APRIL 2017 (Sp 19:3) De mens belandt op een kromme weg door zijn eigen dwaasheid, maar zijn hart wordt woedend op Jehovah. ¶ 10 12-18 JUNI ‘De Rechter van de gehele aarde’ doet altijd wat rechtvaardig is ¶1 (Ge 18:25) Het is ondenkbaar dat u de goede met de slechte mensen ter dood zou brengen, zodat het met de goede mensen net zo zou aflopen als met de slechte! Dat zou u nooit doen. Zal de Rechter van de hele aarde niet doen wat rechtvaardig is?’ (De 31:19) Schrijf nu dit lied voor jezelf op en leer het aan de Israëlieten. Laat ze het uit hun hoofd leren, zodat dit lied voor mij een getuige kan zijn tegen het volk Israël. (De 32:4) De Rots, alles wat hij doet is volmaakt, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van trouw, zonder onrecht; rechtvaardig en oprecht is hij. ¶2 (Ps 33:5) Rechtvaardigheid en recht heeft hij lief. De aarde is vervuld van Jehovah’s loyale liefde. ¶5 (1Jo 1:8) Als we beweren dat we geen zonde hebben, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons. (Ps 55:12-14) Het is niet een vijand die me bespot, anders zou ik het kunnen verdragen. Het is niet een tegenstander die zich tegen me keert, anders kon ik me voor hem verbergen. 13 Maar jij bent het, een mens als ik, mijn eigen vriend die ik goed ken. 14 We gingen met elkaar om als hechte vrienden. We liepen altijd naar het huis van God, met de menigte mee. ¶7 (Sp 11:2) Waar hoogmoed is komt schande, maar wijsheid is bij de bescheidenen. (Mi 7:7) Maar ik, ik zal blijven uitzien naar Jehovah. Ik zal geduldig wachten op de God van mijn redding. Mijn God zal mij horen. ¶8 (Ge 37:23-28) Zodra Jozef bij zijn broers was gekomen, trokken ze hem zijn kleed uit, het speciale gewaad dat hij droeg. 24 Vervolgens pakten ze hem beet en gooiden hem in de waterput. De put was op dat moment leeg; er stond geen water in. 25 Daarna gingen ze zitten om te eten. Toen ze opkeken, zagen ze een karavaan Ismaëlieten uit Gilead aankomen. De kamelen waren beladen met gomhars, balsem en harsrijke schors, en ze waren op weg naar Egypte. 26 Juda zei tegen zijn broers: ‘Wat hebben we eraan als we onze broer doden en zijn bloed bedekken? 27 Kom, laten we hem aan de Ismaëlieten verkopen in plaats van hem te doden. Hij is tenslotte onze broer, ons eigen vlees en bloed.’ Ze luisterden naar hun broer. 28 Toen de Midianitische handelaars voorbijkwamen, trokken ze Jozef uit de waterput en verkochten ze hem voor 20 zilverstukken aan de Ismaëlieten. Die mannen namen Jozef mee naar Egypte. (Ge 42:21) Ze zeiden tegen elkaar: ‘We worden vast gestraft vanwege onze broer, want we zagen zijn wanhoop toen hij ons om genade smeekte, maar we hebben niet naar hem geluisterd. Daarom overkomt ons deze ellende.’ (Ge 39:17-20) Toen vertelde ze hem hetzelfde verhaal: ‘De Hebreeuwse slaaf die jij in huis hebt gehaald, is bij me gekomen om me belachelijk te maken. 18 Maar toen ik begon te gillen en te schreeuwen, liet hij zijn kleed naast me liggen en vluchtte naar buiten.’ 19 Zodra PoĢ±tifar van zijn vrouw hoorde wat zijn slaaf haar had aangedaan, werd hij woedend. 20 Hij liet Jozef oppakken en in de gevangenis zetten waar de gevangenen van de koning vastzaten. Zo belandde Jozef daar in de gevangenis. ¶ 11 (Ge 40:5-13) Terwijl de schenker en de bakker van de koning van Egypte in de gevangenis zaten, hadden ze allebei in dezelfde nacht een droom, en elke droom had zijn eigen betekenis. 6 Toen Jozef de volgende ochtend bij ze kwam, zag hij dat ze somber waren. 7 ‘Waarom kijken jullie vandaag zo somber?’, vroeg hij aan de dienaren van de farao die samen met hem in het huis van zijn meester gevangenzaten. 8 Ze antwoordden: ‘We hebben allebei een droom gehad, maar er is hier niemand die onze droom 1 kan uitleggen.’ Toen zei Jozef: ‘Alleen God kan toch uitleg geven? Vertel me eens wat jullie hebben gedroomd.’ 9 De opperschenker vertelde Jozef dus wat hij had gedroomd: ‘In mijn droom zag ik een wijnstok. 10 Aan die wijnstok zaten drie ranken. Hij liep uit, er kwamen bloesems aan en daaruit groeiden trossen rijpe druiven. 11 En ik had de beker van de farao in mijn hand. Ik plukte de druiven en perste ze uit in zijn beker. Daarna gaf ik de beker aan de farao.’ 12 Jozef zei tegen hem: ‘Dit is de betekenis: De drie ranken zijn drie dagen. 13 Over drie dagen zal de farao je verheffen en hij zal je in je ambt herstellen. Je zult de farao weer zijn beker aanreiken, zoals je vroeger deed toen je nog zijn schenker was. ¶ 12 (Ge 40:14, 15) Maar denk aan mij als het weer goed met je gaat. Toon alsjeblieft loyale liefde voor me en vertel de farao over mij, zodat ik uit deze gevangenis word vrijgelaten. 15 Eigenlijk ben ik ontvoerd uit het land van de Hebreeën. En hier hebben ze me in de gevangenis gezet terwijl ik niets verkeerds heb gedaan.’ ¶ 13 (Ge 45:16-20) Het nieuws dat Jozefs broers waren gekomen, bereikte het huis van de farao. En de farao en zijn dienaren waren heel blij toen ze dat hoorden. 17 Daarom zei de farao tegen Jozef: ‘Zeg tegen je broers het volgende: “Bepak jullie lastdieren en ga naar Kanaän. 18 Haal jullie vader en jullie gezinnen op en breng ze hierheen. Ik zal jullie het goede van Egypte geven en jullie zullen eten van het beste deel van het land.” 19 En zeg ook het volgende tegen ze: “Neem uit Egypte wagens mee zodat jullie daarmee jullie kinderen, jullie vrouwen en jullie vader hierheen kunnen brengen. 20 Maak je niet druk over jullie bezittingen, want het beste van heel Egypte is voor jullie.”’ ¶ 14 (Le 5:1) Als iemand een oproep hoort om te getuigen, en hij is inderdaad getuige of heeft iets gezien of is iets te weten gekomen, maar hij geeft het niet aan, dan zondigt hij. Hij moet de gevolgen dragen van zijn overtreding. (Mt 5:23, 24) Als je dus met een offergave naar het altaar gaat en je je daar herinnert dat je broeder iets tegen je heeft, 24 laat dan je offergave daar vóór het altaar achter. Ga eerst naar je broeder en sluit vrede met hem, en kom dan terug om het offer te brengen. (Mt 18:15) En als je broeder een zonde begaat, spreek hem dan onder vier ogen op zijn fout aan. Als hij naar je luistert, heb je hem gewonnen. (Ps 15:2, 3) Hij die onberispelijk wandelt, die doet wat juist is en de waarheid spreekt in zijn hart. 3 Hij lastert niet met zijn tong, doet zijn naaste geen kwaad en maakt zijn vrienden niet te schande. (Jak 3:5) Zo is ook de tong een klein deel van het lichaam en toch kan hij enorm opscheppen. Bedenk dat er maar een klein vlammetje nodig is om een groot bos in brand te steken! ¶ 15 (Ge 45:5-8) Maar wees niet bang en maak elkaar geen verwijten dat jullie me aan de Egyptenaren hebben verkocht. Want God heeft me voor jullie uit gestuurd om levens te redden. 6 Het is nu het tweede jaar dat er hongersnood in het land is, en er komen nog vijf jaren waarin er niet geploegd of geoogst zal worden. 7 Maar God heeft me voor jullie uit gestuurd om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen en om jullie op een grootse manier te bevrijden en in leven te houden. 