduceren van bestaande nucleaire arsenalen, vaak geijkt met het sluiten van verdragen, is de internationale gemeenschap er niet in geslaagd om het nucleaire– wapenprobleem op te lossen of ten minste aan banden te leggen. Er is een aantal staten dat nog steeds (openlijk) streeft naar het ontwikkelen van kernwapens, ondanks het feit dat het nonproliferatieverdrag dit verbiedt. Welke staten streven naar de ontwikkeling van kernwapens en vormen zodoende een groot gevaar voor het non–proliferatieregime? Wat zijn de precieze dreigingen en hoe reëel zijn deze? Wat zijn andere gevaren binnen het kernwapenvraagstuk en hoe belangrijk zijn terroristen in deze discussie? Over het algemeen zijn er twee staten te benoemen die vrijwel openlijk streven naar het opzetten van een nucleair programma, met als doel het ontwikkelen van kernwapens: Noord–Korea en Iran. Voor deze landen geldt overigens wel een andere uitgangspositie. Beide landen worden door de regering–Bush gerekend tot ‘schurkenstaat’ en de ‘as van het kwaad’. Wat is de stand van zaken in beide landen? In de debatten over globale veiligheid komt Iran veelvuldig naar voren als potentieel zeer gevaarlijk land. Onder de huidige conservatieve president Mahmoud Ahmadinejad is Iran een nog meer antiwesterse koers gaan varen dan voorheen. Vooral Israël moet het ontgelden. Ahmadinejad doet de holocaust af als een westers verzinsel en noemt het een excuus om de Israëli’s zich in Arabisch land te laten vestigen. Onder zijn regering is een aantal nucleaire faciliteiten operationeel geworden. De belangrijkste is de uraniumverrijkingsfabriek in Natanz. De internationale gemeenschap heeft meerdere malen, middels resoluties van de VN–Veiligheidsraad, opgeroepen deze faciliteiten te ontmantelen en te sluiten. Vooralsnog heeft Iran echter nog niet de intentie om aan deze eis tegemoet te komen. Knelpunt is mede dat Iran het non–proliferatieverdrag heeft ondertekend. In het verdrag staat dat elke staat het recht heeft op het vreedzame gebruik van nucleaire energie. Iran beroept zich op dit recht om de nucleaire faciliteiten draaiende te houden. Het merendeel van de westerse landen, met de Verenigde Staten voorop, meent echter dat Iran streeft naar de ontwikkeling van kernwapens. Vooralsnog heeft Iran geen succesvolle proef met een kernwapen gedaan. Inmiddels is echter duidelijk dat de lichtelijk labiele en panische reactie ten aanzien van het Iraanse nucleaire programma overtrokken is geweest. Uitgelekte rapporten van de Amerikaanse inlichtingendiensten hebben aangetoond dat het Amerikaanse verwijt aan de regering van Ahmadinejad voor het merendeel een grote luchtbel is geweest. De regering–Bush heeft haar verwijten aan de Iraanse regering en het gevaar voor de internationale veiligheid schromelijk overdreven. Het Iraanse nucleaire gevaar is veel verder weg dan de Amerikaanse regering de wereld heeft willen doen geloven. Noord–Korea vormt een veel concretere nucleaire bedreiging. Ondanks het feit dat de bevolking honger lijdt, wordt er enorm veel geld in het Noord–Koreaanse nucleaire programma gepompt. In het verleden hebben de Noord–Koreanen gebruik gemaakt van het clandestiene netwerk 47 van Abdul Qadeer Khan. Hier kochten zij blauwdrukken voor gascentrifuges, raketten en grondstoffen. De internationale gemeenschap heeft dit land meerdere malen opgeroepen de fabrieken te sluiten. Ook Noord–Korea heeft het non-proliferatieverdrag ondertekend. Zoals gezegd is middels dit verdrag het vreedzame gebruik van nucleaire energie toegestaan. Om te voorkomen dat lidstaten nucleaire energie willen