WORD, 132 KB - Gemeente Leiden

advertisement
B&W-nr.: 05.1197 d.d. 25-10-2005
Onderwerp
Europa Lokaliseren
BESLUITEN
Behoudens advies van de commi ssie R O WR
De nota ‘Europa Lokaliseren’ vast te stellen. Daarmee tevens het uitvoeringsplan vast te
stellen (hoofdstuk 8), waarin de volgende zaken van belang zijn:




project duurt van 1-10-2005 tot 1-7-2006 en valt voor die periode onder verantwoordelijkheid van
de Concernstaf
Het project beoogt bewustwording rond Europa binnen de gehele organisatie, opdat dit een
integraal onderdeel van het reguliere werk van diensten wordt.
Het organiseren van een mini-symposium op 2 december 2005 over Europa
Het onderzoeken welk project voor Europese subsidie in aanmerking kan komen.
Samenvatting
De invloed van Europa op de lokale overheid wordt steeds groter. Wetten en regels komen steeds
vaker vanuit Brussel. Hier loopt de gemeente risico als de blik hierop niet goed is. Daarnaast kan
Brussel ook kansen bieden in de vorm van subsidies. De gemeente start een project om het bewustzijn
over Europa en de rol op de gemeente vergroten.
EUROPA
LOKALISEREN
Verslag van een oriënterend onderzoek naar de mogelijkheden voor EU-subsidies voor Leidse en
regionale projecten/initiatieven
INHOUDSOPGAVE
1. Introductie
3
2. Europa decentraal - historische context
5
3. Europese subsidies
6
4. Wet- & regelgeving
11
5. Beleidsbeïnvloeding
13
6. Samenvatting
15
7. Conclusies
17
8. Op naar Europaproof Leiden (uitvoeringsplan 2005-2006)
18
1. INTRODUCTIE
AANLEIDING
Op 22 juni 2004 gaf de Beleidsstaf BOWO opdracht tot een oriënterend onderzoek naar de
mogelijkheden voor EU-subsidies voor Leidse en regionale projecten/initiatieven. De tekst van de
volledige opdracht is neergeslagen in het Rotikformulier van 2 juni 2004.
DOEL
Het doel van dit oriënterend onderzoek is om zicht te krijgen op de impact van de Europese
Unie op de (stedelijke) ontwikkeling van Leiden en de regio en de rol die de stad hierin wil, kan
en moet spelen.
WERKWIJZE
In samenwerking met Bureau Stedelijke Planning B.V. uit Gouda is eerst informatie verzameld
over Europese regelgeving en procedures, werkwijze van de Europese Unie en de relatie met
decentrale overheden. Vervolgens is geïnventariseerd en geanalyseerd welke Nederlandse
stedelijke ontwikkelingsprojecten een Europese subsidie hebben verkregen. Op basis van deze
twee eerste acties heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden met projectleiders van projecten
die door eigen initiatieven een Europese subsidie hebben verkregen. Daarnaast zijn er gesprekken
gevoerd met vertegenwoordigers van instellingen en decentrale overheden die actief zijn binnen
het werkterrein van de Europese Unie. Tot slot zijn er enkele gesprekken gevoerd binnen de
eigen ambtelijke en bestuurlijke organisatie.
ONTSTAAN EU
De EU is op vier Verdragen gebaseerd:
 Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), dat op 18
april 1951 in Parijs werd ondertekend, trad op 23 juli 1952 in werking en verstreek op 23 juli 2002;
 Het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), dat op 25 maart
1957 in Rome werd ondertekend en dat op 1 januari 1958 in werking trad;
 Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), dat in
Rome samen met het EEG-Verdrag werd ondertekend;
 Het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU), dat op 7 februari 1992 in Maastricht werd ondertekend
en dat op 1 november 1993 in werking trad.
ORGANISATIE EU
Europees Parlement
Het Europees Parlement wordt eenmaal in de vijf jaar bij algemene rechtstreekse verkiezingen gekozen door de
burgers van de lidstaten.
De grote politieke stromingen van de lidstaten zijn er gegroepeerd in pan-Europese politieke formaties.
Het Parlement heeft drie essentiële taken. Het deelt met de Raad de wetgevende- en de begrotingsbevoegdheid.
Daarnaast oefent het Europese Parlement democratische controle uit op de Europese instellingen en
voornamelijk op de Europese Commissie.
Raad van de Europese Unie
De Raad is de belangrijkste besluitvormende instantie van de Europese Unie. In de Raad zijn de lidstaten
rechtstreeks vertegenwoordigd door hun ministers. De Raad vervult verschillende essentiële taken. Hij is samen
met het Europese Parlement het wetgevende orgaan van de Unie.
Hij coördineert het algemene economische beleid van de lidstaten. Hij sluit namens de Gemeenschap
internationale overeenkomsten. Hij deelt de begrotingsbevoegdheid met het Parlement.
Hij neemt beslissingen voor de vaststelling en uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands- en
veiligheidsbeleid.
Hij coördineert het optreden van de lidstaten en treft maatregelen op het gebied van de politiële en justitiële
samenwerking in strafzaken.
Europese Commissie
De Europese Commissie belichaamt en behartigt het algemeen belang van de Unie en oefent vier hoofdtaken uit.
 Zij dient wetsvoorstellen in bij het Parlement en de Raad.
 Zij brengt het Europees beleid en de EU-begroting ten uitvoer.
 Zij zorgt ervoor dat het Europees recht wordt nageleefd (tezamen met het Hof van Justitie).
 Zij vertegenwoordigt de Europese Unie op internationaal vlak.
Hof van Justitie
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zorgt voor de naleving en uniforme interpretatie van het
Gemeenschapsrecht.
Rekenkamer
De Europese Rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven van de
Unie en ziet erop toe dat de Europese begroting financieel goed wordt beheerd.
Europese Centrale Bank
De Europese Centrale Bank stelt het Europese monetaire beleid vast en voert het uit.
Economisch en Sociaal Comité
Het Europees Economisch en Sociaal Comité komt bij de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op
voor de belangen van het maatschappelijk middenveld. Het moet over economische en sociale beleidskwesties
verplicht worden geraadpleegd.
Comité van de regio’s
Het Comité van de regio’s heeft tot taak om het lokale en regionale standpunt inzake de Europese wetgeving
naar voren te brengen. De Commissie en de Raad zijn verplicht het Comité van de regio’s te raadplegen op
terreinen die rechtstreeks van belang zijn voor de lokale en regionale overheden.
Europese Investeringsbank
De Europese Investeringsbank is de financiële instelling van de Europese Unie. Zij financiert
investeringsprojecten om bij te dragen tot een evenwichtige ontwikkeling van de Unie.
Europese ombudsman
Op de Europese ombudsman kan een beroep worden gedaan door alle natuurlijke- en rechtspersonen die binnen
de Unie verblijven en vinden dat zij benadeeld zijn door instellingen van de Unie.
2. EUROPA DECENTRAAL - HISTORISCHE CONTEXT
Dat gemeenten en provincies zich bewegen buiten het kader van de nationale staat is niets
nieuws. In de geschiedenis van het openbaar bestuur, in Nederland en daarbuiten, hebben de
decentrale overheden een veel oudere oorsprong dan de nationale overheid. Lang voordat er
landsgrenzen waren, bestonden er lokale en regionale eenheden en hun onderlinge contacten
bewogen zich per definitie los van nationale grenzen.
Ook na het vestigen van de nationale overheid als dominant bestuursniveau wordt de landsgrens
vaak door decentrale overheden overschreden. Vooral in de grensstreken is het poreuze karakter
van de grens zichtbaar. Ook in grote steden en in economische centra bestaat van oudsher een
sterke behoefte aan grensoverschrijdend contact vanuit de lokale overheid.
Dat neemt niet weg dat vooral in de 19e en 20e eeuw de Nederlandse decentrale overheden steeds
meer de nationale overheid als ankerpunt hebben genomen en steeds meer ‘binnenlands bestuur’
zijn geworden.
Pas na de tweede wereldoorlog zijn de contacten van decentrale overheden met hun buitennationale omgeving in betekenis toegenomen. In eerste instantie gebeurde dat via de Raad van
Europa – via jumelages en verdragen – en pas later via de Europese Economische Gemeenschap.
Het duurde tot 1986 – met de Europese Akte en de start van de campagne ‘Europa-1992’ – dat
de betekenis van de Europese eenwording voor de decentrale overheden nadrukkelijk voor het
voetlicht is gekomen. Sinds 1992 heeft met het Verdrag van Maastricht hun betrokkenheid ook
een formeel karakter.
Vrijwel alle terreinen van lokaal overheidsbeleid vormen sindsdien een onderdeel van de EUbeleidsagenda. Het Comité van de Regio’s biedt een formeel toegangskanaal voor de lokale en regionale
overheden in de besluitvorming over de Europese regelgeving.
Op 6 september 2004 bij de opening van het Academisch jaar van de Universiteit Leiden, zei de aftredende
Eurocommissaris en pas benoemde Bijzonder Hoogleraar Bestuurskunde, Frits Bolkestein het volgende over dit
onderwerp. “EU is een veelvolkenunie en dat feit brengt zeer bepaalde problemen met zich mee. Die kunnen het
best worden aangepakt door een decentrale bestuursstructuur te hanteren, want eenheid zonder nationale en
lokale vrijheid is ondenkbaar.”
3. EUROPESE SUBSIDIES
Ruim 70% van de begroting van de Europese Unie bestaat uit landbouwgelden en
structuurgelden. De structuurgelden bevatten onder meer een aantal structuurfondsen, waaronder
het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Binnen dit fonds bestaan verschillende
mogelijkheden voor stedelijke ontwikkeling, waaronder Interreg (grensoverschrijdende
samenwerking).
De toekomst van de structuurfondsen na 2006 is onzeker. Naar verwachting zal circa 75% van
het budget naar de armere (toegetreden) regio’s gaan. Het overige deel gaat dan onder andere – in
het kader van het onlangs geformuleerde Derde Cohesieverslag – naar bijvoorbeeld versterking
van kansrijke regio’s. Dit in het kader van de versterking van de mondiale concurrentiepositie van
Europa ten opzichte van de Verenigde Staten en China. Speerpunten hierin zijn Kenniseconomie
en Innovatie.
Er is een tegenstelling tussen het rijk en de decentrale overheden omtrent de toekomst van het
nettobetalerschap van Nederland in de periode 2007-2013. De minister van Financiën stelt,
grofweg gezegd, voor om de bijdrage van Nederland aan de EU te verlagen in ruil voor het afzien
van subsidies.
IPO en VNG hebben in hun Positionpaper over het Europees Regionaal Beleid 2007-2013
hiertegen stelling genomen. Gemeenten en provincies vinden regionale structuurversterking een
essentiële voorwaarde voor de verbetering van de sociaal-economische situatie van Nederland.
Deze versterking spoort goed met de ‘Lissabon-strategie’ van de Europese Unie. De Lissabonstrategie en de door de Europese Commissie voorgestelde voortzetting van het Europees
regionaal beleid stimuleren behoud en groei van de werkgelegenheid in de Europese en dus ook
in de Nederlandse regio’s en steden. De decentrale overheden leggen daarbij nadruk op de
volgende terreinen:





Economische innovatie en vergroten van werkgelegenheid;
Ontwikkeling en behoud van vitale steden;
Ontwikkeling en behoud van vitaal platteland;
Relatie stad en platteland;
Grensoverschrijdende, interregionale en transnationale samenwerking.
Deze plannen kosten geld. Aan de inzet van Nederlandse middelen kunnen Europese middelen
worden toegevoegd. Gemeenten en provincies zien hierin ook een realiseerbare mogelijkheid tot
verlaging van de hoge netto bijdrage van Nederland aan de begroting van de EU. Het afspreken
van een bovengrens voor deze bijdrage (‘nettobegrenzer’) kan hierbij behulpzaam zijn.
Tot op dit moment houdt het Kabinet vast aan zijn opstelling voor de Europese Begroting 20072013, de zogenaamde financiële perspectieven die neerkomt op selectieve en sobere inzet van
structuurmiddelen. Dit onderstreepte staatssecretaris Van Gennip nogmaals bij een Algemeen
Overleg op 2 februari j.l. met de vaste kamercommissie voor Economische Zaken over Europese
Structuurfondsen. Maar ook de roep van de decentrale overheden bij monde van IPO en VNG
om een alternatief plan te ontwikkelen als binnen de EU geen meerderheid bestaat voor het
Nederlandse streven, lijkt gehoord.
De vigerende subsidieregelingen voor stedelijke ontwikkeling hebben vaak betrekking op
achtergestelde urbane gebieden. Daarnaast betreft het met name interregionale
samenwerkingsverbanden. Een subsidiabel project dient Europese meerwaarde te hebben, dat wil
zeggen niet alleen in één lidstaat toepasbaar of met organisaties uit meerdere lidstaten.
Netwerkvorming en uitwisseling van goede praktijken komen als werkwijze telkens terug. De
argeloze ambtenaar die het ‘Land van Europese subsidies’ betreedt, verdwaalt al gauw in de
uitgestrekte wouden van subsidieregels. Begeleiding en ondersteuning van ervaren collega’s in
andere steden en de provincie, van koepelorganisaties en andere faciliterende instellingen zijn
onontbeerlijk om tot enig inzicht te komen van de subsidiemogelijkheden voor projecten en
ontwikkelingen in Leiden en de regio. Een volledig overzicht van subsidiemogelijkheden is onder
andere te vinden in de REGwijzeR en in de Subsidiewijzer van Europa Decentraal. Europese
subsidie is per definitie additioneel.
Op dit moment vindt binnen Leiden geen systematische afweging plaats over een eventuele deelname aan
Europese projecten, noch een gedegen afweging op basis van een vooraf vastgelegde visie. In het verleden
heeft de dienst Sociale Zaken en Arbeidsmarktbeleid ervaring opgedaan met de ESF-subsidie. Op dit
moment zijn de reserves te groot voor ESF-subsidie. Wel vraagt de STAG-Rijnstreek via de gemeente een
ESF-subsidie aan, hebben het ROC, het ID-college en het ministerie van SZW samen met de dienst
Sociale Zaken en Arbeidsmarktbeleid drie Equal/ESF-subsidies aangevraagd en wil de dienst de
mogelijkheden voor ESF-subsidie bij de aanpak van schuldsanering onderzoeken. Verder wordt er een
voorstel ontwikkeld om samen met o.a. Göttingen een EU-project op het terrein van arbeidsmarktbeleid
uit te voeren.
Om een voorbeeld te geven van subsidiemogelijkheden van een Leidse ontwikkeling wordt nu even
ingezoomd op de Meelfabriek. Een cultuurhistorische stedelijke ontwikkeling waarbij de volgende
Europese subsidieregelingen van belang zijn (Bron: Bureau Stedelijke Planning B.V.).
Regeling
Cultuur 2000
relevante thema’s

