studie 3 als document A5

advertisement
goed ken. 14 We gingen met elkaar om als
hechte vrienden. We liepen altijd naar het
huis van God, met de menigte mee.
APRIL 2017
¶7
12-18 JUNI
‘De Rechter van de gehele aarde’
doet altijd wat rechtvaardig is
¶1
(Ge 18:25) Het is ondenkbaar dat u de
goede met de slechte mensen ter dood
zou brengen, zodat het met de goede
mensen net zo zou aflopen als met de
slechte! Dat zou u nooit doen. Zal de
Rechter van de hele aarde niet doen wat
rechtvaardig is?’
(De 31:19) Schrijf nu dit lied voor jezelf op
en leer het aan de Israëlieten. Laat ze het
uit hun hoofd leren, zodat dit lied voor mij
een getuige kan zijn tegen het volk Israël.
(De 32:4) De Rots, alles wat hij doet is
volmaakt, want al zijn wegen zijn
gerechtigheid. Een God van trouw, zonder
onrecht; rechtvaardig en oprecht is hij.
¶2
(Ps 33:5) Rechtvaardigheid en recht heeft
hij lief. De aarde is vervuld van Jehovah’s
loyale liefde.
¶5
(1Jo 1:8) Als we beweren dat we geen
zonde hebben, misleiden we onszelf en is
de waarheid niet in ons.
(Ps 55:12-14) Het is niet een vijand die
me bespot, anders zou ik het kunnen
verdragen. Het is niet een tegenstander
die zich tegen me keert, anders kon ik me
voor hem verbergen. 13 Maar jij bent het,
een mens als ik, mijn eigen vriend die ik
(Sp 11:2) Waar hoogmoed is komt
schande, maar wijsheid is bij de
bescheidenen.
(Mi 7:7) Maar ik, ik zal blijven uitzien naar
Jehovah. Ik zal geduldig wachten op de
God van mijn redding. Mijn God zal mij
horen.
¶8
(Sp 19:3) De mens belandt op een
kromme weg door zijn eigen dwaasheid,
maar zijn hart wordt woedend op Jehovah.
¶ 10
(Ge 37:23-28) Zodra Jozef bij zijn broers
was gekomen, trokken ze hem zijn kleed
uit, het speciale gewaad dat hij droeg.
24
Vervolgens pakten ze hem beet en
gooiden hem in de waterput. De put was
op dat moment leeg; er stond geen water
in. 25 Daarna gingen ze zitten om te eten.
Toen ze opkeken, zagen ze een karavaan
Ismaëlieten uit Gilead aankomen. De
kamelen waren beladen met gomhars,
balsem en harsrijke schors, en ze waren
op weg naar Egypte. 26 Juda zei tegen zijn
broers: ‘Wat hebben we eraan als we
onze broer doden en zijn bloed
bedekken? 27 Kom, laten we hem aan de
Ismaëlieten verkopen in plaats van hem te
doden. Hij is tenslotte onze broer, ons
eigen vlees en bloed.’ Ze luisterden naar
hun broer. 28 Toen de Midianitische
handelaars voorbijkwamen, trokken ze
Jozef uit de waterput en verkochten ze
hem voor 20 zilverstukken aan de
Ismaëlieten. Die mannen namen Jozef
mee naar Egypte.
(Ge 42:21) Ze zeiden tegen elkaar: ‘We
worden vast gestraft vanwege onze broer,
1
want we zagen zijn wanhoop toen hij ons
om genade smeekte, maar we hebben
niet naar hem geluisterd. Daarom
overkomt ons deze ellende.’
farao je verheffen en hij zal je in je ambt
herstellen. Je zult de farao weer zijn beker
aanreiken, zoals je vroeger deed toen je
nog zijn schenker was.
(Ge 39:17-20) Toen vertelde ze hem
hetzelfde verhaal: ‘De Hebreeuwse slaaf
die jij in huis hebt gehaald, is bij me
gekomen om me belachelijk te maken.