gebruiken, steunen landen als de Verenigde Staten, China en Rusland andere staten in hun energievoorziening. In 2002 claimden de Amerikanen dat het Noord–Koreaanse regime uranium verrijkte om het te gebruiken in kernwapens. Gevolg was dat de Amerikanen hun energieleveringen (olie) stop zetten. Hierop gooide Kim Jong–Il alle waarnemers van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) het land uit en werden de nucleaire faciliteiten weer opgestart. In januari 2003 besloot president Kim Jong–Il uit het verdrag te stappen. In het jaar daaropvolgend claimde de Noord–Koreaanse regering kernwapens te bezitten. In 2006 voerde Noord–Korea testen uit met raketten, maar vooralsnog valt niet met zekerheid te zeggen dat de Noord–Koreanen een kernwapen kunnen ontwikkelen of al hebben. Duidelijk is wel dat de intenties van het land niet stroken met de wens van de internationale gemeenschap. In 2007 volgde enige ontdooiing en beloofde Noord–Korea alle faciliteiten te ontmantelen in ruil voor energieleveringen. In de gevallen van Iran en Noord–Korea is duidelijk dat de intentie tot het ontwikkelen van kernwapens aanwezig is. Een grote zwakte is te vinden in de tekst van het non–proliferatieverdrag. Deze tekst geeft lidstaten de mogelijkheid zich te beroepen op het vreedzame gebruik van nucleaire energie. De tekst zou duidelijker richtlijnen moeten bevatten om deze onduidelijkheden en dit misbruik te voorkomen. De enige manier waarop deze landen ontmoedigd kunnen worden in de toekomst nog meer pogingen tot het verkrijgen van kernwapens te doen, is door middel van verdergaande multilaterale afspraken. Als deze afspraken via de Verenigde Naties worden gemaakt, bestaat er breed internationaal draagvlak en zullen Iran en Noord–Korea afspraken misschien beter nakomen. Zeker als het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA), welke valt onder de vlag van de Verenigde Naties, door de verbeterde afspraken zijn werk beter kan uitvoeren. Twee andere probleemlanden zij India en Pakistan. Deze twee landen hebben een aparte status aangezien beide het non–proliferatieverdrag niet hebben ondertekend. Wél hebben de twee landen toegegeven in het bezit te zijn van kernwapens. Gezien het feit dat beide succesvolle testen hebben uitgevoerd lijken deze claims te kloppen. India wil het verdrag pas ondertekenen als Pakistan dit eerst doet en a contrario geldt hetzelfde. Sinds de Pakistaanse afscheiding van India in 1947 zijn zij aartsvijanden. In de grensstreek van de provincie Kashmir zijn dagelijks gevechten aan de gang en vrede lijkt ver weg. De internationale gemeenschap is bezorgd over deze grensstreek, mede omdat beide landen kernwapens hebben. Een nucleaire oorlog valt niet per definitie uit te sluiten. Daarnaast is in het bijzonder Pakistan een vreemde eend in de bijt. In het verleden hebben de Pakistanen zaken gedaan met Noord–Korea, getuige hun nukes–for–missiles–politiek. De Pakistanen leverden raketten aan de regering van Kim Jong–Il, terwijl ze in ruil daarvoor verrijkt uranium ontving. Ook was de grote man achter de zwarte nucleaire markt, Abdul Qadeer Khan, afkomstig uit Pakistan. Een laatste probleem is dat Pakistan grenst aan Afghanistan. Volgens de Verenigde Staten zijn er veel trainingskampen en koran–scholen van Al–Qaeda te vinden op Pakistaans grondgebied. In 48 deze madrassa’s (koran–scholen) worden jonge fundamentalisten streng onderwezen in de Koran en daarnaast krijgen zij militaire training. Vanuit deze trainingskampen worden veel soldaten naar oorlogsgebieden gestuurd. Zo vochten er veel uit Pakistan afkomstige