Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 1 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap VAN DE REDACTIE Algemeen De Nieuwsbrief verschijnt 2x per jaar; in december en in het voorjaar. Redactie Emile Gevers Jonkerswijk 10 9422 TA Smilde Tel. 0592 415462 E-mail: [email protected] en Dolly Stegink Archipel 16-14 8224 GH Lelystad Tel. 0320 228705 E-mail: [email protected] Lidmaatschap Van deenredactie Geologie Landschap Leden KNNV: Huisgenootleden: € 10,€ 4,50 Onze website www.knnv.nl/geologieenlandschap Bij de voorplaat: Boulonais Excursie Fossiele golfribbels en erosievormen op het strand van Ambleteuze. Foto‟s: Ton Stegink Hoera, de werkgroep heeft na lange tijd weer een voorzitter! Na afloop van de dag in Renkum hadden we nog een bestuursvergadering. Lieke Vullings bleek bereid het voorzitterschap op zich te willen nemen. Bovendien wilde Dolly Stegink het secretariaat overnemen van Aletta van Embden (naast haar taak als eindredacteur van de Nieuwsbrief!) Aletta heeft het iets te druk, maar wil wel lid blijven van het bestuur. Er waren ineens twee brieven aan de redactie van leden waar we al een tijdje niets van hadden gehoord: Arnold van Nieuwaal en Els Hendriks. Zij hadden beide opmerkingen over vorige Nieuwsbrieven zoals u kunt lezen in de Rectificaties. Tenslotte: Op de voorplaat ziet u foto‟s zoals die ook op ons weekend in de Boulonais gemaakt zouden kunnen zijn, deze zijn van een jaar later. Helaas hebben we te weinig foto‟s van leden ontvangen waarop zowel iets geologisch te zien is, als iets eigen aan onze werkgroep. Al uw bijdragen (artikelen of foto‟s) worden met open armen ontvangen door Emile en Dolly. Misschien staat uw foto een volgende keer op de voorpagina? . Emile Gevers Dolly Stegink. INHOUDSOPGAVE Van de redactie Werkgroepmededelingen Nagekomen verslag Eifelexcursie Programma 2e helft 2005 Wieringen en het aardkundig monument Een frisse kijk op natuurbescherming Economie en overleven Orogenese IJstijdlandschap bij Lyon Sedimenten Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 3 4 6 7 8 12 13 14 20 22 3 WERKGROEPMEDEDELINGEN Samenstelling bestuur Voorzitter: Lieke Vullings Daniëlsweg 31 6543 RB Nijmegen 024 3778885 Lid: Jan van Doorn Postbus 92 6865 ZH Doorwerth 026 3335781 Secretaris: Dolly Stegink Archipel 16-14 8224 GH Lelystad 0320 228705 Lid: Aletta van Embden Marskramerbaan 18 3981 TK Bunnik 030 656732 Penningmeester: Loes van Etten Regenboogstraat 177 3328 HV Dordrecht 078 6175459 Redactie Nieuwsbrief Emile Gevers en Dolly Stegink Doelstelling werkgroep Als doelstelling van onze werkgroep is vastgelegd: de beleving en het bestuderen van de natuur, zoals beoogd binnen de KNNV in het bredere kader van geologie en landschap. De aandacht gaat daarbij uit naar het ontstaan van landschappen, met het reliëf, de bodem, de waterhuishouding en het grondgebruik. Dit alles als onderdeel van het leefmilieu voor planten en dieren. Voorwaarden voor het lidmaatschap en deelname aan excursies Buiten de als normaal geldende voorwaarden voor lidmaatschap van verenigingen, geldt dat leden van de werkgroep tevens lid moeten zijn van de KNNV. Adresmutaties moeten apart aan de secretaris van de werkgroep worden doorgegeven. De werkgroep en het bestuur daarvan stellen zich niet aansprakelijk voor claims van welke aard dan ook, bij problemen tijdens de excursies. Er worden geen verzekeringen, van welke aard ook, afgesloten. Deelname is dus een privé verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat deelnemers aan excursies hun persoonlijke gegevens paraat hebben voor het geval zich onverwachte incidenten zouden voordoen. Even voorstellen… De nieuwe voorzitter Omdat ik sedert de laatste ALV bestuurslid van de werkgroep ben geworden, maar jullie mij nog niet zolang als KNNV lid kennen, lijkt het me goed om wat van mezelf te vertellen. Tijdens een opleiding tuinontwerpen (niet afgemaakt) merkte ik dat de ontstaansgeschiedenis van ons land mij bijzonder interesseerde, ik nam geen genoegen met: ontwerp een tuin op enkeerdgrond, ik wilde vooral weten hoe enkeerdgrond was ontstaan. Ik wilde de bodem in. Met veel plezier heb ik toen het boek “Levend Land” van Zonneveld gelezen. Toen ik later IVN gids werd kwam dit goed van pas en kon ik er op voortborduren. Ook een korte cursus geologie en landschap van de omgeving van Nijmegen viel bij mij in goede aarde. Als IVN gids probeer ik altijd aandacht te besteden aan het ontstaan van ons land, liefst op een simpele, beeldende manier: met een voet een hoopje modder opduwen, in een stuifzandgebied een groepje mensen “wind laten nabootsen”. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 4 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Tegelijkertijd merk ik dat ik weinig weet, jaarlijks begin ik het boek “Tussen de bergen en de zee” van Zonneveld te lezen, maar dan wordt het weer zo druk in de loop van zo‟n jaar dat ik het niet uitkrijg. Een logische overstap is het dus om de resterende kennis in het veld en bij de KNNV werkgroep te gaan zoeken. Jan van Doorn heeft me een aantal keren over de werkgroep verteld en me al af en toe een nieuwsbrief toegespeeld. Zodoende ben ik 2004 lid geworden en heb tot nu toe genoten van de werkgroep activiteiten. Verder ben ik behalve een “doener” ook iemand die vindt dat het verenigingstaken erbij horen en niet altijd door dezelfde mensen gedaan moeten worden.. Toen Wolter Bomert me vroeg of ik zijn plaats in het bestuur wilde innemen heb ik dan ook ja gezegd. Ik zie het als een manier om de vereniging snel te leren kennen, daarnaast leek het me voor Wolter ook makkelijker vertrekken als er iemand is die taken over neemt. Jullie zullen me verder als voorzitter gaan meemaken en ik ben even nieuwsgierig als jullie hoe ik dat ga aanpakken. Voorlopig denk ik niet verder als gewoon doen wat er gedaan moet worden om een levendige, actieve vereniging te blijven. En gelukkig doe je besturen niet alleen, wij zijn momenteel zelfs weer met zijn zessen. In dit verhaaltje wil ik mijn geboorteplaats niet onvermeld laten, Groesbeek is natuurlijk bij geologie mensen bekend. Als kind zag ik aan alle kanten stuwwal om me heen en eerlijk gezegd dacht ik toen dat er achter die heuvels geen land meer was. Groot was ook mijn verbazing toen ik aan de andere kant van de stuwwal kwam, vooral om het polderlandschap te zien. Er was zoveel meer wereld als dat kleine stukje Groesbeek. Maar de verbondenheid met het landschap uit mijn jeugd is gebleven, overal waar het op Groesbeek lijkt vind ik het mooi. Ik hou van reliëf, IVN gids ben ik geworden op de St. Jansberg in Plasmolen, de stuwwal waar ik in mijn jeugd op uitkeek. Ik gids ook wel in andere gebieden in het Rijk van Nijmegen, maar het liefst fiets ik toch door de Groesbeekse bossen en het Zevendal naar de St. Jansberg. En daar staan gelukkig ook nog wat oude, dikke bomen, het is er op doordeweekse dagen erg rustig, er vliegt en beweegt altijd van alles, er groeien allerlei interessante plantjes. Kortom: er is geen mooiere en betere plaats om mijn geologische en natuurkennis op peil en levendig te houden. En de rest bewaar ik tot de wandelgangen. Lieke Vullings – Nijmegen En… De nieuwe secretaris Bij de meesten van jullie zal ik al wel bekend zijn. De eerste keer dat ik met de vereniging mee ben geweest, was het weekend in de Boulonais in 2001. Ton mijn man was toen al enige jaren lid van de vereniging. Hij is al vele jaren geinteresseerd in geologie en dan vooral in zwerfstenen. Vandaar dat wij thuis ook altijd spreken over de stenenclub. Door zijn enthousiasme raakte ik ook steeds meer geinteresseerd. Vooral de combinatie van geologie en het landschappelijke boeit me erg.. Mijn kennis van de geologie is niet erg groot, maar ik geniet erg van de excursies en het contact met de mensen vind ik heel warm en inspirerend. In de loop van de jaren heb ik al heel wat opgestoken van alles wat me is verteld. Sinds vorig jaar werk ik mee aan het maken van de Nieuwsbrief, waardoor mijn betrokkenheid bij de vereniging nog meer is gegroeid. Het is dan ook met plezier dat ik nu ook bij het bestuur ben gekomen en de taken van Aletta kan overnemen. Betaling contributie Alle leden worden verzocht, voor zover ze dat nog niet gedaan hebben, hun contributie van de werkgroep Geologie en Landschap zo spoedig mogelijk te voldoen. Bent u uw acceptgiro kwijt? Maak dan € 10,- plus € 4,50 voor ieder huisgenootlid over op giro 1719582 t.n.v. Penningmeester KNNV werkgroep G&L Dordrecht. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 5 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Rectificatie 1 De redactie kreeg een aardige brief van Els Hendriks. Zij kan helaas niet meer zo goed op onze excursies komen maar door middel van de Nieuwsbrief blijft ze wel het doen en laten van de werkgroep volgen. Zij schreef ons dat in de vorige Nieuwsbrief (no. 37) een fout stond: vermeld was dat Wouter van de Bosch de oprichter van onze werkgroep is geweest. Zij weet zich nog goed te herinneren dat Arnold van Nieuwaal destijds het voortouw heeft genomen. Waarvan akte. Rectificatie 2 Ook kregen we van Arnold van Nieuwaal zelf een reactie. Hij schreef naar aanleiding van een verhaal in Nieuwsbrief 36 waarin vermeld staat dat de allereerste uiting van de werkgroep naar de Vlaamse Ardennen (in 1987) onder leiding zou hebben gestaan van Marie Christine van MearckeGottigny. Dit is evenwel niet juist zoals ook blijkt uit het verslag van dit kamp. De begeleider destijds was Prof. Dr. Marcel Lootens. Wilt u het eerste verslag nog eens nalezen? Arnold heeft nog 9 exemplaren en is gaarne bereid die tegen portokosten op te sturen. Zijn telefoonnummer is: 0186 649575. Nagekomen verslag van de zondagmiddagexcursie in de Eifel, 29 augustus 2004 Onder leiding van Jan van Doorn. Lyda Kop Sfeerverslag van bezoek aan de Wingerdsbergwand. Langs een wat hobbelige weg dalen we af in een voormalige vulkaanafgraving. De wand vóór ons is ongeveer 50 m. hoog en zeker 500 m. lang. Daarin zijn duidelijk de verschillende, meestal horizontale afzettingen te zien. Ook is er een vulkaanpijp te zien en enkele grote basaltbommen. Het is indrukwekkend om op zo‟n groot oppervlak de diverse sedimenten te zien. Op het wandelpad er langs staan zeker wel 10 platen waarop uitvoerig toelichting wordt gegeven. Een waardevol monument over vulkanisme in de Oost-Eifel. Op de terugweg werpen we nog een blik in de verboden groeve ernaast. Zeker heel boeiend en fotogenieke afgravingen waren daar te zien. Maar zeer gevaarlijk om in af te dalen vanwege diverse instortingen. De excursieleiders Jan en Rob werden nog eens hartelijk bedankt met een warm applaus op deze zonnige middag. Bert en Lyda Kop brachten ook nog een bezoek aan het informatiecentrum in PlaidtSaffig. Daarvan het volgende verslagje. Eerst maakten we een wandelingetje over het infopad langs de Nette. De Nette heeft daar verschillende stroomversnellingen en watervallen. Er is een geologische en archeologische afdeling, niet groot maar goed voorzien. Er werd juist een film gedraaid (3D natuurlijk) Urzeiten, Urgewalten. Ook een bezoek aan de tufsteengroeve en museum in het nabij gelegen Meurin is de moeite waard. Daar werd de tufsteen al door de Romeinen bewerkt o.a. tot molenstenen en fundamenten voor kerkenbouw. Kort tijd daarna waren we op Wieringen waar de fundamenten van de kerk afkomstig waren uit Mayen in de Eifel. De tufstenen werden per schip aangevoerd, ze waren beter te vervoeren dan de zware basaltbrokken en dus ook goedkoper. Op Wieringen werd een aardkundig monument onthuld. Op het hoogste punt is een mooi overzicht over de Wadden, er staat een paneel. Er is een korte wandeling uitgezet. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 6 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap PROGRAMMA TWEEDE HELFT 2005 Weekend 2-3-4 september 2005-04-08 Zuid Limburg onder leiding van Hans de Jong. De prijs van het weekend is €50,00 per persoon. (inclusief maaltijd op vrijdag). Voor hotelgasten komt daar nog € 50,00 per persoon bij als waarborgsom. Dit bedrag moet voor 15 mei overgeschreven zijn op giro 1719582 t.n.v. penningmeester KNNV, werkgroep Geo&landschap, Regenboogstraat 177, 3328 HV Dordrecht. Dit geldt als definitieve opgave. Hotelgasten verblijven in het zeer mooie, in het stiltegebied gelegen Hotel Inkelshoes: Terzieterweg 12 6285 NE Epen. Tel. 043 4551742. www.hotel-inkelshoes.nl. De prijs voor het hotel is voor 2 nachten met ontbijt € 78,50 per persoon. Voor eenpersoonskamers wordt een toeslag berekend van €3,50 per nacht. Daarnaast wordt nog toeristenbelasting in rekening gebracht van € 1 p.p. per nacht. Voor dit weekend moet u zelf voor een eventuele annuleringsverzekering zorgen. Kampeerders verblijven op Mini camping “Het Bovenste Bos. Terzieterweg 48 6285 NE Epen. Tel 043-4551342. Verblijf per nacht is voor 1 persoon plus tent en auto, € 11,50. Voor het douchen hebt u een € 0,50 munt nodig. Electra € 2,-. Bij verblijf van 4 nachten 15% korting. Deelnemers die per openbaar vervoer komen, kunnen vanuit Utrecht vertrekken om 14.04 of vanuit Arnhem om 13.59 en zijn dan om 16.03 uur in Maastricht. Vanuit Maastricht vertrekt bus 57 richting Gulpen om 16:16 uur en komt aan om 16:59 in Epen Julianastraat bij de VVV. De bus rijdt een keer per half uur. Van hier af kunt u bellen naar het hotel, zodat u kunt worden opgehaald door iemand van het hotel. U kunt eventueel gebruikmaken van de telefoon in de VVV kantoor. Automobilisten kunnen vanuit de richting Eindhoven de A2 rijden richting Maastricht. Bij het knooppunt Kersenheide neemt u de afslag Heerlen/Aken, dit is de A76. Vervolgens neemt u afslag 7 richting Simpelveld/Vaals. Bij het tweede stoplicht slaat u rechtsaf richting Maastricht. In het dorp Wahlwiller slaat u linksaf richting Mechelen/Epen. U rijdt door tot aan de T-splitsing en gaat hier linksaf. In Mechelen blijft u de weg volgen, richting Epen. Aan het eind van het dorp Epen als de weg een bocht naar links maakt gaat u rechtdoor richting Terziet. Na ongeveer 1 km ziet u aan uw rechterhand Hotel Inkelshoes. Campinggasten moeten de weg nog ongeveer een kilometer volgen en zien dan aan hun rechterhand Mini-camping het Bovenste Bos. We zouden het prettig vinden als iedereen zich om 18:00 uur verzamelt in Hotel Inkelshoes, zodat we om 18:30 met de maaltijd kunnen beginnen. Om 20:30 uur volgt dan de lezing van Hans de Jong, waarin hij ons gaat vertellen, wat we het komend weekend gaan beleven. Willen degenen die niet op tijd aanwezig kunnen zijn en ons niet kunnen bereiken zelf contact op nemen met het hotel. U kunt ons mobiel bereiken 0641877950 (Loes van Etten) of 0612221986 (Dolly Stegink). Wij denken dat het een heel goed weekend gaat worden. Bericht van de penningmeester Naar aanleiding van een vraag op de bijeenkomst jl. in Renkum wat betreft de giro en de werkgroep. -Vanaf het begin van onze werkgroep hebben we een eigen rekening. Zoals alle verenigingen, stichtingen etc. kom je dan onder de paraplu van de Zakelijke Giro. Deze instelling heeft z‟n eigen regels die kunnen afwijken van de privé giro, maar net als bij de privé giro geeft de Zakelijke giro Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 7 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap ook gratis boekjes overschrijvingskaarten voor het nodige financiële betalingsverkeer. Tot voor ± 2 jaar was hieraan geen limiet verbonden, echter de Zakelijke giro ging toen over op Girotel en er kwam bericht binnen dat voortaan de eerste 14 overschrijvingen per jaar gratis waren, over het meerdere moest voortaan € 0,726 per overschrijving worden betaald. Overwogen werd over te stappen op Girotel, maar door de maandelijkse abonnementskosten bleek dat aanmerkelijk duurder uit te komen voor onze werkgroep. Omdat de eerste 14 overschrijvingen min of meer verbruikt zijn in het eerste deel van het jaar aan betalingen, die hier en daar moeten gebeuren