18
Maar toen ik begon te gillen en te
schreeuwen, liet hij zijn kleed naast me
liggen en vluchtte naar buiten.’ 19 Zodra
PoĢ±tifar van zijn vrouw hoorde wat zijn
slaaf haar had aangedaan, werd hij
woedend. 20 Hij liet Jozef oppakken en in
de
gevangenis
zetten
waar
de
gevangenen van de koning vastzaten. Zo
belandde Jozef daar in de gevangenis.
¶ 12
¶ 11
(Ge 40:5-13) Terwijl de schenker en de
bakker van de koning van Egypte in de
gevangenis zaten, hadden ze allebei in
dezelfde nacht een droom, en elke droom
had zijn eigen betekenis. 6 Toen Jozef de
volgende ochtend bij ze kwam, zag hij dat
ze somber waren. 7 ‘Waarom kijken jullie
vandaag zo somber?’, vroeg hij aan de
dienaren van de farao die samen met hem
in
het
huis
van
zijn
meester
gevangenzaten. 8 Ze antwoordden: ‘We
hebben allebei een droom gehad, maar er
is hier niemand die onze droom kan
uitleggen.’ Toen zei Jozef: ‘Alleen God
kan toch uitleg geven? Vertel me eens wat
9
jullie
hebben
gedroomd.’
De
opperschenker vertelde Jozef dus wat hij
had gedroomd: ‘In mijn droom zag ik een
wijnstok. 10 Aan die wijnstok zaten drie
ranken. Hij liep uit, er kwamen bloesems
aan en daaruit groeiden trossen rijpe
druiven. 11 En ik had de beker van de
farao in mijn hand. Ik plukte de druiven en
perste ze uit in zijn beker. Daarna gaf ik
de beker aan de farao.’ 12 Jozef zei tegen
hem: ‘Dit is de betekenis: De drie ranken
zijn drie dagen. 13 Over drie dagen zal de
(Ge 40:14, 15) Maar denk aan mij als het
weer goed met je gaat. Toon alsjeblieft
loyale liefde voor me en vertel de farao
over mij, zodat ik uit deze gevangenis
word vrijgelaten. 15 Eigenlijk ben ik
ontvoerd uit het land van de Hebreeën. En
hier hebben ze me in de gevangenis gezet
terwijl ik niets verkeerds heb gedaan.’
¶ 13
(Ge 45:16-20) Het nieuws dat Jozefs
broers waren gekomen, bereikte het huis
van de farao. En de farao en zijn dienaren
waren heel blij toen ze dat hoorden.
17
Daarom zei de farao tegen Jozef: ‘Zeg
tegen je broers het volgende: “Bepak jullie
lastdieren en ga naar Kanaän. 18 Haal
jullie vader en jullie gezinnen op en breng
ze hierheen. Ik zal jullie het goede van
Egypte geven en jullie zullen eten van het
beste deel van het land.” 19 En zeg ook
het volgende tegen ze: “Neem uit Egypte
wagens mee zodat jullie daarmee jullie
kinderen, jullie vrouwen en jullie vader
hierheen kunnen brengen. 20 Maak je niet
druk over jullie bezittingen, want het beste
van heel Egypte is voor jullie.”’
¶ 14
(Le 5:1) Als iemand een oproep hoort om
te getuigen, en hij is inderdaad getuige of
heeft iets gezien of is iets te weten
gekomen, maar hij geeft het niet aan, dan
zondigt hij. Hij moet de gevolgen dragen
van zijn overtreding.
(Mt 5:23, 24) Als je dus met een offergave
naar het altaar gaat en je je daar herinnert
dat je broeder iets tegen je heeft, 24 laat
dan je offergave daar vóór het altaar
achter. Ga eerst naar je broeder en sluit
2
vrede met hem, en kom dan terug om het
offer te brengen.
(Mt 18:15) En als je broeder een zonde
begaat, spreek hem dan onder vier ogen
op zijn fout aan. Als hij naar je luistert, heb
je hem gewonnen.