8 Ik ben dus niet door jullie hierheen gestuurd, maar door de ware God, zodat hij me kon aanstellen als belangrijkste raadgever van de farao, als heer over zijn hele huis en als bestuurder over heel Egypte. ¶ 16 (Ro 8:38, 39) Ik ben ervan overtuigd dat geen dood of leven, geen engelen, geen regeringen, geen dingen nu, geen dingen in de toekomst, geen krachten, 39 geen hoogte of diepte en geen enkele andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde in Christus Jezus, onze Heer. ¶ 17 (Ps 119:165) Groot is de vrede voor wie uw wet liefhebben, niets kan hen tot struikelen brengen. (Ge 18:25) Het is ondenkbaar dat u de goede met de slechte mensen ter dood zou brengen, zodat het met de goede mensen net zo zou aflopen als met de slechte! Dat zou u nooit doen. Zal de Rechter van de hele aarde niet doen wat rechtvaardig is?’ (De 32:4) De Rots, alles wat hij doet is volmaakt, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van trouw, zonder onrecht; rechtvaardig en oprecht is hij. 2 HOE HELPEN DEZE BIJBELTEKSTEN ONS ALS WE TE MAKEN KRIJGEN MET ONRECHT? (Mi 7:7) Maar ik, ik zal blijven uitzien naar Jehovah. Ik zal geduldig wachten op de God van mijn redding. Mijn God zal mij horen. Klik hier als u tekst wilt invoeren. (Sp 19:3) De mens belandt op een kromme weg door zijn eigen dwaasheid, maar zijn hart wordt woedend op Jehovah. Klik hier als u tekst wilt invoeren. (Mt 18:15) En als je broeder een zonde begaat, spreek hem dan onder vier ogen op zijn fout aan. Als hij naar je luistert, heb je hem gewonnen. Klik hier als u tekst wilt invoeren. *** w91 1/11 blz. 25-29 ’Jehovah is mijn God, op wie ik wil vertrouwen’ *** ’Jehovah is mijn God, op wie ik wil vertrouwen’ ZOALS VERTELD DOOR WILLI DIEHL „Waarom wil je naar Bethel?” Dit was mijn vaders vraag in het voorjaar van 1931 toen ik hem vertelde dat ik graag Betheldienst wilde gaan verrichten. Mijn ouders, die in Saarland woonden, waren al een jaar of tien in de waarheid, en zij hadden ons, hun drie jongens, een goed voorbeeld gegeven. De waarheid was hun leven, en dat wilde ik ook in mijn geval zo laten zijn. MAAR hoe hadden mijn ouders Jehovah en zijn heilige wil leren kennen? Ontevreden over de gevestigde religie hadden zij lange tijd naar de waarheid gezocht. Zij hadden vele verschillende kerken en sekten geprobeerd en hadden ontdekt dat niet één de juiste was. Op een dag werd er een strooibiljet bij ons thuis achtergelaten waarop een lezing werd aangekondigd met beelden en een film over Gods voornemen, getiteld „Photo-Drama der Schepping”. Vader moest werken toen het „Photo-Drama” werd vertoond, maar hij moedigde Moeder aan om te gaan. „Misschien”, zo zei hij, „hebben we er iets aan.” Na het die avond gezien te hebben, was Moeder enthousiast. „Eindelijk heb ik het gevonden!”, zei ze. „Ga morgenavond zelf maar kijken. Het is de waarheid waar we naar gezocht hebben.” Dat was in 1921. Als met de geest gezalfde christenen zijn mijn ouders tot aan hun dood getrouw gebleven; Vader stierf in 1944, na een aantal malen door de nazi’s gevangen te zijn gezet, en Moeder in 1970. Ook zij heeft onder het naziregime lange tijd in de gevangenis doorgebracht. De voorbeeldige ijver van mijn ouders Mijn ouders waren tot aan hun dood zeer actief in de velddienst. Moeder was vooral ijverig in het verspreiden van de congresresoluties die van 1922 tot 1928 werden vrijgegeven. Het traktaat Openlijke aanklacht tegen de geestelijkheid, waarin een resolutie stond die in 1924 was aangenomen, bevatte scherpe kritiek op de geestelijkheid. Er was moed voor nodig om het te verspreiden. De verkondigers waren om vier uur ’s morgens al op pad om de traktaten onder de deuren te schuiven. Hoewel ik nog maar twaalf jaar was, mocht ik er van mijn ouders een aandeel aan hebben. Vaak begonnen wij om vijf uur ’s morgens en reden dan drie tot vier uur op de fiets naar verafgelegen gebied. Wij verborgen de fietsen in de struiken, en ik bewaakte ze terwijl anderen het dorp bewerkten. In de namiddag peddelden wij weer naar huis en ’s avonds liepen wij een uur naar