Economische Crisis Opgave 2.1 Bedrijven betalen lonen uit die in de vorm van bestedingen weer naar de bedrijven terugvloeien. a. Van welke economische school is dit de kerngedachte: 1. de klassieken 2. Keynes 3. Friedman b. Wat is het belangrijke verschil tussen de klassieke en de keynesiaanse economie? c. Bij welke economische theorie past de stelling dat de totale vraag zich bij het aanbod aanpast? d. De klassieke en de keynesiaanse economie verschillen in opvatting over het verband tussen vraag en aanbod. Bij welke school past de stelling dat de productie daalt bij onvoldoende vraag? e. Een belangrijk verschil tussen de klassieke en de keynesiaanse economie betreft de veronderstelde oorzaak van werkloosheid. Bij welke school past de gedachte dat werkloosheid het gevolg is van onvoldoende vraag en daardoor gedaalde productie? Opgave 2.2 Plussen en minnen (CE 2003) In de jaren negentig van de vorige eeuw was er sprake van een forse groei van de werkgelegenheid in Nederland. Volgens economen had die groei nog groter kunnen zijn als het minimumloon lager was geweest. In de figuur zijn een aantal mogelijke verbanden tussen het minimumloon en de werkgelegenheid in beeld gebracht. De pijlen geven een oorzakelijk verband weer. Een + wijst op een positief verband en een – op een negatief verband. Bij pijl 1, 4, 5 en 6 is de + of - weggelaten en door ... vervangen. Een verlaging van het minimumloon heeft volgens pijl 1 een direct effect op de werkgelegenheid. Of dat effect positief (+) of negatief (-) is hangt onder andere af van de vraag of men dat verband vanuit de klassieke of vanuit de keynesiaanse opvatting beschouwt. Economische adviseurs van een grote politieke partij zagen een verband tussen minimumloon en werkgelegenheid via de sociale zekerheid. Figuur a. b. c. Beschrijf het verband dat met de pijlen 2 en 3 is uitgedrukt. Geef daarbij aan waarom er bij de deze pijlen een + dan wel een - staat. Beschrijf de redenering van de economische adviseurs en vermeld daarbij welke tekens (+ of -) er moeten staan bij de pijlen 4, 5 en 6. Zou er, vanuit de keynesiaanse opvatting beschouwd, bij pijl 1 een + of een - worden geplaatst? Verklaar het antwoord. Economische Crisis Uitwerking opgave 2.1 a. De klassieken b. De keynesiaanse macro economie houdt zich vooral bezig met de factoren die de vraag bepalen. Daar zit het grote verschil met de klassieke theorie die let meer op de productie, dus op het aanbod. Of: De totale vraag past zich in de klassieke denkwijze aan bij het aanbod (...), maar bij Keynes is het andersom als er onvoldoende vraag is, daalt de productie. c. De klassieken d. De keynesianen e. De keynesianen Uitwerking opgave 2.2 a. • Een antwoord waaruit blijkt dat door daling / stijging van het minimumloon arbeid goedkoper / duurder wordt t.o.v. kapitaal, • waardoor arbeid in mindere / grotere mate wordt vervangen door kapitaal zodat de werkgelegenheid toeneemt / afneemt. b. Een voorbeeld van een juiste redenering is: • Een lager minimumloon leidt tot lagere sociale uitkeringen (koppeling), pijl 4 + • Lagere sociale uitkeringen leiden tot lagere sociale premies, pijl 5 + • Sociale premies leiden tot lagere bruto lonen, pijl 6 +, hetgeen de werkgelegenheid stimuleert. c. Een + Een verklaring waaruit blijkt dat in de keynesiaanse opvatting een verlaging van het bruto minimumloon zou leiden tot een lager netto loon, wat zou leiden tot een daling van de bestedingen en daarmee tot een daling van de werkgelegenheid.