(Ps 15:2, 3) Hij die onberispelijk wandelt,
die doet wat juist is en de waarheid
spreekt in zijn hart. 3 Hij lastert niet met
zijn tong, doet zijn naaste geen kwaad en
maakt zijn vrienden niet te schande.
(Jak 3:5) Zo is ook de tong een klein deel
van het lichaam en toch kan hij enorm
opscheppen. Bedenk dat er maar een
klein vlammetje nodig is om een groot bos
in brand te steken!
¶ 15
(Ge 45:5-8) Maar wees niet bang en maak
elkaar geen verwijten dat jullie me aan de
Egyptenaren hebben verkocht. Want God
heeft me voor jullie uit gestuurd om levens
te redden. 6 Het is nu het tweede jaar dat
er hongersnood in het land is, en er
komen nog vijf jaren waarin er niet
geploegd of geoogst zal worden. 7 Maar
God heeft me voor jullie uit gestuurd om
jullie voortbestaan op aarde veilig te
stellen en om jullie op een grootse manier
te bevrijden en in leven te houden. 8 Ik
ben dus niet door jullie hierheen gestuurd,
maar door de ware God, zodat hij me kon
aanstellen als belangrijkste raadgever van
de farao, als heer over zijn hele huis en
als bestuurder over heel Egypte.
¶ 17
(Ps 119:165) Groot is de vrede voor wie
uw wet liefhebben, niets kan hen tot
struikelen brengen.
(Ge 18:25) Het is ondenkbaar dat u de
goede met de slechte mensen ter dood
zou brengen, zodat het met de goede
mensen net zo zou aflopen als met de
slechte! Dat zou u nooit doen. Zal de
Rechter van de hele aarde niet doen wat
rechtvaardig is?’
(De 32:4) De Rots, alles wat hij doet is
volmaakt, want al zijn wegen zijn
gerechtigheid. Een God van trouw, zonder
onrecht; rechtvaardig en oprecht is hij.
HOE HELPEN DEZE BIJBELTEKSTEN
ONS ALS WE TE MAKEN KRIJGEN
MET ONRECHT?
(Mi 7:7) Maar ik, ik zal blijven uitzien naar
Jehovah. Ik zal geduldig wachten op de
God van mijn redding. Mijn God zal mij
horen.
Klik hier als u tekst wilt invoeren.
(Sp 19:3) De mens belandt op een
kromme weg door zijn eigen dwaasheid,
maar zijn hart wordt woedend op Jehovah.
Klik hier als u tekst wilt invoeren.
¶ 16
(Ro 8:38, 39) Ik ben ervan overtuigd dat
geen dood of leven, geen engelen, geen
regeringen, geen dingen nu, geen dingen
in de toekomst, geen krachten, 39 geen
hoogte of diepte en geen enkele andere
schepping ons zal kunnen scheiden van
Gods liefde in Christus Jezus, onze Heer.
(Mt 18:15) En als je broeder een zonde
begaat, spreek hem dan onder vier ogen
op zijn fout aan. Als hij naar je luistert, heb
je hem gewonnen.
Klik hier als u tekst wilt invoeren.
3
*** w91 1/11 blz. 25-29 ’Jehovah is mijn
God, op wie ik wil vertrouwen’ ***
’Jehovah is mijn God, op wie ik wil
vertrouwen’
ZOALS VERTELD DOOR
WILLI DIEHL
„Waarom wil je naar Bethel?”
Dit was mijn vaders vraag in
het voorjaar van 1931 toen ik
hem vertelde dat ik graag
Betheldienst wilde gaan
verrichten. Mijn ouders, die
in Saarland woonden, waren
al een jaar of tien in de
waarheid, en zij hadden ons,
hun drie jongens, een goed
voorbeeld gegeven. De
waarheid was hun leven, en
dat wilde ik ook in mijn geval
zo laten zijn.
MAAR hoe hadden mijn ouders
Jehovah en zijn heilige wil leren kennen?
Ontevreden over de gevestigde religie
hadden zij lange tijd naar de waarheid
gezocht. Zij hadden vele verschillende
kerken en sekten geprobeerd en hadden
ontdekt dat niet één de juiste was.