de vergadering. Later mocht een jonger kind de fietsen bewaken en ging ik met de verkondigers mee. Maar niemand dacht eraan mij op te leiden. Ik kreeg gewoon te horen in welke straat ik moest werken! Met bonzend hart sleepte ik mij naar het eerste huis, hopend dat er niemand thuis was. Jammer genoeg deed er een man open. Ik kon geen woord uitbrengen. Onhandig wees ik op het boek in mijn tas. „Is het van Rechter Rutherford?”, vroeg hij. Ik stotterde een antwoord. „Is het een nieuw boek, dat ik nog niet heb?” „Ja, het is nieuw”, bevestigde ik. 3 „Dan moet ik het hebben. Wat kost het?” Dit gaf mij de moed om door te gaan. In 1924 spraken de volwassenen veel over 1925. Eens bezochten wij een gezin van Bijbelonderzoekers, en ik hoorde een broeder vragen: „Als de Heer ons wegneemt, wat zal er dan van onze kinderen worden?” Moeder, als altijd positief, antwoordde: „De Heer weet hoe hij voor hen moet zorgen.” Het onderwerp fascineerde mij. Wat had het allemaal te betekenen? Het jaar 1925 kwam en ging, en er gebeurde niets. Maar mijn ouders lieten hun ijver niet bekoelen. Vaders wijze waarschuwing Ten slotte, in 1931, vertelde ik mijn vader wat ik met mijn leven wilde doen. „Waarom wil je naar Bethel?”, vroeg mijn vader als antwoord. „Omdat ik Jehovah wil dienen”, antwoordde ik. „Stel dat je op Bethel mag komen werken”, vervolgde hij. „Besef je dat de broeders daar geen engelen zijn? Zij zijn onvolmaakt en maken fouten. Ik ben bang dat je daardoor weg zult lopen en zelfs het geloof vaarwel zult zeggen. Zorg dat je er goed over nadenkt.” Ik was geschokt zoiets te horen, maar na de kwestie een paar dagen overwogen te hebben, herhaalde ik mijn wens om een aanvraag voor Bethel in te dienen. „Zeg me nog eens waarom je naar Bethel wilt”, zei hij. „Omdat ik Jehovah wil dienen”, herhaalde ik. „Mijn jongen, vergeet dat nooit. Als je voor Bethel uitgenodigd wordt, houd dan in gedachte waarom je gaat. Als je iets verkeerds ziet, wees er dan niet al te bezorgd over. Ook al word je verkeerd behandeld, loop niet weg. Vergeet nooit waarom je op Bethel bent: omdat je Jehovah wilt dienen! Leg je gewoon toe op je werk en vertrouw op hem.” Zo gebeurde het dat ik vroeg in de middag van 17 november 1931 op Bethel in Bern (Zwitserland) arriveerde. Ik deelde een kamer met drie anderen en werkte in de drukkerij, waar ik een kleine drukpers leerde bedienen waar het papier met de hand ingevoerd moest worden. Een van de eerste toewijzingen die ik kreeg, was het drukken van De Wachttoren in het Roemeens. Een boodschap uit de hemel In 1933 publiceerde het Genootschap De Crisis, een brochure met drie radiotoespraken die broeder Rutherford in de Verenigde Staten had gehouden. Broeder Harbeck, de bijkantoordienaar, vertelde de Bethelfamilie op een ochtend tijdens het ontbijt dat de brochure op een speciale manier verspreid zou worden. Strooibiljetten waarop de brochure werd aangekondigd, zouden vanuit een gehuurd vliegtuigje boven Bern uitgeworpen worden, terwijl verkondigers in de straten zouden staan om de brochure aan het publiek aan te bieden. „Wie van jullie, jonge broeders, is bereid om in het vliegtuig te gaan?”, vroeg hij. „Geef je dan meteen op.” Dat deed ik, en broeder Harbeck maakte later bekend dat ik was uitgekozen. Op de grote dag reden wij met dozen vol strooibiljetten naar het vliegveld. Ik ging achter de piloot zitten en stapelde de strooibiljetten op de stoel naast mij op. Mijn nauwkeurige instructies waren: Rol de strooibiljetten met honderd tegelijk op en gooi elke bundel zo krachtig mogelijk aan één kant uit het raam. Als ik dit niet zorgvuldig deed, zouden de strooibiljetten in de staart van het vliegtuig verward