en het terugstorten van de waarborgsommen een fors aantal overschrijvingen vraagt, is besloten de door de giro gevraagde kosten ad € 0,726, afgerond op € 0,73 door te berekenen aan diegenen voor wie deze onkosten moesten worden gemaakt. Dat leek ons het meest redelijk, vandaar dus € 50,- min € 0,73 Het programma voor het weekend is nog niet helemaal uitgewerkt. Wel hebben we van Hans de Jong, onze excursieleider tijdens dit weekend, een lijst gekregen met mogelijke excursie punten, waar hij een keus uit zal maken. Wat gaan we zien…. Geologie en geomorfologie zullen ruimschoots aan de orde komen, Hoewel de vegetatie in dit deel van het jaar niet meer goed zichtbaar is, zal aan de resten de relatie bodem - vegetatie kunnen worden nagegaan. Er zal aandacht zijn voor: Een wandeling, van hoog naar laag van ongeveer een uur door het Geul- of Gerendal, een a-symetrisch droogdal. Het bezoeken van enkele ontsluitingen,waarbij gesteenten uit diverse perioden een beeld geven van de opbouw van het gebied, zoals Krijt en Carboon. De Heimansgroeve. Enkele kleine gebieden net over de grens in België en Duitsland: Moresnet, Stolberg en Aken. Dolines en Tertiaire zandsteenblokken op het restant van een schiervlakte. Zaterdag 8 oktober 2005-04-08 Onderleiding van Harry Huisman gaan we op pad in de kop van Drenthe. “s Morgens verzamelen we ons bij station Haren, waar voldoende parkeergelegenheid is. Dit is van belang omdat dit een busexcursie wordt. We vertrekken om 10:30 uur, zodat iedereen voldoende tijd heeft voor de voor sommigen lange reis. Voor de openbaar vervoerreizigers onder ons, vanuit Zwolle vertrekt er om 9:26 uur een trein richting Groningen aankomst Haren 10:25 uur. Kosten voor deze dag zijn € 17,50 per persoon. Wilt u dit bedrag voor eind mei overmaken op giro 1719582 t.n.v. de penningmeester. WIERINGEN EN HET AARDKUNDIG MONUMENT Jan van Doorn Inleiding Op 10 september 2004 vertrokken vanaf het Info-Centrum „Vikingen‟ in Den Oever, 2 bussen met een honderdtal genodigden richting Westerland op Wieringen. Hier zou voor de Provincie NoordHolland een derde Aardkundig Monument, gelegen op het hoogste punt ± 13 m + NAP worden onthuld. Op zich is deze gekozen locatie heel bijzonder door de combinatie van twee elementen. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 8 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Ten eerste staat op korte afstand hiervan een historisch waardevol kerkje. Ten tweede wordt hieraan nu een aardkundig element toegevoegd en blijkt eens te meer, dat aardkunde en cultuurhistorie elkaar per definitie niet behoeven uit te sluiten. Van eiland tot vasteland Voorafgaande aan de onthulling kwam het gezelschap samen in de Nicolaaskerk van Westerland. Hier werd door een drietal sprekers, ieder op zijn/haar eigen wijze aandacht besteed aan het bijzondere karakter, niet alleen van deze gebeurtenis, maar ook van het gebied, dat Wieringen genoemd wordt. Onder de titel: ‟Een cultuurhistorische vertelling‟ opende mevrouw Bertie Kooy, wethouder samenlevingszaken gemeente Wieringen de rij. De historie van Wieringen valt in twee grote perioden uiteen. In de eerste periode, zo rond 1200 was Wieringen een eiland, ontstaan als gevolg van zowel klimatologische als aardkundige omstandigheden. Deze laatste waren het gevolg van gletsjerwerking, die vorm en reliëf aan het gebied gaven. Dit dankt zijn oorspronkelijke naam dan ook deels aan het bijzondere landschap n.l. Wiron (van wir, dat hoogte betekent). Het reliëf bestaande uit keileembulten vormde een aantrekkelijke vestigingsplaats als gevolg van de stevigheid van de ondergrond. De hoogten zorgden zo voor droge voeten en boden een relatieve bescherming voor de talrijke bewoners in de middeleeuwen tegen overstromingsgevaar. Producten, die na de vergletsjering achterbleven, waren keileem en veel zwerfstenen, afkomstig uit Scandinavië. De laatsten vormden een welkom gebruiksmiddel bij diverse zaken. Zo'n 40.000 jaar geleden maakten de bewoners al gebruik hiervan. Vuurstenen werden bewerkt en tot voorwerpen gemaakt voor jacht en visvangst. Visserij bleef een belangrijk bestaansmiddel, ondanks het feit dat in later tijd de gronden geschikt gemaakt werden voor akkerbouw en veeteelt. Zwerfstenen, die bij het ploegen tevoorschijn kwamen, werden verzameld en kregen diverse bestemmingen, zoals aanleg van muurtjes en weggetjes, afbakenen van akkers en boerenerven, boerderijbouw en versieren van de tuin. Tenslotte als netverzwaarders in de visserij. Een enkele zeer grote kreeg een functie als herkenningspunt in het landschap zoals de steen van Westerklief. Er was een redelijke welvaart, waarbij men z'n streek-eigen producten ruilde tegen het zilver van de Noormannen. Het eiland met zijn specifieke reliëf, was al op kilometers afstand zichtbaar voor de Vikingen. Op weg naar Dorestad bezochten zij het eiland dan ook regelmatig. Wieringers bleven niet alleen één met het landschap, maar ze bleven ook verbonden met het eiland. De aanwezige keileem werd deels gebruikt bij de aanleg van Afsluit- en Amsteldiepdijk. Deze aanleg maakte echter een eind aan de eilandstatus. Het gebied werd beter bereikbaar, maar de betekenis van de visserij nam af. En hiermede zet de tweede periode in. Van vasteland tot eiland? Wonen en werken zijn nog steeds belangrijke onderwerpen op Wieringen. Het voormalige isolement en het werk op zee heeft de Wieringers gevormd en een bepaald eilandkarakter gegeven. Het karakter van het eiland dwingt ze te zoeken naar nieuwe initiatieven en projecten, die andere banen opleveren. Dit is nodig omdat de oude peilers - visserij en landbouw - van de eilandstructuur onder druk staan. De bijzondere kwaliteiten, die landschap, natuur en historie aan de ene kant te bieden hebben, geven impulsen aan de werkgelegenheid, die gevonden werden in het toerisme. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 9 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Aan de andere kant zijn op een relatief klein gebied een divers cultuurhistorisch aanbod en ondernemers activiteit samengebald. Deze werden dan ook vertaald in de vele fiets- en wandelroutes, die Wieringen rijk is. Toerisme levert niet alleen werkgelegenheid op voor de Wieringers, maar - al is het op beperkte schaal - ook voor de regio Kop van Noord-Holland. Nieuwe ideeën borrelden op over het herstel van de oude situatie, d.w.z. aanleg van een Wieringerrandmeer, waardoor Wieringen zijn eiland status van 800 jaar geleden zal terugkrijgen. Men gaat ervan uit, dat dit een stimulans zal zijn voor de werkgelegenheid. De wethouder besloot haar cultuurhistorisch overzicht met de opmerking, dat de bijzondere geologische kwaliteiten van Wieringen met omgeving d.m.v. een tijdelijke tentoonstelling aan een breed publiek getoond kunnen worden. Onder de titel: „Aardkundig Monument - Het eiland Wieringen nabij Westerland‟, nam de tweede spreker Prof.dr. Wim de Gans het woord. Hij illustreerde zijn lezing met dia's en speciaal met behulp van de bijgevoegde geologische doorsnede, werd stapsgewijs de wordingsgeschiedenis van Wieringen ontrafeld. Geologische doorsnede door Wieringen Geologische dwarsdoorsnede door Wieringen Gletsjerinvloed Zo'n 150.000 jaar geleden ontstaan door gletsjerstuwing in de voorlaatste (Saale) ijstijd heuvels. Het bijzondere hiervan is, dat we op Wieringen te maken hebben met gestuwde keileem. Het ijs is in fasen over de heuvels heen geschoven. Op het voormalige eiland komen n.l. twee verschillende keileemsoorten voor, die op elkaar liggen. Ze behoren tot de oudste landschapsvormen en sedimenten, die aan de westzijde van Wieringen bij Westerland aanwezig zijn. En dat niet alleen, het bepaalt tevens het unieke karakter van Wieringen, het oudste stukje van Noord-Holland. Permafrostbodem In de laatste (Weichsel) ijstijd ontbrak het ijs in onze streken, hoewel de bodem als gevolg van het poolklimaat tot op enige diepte permanent bevroren was, de zogeheten permafrost. Deze ontdooide 's zomers tot op ± 2 m diepte, waardoor het met water verzadigde bodemmateriaal van de hogere delen hellingafwaarts gleed. Een hellingproces, dat bekend staat als gelifluktie. Hierdoor is rondom het eiland veel hellingmateriaal aanwezig. Zo kan worden nagegaan, dat de heuvels zijn afgevlakt, waardoor op Wieringen veel van het oorspronkelijke reliëf - vijf tot tien meter - verdwenen is. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 10 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Erosie van keileem- en veenpakket Na de laatste IJstijd vond temperatuurstijging plaats en rond Wieringen ontstond een veengebied. Hiermede had het Holoceen zijn intrede gedaan. In de Romeinse tijd omvatte dit veengebied het grootste deel van Noord-Holland en het huidige IJsselmeergebied. Bij verdere zeespiegelstijging werd dit veengebied door erosie aangetast en op den duur geheel verzwolgen. In de Middeleeuwen werd Wieringen een eiland en kwamen de Noormannen het bezoeken. Ondanks zijn lange bestaansperiode van 150.000 jaar is Wieringen slechts 1000 jaar eiland geweest. Tijdens de middeleeuwse periode werd door de zee klei afgezet, maar erosie van keileem was een niet te stuiten proces. Zo spoelden de zwerfstenen uit de keileem en kwamen op het wad tevoorschijn. Wim de Gans besloot zijn betoog met nogmaals te benadrukken, dat Wieringen niet alleen uniek is maar dat er gelukkig nog het één en ander over is, dat ondanks het feit, dat in de laatste 150 jaar er bijna alles, wat waardevol was voor het landschap, verdwenen is. De laatste spreker was de heer Jaap van Groeningen, districtshoofd Staatsbosbeheer. Zijn lezing was getiteld: „Het beheer van bodembeschermingsgebieden door Staatsbosbeheer‟. De beheerseenheid Wieringen beslaat ± 190 ha. Voor beheer hiervan worden Aardkundige Waarden natuur en beleving zo goed mogelijk gecombineerd. Hier liggen de meeste natuurgebieden aan de voet van de keileemheuvels, in de zogeheten kogen. Van oudsher stroomde het water vanaf hogere delen hierheen, met gevolg dat deze gebieden lange tijd te nat waren voor landbouw. Als gevolg van deze wateroverlast waren vegetatie, weidevogel bestand en bodemstructuur heel bijzonder. Water zorgde dan ook voor deze prachtige natuur. Zoals langs de oevers van de kronkelende walsloten; ook weidevogels voelden zich sterk aangetrokken door de natte graslanden. Bij de laatste ruilverkaveling werden juist deze gebieden als natuurgebied aangewezen. Toch scoren de huidige natuurwaarden minder hoog dan in het verleden. Dit is het gevolg van genomen maatregelen in het kader van de ruilverkaveling. De verandering in de waterhuishouding heeft daardoor nivellerend gewerkt. Een aantal organisaties zoals milieufederatie N.H., gemeente, landschapszorg Wieringen, S.B.B. en anderen hebben gekozen voor gedeeltelijk herstel van de vroegere situatie. Dit betekent niet alleen versterking van natuurwaarden, maar ook een terugkeer van de oude landschappelijke diversiteit. Dit houdt in de aloude verdeling: landbouw en bewoning op de hogere delen, natuur en water in de lagere delen. Tegelijkertijd zouden landschapselementen als „sjanen‟ en „tuunwoalkes‟ op de keileemruggen worden aangebracht. Walsloten en eendenkooien in de kogen. Dit herstelplan getiteld: „Water beweegt Wieringen‟ zorgt ervoor, dat aardkundige waarden onder de grond, erboven te beleven zijn voor bewoners en toeristen. Na onthulling van het Informatiepaneel van het Aardkundig Monument vertrok het gezelschap naar het Informatie Centrum „Vikingen‟ in Den Oever. Waarnemend burgemeester Marjan van Kampen opende hier de tijdelijke tentoonstelling over het Aardkundig Monument, zwerfstenen en zoogdieren uit de IJstijd. Verklaring van enkele termen sjanen: zijn greppels, die gegraven zijn op plaatsen van grondwateroverlast voor afwatering van de heuvels. walsloten:zijn sloten die gegraven zijn evenwijdig lopend aan de heuvels, om de lager gelegen kogen enigszins te vrijwaren van wateroverlast. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 11 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap EEN FRISSE KIJK OP NATUURBESCHERMING. Wouter van den Bosch. We kennen allemaal dat gevoel: “Al weer een soort uit ons natuurlijk bestel verdwenen!” We ondergaan het als een onherstelbaar verlies, als een teloorgang van „onze‟ natuur. Maar hebben toch af en toe onze bedenkingen tegen deze benadering. Daarom was ik verheugd dat ik voor het eerst uit een aanvaarde wetenschappelijke kring een kritisch geluid hoorde over dit bij velen gangbare denkpatroon. Prof. Frank Berendse, hoogleraar natuurbeheer en plantenecologie te Wageningen stelt vast dat vrijwel alle goedbedoelde pogingen om via kunstgrepen soorten die dreigen uit te sterven voor onze leefgebieden te behouden, nauwelijks succes boeken. Als voorbeelden noemt hij de Veldleeuwerik, het Korhoen en de Korenwolf. Daarentegen nemen de aantallen IJsvogels, Kleine zilverreigers en vele andere in aantallen toe. Alle pogingen de aantallen weidevogels in stand te houden falen in meerdere of mindere mate. De vraag daarbij is wel of maximale aantallen bepalend moeten zijn. Onderzoek naar de verschillende verklaringen voor het veranderen van populaties leiden tot de conclusie dat niet oorzaken als vermesting, verdroging, verzuring en verstedelijking hier de veronderstelde hoofdrol spelen, maar dat kleine veranderingen in klimaatcondities in belangrijke mate tot ecologische verschuivingen leiden. Hierbij speelt het begrip „tolerantiegrenzen‟ een rol. Elke soort kent een optimum voor de combinatie van zijn milieufactoren. Naarmate één of meerdere van die factoren zich verder van dat optimum verwijderen, verminderen de levenskansen van een soort. De concurrentie neemt toe en uiteindelijk kan de soort zelfs uitsterven. Ook dat is natuur en een proces dat dagelijks gaande is. Nu weten wij als veldbiologen natuurlijk al lang dat er de laatste decennia soorten verdwijnen, maar dat ook nieuwe soorten hun weg naar onze streken hebben gevonden. Het laatste is leuk, het eerste niet, maar is dat een verantwoord denkpatroon? Prof. Berendse denkt van niet en pleit voor een visie op natuurbescherming, waarbij verandering in een soortenbestand als een natuurlijk proces wordt geaccepteerd en waarover we slechts in geringe mate zeggenschap hebben. “Laat de natuur in hoge mate zelf haar eigen biologisch evenwicht zoeken”, luidt zijn stelling. “Maar zorg dan wel voor de ontwikkeling van natuurgebieden waarbij stabiele en gezonde ecologische omstandigheden kunnen worden gewaarborgd. De natuur zorgt dan zelf voor de rest”. Nu is het in onze natuur uiteraard niet alleen het klimaat dat een rol speelt in het ecologisch bestel. Met name de toenemende dominantie van de mens, die bestaande leefgebieden ten eigen behoeve verandert, speelt zeker een grote rol. En de aansporingen om grote groepen mensen te laten recreëren in natuurgebieden zal zeker zijn invloed hebben op soorten die rust en ruimte nodig hebben. Tenslotte is elke verandering in het landschappelijk bestel een verstoring van het bestaande leefmilieu. Maar evenals bij elke levende soort tracht ook de mens zich uit te breiden tot de grenzen van zijn mogelijkheden. En de mens is bekwaam in het verleggen van die grenzen. Maar kan ook inzien dat een verdere groei geen constructieve bijdrage meer levert aan de soort en dat de groei ook op natuurlijke wijze kan afnemen. Het lijkt erop dat onze autochtone bevolking een natuurlijke vorm van „babyminderen‟ ontwikkelt. Laten we hopen dat dit niet weer wordt verstoord door oncontroleerbare economische motieven. Ik ben blij dat Prof. Berendse de moed heeft gehad onze huidige benadering van natuurbescherming in discussie te brengen en hoop dat wij als KNNV-ers de realiteitszin op kunnen brengen om in zijn gedachtegang mee te gaan. Maar dan wel zonder dat dit een vrijbrief wordt voor het elimineren van soorten die op de grens van hun mogelijkheden staan. En zeker als die grens door mensen wordt gemaakt. Ik hoop dat de bijdrage van Prof. Berendse er een zal zijn die de kijk op natuurbescherming in zekere mate uit het emotionele naar het rationele vlak zal trekken. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 12 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap ECONOMIE OF OVERLEVEN?? Wouter van den Bosch. Een aantal jaren is het rustig geweest aan het front van aardse opwarming en stijgen van de zeespiegel. In Kyoto werden afspraken gemaakt over het beteugelen van de uitstoot van koolzuurgas. Maar de Verenigde Staten, als grootste vervuiler, deden niet mee: niet goed voor de economie. En de rest van de wereld bleek vol goede wil, maar haalde ook de doelstellingen niet. Wel mogen we de laatste tijd uit „betrouwbare bronnen‟ vernemen dat olie- en aardgasvoorraden waarschijnlijk binnen 75 jaar op zijn. De bijbehorende prijsverhogingen zijn al begonnen en zullen de komende jaren met het toenemen van exploitatieproblemen verder oplopen. Terwijl de behoefte aan energie toeneemt en bepalend is voor de overlevingskansen van Homo sapiens. Wat zijn de alternatieven? Als bodemschat hebben we nog aanzienlijke voorraden steenkool. Ondergronds vergassen is een optie met onbekende gevolgen voor de stabiliteit van de aardkorst en een grote mate van vervuiling. Windmolens kunnen plaatselijk een oplossing zijn, maar nooit een echte plaats innemen in de behoefte. Atoomsplitsing is niet populair, maar biedt ook geen echte oplossing omdat de voorraad uranium eindig is. Waterstof is nu het modewoord, maar het moet wel eerst worden losgemaakt van water en dat kost erg veel energie. Enorme complexen zonnepanelen in woestijnen zou kunnen, maar dat is zeer kwetsbaar voor sabotage. De uiteindelijke oplossing zal kernfusie moeten worden, maar door eindeloos getreuzel en politiek geneuzel zal dat mogelijk net iets te Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 13 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap laat komen. Olie-economie gaat tenslotte voor alles. Toch zal er een oplossing moeten komen willen we de kritische 2 °C grens niet overschrijden. Dan zal namelijk de ingezette opwarming onomkeerbaar blijken doordat teveel ijs is gesmolten en daarmee de zonne-energie minder wordt gereflecteerd. De warme golfstoom neemt dan zeer sterk af en het ecologisch patroon wordt in korte tijd zodanig verstoord dat massaal uitsterven van soorten onvermijdelijk wordt. Mogelijk ook van aanzienlijke delen van de mensheid met aansluitend onvoorspelbare gevolgen. De grens van 2 °C is de eerste kritische grens, die niet zal mogen worden overschreden. Het zeewater zal dan tussen de 40 en 70 cm zijn gestegen, hetgeen volgens deskundigen nog wel kan worden opgevangen, Zij het voor zeer veel geld. Zet de stijging echter door, dan zal bij een opwarming van 4-5 °C ten opzichte van het niveau van 1750 de zeewaterspiegel 4 tot 7 meter stijgen, met het schrikbeeld „Amersfoort aan Zee‟ als gevolg. Het westen van ons land ligt dan onder water. Van dit scenario is sinds 1750 inmiddels 0,9 °C gerealiseerd, overwegend in de laatste 50 jaar. Nu zou je verwachten dat onder dergelijke omstandigheden wetenschap en politiek de handen ineen zouden slaan om dit tij te keren. Nu, vergeet het maar! In Canada zijn 2 wetenschappers opgestaan om de conclusies van Mann, Bradley en Hughes aan te vechten en het lijkt uit te draaien op een ordinair stierengevecht. Zeker is dat Mann c.s. als gevolg van hun primitieve gegevens, waarin enorme spreidingen zaten met name in de gegevens vóór 1850, niet in staat waren exacte resultaten te publiceren. Hun stelling was dat vanaf het jaar 1000 tot ca. 1750 de oppervlaktetemperatuur geleidelijk met ca. 0,1 °C was teruggelopen. Zij werden daarop aangevallen door McKitrick en McIntyre met het verzoek inzage te krijgen in hun werkwijze, gegevensbestanden en bevindingen. Hun argument was een bewezen warmtegolf in het midden van de 15e eeuw, die in de gegevens van Mann c.s. niet is terug te vinden. Mann, inmiddels professor en wereldwijd geaccepteerd, reageerde narrig en weigerachtig. Maar zijn opponenten, beseffend dat hun visie eigenlijk alleen op de situatie in de 15 e eeuw verschilde van die van Mann, gaven ook geen krimp. De wetenschappers vonden blijkbaar hun eigen gelijk belangrijker dan het feitelijke probleem. En de politiek, zij dutte voort, want tot de eerstkomende verkiezingen zou het allemaal wel meevallen. Als economie op korte termijn alle overige menselijke waarden gaat bepalen en overvleugelen ziet het er somber uit voor die ‟superschepping mens‟. OROGENESE Emile Gevers In Nieuwsbrief 35 beschreef Lenie Huitzing, in haar artikel over de excursie naar de Vlaamse Ardennen welke belangrijke plooiingsfasen of orogenese hebben bijgedragen aan het ontstaan van de Ardennen. Onlangs vond ik een boek (zie referentie 1) waar een aantal aardige plaatjes instaan over orogenese en het bewegen van de aardschollen gedurende de laatste 500 miljoen jaar. Wanneer er geen orogenese zou zijn, zouden alle landgebieden op aarde een schiervlakte worden door erosie. Zo is het centrale deel van Australië, dat een heel oude aardschol is zonder recente gebergtevorming, over enorme oppervlakten bijna volkomen vlak geworden. Gebergten ontstaan door het botsen van aardschollen of platen (plaattektoniek). Als gevolg van deze bewegingen treden rek- en drukkrachten op tussen en binnen deze platen. Waar platen tegen elkaar botsen vormen zich gebergten; waar ze uit elkaar drijven, ontstaan oceanen. De schollen die botsen hoeven niet altijd te bestaan uit landschollen. Ook bij de botsing tussen oceaanschollen en landschollen ontstaan gebergten. Denk hierbij b.v. aan de Andes die ontstaat door de botsing van de zuid Amerikaanse schol tegen een schol van de Grote Oceaan (de Nazca schol). Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 14 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Een plooiingsfase duurt vele miljoenen jaren; meestal begint een fase rustig, bouwt op en stopt plotseling. Maar gedurende een fase kunnen er ook verschillende heftige en minder heftige episodes voorkomen. In een plooiingsfase kunnen gebieden op vele honderden kilometers afstand de invloed van de botsing ondervinden. Zo kunnen we in de Ardennen ook de invloed vinden van de Alpine plooiing, terwijl de eigenlijke botsing ver in het zuiden plaats vindt. Naast horizontale plaatbewegingen komen er ook verticale bewegingen (breuken) voor. Er ontstaan dan laagtes of slenken waarin zich sediment kan afzetten. Zo bestaat de ondergrond van Nederland uit vele kilometers dikke afzettingsgesteenten. Zij zijn meestal in zee gevormd. Voor onze gebieden zijn de volgende drie fasen van orogenese de belangrijkste en zijn aangegeven op de geologische tijdschaal van Tabel 1. : De Caledonische plooiingsfase van 540 – 400 miljoen jaar gelden De Hercynische plooiingsfase van 330 – 245 miljoen jaar gelden De Alpine plooiingsfase van 135 miljoen jaar gelden tot heden Over de gehele aarde zijn er echter veel meer geweest, zelfs gedurende de afgelopen 500 miljoen jaar. In Nederland zijn sommige alleen van belang in de diepe ondergrond en uiten zich daar door erosievlakken. Gebergten worden dus geboren en later weer afgebroken door erosie. Omdat de erosie relatief snel gaat kunnen we niet echt veel verder in het verleden terugkijken dan zo‟n half miljard jaar. In het eerste figuur zien we de positie van de schollen zo‟n 430 miljoen jaar geleden in het begin van het Siluur. Merk op dat de meeste aardschollen op het zuidelijke halfrond liggen. Caledonische plooiingsfase De Caledonische plooiing was in het Siluur al bezig. Hij begon in het vroeg Cambrium (540 miljoen jaar geleden) en liet het Laat Ordovicium Avalonia (de lage landen, zuid Denemarken, zuid Ierland, Wales, Engeland en zuid Newfoundland (!)) tegen Baltica (de Scandinavische en Baltische landen, noord Denemarken, een gedeelte van noord Duitsland en Europees Rusland) botsen. Avalonia zat aanvankelijk vast aan Gondwana maar was daarvan losgescheurd en naar het noorden gedreven. Na de botsing met Baltica is er een stuk van het oorspronkelijke Avalonia afgescheurd en terecht gekomen in het huidige Canada (zuid Newfoundland). Dat afscheuren is te vergelijken met wat er tegenwoordig in west Amerika gebeurt: Californië is bezig zich los te maken van het vaste land via de San Andreas breuk en zal over „niet al te lange tijd‟ als afzonderlijke schol naar het noorden bewegen. Dezelfde Caledonische plooiingsfase is in het eind Siluur (410 miljoen jaar geleden) verantwoordelijk voor de botsing tussen Laurentia (bestaande uit Noord Amerika, Groenland, noord Schotland en Spitsbergen) en het Baltica/Avalonia blok (zie figuur 2A). Hierbij zijn de bergketens van Scandinavië Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 15 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap en Schotland gevormd. Veel auteurs noemen het zo ontstane blok: Laurazië. Een betere naam is Laurussia zoals gebruikt door Ziegler1 (referentie 4). 