islamieten mee aan Tsjetsjeense zijde tegen de Russen. Ook zijn er veel strijders die zich hebben aangesloten bij de Taliban in de oorlog in Afghanistan. Het feit dat deze fanatici in Pakistan worden opgeleid, in combinatie met het bezit van kernwapens, maakt dat de internationale gemeenschap erg bezorgd is over Pakistan. Mocht dit land verworden tot een falende staat dan kunnen de gevolgen niet te overzien zijn. De ontwikkelingen van de afgelopen maanden lijken steeds meer in deze richting te wijzen. In de afgelopen maanden heeft president Musharraf de poten onder zijn eigen democratische tafel vandaan gezaagd. Om te beginnen heeft Musharraf de geplande verkiezingen uitgesteld naar (op zijn vroegst) januari. Hierop volgde veel verzet, met name van de twee bekendste opposanten: verkiezingskandidaat Khan en de voormalige premier Benazir Bhutto. Laatstgenoemde moest enkele weken later het leven laten na een moordaanslag. Toen enkele rechters van het Hooggerechtshof hun vraagtekens zetten bij het democratische gehalte van de maatregelen, werden zij op non-actief gesteld. De enige concessie die president Musharraf tot nog toe heeft gedaan, is het opgeven van het opperbevelhebberschap van het leger. Deze maatregel lijkt echter niet veel meer dan nieuw cement in de democratische façade die de dictatuur moet verbloemen. Israël geniet een aparte status. Ondanks dat de zittende regering niet heeft bekend nucleaire wapens te bezitten, is het publiek geheim dat Israël kernwapens bezit. Het is een zogenoemde de facto kernwapenstaat. In feite is er sprake van nucleaire ambiguïteit: de regering zegt de mogelijkheden te hebben om kernwapens te produceren, terwijl de regering ontkent kernwapens te hebben. Het land maakt geen deel uit van het non–proliferatieverdrag. Het grote Israëlische probleem is dat het gesitueerd is in een positie waarin het veel haatdragende islamitische buurlanden heeft. Goed voorbeeld is Iran, dat openlijk streeft naar de verwoesting van de Israëlische staat. Als de buurlanden is het bezit van kernwapens komen lijkt de kans op escalatie en daarmee een nucleaire oorlog toe te nemen. Dit moet koste was kost voorkomen worden. Om deze reden zal Israël zijn nucleaire programma nooit opgeven, het is een waarborging voor de eigen veiligheid. De gevolgen werken echter wel destabiliserend voor de regio. Andere zeer belangrijke zorgen ten aanzien van nucleaire wapens worden gevoed door het terrorisme. Vooral de Verenigde Staten zijn bang dat terroristische organisaties als Al–Qaeda in het bezit van kernwapens komen. Deze angst komt voort uit de verwachting doelwit te zijn van dit soort organisaties, als zij eenmaal kernwapens bezitten. Vooral het clandestiene netwerk van A.Q. Khan baarde veel zorgen. Dit heeft duidelijk gemaakt dat iedereen met genoeg geld een kernwapen kon kopen. Osama Bin Laden, leider van Al–Qaeda, komt uit een welvarende Saudische familie. Dit feit gecombineerd met andere geldstromen maken dat deze terroristische organisatie naar verwachting meer dan genoeg geld heeft om dit soort aankopen te doen. De inspanningen moeten gericht zijn op het voorkomen van aankoop van kernwapens door dit soort organisaties. Mocht het zo zijn dat een terroristische organisatie een nucleair wapen in handen krijgt, dan zullen de gevolgen rampzalig zijn. 49 Zeker aangezien een doel van Al–Qaeda het uitroeien van de heidense westerlingen is. Vooralsnog heeft geen enkele terroristische organisatie de beschikking over kernwapens. In dit geval is het worst– case–scenario dat zij een ‘vuile’ bom weten te ontwikkelen. Dit