kunnen raken, waardoor problemen zouden ontstaan. Maar alles ging goed. De broeders zeiden later dat het opwindend was deze ’boodschap uit de hemel’ te zien. Ze had het gewenste effect en er werden vele brochures verspreid, ook al belden sommige mensen op om te klagen dat hun bloemperk overdekt was met strooibiljetten. Dankbaar voor elk dienstvoorrecht Dagelijks dankte ik Jehovah voor de vreugde en voldoening van de Betheldienst. In de gemeente had ik de toewijzing de Koninkrijkszaal te openen, de stoelen netjes neer te zetten en een glas fris water voor de spreker klaar te zetten. Ik beschouwde dit als een grote eer. Op Bethel werkte ik uiteindelijk aan de grote vlakdrukpers die gebruikt werd om Het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt!) in het Pools te drukken. In 1934 begonnen wij met het gebruik van grammofoons, en ik hielp bij het vervaardigen ervan. Ik vond het heerlijk om met opgenomen bijbellezingen van huis tot huis te gaan. Veel huisbewoners waren nieuwsgierig naar dit kleine apparaat, en vaak vergaderde het hele gezin zich om te luisteren, waarna zij één voor één weer verdwenen. Wanneer het hele gezin weg was, ging ik gewoon naar de volgende deur. Actief blijven in oorlogstijd 4 Na de Eerste Wereldoorlog werd Saarland, waar ik geboren ben, afgescheiden van Duitsland en onder bestuur van de Volkenbond geplaatst. Dientengevolge gaf Saarland zijn eigen identiteitsdocumenten uit. In 1935 werd er een referendum gehouden om uit te maken of de burgers weer met Duitsland verenigd wensten te worden. Ik nam de gelegenheid waar om mijn familie te bezoeken, want ik wist dat dat niet meer zou kunnen wanneer Saarland onder het bestuur van de nazi’s zou komen. En ik heb daarna inderdaad vele jaren niets van mijn ouders of mijn broers gehoord. Hoewel Zwitserland voor directe betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog gespaard bleef, werd het volkomen geïsoleerd toen Duitsland de omliggende landen één voor één bezette. Wij hadden lectuur gedrukt voor heel Europa behalve Duitsland, maar nu konden er geen bestellingen worden uitgevoerd. Broeder Zürcher, de toenmalige bijkantoordienaar, zei ons dat wij praktisch geen geld meer hadden, en hij nodigde ons uit om buiten Bethel werk te zoeken totdat alles weer normaal was. Ik mocht echter blijven omdat er voor de ongeveer duizend plaatselijke verkondigers nog enkele dingen gedrukt moesten worden. De Bethelfamilie zal 5 juli 1940 nooit vergeten. Net na het middagmaal kwam er een militaire vrachtwagen aangereden. Er sprongen soldaten uit en zij stormden Bethel binnen. Wij kregen het bevel te blijven staan en werden allemaal afzonderlijk door een gewapende soldaat bewaakt. Wij werden in de eetzaal bijeengedreven, terwijl de rest van het gebouw werd doorzocht. De autoriteiten verdachten ons ervan anderen te zeggen dat zij militaire dienst moesten weigeren, maar zij konden geen enkel bewijs vinden. In de oorlogsjaren was ik gemeentedienaar in zowel Thun als Frutigen. Dat betekende dat mijn schema voor het weekeinde erg vol was. Elke zaterdag reed ik direct na het middageten op mijn fiets 50 km naar Frutigen, waar ik ’s avonds de Wachttoren-studie leidde. Op zondagmorgen vergezelde ik de verkondigers in de velddienst. Dan, vroeg in de middag, ging ik naar Interlaken om een gemeenteboekstudie te leiden, en later in de middag leidde ik een bijbelstudie met een gezin in Spiez. Om de dag af te ronden, leidde ik de Wachttoren-studie in Thun. Laat in de avond, wanneer al mijn werk gedaan was, fietste ik met een gevoel van diepe voldoening zingend en fluitend naar Bern terug. Ik kwam zelden een auto tegen. Het heuvellandschap, gehuld in de verduistering