het aanspreken van de burger

nieuwe technologie/media

traditie en vernieuwing; de
band tussen verleden en
toekomst
Looptijd
2000-2006
Budget €
236,5 mln
EFRO

werkgelegenheid scheppen in
de culturele sector
regio aantrekkelijk maken
voor potentiële adverteerders
integratie kansarme groepen
bevorderen regionale
ontwikkeling dmv
grensoverschrijdende
samenwerking
2000-2006
22,5 mld
2000-2006
160 mln
transnationale samenwerking
tussen nationale, regionale en
lokale autoriteiten
o.a. goed beheer van het
cultureel erfgoed in
grensoverschrijdend verband
2000-2006
329 mln
interregionale samenwerking
en economische ontwikkeling
van gebieden die niet aan
elkaar grenzen maar die wel
vergelijkbaar zijn op sociaaleconomisch vlak op gebied
2000-2006
292,5 mln

Interreg IIIA


Interreg IIIB NWE


Interreg IIIC
Westzone

Belangrijke Voorwaarden

culturele organisaties uit
publieke/private sector,
overheden

geen commerciële doelstelling

bij 1-jarige projecten: min. 3
EU-landen betrekken

bij meerjarige projecten: min.
5 EU-landen betrekken

D2-gebieden (Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag,
Utrecht, Enschede, Arnhem,
Nijmegen, Eindhoven,
Maastricht)

Grensoverschrijdende
samenhang en samenwerking
in Euregio’s

Verbeteren arbeidsmarkt en
economische structuur van de
regio

nationale, regionale en lokale
autoriteiten en soceconomische partners

zichtbaar resultaat

minimaal 1 partner uit ander
land

inhoudelijke afstemming met
EROP

nationale, regionale en lokale
autoriteiten en soceconomische partners

samenwerking met minimaal
drie landen

project voor 2008 afgerond
Doelgroep
Overheden, Nonprofitorganisaties
Overheden,
MKB, Nonprofitorganisaties
Overheden,
MKB, Nonprofitorganisaties
Overheden,
MKB, Nonprofitorganisaties
Overheden,
MKB, Nonprofitorganisaties
Projectstimuleringsregeling (PSR)
Subsidie
voorbereidende
acties voor
samenwerking op
cultureel gebied


van economie, cultureel
erfgoed, stadsontwikkeling
Stimuleren van initiatieven van 2000-2006
regionale en lokale overheden
in het kader van INTERREG
IIIB en INTERREG IIIC
verbeteren Europese culturele
samenwerking
2000-2006
?