is een conventioneel explosief dat is geladen met radioactief afval. Er zal dus geen nucleaire explosie zijn, maar er zullen vele radioactieve deeltjes worden verspreid. Ook dit soort wapen zal een catastrofale uitwerking hebben. Het laatste aandachtspunt om nucleaire risico’s te voorkomen en gevaren in te dammen is het arsenaal van de voormalige Sovjet–Unie. Zoals gezegd werd Rusland na de val van de Muur van Berlijn in 1989 officieel beheerder van het gehele Sovjet–arsenaal, maar stonden grote delen hiervan in andere deelstaten geposteerd. In Wit–Rusland, Kazachstan en de Oekraïne bleven kernwapens achter. Door onduidelijke en gebrekkige documentatie blijft de status van een deel van het arsenaal onduidelijk. Zeker is dat veel Russische plaatsen waar kernwapens zijn opgeslagen zeer slecht beveiligd zijn. De kans dat terroristen hier succesvol nucleair materiaal kunnen stelen is aanzienlijk. De Amerikaanse regering pompt al meerdere jaren vele dollars in het saneren van het arsenaal van de voormalige Sovjet–Unie. Enerzijds moeten de bestaande nucleaire sites veel strenger bewaakt worden, terwijl anderzijds veel radioactief afval afgebroken en verwerkt moet worden. Inmiddels is gebleken dat de voormalige satellietstaten het grootste deel van de daar gestationeerde kernwapens retour afzender hebben gestuurd. Het is duidelijk dat de problemen met de genoemde landen niet op korte termijn op te lossen zijn. De verwachting is dat Iran voorlopig zijn toon niet zal matigen en het streven naar kernwapens niet op zal geven. Wat betreft Noord–Korea lijkt het erop dat Kim Jong–Il voorzichtig een kleine stap terug heeft gezet. Het is in het verleden echter al vaker gebleken dat hij geen man is die woord houdt. Het blijft dus maar zeer de vraag of het Noord–Koreaanse nucleaire programma nu voorgoed stop is gezet. Het conflict tussen de twee aartsvijanden India en Pakistan lijkt zijn einde ook nog niet bereiken. De grensstreek in de provincie Kashmir blijft een uiterst gevaarlijke regio waar de spanningen regelmatig hoog oplopen. Het is te hopen dat de regeringen van beide nucleaire– wapenstaten rationele keuzes blijven maken en zich niet laten leiden door emoties. De terroristische trainingskampen in Pakistan, die uiteindelijk zorgen voor toevoer van soldaten aan de Taliban, blijven echter een groot probleem. In deze streng religieuze kampen lijkt het fundamentalisme sterk te worden gestimuleerd. Inclusief de anti–Amerikaanse tendensen en de haat tegen het decadente westen. De problemen in Israël, ten aanzien van de legitimiteit van deze staat, staan in feite los van het nucleaire vraagstuk. Het is echter wel zo dat de spanningen in het Midden–Oosten sterk zijn toegenomen omdat de Israëli’s in het bezit zijn van nucleaire wapens. Dit heeft geleid tot enorme woede onder de buurlanden. In beginsel is het merendeel van de Arabische landen van mening dat de Israëli’s helemaal niets te zoeken hebben op de heilige Arabische gronden. President Ahmadinejad van Iran heeft zelfs geopperd de Joden een staat te geven in Europa. Nog liever ziet hij de Joden vertrekken naar Canada en de Verenigde Staten, hoe verder weg hoe beter. De basis van het conflict is te vinden in de Palestijns–Israëlische tegenstellingen. Het is publiek geheim dat Israël kernwapens 50 bezit. Sommigen zullen menen dat dit leidt tot een meer stabiele situatie, omdat de buurlanden Israël om deze reden niet durven aan te vallen. Anderen zullen echter menen dat dit de situatie alleen maar onveiliger maak. Het feit dat Israël nucleaire wapens bezit maakt deze situatie mijns