Op een dag werd er een strooibiljet bij
ons thuis achtergelaten waarop een lezing
werd aangekondigd met beelden en een
film over Gods voornemen, getiteld
„Photo-Drama der Schepping”. Vader
moest werken toen het „Photo-Drama”
werd vertoond, maar hij moedigde Moeder
aan om te gaan. „Misschien”, zo zei hij,
„hebben we er iets aan.” Na het die avond
gezien te hebben, was Moeder
enthousiast. „Eindelijk heb ik het
gevonden!”, zei ze. „Ga morgenavond zelf
maar kijken. Het is de waarheid waar we
naar gezocht hebben.” Dat was in 1921.
Als met de geest gezalfde christenen
zijn mijn ouders tot aan hun dood getrouw
gebleven; Vader stierf in 1944, na een
aantal malen door de nazi’s gevangen te
zijn gezet, en Moeder in 1970. Ook zij
heeft onder het nazi-regime lange tijd in
de gevangenis doorgebracht.
De voorbeeldige ijver van mijn ouders
Mijn ouders waren tot aan hun dood
zeer actief in de velddienst. Moeder was
vooral ijverig in het verspreiden van de
congresresoluties die van 1922 tot 1928
werden vrijgegeven. Het traktaat Openlijke
aanklacht tegen de geestelijkheid, waarin
een resolutie stond die in 1924 was
aangenomen, bevatte scherpe kritiek op
de geestelijkheid. Er was moed voor nodig
om het te verspreiden. De verkondigers
waren om vier uur ’s morgens al op pad
om de traktaten onder de deuren te
schuiven. Hoewel ik nog maar twaalf jaar
was, mocht ik er van mijn ouders een
aandeel aan hebben. Vaak begonnen wij
om vijf uur ’s morgens en reden dan drie
tot vier uur op de fiets naar verafgelegen
gebied. Wij verborgen de fietsen in de
struiken, en ik bewaakte ze terwijl anderen
het dorp bewerkten. In de namiddag
peddelden wij weer naar huis en ’s avonds
liepen wij een uur naar de vergadering.
Later mocht een jonger kind de fietsen
bewaken en ging ik met de verkondigers
mee. Maar niemand dacht eraan mij op te
leiden. Ik kreeg gewoon te horen in welke
straat ik moest werken! Met bonzend hart
sleepte ik mij naar het eerste huis, hopend
dat er niemand thuis was. Jammer
genoeg deed er een man open. Ik kon
geen woord uitbrengen. Onhandig wees ik
op het boek in mijn tas. „Is het van
Rechter Rutherford?”, vroeg hij. Ik
stotterde een antwoord. „Is het een nieuw
boek, dat ik nog niet heb?” „Ja, het is
nieuw”, bevestigde ik. „Dan moet ik het
hebben. Wat kost het?” Dit gaf mij de
moed om door te gaan.
4
In 1924 spraken de volwassenen veel
over 1925. Eens bezochten wij een gezin
van Bijbelonderzoekers, en ik hoorde een
broeder vragen: „Als de Heer ons
wegneemt, wat zal er dan van onze
kinderen worden?” Moeder, als altijd
positief, antwoordde: „De Heer weet hoe
hij voor hen moet zorgen.” Het onderwerp
fascineerde mij. Wat had het allemaal te
betekenen? Het jaar 1925 kwam en ging,
en er gebeurde niets. Maar mijn ouders
lieten hun ijver niet bekoelen.
Vaders wijze waarschuwing
Ten slotte, in 1931, vertelde ik mijn
vader wat ik met mijn leven wilde doen.
„Waarom wil je naar Bethel?”, vroeg mijn
vader als antwoord. „Omdat ik Jehovah wil
dienen”, antwoordde ik. „Stel dat je op
Bethel mag komen werken”, vervolgde hij.