1 Pas tijdens de Hercinische plooiingsfase (tussen 300 en 240 miljoen jaar geleden) botsten de schollen Siberia en Kazachstania tegen Europa waarbij de Oeral is ontstaan. Pas dan kunnen we echt spreken van Laurazië. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 16 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Hercynische plooiingsfase Aan het eind van de Hercynische plooiingsfase, die duurt van 360 tot 240 miljoen jaar geleden, is Gondwana tegen Laurazië vast komen te zitten en is Pangea (=Alland) omgeven door Panthalassa (=Alzee) een feit. Daarna valt Pangea weer uiteen in Gondwana en Laurasië. Pas veel later (120 miljoen jaar geleden) breekt Gondwana op in Zuid Amerika, Afrika, India en Australië. Omstreeks diezelfde tijd breekt ook Laurazië op in Noord Amerika, Groenland en Eurazië. Eigenlijk is er nooit sprake van geweest dat alle schollen aan elkaar vastzaten. Dat is goed te zien in figuur C die de situatie weergeeft tijdens het Perm toen Pangea zijn grootste uitbreiding had. Maar ook in West Europa waren toen al de eerste tekenen van opbreken zichtbaar: in de huidige Noordzee en in ons land, Duitsland en Polen ontstonden enorme bekkens (Permzeeën) die regelmatig volliepen met zeewater omdat ze in verbinding stonden met de grote oceanen in het noorden via de breuken die Scandinavië meer en meer scheidden van Groenland. Ook leidde de breukvorming tot het ontstaan van zwakke plekken in de aardkorst waardoor in het einde van het Carboon en het begin van het Perm op veel plaatsten vulkanisme voorkwam. Alpine plooiingsfase Pas zo‟n 100 miljoen jaar geleden begint de Alpine plooiingsfase waarbij Eurazië in botsing komt met Afrika/Arabië. Tevens omvat deze plooiingsfase alle jonge gebergten die in het Tertiair zijn ontstaan: in Europa de Alpen, de Karpaten, de Pyreneeën en de Kaukasus en andere delen van de wereld de gebergten van Zuidoost Azië, de Rocky Mountains en de Andes. Allerlei Als we naar de opeenvolgende figuren kijken zijn er veel aardige dingen af te leiden. Laten we eens kijken hoe Iberië (Spanje en Portugal) bij Europa zijn gekomen. In figuur B (tijdens het Carboon) zien we dat Iberië deel uitmaakt van Gondwana en scheidt de Tethys-zee Laurussia van Gondwana. Als Afrika los komt van Zuid Amerika en naar het oosten beweegt (120 miljoen jaar geleden), zien we dat de Iberische plaat als het ware meegesleept wordt naar het oosten waarbij de Golf van Biskaje ontstaat. In het Tertiair botste de Iberische plaat tegen de zuidkant van Frankrijk aan, hetgeen leidde tot de plooiing van de Pyreneeën. In die tijd wordt Arabië tegen Laurazië aangedrukt waardoor de Tethys-zee afgesloten wordt. De bodem van de Tethys-zee verdwijnt onder Laurazië (subductie) en zorgt nog steeds voor aardbevingen in Turkije. Een uitzonderlijke situatie doet zich voor op Cyprus waar een deel van deze oude zeebodem aan het oppervlakte komt (obductie). Ook is het interessant eens te kijken naar de verschuivingen van de verschillende schollen in de NZ richting. Het is duidelijk te zien dat ons land in het Carboon ter hoogte van de evenaar ligt. Geen wonder dat in deze tijd in onze streken uitgebreide koollagen konden ontstaan. Wellicht is het nu ook te begrijpen dat in sommige tegenwoordige Midden Oosten staten (o.a. Oman) afzettingen worden gevonden uit ijstijden. We kunnen zelfs schatten dat die ijstijden minstens 400 miljoen jaar geleden hebben plaats gevonden. Een volgende keer meer over de effecten die verschillende fase van orogenese hebben gehad op de ondergrond van West Europa. Literatuur: 1) Essentials of Geology, F.K. Lutgens & E.J. Tarbuck, 6th ed. ISBN 0 13 752510 9 2) De ondergrond van Nederland, E.F.J. de Mulder et al. , ISBN 90 01 60514 1, 2003 3) Geological Atlas of western and Central Europe 1990, P.A. Ziegler, ISBN 90 6644 125 9 4) Evolution of Laurussia 1989, P.A. Ziegler, ISBN 0 7923 0428 4 Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 17 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Era Periode Kwartair Cenozoïcum Tertiair Krijt Mesozoïcum bBBegin Phase (miljoen jaar geleden) 3 | Alpine | 65 | 144 Jura 200 Trias 245 Perm Carboon 290 360 Devoon 410 Siluur 440 Ordovicium 495 Paleozoïcum 545 Cambrium | Hercynische | | | | | | Caledonische | | | | | botsing Afrika><Europa botsing Laurussia><Kazachstan/Siberië botsing Laurussia><Gondwana Laurentia >< Baltica vorming Laurussia Precambrium Sommige lezers vragen zich misschien af waarom in dit artikel steeds over „Hercinische periode‟ en niet over „Variscische periode‟ gesproken wordt. Slechts in West en Centraal Europa zijn beide periodes identiek maar niet in de rest van de wereld. In een Amerikaans geologieboek zult u dus de naam „Varistic‟ niet tegenkomen... Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 18 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 19 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap EEN IJSTIJDLANDSCHAP BIJ LYON. Wouter en Dinie van den Bosch. Aansluitend op het artikel over dit gebied in Nieuwsbrief no. 31 van december 2001, hebben Dinie en ik eind juni 2004 een kort bezoek gebracht aan deze streek. Daartoe hadden we van Beppina Boosman een documentatiemap meegekregen met daarin een aantal stafkaarten, waarop begrenzingen van de ijsbedekking waren aangegeven. Het eerste dat opvalt als je het gebied binnenrijdt, is dat je in een sterker geaccidenteerd landschap terecht bent gekomen. Dat hangt in eerste instantie samen met het breukenpatroon dat tijdens het Tertiair een enorm aantal ZO-NW gerichte en parallelle scheuren in het Juragesteente geeft veroorzaakt. Juist ten noordoosten van het Ile de Crémieu, in de Ketenjura, vertoont de geologische kaart een groot aantal van deze breuken. Eén daarvan is uiteindelijk het gedeelte van de Rhône geworden, dat later de noordoostelijke begrenzing van het Ile de Crémieu is geworden. Deze breuk heeft tevens het Ile de Crémieu losgescheurd van het grotere Juramassief. Waarna het gebied geologisch gezien min of meer een eigen leven is gaan leven tot aan een ZW-NO gerichte breuk in het Midden-Jura bij Satolas. Wij installeerden onze Alpenkreuzer op het veld van de Camping Municipal aan de rand van Morestel. Een uitstekend ingericht terrein, zonder bijzondere voorzieningen, maar met een prima sanitair en ruime plaatsen. Het enige nadeel is een erlangs lopende weg, die leidt naar een flatcomplex met uitermate luidruchtig bromfietsen berijdende bewoners. Onze eerste verkenning betrof Morestel. Een stadje, dat zich aanprijst als kunststad. Dat manifesteerde zich in een fraaie schilderijententoonstelling in de oude donjon en een aantal winkels met in mijn ogen afschuwelijke „artistieke‟ misbaksels. In het goed ingerichte informatiecentrum werd ons duidelijk gemaakt, dat daar helemaal niets te vinden was over ijstijdverschijnselen. Dwars door het stadje loopt de Route Nationale no. 75. Aan de