1,6 mln


nationale, regionale en lokale
autoriteiten en soceconomische partners
internationale samenwerking
Overheden,
MKB, Nonprofitorganisaties
actoren op het gebied van
cultuur
acties moeten door meerdere
partijen worden uitgevoerd
Overheden,
MKB, Nonprofitorganisaties,
scholingsinstelling
De regelingen EFRO en Interreg IIIA vallen voor de Meelfabriek af omdat Leiden niet binnen
het gebied ligt waarvoor deze subsidies kunnen worden aangevraagd. De overige subsidies
kunnen wel van toepassing zijn op de dit project. Dit echter onder bepaalde voorwaarden
(bijvoorbeeld gemeente als trekker, samenwerking met andere lidstaten, aansluiting op thema,
geen commerciële doelstelling).
Met name Interreg IIIB, Interreg IIIC en in mindere mate Cultuur 2000 zijn hier interessante
regelingen. Deze regelingen bevatten onder meer thema’s die zijn gericht op cultureel erfgoed.
Bij Interreg IIIB gaat het vooral om samenwerking tussen steden en regio’s in Noordwest Europa
op het gebied van stedelijke vernieuwing, cultureel erfgoed, duurzame mobiliteit, water en
waardevol landelijk gebied. Het betreft hier met name investeringsprojecten. Voor Interreg IIIB
zijn er per jaar twee indieningtermijnen: in de lente en in de herfst.
Bij Interreg IIIC gaat het om samenwerking tussen alle regio’s in de EU en de toegetreden landen. Het
betreft hier vooral studieprojecten.
De budgetten voor investeringsprojecten zijn hoger dan die voor studieprojecten. Momenteel
geraken echter de middelen voor de investeringsprojecten uitgeput, terwijl de middelen voor de
studieprojecten nog voldoende zijn.
TOEKOMSTPERSPECTIEF INTERREG
Voor de periode na 2006 wordt een voortzetting verwacht van de Interreg-systematiek. Deze verwachting werd op
27 september 2004 in het Provinciehuis in Den Haag bij de presentatie van Europese/Provinciale projecten onder
de titel ‘Realiseren van ambities’, door Ruut Louwers, accountmanager Internationaal Ruimtelijk Beleid bij VROM,
nog eens onderstreept. Uitgangspunten voor de voortzetting van de Interreg-systematiek, zijn vervat in de
voorgestelde Doelstelling C3 (Europese territoriale samenwerking), waarbij diversiteit als een te versterken Europese
kwaliteit wordt neergezet en waarbij duurzame Europese ontwikkeling gekoppeld wordt aan versterking van het
concurrentievermogen en de cohesie. Aansluiting binnen Nederland wordt dan gevonden bij de Nota Ruimte van
VROM, de Nota Pieken in de Delta van EZ en bij het regionaal en lokaal beleid.
Cultuur 2000 biedt ondersteuning aan culturele samenwerkingsprojecten met een Europese dimensie.
Onder de noemer cultuur is onder meer roerend en onroerend erfgoed opgenomen. Samenwerking tussen
organisaties uit particuliere of publieke sector op het gebied van cultuur staat hierbij voorop. In alle
betrokken steden (uit minimaal 3 EU-landen voor een eenjarig project en uit minimaal 5 EU-landen voor
een meerjarig project) dient sprake te zijn van een cultureel project. Investeringsprojecten worden niet
ondersteund. Projecten gericht op uitwisseling van kennis en promotie wel. De projecten dienen onder
één van de volgende thema’s te vallen: gerichtheid op de burger, nieuwe technologie als stimulans voor
creativiteit of traditie en vernieuwing (de band tussen het verleden en de toekomst).
In de volgende tabel staat een aantal Nederlandse ontwikkelingsprojecten die Europese subsidies
hebben ontvangen (Bron: Bureau Stedelijke Planning B.V.).
Naam subsidie
ARTery
Subsidie
1,1 mln
Regeling
Interreg IIIb
CROBUS
?
Interreg IIIb
Crossing the
Lines
0,5 mln
Interreg IIIc
Historisch
750.000
EFRO
?
Interreg IIIb
Arsenaal
Renewal of
Industrial
Heritage in NWE
Onderwerp
Herstel en herontwikkeling
rivierlandschappen
Border Crossing Business Parks:
Parkmanagement, afstemming wet- en
regelgeving
Herstel voormalige verdedigingslinies
NWE
Combinatie van economische en
publieksactiviteiten in historisch
monument
Revitalization programme for the renewal
of industrial heritage. A creative and
innovative approach.
Betrokken partijen
NL (IJsselstreek), GB, D
NL (Breda), B (Hoogstraten)
NL (Utrecht), B (Mortsel), GB
(Essex)
NL (Nijmegen)
NL (Hengelo, Zwolle, Deventer,
Haaksbergen, Hardenberg, Losser),
RDMZ
REURBA II
883.756
Interreg IIIb
REVIT
10 mln
Interreg IIIb
Safeguarding
historical
waterfront sites
114.400
Cultuur2000
Steamrail.net
897.000
Cultuur2000
Water in historic
city centres
5 mln
Interreg IIIb
Internationale uitwisseling van kennis over NL (Provincie Zuid-Holland, OBR),
stedelijke herstructurering
D (Saarland), GB (Newcastle)
Revitalisering bedrijventerreinen
NL (Tilburg, Hengelo) D (Stuttgart),
F (Nantes), GB (Torfaen, Medway)
5 workshops. the specific issues being
Nl (Delft), N (Bryggen), D, SWE, DK
addressed are documentation
(archeological deposits, soil composition),
analyses, repair and monitoring.
Restoration of steam locomotives and
Nl, Gr, UK, Sp, F, Let
other parts of museum railways as
industrial heritage monuments
Herstel oude waterlopen in binnensteden NL (Breda, Den Bosch), B (Gent,
Mechelen), GB (Chester), Ire
(Limerick)
Een aantal projectleiders van bovenstaande projecten is geïnterviewd. Uit de gesprekken bleek
dat een Europese subsidieaanvraag veel inspanning, enthousiasme en doorzettingsvermogen
vereist. Er gaat een lange periode (circa 1,5 - 2 jaar) overheen voordat uiteindelijk een subsidie
wordt verstrekt.
Het proces is in de meeste gevallen van start gegaan met iemand die zich binnen de organisatie
(intensief) bezig heeft gehouden met Europese subsidies. Hierbij was het van belang het project
enthousiast over te brengen en rekening te houden met het Europese beleid zoals vermeld in het
EROP (Europees Ruimtelijk OntwikkelingsPerspectief). De initiatieven om daadwerkelijk een
Europese subsidie aan te vragen zijn in de meeste gevallen tot stand gekomen tijdens nationale
informatiebijeenkomsten over Europese subsidies van het ministerie van VROM. Vervolgens zijn
op internationale Interreg-beurzen projecten uit verschillende EU-landen gepresenteerd. Op deze
wijze ontstonden de eerste contacten tussen projectleiders van Europese projecten met
soortgelijke stedelijke problematiek. Deze hebben zich vervolgens in een consortium geformeerd
rond een gezamenlijk thema. Op basis van verschillende internationale meerdaagse workshops en
bijeenkomsten zijn vervolgens per land de projectvoorstellen uitgewerkt rondom één thema.
Deze voorstellen dienden te voldoen aan de format van een EU-subsidieaanvraag.
ONDERDELEN EUROPESE SUBSIDIEAANVRAAG