„Besef je dat de broeders daar geen
engelen zijn? Zij zijn onvolmaakt en
maken fouten. Ik ben bang dat je daardoor
weg zult lopen en zelfs het geloof vaarwel
zult zeggen. Zorg dat je er goed over
nadenkt.”
Ik was geschokt zoiets te horen, maar
na de kwestie een paar dagen overwogen
te hebben, herhaalde ik mijn wens om een
aanvraag voor Bethel in te dienen. „Zeg
me nog eens waarom je naar Bethel wilt”,
zei hij. „Omdat ik Jehovah wil dienen”,
herhaalde ik. „Mijn jongen, vergeet dat
nooit. Als je voor Bethel uitgenodigd
wordt, houd dan in gedachte waarom je
gaat. Als je iets verkeerds ziet, wees er
dan niet al te bezorgd over. Ook al word je
verkeerd behandeld, loop niet weg.
Vergeet nooit waarom je op Bethel bent:
omdat je Jehovah wilt dienen! Leg je
gewoon toe op je werk en vertrouw op
hem.”
Zo gebeurde het dat ik vroeg in de
middag van 17 november 1931 op Bethel
in Bern (Zwitserland) arriveerde. Ik deelde
een kamer met drie anderen en werkte in
de drukkerij, waar ik een kleine drukpers
leerde bedienen waar het papier met de
hand ingevoerd moest worden. Een van
de eerste toewijzingen die ik kreeg, was
het drukken van De Wachttoren in het
Roemeens.
Een boodschap uit de hemel
In 1933 publiceerde het Genootschap
De Crisis, een brochure met drie
radiotoespraken die broeder Rutherford in
de Verenigde Staten had gehouden.
Broeder Harbeck, de bijkantoordienaar,
vertelde de Bethelfamilie op een ochtend
tijdens het ontbijt dat de brochure op een
speciale manier verspreid zou worden.
Strooibiljetten waarop de brochure werd
aangekondigd, zouden vanuit een
gehuurd vliegtuigje boven Bern
uitgeworpen worden, terwijl verkondigers
in de straten zouden staan om de
brochure aan het publiek aan te bieden.
„Wie van jullie, jonge broeders, is bereid
om in het vliegtuig te gaan?”, vroeg hij.
„Geef je dan meteen op.” Dat deed ik, en
broeder Harbeck maakte later bekend dat
ik was uitgekozen.
Op de grote dag reden wij met dozen
vol strooibiljetten naar het vliegveld. Ik
ging achter de piloot zitten en stapelde de
strooibiljetten op de stoel naast mij op.
Mijn nauwkeurige instructies waren: Rol
de strooibiljetten met honderd tegelijk op
en gooi elke bundel zo krachtig mogelijk
aan één kant uit het raam. Als ik dit niet
zorgvuldig deed, zouden de strooibiljetten
in de staart van het vliegtuig verward
kunnen raken, waardoor problemen
zouden ontstaan. Maar alles ging goed.
De broeders zeiden later dat het
opwindend was deze ’boodschap uit de
hemel’ te zien. Ze had het gewenste effect
en er werden vele brochures verspreid,
ook al belden sommige mensen op om te
5
klagen dat hun bloemperk overdekt was
met strooibiljetten.
Dankbaar voor elk dienstvoorrecht
Dagelijks dankte ik Jehovah voor de
vreugde en voldoening van de
Betheldienst. In de gemeente had ik de
toewijzing de Koninkrijkszaal te openen,
de stoelen netjes neer te zetten en een
glas fris water voor de spreker klaar te
zetten. Ik beschouwde dit als een grote
eer.
Op Bethel werkte ik uiteindelijk aan de
grote vlakdrukpers die gebruikt werd om
Het Gouden Tijdperk (nu Ontwaakt!) in het
Pools te drukken. In 1934 begonnen wij
met het gebruik van grammofoons, en ik
hielp bij het vervaardigen ervan. Ik vond
het heerlijk om met opgenomen
bijbellezingen van huis tot huis te gaan.