inziens alleen nog maar gevaarlijker en explosiever. De angst voor nucleaire aanslagen van een terroristische organisatie lijkt vooralsnog ongegrond. Wel is het belangrijk dat wereldwijd – in het bijzonder in de gebieden van de voormalige Sovjet–Unie – alle slecht beveiligde opslagplaatsen voor kernwapens beter worden beveiligd én dat de aanwezige atoomwapens worden ontmanteld. Alle Russische kernwapens moeten worden opgespoord en gedocumenteerd. Daarnaast moet al het radioactieve afval beter worden verwerkt en afgebroken. Dit moet zodanig gebeuren dat terroristen daar op geen enkele wijze meer bij kunnen komen. Dan vervalt ook de mogelijkheid dat terroristen een ‘vuile’ bom kunnen ontwikkelen. Zo blijven wapens van deze orde voorlopig alleen in het bezit van staten. De internationale gemeenschap, en vooral de Verenigde Staten, zijn het beste gebaat bij een algemeen nagestreefd en gerespecteerd non–proliferatieregime. Ondanks het feit dat het bestaande non-proliferatieverdrag meerdere interne zwaktes kent, lijkt dit instrument de beste mogelijkheid om de verspreiding van kernwapens te voorkomen. In samenwerking met het Internationaal Atoom Energie Agentschap moeten exportcontroles worden aangescherpt en moeten de bekende grondstoffen en productiematerialen die nodig zijn voor het ontwikkelen van kernwapens (en dus ook mini–nukes) in kaart worden gebracht. Op deze wijze valt altijd na te gaan waar dit soort materialen ontbreken en zo kan de IAEA beter in de gaten houden waar mogelijke nucleaire grondstoffen naar toe worden gebracht. Daarnaast zullen de nucleaire–wapenstaten moeten streven naar het reduceren van hun arsenalen. Feit blijft: hoe minder kernwapens, hoe veiliger de wereld. Het is echter onmogelijk om nucleaire wapens te ‘ont–uitvinden’ en daarom moeten alle staten meewerken aan het terugbrengen van het nucleaire gevaar. Middels aanvullende protocollen moeten alle landen zich verplichten aan het verdrag, waarbij de vrijblijvendheid van het verdrag aan banden moet worden gelegd. Staten moeten op sancties kunnen rekenen als zij uit het verdrag stappen, zoals Noord–Korea heeft gedaan. Daarnaast moeten alle landen die ervan verdacht worden terroristen onderdak te bieden zich ook aan dit verdrag committeren. Een algemeen ondertekend en gerespecteerd non–proliferatieverdrag is de enige mogelijkheid om het kernwapen probleem enigszins onder controle te krijgen. Dit is dan ook dé mogelijkheid om de collectieve veiligheid te vergroten. 51 Literatuurlijst Albright, David en Corey Hinderstein, ‘Unraveling the A.Q. Khan and future proliferation networks’ The Washington Quarterly, jg. 28, nr. 2, (2005), 114. Annual defense report 1995, ‘Nuclear posture review’ Washington 8 januari 2002, http://www.globalsecurity.org/wmd/library/policy/dod/npr.htm (Laatst geraadpleegd op 13 augustus 2007) Barnaby, Frank, e.a., ‘Tactical nuclear weapons: European perspectives’ Stockholm international peace research institute (Stockholm 1978) 223-246. Beckner, Everet, ‘Mini nukes’ The ABC Catalyst, interview reporter Graham Phillips met Dr. Everet Beckner (Sydney, 20 mei 2004) http://www.abc.net.au/catalyst/about.htm (Laatst geraadpleegd op 0509-2007) Boot, Max, ´The case for American empire. The most realistic response to terrorism is for America to embrace its imperial role´ The Weekly Standard, jg. 7, nr. 5, 15 oktober 2001 http://www.weeklystandard.com/Utilities/printer_preview.asp?idArticle=318 (Laatst geraadpleegd op 18 september 2007) 1-4. Bromley, Mark, David Grahame and Christine Kucia, ‘Bunker busters: Washington’s drive for