Bij raul`s VajPadMaRa-PadVajRaMa `Het seksuele individu`: het

advertisement
Vreugdes Schuttingkunst – [20010217] – “Bij raul’s VajPadMaRa-PadVajRaMa”
[20010217]
Bij raul’s VajPadMaRa-PadVajRaMa
‘Het seksuele individu’: het geslachtelijke atoom: contradicties in terminis. In-dividu: ‘niet-déélachtig’ is de mens niet, zoals hij evenmin atoom, on-snijdbaars is: dwars door zijn individuele, atomaire Ik heen
gaat, zoals in Aristofanes’ beroemde uit-eenzetting in Plato’s Symposion, Zeus’ slachtende mes der dissectie, en zijn diamantharde onsnijdbaarheid en solipsistische niets-delen is hij voor eeuwig kwijt. Aldus en
zodoende zijn gelukkige zondeval in sekse, geslacht.
Het eeuwige en goddelijke ligt sedertdien over de miljarden zich steeds
sneller reïncarnerende ‘Atlanten’ verspreid (naar Edgar Cayce dromend
voorspelde): niet alleen naar onze wederhelft zoeken wij, maar, incestueus, naar ons wederkwart, wederoctaaf – naar de miljarden dividu’s
en quarks van wie er ook ooit hebben bestaan in het genetische patrimonium van onze soort: zulks télkens wanneer we de liefde bedrijven.
En hoe kan ook dít anders (het menselijke genoom heeft immers zoveel schakels met andere soorten gemeen): overlopend van liefde zoeken we naar het stuk varken in de andere, het flard salamander, de
glimp nachtpauwoog.
Neurologen hebben in onze hersens ‘spiegelneuronen’ aangetroffen.
Zij nemen als bij toverslag de stand aan die het gemoed van de andere
inneemt, wanneer wij ‘communiceren’. Iemands hand zie ik tussen liftdeuren geklemd raken en pijn schiet door me heen. Mensenkennis
groeit dus niet door gissen en vergissen, doordat we op mimiek en
gebaar afgaan om andermans ziel te duiden, maar doordat onze ziel,
communicerend, letterlijk de toestand van andermans ziel aanneemt.
Spiegelneuronen spiegelen spiegelneuronen: telepathie is geen uitzondering maar regel.
Wat let ons om te besluiten dat beiden, communicerend, één ziel delen? En, fundamenteler nog: hoe staat het met bewegings-richting en
overdrachtsnelheid van de informatie? Beider spiegelneuronen hebben
dezelfde stand aangenomen: wanneer en hoe is die informatie overgedragen, hééft zo’n overdracht wel plaatsgevonden?
Dit brengt de paradox in herinnering die aan Einsteins relativiteitstheorie wordt gesteld door het verschijnsel van de concomitante veranderingen in de fysische toestand van gepolariseerd-licht-fotonen. John
Bell en Alain Aspect hebben aangetoond dat, op welke afstand van elkaar zulke fotonenparen zich ook bevinden – al is het op de 16 miljard
130222 – 17:18 – 1
Vreugdes Schuttingkunst – [20010217] – “Bij raul’s VajPadMaRa-PadVajRaMa”
lichtjaren afstand die het heelal sedert de Big Bang als ‘doormeter’
verworven zou hebben – een wijziging van de fysische toestand van
het ene foton steeds met een overeenkomstige wijziging van de fysische toestand van het andere foton gepaard gaat. De paradox zit
hem hierin dat, indien er informatieoverdracht plaatsvindt van het ene
foton naar het andere, dit betekent dat die overdracht sneller gaat dan
het licht, wat volgens Einsteins axioma’s uitgesloten is. Tenzij... elke
beweging van elk partikel op elk tijdstip in het hele universum op het
moment van de Big Bang reeds zou zijn vastgelegd (een absolute gedetermineerdheid): beide fotonen veranderen hun toestand tegelijk en
op overeenkomstige wijze niet omdat ze elkaar informatie doorgeven,
maar omdat beider wijziging bij het ontstaan van het heelal zo is voorgeschreven. De paradox duikt dan in een andere gedaante opnieuw
op: informatie moet op deze manier immers vanuit de Big Bang in een
flits naar het heden overgedragen worden, alsof de hele geschiedenis
van het heelal nooit bestaan heeft: met een snelheid die die van het
licht een ontzaglijk aantal malen overschrijdt, en Einsteins wet andermaal overtreedt.
Ofwel communiceert alles nu met alles nu, en dan bestaat het materiële
universum, als ruimte, met zijn door de lichtsnelheid opgelegde beperkingen, eigenlijk niet. Ofwel communiceert dit nu met dit op het moment
van de Big Bang, en dan bestaat de tijd niet, en dus eigenlijk evenmin
het door tijd gestroomlijnde stoffelijke heelal.