Betrokken partners
Product van samenwerking
Projectbeschrijving
Actieplan
Betrokken organisaties
Transnationale meerwaarde
Innovatieve waarde
Grensoverschrijdende kennisuitwisseling
Budgetlijn
Follow-up

Promotie & publicatie










Projectmanagement structuur
Stempel lead-partner
Planning
Implementatieschema
Geplande ‘milestones’
Outputindicator
Juridische overeenkomst
Kosten
Letters of intent
Gemeentelijke verantwoording eigen bijdrage
De voorstellen zijn ingediend bij de Europese Commissie in Brussel waar vervolgens gesprekken
hebben plaatsgevonden over het betreffende project. De EU-vertegenwoordigers gingen hierbij
diep in op nut en noodzaak van de investering. Uiteindelijk werden, na een traag verlopen
besluitvormingsproces bij de EU, de subsidies verstrekt. Onder de betrokken partners heeft
vervolgens een verdeling van deze financiële bijdragen plaatsgevonden, waarbij de lead-partner
het grootste aandeel kreeg. De partners hebben de plicht hun uitgaven van de Europese bijdragen
jaarlijks zeer nauwkeurig te verantwoorden.
CONCLUSIE
De uiteindelijke conclusie bij alle projectleiders is dat na afweging van kosten/inspanningen en
baten het zeker de moeite waard is om een Europese subsidie aan te vragen. Professionele
ondersteuning is hierbij van groot belang. Voor een succesvolle Europese subsidieaanvraag is het
tevens van belang te benadrukken dat men graag wil leren van elkaars ervaringen, kennis wil
uitwisselen, innovatieve elementen aandraagt en concrete projecten indient. Bovendien is een
goede lobby en een realistische planning van groot belang.
Hoewel het aanvragen van een Europese subsidie veel tijd en inspanning vergt, kan het wel
aanzienlijke additionele baten opleveren. Naast een financiële stimulans, promotie en kennis
levert het veel nieuwe internationale contacten op. Uithoudingsvermogen, realisme, enthousiasme
en lobbies zijn belangrijke steekwoorden in het proces van Europese subsidieaanvragen.
Gedeputeerde van Zuid Holland mevrouw Dwarshuis onderstreepte op 27 september 2004 bij de presentatie van
Europese/Provinciale projecten, bovenstaande conclusies. Zij gaf aan enthousiast te zijn om in Randstadverband te
investeren in Europese samenwerking.
4. WET- & REGELGEVING
Onze nationale wet- en regelgeving wordt grotendeels bepaald door de Europese Unie en is van
groot belang geworden voor gemeenten. Toch is ‘Brussel’ voor gemeenten veel verder weg dan
de geografische afstand doet vermoeden. De gemeentelijke organisatie is zich latent bewust van
het feit dat de Europese Unie met haar wet- en regelgeving steeds belangrijker wordt en invloed
uitoefent op specifieke beleidsterreinen. Dit neemt niet weg dat onzekerheid bestaat over de
kennis van de Europese regels, de werkingssfeer en de toepassing daarvan. Een systematische en
gestructureerde aanpak van datgene wat dagelijks uit Europa op ons afkomt is niet aanwezig.
Professor Hessel wijdt de gebrekkige belangstelling van gemeenten voor de Europese Unie aan
twee hardnekkige misverstanden die in gemeentelijke kring bestaan over het Europees recht.
Allereerst denken veel bestuurders en ambtenaren van gemeenten bij ‘Europa’ vooral – en niet
zelden alleen – aan de structuurfondsen en andere geldpotten. Dat deze structuurfondsen slechts
een van de vele onderdelen van het gemeenschapsrecht vormen waarmee gemeenten te maken
hebben, is bij velen onvoldoende bekend.
Een tweede misverstand is dat gemeenten tegen de invloeden van de Europese regelgeving
worden beschermd door de centrale wetgever die de Europese regels eerst nog in nationale
wetgeving moet omzetten. Dit heeft er toe geleid dat veel gemeenten zich nogal passief opstellen
tegenover het gemeenschapsrecht. Dat het Europese recht van de decentrale overheden een
zelfstandige en actieve rol eist, is vele gemeentebestuurders en ambtenaren onvoldoende bekend.
Daarnaast stelt het in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
door het Instituut Clingendael opgestelde rapport ‘Tussen Basisbestuur en Bovenbestuur’, dat de
problemen die decentrale overheden hebben met EU-regelgeving vooral liggen op het vlak van
tijdige en gezaghebbende informatie en communicatie, de toenemende complexiteit en intensiteit
van de beheersregelgeving en daaruit voortvloeiende administratieve lasten, en de onvoldoende
inschakeling van decentrale overheden bij de totstandkoming van EU-regelgeving.
VERSCHUIVING VAN WERKTERREINEN
Naast de aan het functioneren van het gemeentelijk apparaat gekoppelde impact van Europese wet- en regelgeving,
bestaat via de Burgemeester als korpsbeheerder een formele lijn met het functioneren van de politie. De
functionele lijnen tussen beide organisaties zijn talloos. Ook de politie bevindt zich in een fase van bewustwording,
daar waar het gaat om de impact van Europese wet- en regelgeving. Op veel onderdelen van het functioneren van
de politie (bijvoorbeeld rechtshulpverzoeken, vreemdelingenwetgeving, communicatie en ook aanbesteding van
diensten en goederen) vindt als gevolg van Europese wet- en regelgeving een verschuiving plaats van
werkterreinen. Dit soort verschuivingen vragen impliciet om het maken van keuzes ten aanzien van formatie en
budget. De Burgemeester van Leiden heeft in zijn hoedanigheid van Korpsbeheerder, voorzitter van het regionaal
college en lid van het dagelijks bestuur van het korpsbeheerdersberaad, hierin duidelijk een taak. Daarnaast ontstaat
er onder druk van de Europese eenwording een vraag naar concernvorming naast de autonome gedecentraliseerde
politiekorpsen. Ook hier zullen weloverwogen keuzes van onder meer de korpsbeheerder nodig zijn.