Veel huisbewoners waren nieuwsgierig
naar dit kleine apparaat, en vaak
vergaderde het hele gezin zich om te
luisteren, waarna zij één voor één weer
verdwenen. Wanneer het hele gezin weg
was, ging ik gewoon naar de volgende
deur.
Actief blijven in oorlogstijd
Na de Eerste Wereldoorlog werd
Saarland, waar ik geboren ben,
afgescheiden van Duitsland en onder
bestuur van de Volkenbond geplaatst.
Dientengevolge gaf Saarland zijn eigen
identiteitsdocumenten uit. In 1935 werd er
een referendum gehouden om uit te
maken of de burgers weer met Duitsland
verenigd wensten te worden. Ik nam de
gelegenheid waar om mijn familie te
bezoeken, want ik wist dat dat niet meer
zou kunnen wanneer Saarland onder het
bestuur van de nazi’s zou komen. En ik
heb daarna inderdaad vele jaren niets van
mijn ouders of mijn broers gehoord.
Hoewel Zwitserland voor directe
betrokkenheid bij de Tweede
Wereldoorlog gespaard bleef, werd het
volkomen geïsoleerd toen Duitsland de
omliggende landen één voor één bezette.
Wij hadden lectuur gedrukt voor heel
Europa behalve Duitsland, maar nu
konden er geen bestellingen worden
uitgevoerd. Broeder Zürcher, de
toenmalige bijkantoordienaar, zei ons dat
wij praktisch geen geld meer hadden, en
hij nodigde ons uit om buiten Bethel werk
te zoeken totdat alles weer normaal was.
Ik mocht echter blijven omdat er voor de
ongeveer duizend plaatselijke
verkondigers nog enkele dingen gedrukt
moesten worden.
De Bethelfamilie zal 5 juli 1940 nooit
vergeten. Net na het middagmaal kwam er
een militaire vrachtwagen aangereden. Er
sprongen soldaten uit en zij stormden
Bethel binnen. Wij kregen het bevel te
blijven staan en werden allemaal
afzonderlijk door een gewapende soldaat
bewaakt. Wij werden in de eetzaal
bijeengedreven, terwijl de rest van het
gebouw werd doorzocht. De autoriteiten
verdachten ons ervan anderen te zeggen
dat zij militaire dienst moesten weigeren,
maar zij konden geen enkel bewijs vinden.
In de oorlogsjaren was ik
gemeentedienaar in zowel Thun als
Frutigen. Dat betekende dat mijn schema
voor het weekeinde erg vol was. Elke
zaterdag reed ik direct na het middageten
op mijn fiets 50 km naar Frutigen, waar ik
’s avonds de Wachttoren-studie leidde. Op
zondagmorgen vergezelde ik de
verkondigers in de velddienst. Dan, vroeg
in de middag, ging ik naar Interlaken om
een gemeenteboekstudie te leiden, en
later in de middag leidde ik een
bijbelstudie met een gezin in Spiez. Om
de dag af te ronden, leidde ik de
Wachttoren-studie in Thun.
6
Laat in de avond, wanneer al mijn werk
gedaan was, fietste ik met een gevoel van
diepe voldoening zingend en fluitend naar
Bern terug. Ik kwam zelden een auto
tegen. Het heuvellandschap, gehuld in de
verduistering vanwege de oorlog, lag er
vredig en ongestoord bij, af en toe iets
oplichtend in het schijnsel van de maan.
Hoezeer verrijkten die weekeinden mijn
leven en hernieuwden ze mijn kracht!
Een bezoek met onverwachte gevolgen
In het najaar van 1945 kregen wij
bezoek van broeder Knorr. Op een dag
kwam hij de drukkerij binnen terwijl ik op
de rotatiepers stond. „Kom eens naar
beneden!”, riep hij. „Hoe zou je het vinden
om naar de Gileadschool te gaan?” Ik was
stomverbaasd. „Als u denkt dat ik het kan,
zou ik dat graag willen”, antwoordde ik. In
het voorjaar van 1946 kwamen
uitnodigingen binnen voor broeder Fred
Borys, zuster Alice Berner en mij. Maar
omdat ik in Saarland was geboren, was ik
staatloos en moest daarom in Washington
D.C. (VS) een speciaal visum aanvragen.