Dit vermoeden, waartoe de kosmologie en eerlang wellicht de biologie
in hun extreme gevolgtrekkingen naderen, dicht bij de geldigheidsrand
van hun hypotheses, is het traditionele besluit van de zogenaamde ‘esoterische’ scholen.
Wij zijn licht en alles is licht, vertellen tot tariqa’s, Tao’s en ordes toegelatenen al millennia. En inderdaad: licht zelf, het foton, kent tijd noch
ruimte, het ervaart tijdsverloop noch eigen beweging, en is daardoor
tegelijk eeuwig en alomtegenwoordig.
Over zulke inzichten kan gepraat worden, omdat het onder woorden
brengen ervan, en het spel met de Maya der doxai, der meningen, nu
eenmaal de goden lief is, die wij zelf ook zijn: de vijfde chakra, de keelchakra van de spraak, kan zo zijn bijdrage leveren tot het liefdespel,
waartoe elk gesprek een potentiële aanstalt maakt.
Maar de kunstenaar – dat is juist zijn kunst – heeft deze wijsheden
‘intuïtief’, vanuit Sjiva’s derde oog en het zesde zintuig – of is het zelfs
het zevende van zijn verbondenheid en religiositeit – ‘allang’ ‘door’.
130222 – 17:18 – 2
Vreugdes Schuttingkunst – [20010217] – “Bij raul’s VajPadMaRa-PadVajRaMa”
Van een bepaald moment in zijn ontwikkeling af kunnen de tekens die
hij maakt niets anders meer dan getuigen van en ontspringen aan dit
inzicht. Dit is ook het moment – al mogen we ons dit niet logisch-historisch voorstellen, vermits het voor hem ‘altijd’ ‘al’ zo is geweest –
waarop zijn volledige incarnatie, de intrek in zijn algehele lichaam (juist
wanneer de verbondenheid van dit stuk ruimte en tijd om het Ik met alle andere punten van ruimte en tijd niet alleen niet meer rationeel te
weerleggen valt maar bovendien uit geen enkel communicatievermogen
van de mens meer kan worden verdrongen maar juist in alle doordringt, juist dan neemt het Zelf van de kunstenaar van zijn lichaam als
geheel bezit en valt ermee samen) – dit is ook het moment waarop die
incarnatie, die zelfbelichaming de kunstenaar ertoe brengt communicatie met andere sexuele dividuen voorbehoudloos te beleven. Zich aan
liefde gewonnen te geven.
Liefde heet een kunst te zijn. En kunst gaat van liefde uit (begeerte is
immers haar mogelijkheidsvoorwaarde). Maar hier gaat het om iets
nog fundamentelers. Op het eind van zijn radeloos, roekeloos en illusieloos spel met duidingshypothesen die hij op het werkelijke afschiet,
bij de uiterste reikwijdte van dit spervuur aan pogingen tot inzicht, ontwaart de kunstenaar de eigenlijke inhoud der mysteriën, ziet hij voor
zijn geestesoog dat Sjiva inderdaad blauw is en drie paar armen heeft,
dat de gekruisigde roos eeuwig bloedt, schouwt hij voor het eerst de
kleur die enkel vlinders met hun vierde kleurenreceptor kunnen waarnemen, hoort hij muziek van engelen, vogels en duivels in de hel,
proeft hij het eeuwig-levenswater, ruikt hij de geur van de geslachtsdelen van hoeri’s en goden en voelt hij zich leviteren, uittreden: verlichting. Dan beweegt hij zich in de wereld van het ‘gelijken’, en zijn duidingsbehoefte wordt verzadigd door een paradijselijke, esoterische
fenomenologie.
Waar hij voor sommigen elk realiteitsbesef verloren heeft, is hij voor
zichzelf in aanraking gekomen met het Werkelijke zelf (en daarom is
deze scheiding der geesten, nl. die van hen die in de realiteit geloven
en hen die in het werkelijke opgaan, weliswaar: reëel, maar niettemin:
onwerkelijk) en zodoende, en zonder woordspeling, met zijn werkelijke
Zelf, zijn algehele lichaam – en dan is elk leven buiten de liefde geen
optie meer.
Dit verheerlijkte lichaam, dat niets anders meer kan dan liefhebben,
kiest, of juister: ontmoet de medespelers voor deze dividuele, geslachtelijke omgang met het eeuwige en alomtegenwoordige genoom van
het leven en spreekt de transsubstantiatie-formule, de eigenlijke eucharistie van de Dhyana-tantrika’s, alvorens zij zich verenigen, uit, die
luidt: ‘door jou herken ik mijn goddelijke aspect’.
130222 – 17:18 – 3
Download