Deze omstandigheden leiden ertoe dat decentrale overheden ontwijkend en terughoudend zijn bij
de toepassing van EU-regelgeving (bijvoorbeeld Habitat richtlijnen, openbare aanbesteding en
aanmelding staatssteun), onvoldoende gebruik maken van financiële mogelijkheden op EUniveau en geconfronteerd worden met regelgeving die slechts tegen hoge administratieve of
financiële kosten uitvoerbaar is.
Enkele voorbeelden op een rij:
 Appingedam stillegging glasvezelproject vanwege onderzoek staatssteun;
 Hoogezand-Sappemeer aanbesteding in strijd met EU-regelgeving;
 Alkmaar vergunning voor uitbreiding afvalverbrandingscentrale vernietigd;
 Leiden schorsing bestemmingsplan Oostvlietpolder op basis van EU-richtlijn luchtkwaliteit.
In oktober 2004 is de Europese Grondwet in Rome ondertekend. Verwachting is dat de
Grondwet medio 2007 in werking treedt. Met deze Grondwet wordt de rol van decentrale
overheden sterker; maar alleen voor die decentrale overheden die daar gebruik van maken.
Op 17 januari 2005 bracht de Raad voor openbaar bestuur het advies uit “Nationale coördinatie van EUbeleid: een politiek en proactief proces”.
De Raad is van mening dat decentrale overheden onvoldoende worden betrokken bij de
‘voorkant’ van EU-besluitvorming. Daardoor worden zij dikwijls aan de ‘achterkant’
geconfronteerd met problemen bij de implementatie en naleving van Europese wetgeving.
CONCLUSIE
Het is evident dat de problemen die decentrale overheden ondervinden bij de toepassing van EUregelgeving risico’s impliceren. Soms grote risico’s met potentieel hoge kosten.
Binnen de decentrale overheid dient EU-werk een sterker en ‘normaal’ onderdeel van de reguliere taken te
worden. De aanwezige verder te ontwikkelen EU-expertise binnen de decentrale overheden dient
transparant , efficiënt en samenhangend te worden ingezet.
De relatie met het rijk is voor decentrale overheden in EU-zaken van cruciaal belang. Daarnaast
dienen decentrale overheden hun directe lijnen met EU-instellingen te ontwikkelen.
5. BELEIDSBEÏNVLOEDING
Zoals hiervoor is geschetst wordt het lokaal bestuur op verschillende manieren door de EU
beïnvloed. Het is dan ook logisch dat gemeenten op hun beurt willen proberen om in dit proces
in te grijpen. Formeel bestaan er maar weinig mogelijkheden voor gemeenten om invloed uit te
oefenen. Het Europese besluitvormingsproces is van oorsprong een interstatelijke
aangelegenheid, en daar is in de loop van de tijd maar weinig in veranderd. Echt harde
beslissingen worden alleen door de Raad genomen. Er is echter wel sprake van een toename van
het belang van regio’s en lokaal bestuur. Deze tendens is begonnen met het instellen van het
Comité van de Regio’s. De voornaamste formele weg waarlangs gemeenten Europees beleid
kunnen beïnvloeden loopt dan ook via dit Comité. Alhoewel het orgaan niet marginaal mag
worden genoemd, is de macht van het Comité beperkt. Uiteraard wordt de stem van de regio’s op
sommige beleidsterreinen gehoord, maar er is geen garantie dat er iets mee wordt gedaan. Er zijn
immers nog veel meer actoren in het spel. Wel kan gesteld worden dat sinds de komst van het
Comité van de Regio’s de aandacht voor decentrale overheden op Europees niveau aanmerkelijk
is vergroot. De formele rol van het lokaal bestuur in het Europese beleidsproces is dus beperkt.
Wel mag verwacht worden dat in de toekomst in het beleidsvoorbereidingproces een grotere rol
voor decentrale overheden zal zijn weggelegd. Dat is echter geen reden om het er maar bij te
laten.
Er zijn ook andere manieren gevonden om in te breken in de beleidscyclus van de EU, namelijk
via informele kanalen. Dat is ook de reden dat VNG, Provincies en de vier grote steden, kantoren
hebben geopend in Brussel. Vanuit deze kantoren worden, in nauw overleg met de achterban,
activiteiten ontplooid in het kader van de behartiging van belangen van de genoemde
Nederlandse decentrale overheden. Daarnaast hebben enkele middelgrote gemeenten incidenteel
(vooral rond subsidieverkrijging) lijnen ontwikkeld met Brussel. Deze manier van beïnvloeding
heeft voor actoren zonder beslissingsbevoegdheid het meeste effect in de beleidsvoorbereidende
fase.
De meest voor de hand liggende actor waar gemeenten hun inspanningen op kunnen richten is
de Europese Commissie. De Europese Commissie vervult in veel opzichten een centrale functie
in het initiëren en formuleren van voorstellen, het nemen van veel beslissingen, het volgen van
voorstellen door het proces van wetgeving, het beheren van uitgaven en van
beleidsimplementatie. De Commissie is redelijk toegankelijk en belangenbehartiging aan het adres
van de Commissie kan om drie redenen effectief zijn.
Ten eerste hebben Europese ambtenaren voor het maken van beleid goede informatie nodig van
onder meer lokaal bestuur. Ten tweede is draagvlak essentieel om voorstellen van de Europese
Commissie door de Raad te loodsen. Decentrale overheden uit lidstaten kunnen de Commissie
behulpzaam zijn bij het uitstralen van een behoorlijk draagvlak. Ten derde kan een verenigde
lobby een soort geaggregeerd standpunt opleveren, wat voorkomt dat de Commissie verstrikt
raakt in kleinere deelbelangen van de sector.
De rol van het Europees Parlement is gegroeid in het laatste decennium. Het kan de Europese
Commissie vragen om een wetsvoorstel. Individuele parlementsleden kunnen rapporten schrijven
die handelen van de Commissie afdwingen. Ook voor het Europees Parlement geldt dat goede
informatie schaars is en ze zich openstelt voor degene die dat levert. Een voordeel voor lokale
bestuurders is dat het Europees Parlement bestaat uit politici voor wie het, in tegenstelling tot de