new nuclear weapons’ British American security information council, Washington, juli 2002 http://www.basicint.org/pubs/Research/2002BBexecsum.htm (Laatst geraadpleegd op 29-08-2007). Bush, George W., ‘Address in the national cathedral, september 14, 2004’, in: National security strategy 2002, Washington, september 2002 http://www.whitehouse.gov/nsc/nss.pdf (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 5. Bush, George W., ‘President’s radio address transcript’, Washington, 15 september 2001, http://www.sptimes.com/News/091501/Worldandnation/Bush_says_bin_Laden_c.shtml (Laatst geraadpleegd 31 juli 2007). Bush, George W., ‘Speech at West Point military academy’ in: National security strategy 2002, Washington, September 2002 http://www.whitehouse.gov/nsc/nss.pdf (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 13. Cooper, Mary H., ‘Nuclear proliferation and terrorism. Can “rogue” states and terrorists acquire nuclear weapons?’ The Congressional Quarterly Researcher, jg. 14, nr. 13, 2 april 2004 306-308. Cox, Eric, ‘Pax Americana in perspective’ Hudson institute incorporated, Washington, 15 juli 2003 http://www.hudson.org/index.cfm?fuseaction=publication_details&id=2952 (Laatst geraadpleegd op 16 september 2007) 1-5. Dale, Halle en Robert Boorstin, ‘Influence of think tanks on U.S. foreign policy formulation’ Foreign press center briefing, Washington, 28 februari 2006 http://fpc.state.gov/fpc/64440.htm (Laatst geraadpleegd op 19 september 2007) 10-13. Donnelly, Thomas, ´The underpinnings of the Bush doctrine´, National security outlook American Enterprise Institute, Washington, 1 februari 2003 http://www.aei.org/publications/pubID.15845/pub_detail.asp (Laatst geraadpleegd op 17 september 2007) 1. Dowd, Alan W., ‘America’s doctrine’ Hudson institute incorporated, Washington, 1 februari 2004 http://www.hudson.org/index.cfm?fuseaction=publication_details&id=3409&pubType=HI_Articles (Laatst geraadpleegd op 21 september 2007) 1-5. 52 Ferguson, Charles D., Mini-nuclear weapons and the U.S. nuclear posture review (Washington, 8 april 2002) 3 Ferguson, Charles D. en Peter D. Zimmerman, ‘New nuclear weapons?’ James Martin Center for nonproliferation studies (Monterey, 28 mei 2003) 1-8. Finnis, J., J. Boyle en G. Grisez, Nuclear deterrence, morality and realism (New York 1987) 1-13. Fukuyama, Francis, ‘The end of history and the last man’ Goetemoeller, Rose ‘The utility of nuclear weapons’ Arms control today, jg. 34, nr. 4, Washington, 6 mei 2004 http://www.carnegieendowment.org/publications/index.cfm?fa=view&id=15322&proj=znpp (Laatst geraadpleegd op 11 september 2007) Gronlund, Lisbeth, David Wright en Robert Nelson, ‘Earth penetrating weapons, underlying principles and other technical aspects’, Union of concerned scientists USA, Cambridge mei 2005, 1-6. http://www.ucsusa.org/global_security/nuclear_weapons/earthpenetrating-weapons.html (Laatst geraadpleegd op 13 augustus 2007) Hanson, Victor David, ‘Do we want to go back: what to remember in november’ National review online, New York, 5 maart 2004 http://www.nationalreview.com/hanson/hanson200403050842.asp (Laatst geraadpleegd op 19 september 2007) 1-5 Homan, Kees, ‘VS ondermijnen non-proliferatie’ de Volkskrant, 31 december 2002, 1-2 Homan, Kees, ‘Wat Gadaffi niet mag, moet Bush ook niet doen’ NRC Handelsblad, 22 december 2003, 1-2 House policy committee, Subcommittee on national security and foreign affairs, ‘Differentiation and defense: an agenda for the nuclear weapons program’, U.S. House of Representatives, februari 2003, p. 6, http://wilson.house.gov/Media/Photos/NuclearReport.pdf (Laatst geraadpleegd op 01-09-2007). International Atomic Energy Agency, Treaty on the non-proliferation of nuclear weapons (Wenen 2003) http://www.iaea.org/Publications/Magazines/Bulletin/Bull462/treaty_nukes_3.html (Laatst geraadpleegd op 31 juli 2007) Kirk, Theodore van, geciteerd in: ‘The men who dropped the bombs’, Time, 24 juli 2005, http://www.time.com/time/magazine/article/0,9171,1086108-1,00.html (Laatst geraadpleegd op 28 juli 2007) Klep C. en R. van Gils, Van Korea tot Kabul (Den Haag 2005) 101-108. Knight, Will, ‘US plans for mini-nuke arsenal revealed’ NewScientist, 19 februari 2003 http://www.newscientist.com/article.ns?id=dn3414 (Laatst geraadpleegd op 11 september 2007) Krieger, David, Nuclear stockpiles http://www.nuclearfiles.org/menu/key-issues/nuclearweapons/basics/nuclear-stockpiles.htm (Laatst geraadpleegd op 31 juli 2007) Laforce, Kurt, ´Technologische euforie en superioriteit na Afghanistan´ De internationale spectator, jg. 54, nr. 5 (mei 2002) 261-265. Lin, Shi chin, The AQ Khan revelations and subsequent changes to Pakistani export controls (Monterey oktober 2004) 1-2. Luttwak, Edward N., Strategy, the logic of war and peace (2e druk; Harvard 2003) 144. Nelson, Robert W., ‘Low-yield earth-penetrating nuclear weapons’ The journal of the federation of American scientists, jg. 54, nr. 1 (2001) 1-7 53 Nelson, Robert W., ‘Nuclear bunker busters, mini-nukes, and the U.S. nuclear stockpile’ American institute of physics, New York, november 2003 http://www.cfr.org/content/publications/attachments/Nelson_Bunkers.pdf (Laatst geraadpleegd op 14 augustus 2007). Palit, Parama Sinha, ‘The new U.S. administration and its approach to foreign policies’ Institute for defence studies and analyses, jg. 28, nr. 4, 2004 http://www.idsa.in/publications/strategicanalysis/2004/oct/Parama%20Sinha%20Palit.pdf (Laatst geraadpleegd op 23 september 2007) 4. Pilger, John, ‘John Pilger investigates US plans for mini-nukes’ New Statesman, 18 augustus 2003 http://www.newstateman.com/print/200308180005 (Laatst geraadpleegd op 8 september 2007) Reynolds, Paul, ‘America’s new nuclear weapons’ BBC news online, Washington, 13 mei 2003 http://news.bbc.co.uk/2/hi/americas/2780521.stm (Laatst geraadpleegd op 13 september 2007) Smith, Hedrick, ‘A bomb ticks in Pakistan´ The New York Times, 6 maart 1988, 4. Stober, Dan, ‘Administration moves ahead on nuclear bunker busters’, Mercury news (23 april 2003). Truman, Harry S., ‘Address before a joint session of Congress, march 12, 1947’, in: The Avalon project at Yale law school, Washington, 20 september 2007 http://www.yale.edu/lawweb/avalon/trudoc.htm (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) Tsipis, Kosta, ‘Understanding weapons in the nuclear age’ (New York 1983) 44 -74. US Congress, Office of technology assessment, The containment of underground nuclear explosions, rep. no. OTA-ISC-414, US government printing office, Washington DC (oktober1989) http://www.cfr.org/content/publications/attachments/Nelson_Bunkers.pdf (Laatst geraadpleegd op 4 augustus 2007) Wijk, Rob de, ‘Bush moet een alternatief zoeken voor raketschild’ NRC Handelsblad, Rotterdam, 28 augustus 2001 http://www.clingendael.nl/publications/?id=5405 (Laatst geraadpleegd op 6 september 2007) 1. Wijk, Rob de, ‘Inzet kernwapens voor VS reële optie’ NRC Handelsblad, 20 maart 2002 1-2. Wilson, Woodrow, ‘Address before a joint session of Congress, april 2, 1917’, in: History matters, New York, 31 maart 2006 http://historymatters.gmu.edu/d/4943/ (Laatst geraadpleegd op 20 september 2007) 54