westzijde daarvan rijst een steile kalksteenwand op, die de basis vormt van de kerk St. Symphorien en de gebouwen die verder westelijk liggen. Waaronder de massief vierkante donjon uit de 11e eeuw. Het bleek de moeite waard deze te beklimmen en vanaf het gevechtsdak te genieten van de wijde omgeving. We hebben geprobeerd op een aantal plaatsen de stagnatiepunten van ijslobben te vinden. Die manifesteren zich duidelijk door een drempel in het terrein, met de laagste zijde aan de ijskant. Zo‟n drempel kan een hoogte hebben van enkele decimeters tot bijna een meter. Het hoger gelegen gebied is droog en er wordt wat graan verbouwd. Opvallend was daar de grote hoeveelheid morenegesteente. Het lagere gebied is vaak veel natter en soms zelfs moerassig. Via een nieuwe stafkaart hebben we een aantal groeven bekeken. De vrees was dat de exploitatie daarvan het landschap ernstig zou hebben aangetast. Maar hoewel een groeve uiteraard een wonde in het landschap is, zijn deze groeven vanuit de wegen nauwelijks zichtbaar en verscholen achter een zijweg of een bosrand. Zij waren door het mooie weer erg stoffig en we hebben ons er verder niet in verdiept. In het noorden is de productie gericht op kalk en grind voor de betonindustrie, in het zuiden op Tertiaire zanden. Rond het plaatsje Arandon liggen zeer duidelijke hoogte- en laagtegebieden. Een reeks meertjes en moerassen, in totaal zo‟n 8 km lang, strekt zich ten zuiden van het plaatsje uit in een boog die vrijwel evenwijdig is aan het verloop van de Rhône. Een vervolg van het breukenpatroon in de Ketenjura lijkt waarschijnlijk. Uit de natte gebieden wordt een keur van interessante vogelwaarnemingen gemeld en in mindere mate een bijzondere flora. Een volgende stop maakten we in Crémieu, ca. 5 km ten zuiden van het punt waar de Rhône zijn NW verloop wijzigt naar het westen. We zijn nu op de terugtrekkingsgrens van het ijs in de eindfase van het Weichselien. Ook hier op korte afstanden hoogteverschillen tussen de 200 en ruim 400 meter. Vlak bij het dorp een duidelijk en zeer smal en steil smeltwaterdal. Het is verder duidelijk dat de geologische gesteldheid hier duidelijk debet is geweest aan de menselijke inrichting van de streek. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 20 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Een laatste verkenning deden we in het gebied ten zuidwesten van Morestel bij Vézeronce. Wederom langs een drempel kom je daar in een breed en diep dal, met relatief steile wallen. Het doet in eerste instantie denken aan een flink rivierdal, maar de rivier ontbreekt! De ondergrond is daar wat meer zanderig, maar het ligt er wel vol met morenemateriaal. Ik kom daarop terug bij mijn „bespiegelingen‟. Historie Het gebied kent een lange historie van menselijke bewoning, die zich manifesteert vanaf het LaatPaleolithicum, de ijstijdenperiode dus. Het Ile blijkt zelfs gedurende zeer lange tijd een favoriete verblijfplaats te zijn geweest voor mensen van het Cro-Magnontype, welke zich hier blijkbaar tijdens het Weichselien thuis hebben gevoeld rond de grotten en kliffen. Waarschijnlijk als onder andere Rendierjagers. Verder zijn vondsten bekend uit de Bronstijd en ook is er een Gallo-Romeins legerkamp gevonden. Vindplaatsen zijn onder andere de Gorges d‟Amby, twee grotten bij Béthenas en één bij Balme. De moderne mens manifesteerde zich rond de 11e eeuw en kende een bloeitijd van bijna 800 jaar. Vele historische vondsten uit deze periode zijn bewaard gebleven in talloze oude gebouwen, welke cultuurperioden tonen tussen de 11e en de 18e eeuw. Zo werd in Crémieu vanaf de 12e eeuw gebouwd aan een Benedictijner klooster op de rotsen van St. Hippolyte. In de eeuwen daarop kon Crémieu zich zowel economisch, politiek als religieus ontwikkelen tot een belangrijk streekcentrum. De bijna onneembare fortificatie van de St. Hippolyte speelde daarin een grote rol, in combinatie met een ca. 2 km lange muur met torens en poorten. De prachtige markthal uit 1434 en een 50- tal oude monumenten laten onmiskenbaar een lange periode van welvaart zien over 800 jaar historie. Crémieu en Morestel domineren dan ook de menselijke invloed op het gebied. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 21 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Bespiegeling Het is duidelijk dat we op het Ile de Crémieu te maken hebben met de gevolgen van een grote gletsjer uit het Weichselien, die daar zijn „Waterloo‟ heeft gevonden. Dat maakt een globaal overzicht van wat zich hier heeft afgespeeld, zeker voor een niet-geoloog, lastig. Duidelijk is dat er zich zowel bij het doorstoten van het ijs als bij het terugtrekken ervan, diverse fasen hebben voorgedaan in beide richtingen. Zelf ben ik daarbij tot de conclusie gekomen dat een benadering vanuit de energiewetten de meest realistische is. Tijdens de oprukkende fasen werd er een enorme energie opgebouwd vanuit de steeds aangroeiende ijsmassa‟s in het oosten. Eens doorbrak deze massa de Ketenjura en walste daarachter een groot gebied glooiend en vlak. Vanuit deze „poort‟ kon de gletsjer doorbreken in het Ile en zich in warmere perioden weer gedeeltelijk terugtrekken. Waarbij dan op grote schaal morene werd afgezet. Deze situaties dienen los te worden gezien van de plaatsen waar latere ijsgangen plaats zouden vinden. Naarmate het einde van het Weichselien naderde, werd echter de ijsdikte geringer en had het ijs niet meer het vermogen om ongehinderd en in volle omvang voort te walsen. Er vormden zich tongen en lobben met de eerder beschreven drempels als gevolg. De gletsjer splitste zich in delen, die elk voor zich plaatsen zochten waar zij met een minimum aan energie nog door konden stoten. Veelal waren dat oorspronkelijke beekdalen en laagten met weinig reliëf, die echter landschappelijk niet stabiel waren wegens periodieke temperatuurwisselingen. Zo kon een oorspronkelijk gletjerspoor soms meerdere malen dan weer een smeltwaterdal, dan weer een gletjerspoor worden met als uiteindelijke functie een finaal smeltwaterdal. Tenslotte Wij hebben veel profijt gehad van de uitvoerige documentatie van Bettina, waarvoor wij haar graag bedanken. Het ziet er naar uit dat de streek langzaam zijn culture-economisch positie verliest. Jammer ook, dat in de streek de historie pas lijkt te beginnen rond de 11e eeuw. Wij zouden er zonder onze voorinformatie waarschijnlijk nauwelijks iets van hebben gezien, laat staan de gemiddelde toerist. Een gletsjer uit het Weichselien is tenslotte niet iets dat je dagelijks tegenkomt. Wij vonden het bezoek zeer de moeite waard, zelfs na terugkeer uit de Cevennen. En dat zegt wel wat! SEDIMENTEN Wouter van den Bosch Grondboor en hamer. No. 5 van 2004 begint met een artikel over vuursteenconcreties in het witte „schrijfkrijt‟ uit het Boven-Krijt, dat met name in Denemarken werd gevonden. Over het ontstaan van deze silicaatinsluitingen is al veel geschreven, maar ook in dit artikel werd geen eenduidige verklaring gegeven. Diverse karakteristieke vormen werden beschreven een aan de bestaande theorieën werd nog die van graafgangen van wormachtige dieren toegevoegd, naast verklaringen uit het volksgeloof. Het tweede artikel betreft een onderzoek naar merkwaardige gaatjespatronen in de rostra van een belemniet, Duvalia emericii uit het Valangien. Deze blijken te zijn veroorzaakt door een franjepootkreeftje uit de groep Acrothoracica. Het onderzoek beschrijft een aantal mogelijkheden over het moment waarop de gaatjes zijn ontstaan. Vermoed wordt dat de rostra werden aangetast terwijl zij na de dood van de belemniet in zee dreven. Het derde artikel betreft de zandsteensoort uit de afzetting van Udelfangen, ten noordwesten van Trier. Dit gesteente is als bouwmateriaal minder resistent dan de bekende Bentheimer zandsteen, doch werd toch veelvuldig gebruikt, onder andere in de Dom van Utrecht. Artikelen over het fraaie Oostzeekwartsporfier en een goed verhaal van Hans Steur over de Wolfsklauwboom Sigillaria besluiten dit nummer. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 22 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap G.E.A. No. 3 van juni 2004. Het eerste artikel beschrijft een aantal zeldzame Devonische trilobieten uit de Belgische Ardennen. Helaas heeft men de vindplaatsen in het Belgisch-Franse grensgebied moeten sluiten wegens „overbelangstelling‟. Helaas, omdat dit gebied een breed scala aan soorten kende van niet alleen trilobieten doch ook brachiopoden, gastropoden, koralen en cephalopoden. De biotoop is gedateerd tijdens de Caledonische orogenese en heeft vele veranderingen laten zien, met als gevolg een grote soortenrijkdom. Diverse soorten en families worden omstandig beschreven. Het tweede artikel gaat over Hematiet van de Wannenköpfe in de Eifel. Hierbij worden een 25 tal mineraalvondsten genoemd, ten dele uiteraard ijzermineralen. Fraaie foto‟s verluchten het geheel. Het derde artikel betreft het Oost-Afrikaanse Rift. Dit is een lijnvormige verdunning in de aardkorst, welke zich in het oosten van Afrika manifesteert, waarschijnlijk als gevolg van een rekspanning in de aardkorst. Het is het mogelijke begin van een afscheiding van een deel van het Afrikaanse continent en strekt zich uit over duizenden kilometers. Het rift manifesteert zich door een reeks vulkanen. Deze situatie is begonnen in het Midden-Mioceen en duurt voort. In het rift heeft zich inmiddels een sediment gevormd. Bij het huidige krachtenniveau zal het nog ca. 12 miljoen jaar duren voordat het gebied uiteenscheurt en een zee ontstaat. Verder lezen we nog kleinere artikelen over een bijzondere trilobietensoort uit Marokko, pyrietvoorkomens in Noord Spanje en het fraaie Bükkgebergte in Hongarije. Grondboor & Hamer. Rond de jaarwisseling verscheen no. 6 van jaargang 58, met een fraaie omslagfoto van Schokland. Het eerste artikel behelst een diepgravend onderzoek naar een bij Borne gevonden Krijtspons. Het is gedetermineerd als Rhizopoterion sp. Voer voor specialisten. Het tweede artikel gaat over een Eoceen walvissenkerkhof in Egypte, de Wadi Hitan. Tijdens het Eoceen lag hier een binnenzee, waar de evolutionaire ontwikkeling van walvissen zich blijkbaar redelijk ongestoord kon voltrekken. Er werden ruim 400 skeletten gevonden, alle uit het Laat Eoceen. Door deze vondsten kon de evolutionaire ontwikkeling van walvisachtigen, van vaak kleine en onhandige landdieren tot de huidige walvissen, duidelijker dan voorheen worden geanalyseerd. Deze ontwikkeling heeft zich in ca. 30 miljoen jaar voltrokken, tijdens het Paleoceen en het Eoceen. De unieke vindplaats in Egypte is nauwelijks beschermd en valt ten prooi aan erosie en roof. Zo gaat waarschijnlijk alweer een geologisch monument teloor. G.E.A. No. 4 van 2004 begint met vast te stellen dat dit de 147e Gea is. Dat smeekt om een zoeksleutel en die is er nu op het internet. Via www.gea-geologie.nl kan vanaf nu worden gezocht naar onderwerpen. Overigens zijn van alle jaargangen ook inhoudslijsten gepubliceerd. Verder een artikel over frivole kristalvormen van diverse mineralen, uiteraard met schitterende foto‟s. Daar kan geen sieraadkunstenaar tegenop! Dan een verhaal over kleinschalige mijnbouw. Deze bedrijfstak geeft werk aan ruim 100.000 mensen. Een probleem is de winning goud. Het erts wordt fijngestampt en vermengd met kwik. Dat levert een amalgaam op, waar dan het kwik weer wordt uitgestookt. En dat levert grootschalige gezondheidsproblemen op. Een goed overzicht van de problematiek. Het laatste grote artikel gaat over recente klimaatveranderingen. Zijn we er net van overtuigd dat de mens hierin recent een grote rol speelt, wordt in dit verhaal ook een portie schuld aan de zon toebedeeld. Door een veenonderzoek uit de periode tussen 950 v C en 750 v C komt namelijk via C14 analyses naar voren dat onze zon in die periode klimaatveranderingen heeft veroorzaakt, die vergelijkbaar zijn met de huidige. Hiermee zou de overgang van Subboreaal naar Subatlanticum kunnen worden verklaard. Zal wel weer worden gebruikt als koren op de molen van diegenen die de menselijke invloeden op economische gronden graag ontkennen. Gevaarlijk. Tenslotte een praktisch verhaal over de grote mogelijkheden van de Canon EOS 300 D camera voor mineralenfotografie. Een zeer gevarieerd nummer. Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 23 KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Grondboor en Hamer. No. 1 van 2005 is voor meer dan de helft gevuld met Verenigingsmededelingen, waardoor de ruimte voor geologische artikelen wel erg beperkt werd. Het eerste artikel beschrijft een zeer nauwkeurige ouderdomsbepaling voor krijtfossielen, met name voor de Belemnieten van formaties uit de St. Pietersberg. Het element Strontium blijkt normaal in 4 stabiele isotopen in een vaste verdeling voor te komen, maar door verval van het radioactieve element Rubidium tot Strontium kan de isotopenverhouding 87Sr/86Sr verschuiven. Hydrothermaal water uit de continentale korst bevat relatief veel Rubidium ten opzichte van regen- en smeltwater. Daardoor kon een schaal met een tolerantie van 14,2 miljoen jaar worden gereduceerd tot 0,5 miljoen jaar. Laboratoriumwerk. Het tweede artikel beschrijft de vondst van een fossiele zwerfsteenspons uit het Krijt. Het blijkt een Homalodorianasoort te zijn, die uitvoerig werd beschreven. In Kallo (België) werden wervels en copulatieorganen van de reuzenhaai Cethorinus maximus gevonden, waarvan de aard van fossilisering werd beschreven. Het laatste artikel gaat over het gebruik en de verwering van vulkanische tufsteen in monumenten. Tufsteen is een nogal variabele gesteentesoort, die daardoor ook in de bouwwereld een gevarieerde toepassing kent. G.E.A. maart 2005 Dit nummer bevat als hoofdartikel een zeer verhelderend verhaal over de oer-aarde vanaf haar ontstaan zo‟n 4560 miljoen jaar geleden. Deze precambrische aardfase wordt onderverdeeld in 3 afdelingen, waarbij van de oudste, het Hadeïcum vanaf –4560 tot ca. –4000 miljoen jaren geleden, nog slechts enkele zirkoonkristallen zijn te reconstrueren. Aan het begin van deze fase is de maan ontstaan door de aanvaring met een kleine planeet Theia. Daarmee is tevens de aardrotatie ingezet. De daarop volgende fase, het Archaeïcum loopt van –4000 tot –2500 miljoen jaren ouderdom. Hiervan zijn belangrijke korstfragmenten bewaard gebleven, veelal in de vorm van graniet-groensteenterreinen en kussenlava‟s in Australië en Afrika. Cyanobacteriën en Stromatolieten zijn al bekend rond 3600 miljoen jaren geleden. Van de derde fase, het Proterozoïcum, dat aansluit op het Archaïcum en eindigt in het Cambrium, - 542 miljoen jaren geleden, is bekend dat aan het einde daarvan er zich een explosie van leven heeft voorgedaan vanuit de in die periode ontwikkelde Eucaryotische eencellige levensvormen. Hierdoor konden zich complexe levensvormen ontwikkelen. Een goed overzicht van het zo onbekende Precambrium! Een volgend artikel behandelt goud. Uiteraard met de bekende natuurlijke „kunstvormen‟ als boompjes en filigrein, maar ook als nuggets en de veel minder bekende legeringen met koper, lood en kwik en chemische verbindingen met onder andere zwavel, arseen en antimoon. Goud wordt meestal gevormd in ertsgangen, maar is daaruit lastig te zuiveren. Gemakkelijker wordt dit waneer het goudhoudende gesteente door erosie wordt afgebroken en dan uit rivieren kan worden gewonnen. Verder een artikel over het gedrag van aardolie ondergronds, gezien door de bril van een exploitatiegeoloog en een verhaal over de eerste zoogdieren uit de nadagen van de Sauriërs. Daar waren naast kleintjes van muizenformaat ook grotere soorten bij in de maat van bevers. Heel belangrijk is de mededeling dat er inmiddels van de sinds het begin uitgekomen 146 G.E.A. nummers een index op het internet is uitgewerkt waarbij de inhoud van 900 artikelen kan worden teruggezocht. Te vinden via www.gea-geologie.nl Nieuwsbrief 38. Voorjaar 2005 24