leden van de Europese Commissie, meer geaccepteerd is om zich op de hoogte te stellen van
nationale belangen, en die zich ook graag profileren bij hun achterban in de lidstaat. De mate van
toegang tot de Europese arena is onder meer afhankelijk van de mate waarin de actor een
achterban vertegenwoordigt. Een koepelorganisatie, samenwerkingsverband of vereniging heeft
bijvoorbeeld makkelijker toegang dan een enkele individuele gemeente.
EUROPESE KOEPELORGANISATIE
De belangrijkste Europese koepelorganisatie voor Nederlandse gemeenten is de Raad voor Europese Gemeenten
en Regio’s, waarin de VNG zitting heeft. Daarnaast is er een aantal functionele samenwerkingsverbanden
waaronder Eurocities (een vereniging van steden van meer dan 250.000 inwoners, opgericht in 1986 door onder
meer de gemeente Rotterdam).
Een andere ingang voor belangenbehartiging van lokaal bestuur is via de nationale overheid. Het
rijk is zich bewust van het belang van een goede input, en probeert de relatie met de andere
overheden te verbeteren. Dit komt onder meer tot uiting in het sinds enige tijd bestaande formeel
overleg tussen VNG, IPO, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
CONCLUSIE
Tijdig nieuwe wet- en regelgeving kunnen herkennen, ordenen en toe te passen is goed. Maar
beter is het om in het prilste stadium van beleidsvoorbereiding invloed uit te oefenen op de
inhoud en vorm van wet- en regelgeving. Dit impliceert niet alleen dat gemeenten tijdig weten
wat op ze af komt, maar ook dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om het EUbeleid te beïnvloeden. Via koepels, platforms, formeel en informeel zijn er mogelijkheden om
hierin een rol te spelen. De bron van wet- en regelgeving droogt uit zonder input van lokale
kennis en ervaring.
VOORKOKEN
Hoogleraar Politcologie aan de Erasmusuniversiteit, Rinus van Schendelen schreef op 4 september j.l. in de
Volkskrant onder de titel “Scoren in EU vergt meer lobbytalent”, het volgende. “Op een veranderd speelveld moet
je anders spelen. De Europese Unie is in korte tijd veranderd: de Raad telt nu 25 landen, het Parlement bestaat
grotendeels uit nieuwelingen, de Commissie is opnieuw samengesteld. In hoeverre biedt een Raadsbijeenkomst met
delegaties uit 25 regeringen nog invloedkansen? Nauwelijks. Sinds 1995 was dat al moeilijk met vijftien regeringen.
Dus verschoof het zwaartepunt naar informele bijeenkomsten en vooral naar de ongeveer driehonderd ambtelijke
werkgroepen van de Brusselse Permanente Vertegenwoordigingen (Coreper). Voorkoken doe je informeel en
ambtelijk. Met 25 landen wordt voorkoken nog noodzakelijker. Lagere overheden moet bij die voorkookplekken
langsgaan. De Europese besluitvorming biedt steeds weer nieuwe kansen tot scoren. Een kwestie van weten en
bekwaam toepassen.”
6. SAMENVATTING
Een oriënterend rondje Europa in de zomer van 2004. Niet zo indringend en veelomvattend als
de reis van Geert Mak in zijn laatste boek ‘In Europa’. Dit rondje was vooral bedoeld om zicht te
krijgen op de impact van de Europese Unie op Leiden en welke rol Leiden wil, kan en moet
spelen op dit terrein.
Literatuurstudie inclusief de vele internetsites gaf enerzijds veel informatie over ontstaan,
organisatie en werkwijze van de Europese Unie, de niet aflatende stroom wet- en regelgeving en
de subsidiemogelijkheden. Anderzijds was het een ‘overkill’ aan data zonder enig herkenbare
structuur of samenhang.
Het rondje langs de ‘spelers’ op het Europese veld werkte verhelderend en bood inzicht in wat de
impact van de Europese Unie op Leiden genoemd kan worden. Alhoewel deze spelers ofwel
deskundigen vanuit nogal verschillende posities, functies en invalshoeken hun inbreng hadden,
bleek als snel dat de boodschap eenduidig is.
WET- EN REGELGEVING
Europa is geen ‘easy money’. Europa is en wordt in de toekomst nog meer de bron van wet- en
regelgeving. Steden zullen zich actief moeten opstellen om deze wet- en regelgeving tijdig te
herkennen, ordenen en toe te passen. Dit impliceert verschuivingen binnen het werkterrein en de
organisatie van gemeenten. Een adequate attitude op dit gebied voorkomt boetes en juridische
procedures en draagt bij aan het beeld van een betrouwbare eenduidige overheid.
Binnen de decentrale overheid dien EU-werk een sterker en ‘normaal’ onderdeel te worden van
de reguliere taken. De te ontwikkelen EU-expertise binnen de decentrale overheid dient
transparant, efficiënt en samenhangend te worden ingezet. De relatie met het Rijk is van cruciaal
belang. Daarnaast dienen decentrale overheden hun directe lijnen met EU-instellingen te
ontwikkelen.
Samenwerking vormt een sleutelbegrip. Veel kan Leiden leren van anderen die ons zijn
voorgegaan op dit traject. Let wel, het is goed om je te realiseren dat het betreden van de wouden
van wet- en regelgeving gebeurt onder begeleiding van ervaren vrienden of ingehuurde
professionals. Inactiviteit of een niet adequate attitude leidt in de toekomst tot een niet tot
nauwelijks te overbruggen achterstand met vergaande consequenties voor het functioneren van
gemeenten.
BELEIDSBEÏNVLOEDING
Actief worden betekent ook een rol spelen op het terrein van beleidsbeïnvloeding. Tijdig nieuwe
wet- en regelgeving kunnen herkennen, ordenen en toe te passen is goed. Maar beter is het om in
het prilste stadium van beleidsvoorbereiding invloed uit te oefenen op de inhoud en vorm van
wet- en regelgeving. Dit impliceert niet alleen dat gemeenten tijdig weten wat op ze af komt, maar
ook dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om het EU-beleid te beïnvloeden.