vanwege de oorlog, lag er vredig en ongestoord bij, af en toe iets oplichtend in het schijnsel van de maan. Hoezeer verrijkten die weekeinden mijn leven en hernieuwden ze mijn kracht! Een bezoek met onverwachte gevolgen In het najaar van 1945 kregen wij bezoek van broeder Knorr. Op een dag kwam hij de drukkerij binnen terwijl ik op de rotatiepers stond. „Kom eens naar beneden!”, riep hij. „Hoe zou je het vinden om naar de Gileadschool te gaan?” Ik was stomverbaasd. „Als u denkt dat ik het kan, zou ik dat graag willen”, antwoordde ik. In het voorjaar van 1946 kwamen uitnodigingen binnen voor broeder Fred Borys, zuster Alice Berner en mij. Maar omdat ik in Saarland was geboren, was ik staatloos en moest daarom in Washington D.C. (VS) een speciaal visum aanvragen. Terwijl de anderen op tijd vertrokken, moest ik een antwoord op mijn aanvraag afwachten. Toen de school op 4 september begon, was ik nog steeds in Zwitserland, en ik begon langzamerhand de hoop op te geven. Toen belde het Amerikaanse consulaat om mij te zeggen dat mijn visum was aangekomen. Onmiddellijk probeerde ik de reis te regelen, en uiteindelijk kreeg ik een plaats op een transportschip dat van Marseille naar New York voer. Wat een ervaring! De Athos II was overvol. Ik kreeg een bank in een open ruimte toegewezen. Toen wij twee dagen op zee waren, bracht een explosie in de machinekamer het schip tot stilstand. Zowel de passagiers als de bemanning voelden zich niet op hun gemak; zij waren bang dat wij zouden zinken. Dit bood mij een schitterende gelegenheid om getuigenis te geven omtrent de opstandingshoop. Het kostte twee dagen om het schip te repareren, waarna wij op halve kracht verder voeren. Wij kwamen achttien dagen later in New York aan en moesten wegens een havenstaking aan boord blijven. Na onderhandelingen mochten wij eindelijk het schip verlaten. Ik had naar het Genootschap getelegrafeerd om de situatie uiteen te zetten, en toen ik bij de douane en de afdeling immigratie vandaan kwam, vroeg een man: „Bent u mijnheer Diehl?” Hij was een van 5 broeder Knorrs assistenten, en hij zette mij op de nachttrein naar Ithaca, in de buurt van de Gileadschool, waar ik de volgende morgen even na acht uur aankwam. Wat was ik opgewonden dat ik er eindelijk was en de eerste internationale klas van Gilead kon bijwonen! Volharden ondanks moeilijkheden De graduatie van de achtste klas van Gilead vond plaats op 9 februari 1947, en de verwachtingen waren hooggespannen. Waar zouden wij naar toe gezonden worden? Voor mij vielen „de meetsnoeren” op de pasgeopende drukkerij van het Genootschap in Wiesbaden (Duitsland) (Psalm 16:6). Ik ging naar Bern terug om de noodzakelijke papieren aan te vragen, maar de Amerikaanse bezettingstroepen in Duitsland lieten alleen personen toe die daar vóór de oorlog al gewoond hadden. Omdat dat in mijn geval niet zo was, moest ik van het hoofdbureau in Brooklyn een nieuwe toewijzing krijgen. Het werd de kringdienst in Zwitserland, en ik aanvaardde die toewijzing in volledig vertrouwen op Jehovah. Maar terwijl ik op die toewijzing wachtte, werd mij op een dag gevraagd om drie zusters die op bezoek waren, een rondleiding door Bethel te geven. Een van hen was een pionierster, Marthe Mehl genaamd. In mei 1949 lichtte ik het bijkantoor in Bern erover in dat ik van plan was met Marthe te trouwen en dat wij in de volle-tijddienst wilden blijven. De reactie? Geen andere voorrechten dan de gewone pioniersdienst. Daarmee begonnen wij in Biel, nadat wij in juni 1949 getrouwd waren. Ik mocht geen lezingen houden en wij mochten geen kamers zoeken voor afgevaardigden die op het congres verwacht werden, ook al had onze kringopziener