Terwijl de anderen op tijd vertrokken,
moest ik een antwoord op mijn aanvraag
afwachten. Toen de school op
4 september begon, was ik nog steeds in
Zwitserland, en ik begon langzamerhand
de hoop op te geven. Toen belde het
Amerikaanse consulaat om mij te zeggen
dat mijn visum was aangekomen.
Onmiddellijk probeerde ik de reis te
regelen, en uiteindelijk kreeg ik een plaats
op een transportschip dat van Marseille
naar New York voer. Wat een ervaring! De
Athos II was overvol. Ik kreeg een bank in
een open ruimte toegewezen. Toen wij
twee dagen op zee waren, bracht een
explosie in de machinekamer het schip tot
stilstand. Zowel de passagiers als de
bemanning voelden zich niet op hun
gemak; zij waren bang dat wij zouden
zinken. Dit bood mij een schitterende
gelegenheid om getuigenis te geven
omtrent de opstandingshoop.
Het kostte twee dagen om het schip te
repareren, waarna wij op halve kracht
verder voeren. Wij kwamen achttien
dagen later in New York aan en moesten
wegens een havenstaking aan boord
blijven. Na onderhandelingen mochten wij
eindelijk het schip verlaten. Ik had naar
het Genootschap getelegrafeerd om de
situatie uiteen te zetten, en toen ik bij de
douane en de afdeling immigratie
vandaan kwam, vroeg een man: „Bent u
mijnheer Diehl?” Hij was een van broeder
Knorrs assistenten, en hij zette mij op de
nachttrein naar Ithaca, in de buurt van de
Gileadschool, waar ik de volgende
morgen even na acht uur aankwam. Wat
was ik opgewonden dat ik er eindelijk was
en de eerste internationale klas van
Gilead kon bijwonen!
Volharden ondanks moeilijkheden
De graduatie van de achtste klas van
Gilead vond plaats op 9 februari 1947, en
de verwachtingen waren hooggespannen.
Waar zouden wij naar toe gezonden
worden? Voor mij vielen „de meetsnoeren”
op de pasgeopende drukkerij van het
Genootschap in Wiesbaden (Duitsland)
(Psalm 16:6). Ik ging naar Bern terug om
de noodzakelijke papieren aan te vragen,
maar de Amerikaanse bezettingstroepen
in Duitsland lieten alleen personen toe die
daar vóór de oorlog al gewoond hadden.
Omdat dat in mijn geval niet zo was,
moest ik van het hoofdbureau in Brooklyn
een nieuwe toewijzing krijgen. Het werd
de kringdienst in Zwitserland, en ik
aanvaardde die toewijzing in volledig
vertrouwen op Jehovah. Maar terwijl ik op
die toewijzing wachtte, werd mij op een
dag gevraagd om drie zusters die op
bezoek waren, een rondleiding door
Bethel te geven. Een van hen was een
pionierster, Marthe Mehl genaamd.
7
In mei 1949 lichtte ik het bijkantoor in
Bern erover in dat ik van plan was met
Marthe te trouwen en dat wij in de volletijddienst wilden blijven. De reactie? Geen
andere voorrechten dan de gewone
pioniersdienst. Daarmee begonnen wij in
Biel, nadat wij in juni 1949 getrouwd
waren. Ik mocht geen lezingen houden en
wij mochten geen kamers zoeken voor
afgevaardigden die op het congres
verwacht werden, ook al had onze
kringopziener ons voor dat voorrecht
aanbevolen. Velen groetten ons niet meer
en behandelden ons alsof wij uitgesloten
waren, ook al waren wij pioniers.
Wij wisten echter dat trouwen niet
onschriftuurlijk was, dus wij namen onze
toevlucht tot gebed en stelden ons
vertrouwen op Jehovah. In werkelijkheid
weerspiegelde deze behandeling niet het
standpunt van het Genootschap. Ze was
gewoon het gevolg van het verkeerd
toepassen van organisatorische
richtlijnen.