ons voor dat voorrecht aanbevolen. Velen groetten ons niet meer en behandelden ons alsof wij uitgesloten waren, ook al waren wij pioniers. Wij wisten echter dat trouwen niet onschriftuurlijk was, dus wij namen onze toevlucht tot gebed en stelden ons vertrouwen op Jehovah. In werkelijkheid weerspiegelde deze behandeling niet het standpunt van het Genootschap. Ze was gewoon het gevolg van het verkeerd toepassen van organisatorische richtlijnen. Opnieuw bezoek van broeder Knorr In 1951 bracht broeder Knorr opnieuw een bezoek aan Zwitserland. Nadat hij een lezing had gehouden, kreeg ik te horen dat hij mij wilde spreken. Hoewel ik mij wat bezorgd voelde, was ik blij dat hij het fijn vond mij te ontmoeten. Hij vroeg of ik bereid was een toewijzing te aanvaarden in een toekomstig zendelingenhuis in Genève. Natuurlijk waren wij dolgelukkig, hoewel het ons moeilijk zou vallen uit Biel weg te gaan. De volgende dag bereikte ons nog een verzoek van broeder Knorr. Zouden wij de kringdienst weer op ons willen nemen, aangezien die tak van dienst in Zwitserland speciale aandacht nodig had? Wij stemden er onmiddellijk mee in. Mijn instelling is altijd geweest elke toewijzing te aanvaarden. Onze activiteit in de kringdienst in het oosten van Zwitserland werd bijzonder gezegend. Wij reisden per trein van de ene gemeente naar de andere, waarbij wij al onze bezittingen in twee koffers meedroegen. De broeders stonden ons vaak met fietsen bij het station op te wachten, want in die tijd waren er maar weinigen die een auto hadden. Jaren later stelde een broeder ons een auto ter beschikking, wat onze dienst iets gemakkelijker maakte. Nog een paar verrassingen Wat een opwinding toen mijn vrouw en ik in 1964 werden uitgenodigd voor de veertigste klas van Gilead, de laatste klas van de uitgebreide cursus van tien maanden, die nu werd verkort tot acht maanden. Marthe moest snel Engels leren, maar daar slaagde zij voortreffelijk in. Er werd druk gespeculeerd waar wij naar toe zouden worden gezonden. Mijn instelling was: ’Het maakt me niet uit welke toewijzing ik krijg, zolang het maar niet achter een bureau is!’ Maar dat was nu precies wat er gebeurde! Op 13 september 1965, de dag van de graduatie, werd ik als bijkantoordienaar van Zwitserland aangesteld. Bethel zou voor Marthe een nieuwe ervaring zijn. Voor mij betekende het een terugkeer naar het „Huis van God”, niet naar de drukkerij, waar ik van 1931 tot 1946 had gediend, maar naar het kantoor. Ik moest veel nieuwe dingen leren, maar met Jehovah’s hulp was ik daartoe in staat. Een terugblik In zestig jaar volle-tijddienst heb ik altijd volledig op Jehovah vertrouwd, precies zoals mijn vader mij had gezegd. En Jehovah heeft vele zegeningen uitgestort. Marthe is in tijden 6 van teleurstelling of wanneer toewijzingen mij dreigden te overweldigen, altijd een bron van enorme aanmoediging voor mij geweest, werkelijk een loyale metgezellin met een absoluut vertrouwen in Jehovah. Jehovah zij geloofd wegens de vele dienstvoorrechten die ik heb genoten! Ik dien nog steeds als coördinator van het bijkantoorcomité in Thun, en verschillende malen ben ik als zoneopziener op reis geweest. Wat mij ook gevraagd werd te doen, ik heb altijd naar Jehovah opgezien voor leiding. Ondanks mijn vele fouten en tekortkomingen geloof ik oprecht dat Jehovah mij door bemiddeling van Christus vergeven heeft. Moge ik hem blijven behagen. En moge hij mijn voetstappen blijven leiden, terwijl ik voortdurend naar hem opzie als „mijn God, op wie ik wil vertrouwen”. — Psalm 91:2. [Illustratie van Willi en Marthe Diehl op blz. 25] [Illustratie op blz. 27] Broeder Diehl in het begin van zijn loopbaan op Bethel 7