Opnieuw bezoek van broeder Knorr
In 1951 bracht broeder Knorr opnieuw
een bezoek aan Zwitserland. Nadat hij
een lezing had gehouden, kreeg ik te
horen dat hij mij wilde spreken. Hoewel ik
mij wat bezorgd voelde, was ik blij dat hij
het fijn vond mij te ontmoeten. Hij vroeg of
ik bereid was een toewijzing te
aanvaarden in een toekomstig
zendelingenhuis in Genève. Natuurlijk
waren wij dolgelukkig, hoewel het ons
moeilijk zou vallen uit Biel weg te gaan.
De volgende dag bereikte ons nog een
verzoek van broeder Knorr. Zouden wij de
kringdienst weer op ons willen nemen,
aangezien die tak van dienst in
Zwitserland speciale aandacht nodig had?
Wij stemden er onmiddellijk mee in. Mijn
instelling is altijd geweest elke toewijzing
te aanvaarden.
Onze activiteit in de kringdienst in het
oosten van Zwitserland werd bijzonder
gezegend. Wij reisden per trein van de
ene gemeente naar de andere, waarbij wij
al onze bezittingen in twee koffers
meedroegen. De broeders stonden ons
vaak met fietsen bij het station op te
wachten, want in die tijd waren er maar
weinigen die een auto hadden. Jaren later
stelde een broeder ons een auto ter
beschikking, wat onze dienst iets
gemakkelijker maakte.
Nog een paar verrassingen
Wat een opwinding toen mijn vrouw en
ik in 1964 werden uitgenodigd voor de
veertigste klas van Gilead, de laatste klas
van de uitgebreide cursus van tien
maanden, die nu werd verkort tot acht
maanden. Marthe moest snel Engels
leren, maar daar slaagde zij voortreffelijk
in. Er werd druk gespeculeerd waar wij
naar toe zouden worden gezonden. Mijn
instelling was: ’Het maakt me niet uit
welke toewijzing ik krijg, zolang het maar
niet achter een bureau is!’
Maar dat was nu precies wat er
gebeurde! Op 13 september 1965, de dag
van de graduatie, werd ik als
bijkantoordienaar van Zwitserland
aangesteld. Bethel zou voor Marthe een
nieuwe ervaring zijn. Voor mij betekende
het een terugkeer naar het „Huis van
God”, niet naar de drukkerij, waar ik van
1931 tot 1946 had gediend, maar naar het
kantoor. Ik moest veel nieuwe dingen
leren, maar met Jehovah’s hulp was ik
daartoe in staat.
Een terugblik
In zestig jaar volle-tijddienst heb ik
altijd volledig op Jehovah vertrouwd,
precies zoals mijn vader mij had gezegd.
En Jehovah heeft vele zegeningen
uitgestort. Marthe is in tijden van
teleurstelling of wanneer toewijzingen mij
8
dreigden te overweldigen, altijd een bron
van enorme aanmoediging voor mij
geweest, werkelijk een loyale metgezellin
met een absoluut vertrouwen in Jehovah.
Jehovah zij geloofd wegens de vele
dienstvoorrechten die ik heb genoten! Ik
dien nog steeds als coördinator van het
bijkantoorcomité in Thun, en verschillende
malen ben ik als zoneopziener op reis
geweest. Wat mij ook gevraagd werd te
doen, ik heb altijd naar Jehovah opgezien
voor leiding. Ondanks mijn vele fouten en
tekortkomingen geloof ik oprecht dat
Jehovah mij door bemiddeling van
Christus vergeven heeft. Moge ik hem
blijven behagen. En moge hij mijn
voetstappen blijven leiden, terwijl ik
voortdurend naar hem opzie als „mijn
God, op wie ik wil vertrouwen”. — Psalm
91:2.
[Illustratie van Willi en Marthe Diehl op
blz. 25]
[Illustratie op blz. 27]
Broeder Diehl in het begin van zijn
loopbaan op Bethel
9
Download