Via koepels, platforms, formeel en informeel zijn er mogelijkheden om hierin een rol te spelen.
De bron van wet- en regelgeving droogt uit zonder input van lokale kennis en ervaring.
EUROPESE SUBSIDIES
De middelgrote gemeente die een actieve rol spelen op het gebied van de toepassing van
Europese wet- en regelgeving en de beleidsbeïnvloeding, veroorzaken daarmee ook dat zij
herkenbaar worden als speler op het veld van de Europese Unie en komen zo in de positie om op
een juiste manier met de juiste partners gebruik te maken van Europese subsidies.
Alhoewel de Europese geldstroom van de structuurfondsen grotendeels ingezet wordt voor de
versterking van de armere (toegetreden) regio’s, is er ook in het onlangs geformuleerde Derde
Cohesieverslag gekozen voor versterking van de kansrijke regio’s in Europa. Deze keuze is
voornamelijk ingezet om de mondiale concurrentiepositie van Europa ten opzichte van de
Verenigde Staten en China te versterken. Kenniseconomie, innovatie en ontwikkeling en behoud
van vitale steden zijn hierin thema’s die goed te combineren zijn met de programmalijnen van de
Stad van Ontdekkingen.
Leiden kiest er voor de bestaande kwaliteiten op een hoogwaardig niveau te brengen en te
houden en wil daarbij kennis in de volle breedte tot hèt kenmerk van deze stad maken. Ook bij
subsidieverwerving is samenwerking van cruciaal belang. Binnen de systematiek van Europese
Territoriale Samenwerking kan er zonder samenwerkingspartners geen subsidie verkregen
worden. Leiden kent voor de handliggende samenwerkingspartners zoals de Universiteit Leiden
en de steden vanuit de Stedenband. Inmiddels zijn hierover intern (zowel bij de gemeente als bij
de universiteit) met de contactambtenaren gesprekken gevoerd. De universiteit lijkt
geïnteresseerd in een zo breed mogelijke samenwerking op het terrein van de EU. Via het
netwerk van de Stedenband is onlangs ambtelijk de vraag voorgelegd of Leiden wil deelnemen
aan ESF-project waarin Göttingen de lead-partner is.
Daarnaast is het zaak om de ontwikkelingen van de stad op overtuigende wijze te presenteren op
de internationale beurzen voor interregionale samenwerking. De Universiteit is onlangs
deelnemer geworden in een Interreg III project met Stockholm, Sussex, Lyon en Grenoble voor
versterking van de Life Science programmering. Mogelijkheden voor samenwerking met steden
als Delft en Den Haag kunnen onderzocht worden.
Verder kan er gebruik worden gemaakt van samenwerking op een geaggregeerd niveau zoals De
Randstad. Afstemming met Provinciale- en Rijksoverheid is een voorwaarde voor succes naast de
te ontwikkelen directe lijnen met ‘Brussel’.
De uiteindelijke conclusie van de geïnterviewde projectleiders van Europese projecten, is dat na
afweging van kosten/inspanningen en baten het zeker de moeite waard is om Europese subsidie
aan te vragen. Hoewel het aanvragen van een Europese subsidie veel tijd en inspanning vergt (de
kost gaat voor de baat uit), kan het wel aanzienlijke additionele baten opleveren. Naast een
financiële stimulans, promotie en kennis levert het veel nieuwe internationale contacten op.
Uithoudingsvermogen, realisme, enthousiasme en lobbies zijn belangrijke steekwoorden in het
proces van Europese subsidieaanvragen.
7. CONCLUSIES
De gemeentelijke organisatie is zich in het algemeen latent bewust van het feit dat de Europese
Unie met haar wet- en regelgeving steeds belangrijker wordt en (in)direct invloed uitoefent op de
specifieke beleidsterreinen. Dit neemt niet weg dat onzekerheid bestaat over de kennis van de
Europese regels, de werkingssfeer en de toepassing daarvan. Een systematische en
gestructureerde aanpak van datgene wat dagelijks uit Europa op de stad afkomt is nog niet
aanwezig. Daarnaast vindt er geen of nauwelijks afstemming plaats met provinciale- en
rijksoverheid over de voorbereiding en implementatie van Europese wet- en regelgeving.
Ten aanzien van Europese subsidies vindt er niet of nauwelijks een systematische afstemming
plaats over een eventuele deelname aan Europese projecten, noch een gedegen afweging op basis
van een vooraf vastgelegde visie.
Met andere woorden, de Europese Unie bemoeit zich met Leiden, Leiden oefent geen
invloed uit op het beleid van de Europese Unie en tot slot maakt Leiden geen of
onvoldoende gebruik van de Europese subsidiemogelijkheden.
EUROPESE SUBSIDIES
Hoewel het aanvragen van een Europese subsidie veel tijd en inspanning vergt, kan het wel
aanzienlijke additionele baten opleveren. Professionele ondersteuning is hierbij van groot belang.
Naast een financiële stimulans, promotie en kennis levert het veel nieuwe internationale
contacten op. Uithoudingsvermogen, realisme, enthousiasme en lobbies zijn belangrijke
steekwoorden in het proces van Europese subsidieaanvragen.
WET- EN REGELGEVING
Het is evident dat de problemen die decentrale overheden ondervinden bij de toepassing van EUregelgeving risico’s impliceren. Soms grote risico’s met potentieel hoge kosten. Binnen de decentrale
overheid dient EU-werk binnen de organisatie een sterker en ‘normaal’ onderdeel van de reguliere taken te
worden. De aanwezige verder te ontwikkelen EU-expertise binnen de decentrale overheden dient
transparant , efficiënt en samenhangend te worden ingezet.
BELEIDSBEÏNVLOEDING
Tijdig nieuwe wet- en regelgeving kunnen herkennen, ordenen en toe te passen is goed. Maar
beter is het om in het prilste stadium van beleidsvoorbereiding invloed uit te oefenen op de
inhoud en vorm van wet- en regelgeving. Dit impliceert niet alleen dat gemeenten tijdig weten
wat op ze af komt, maar ook dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om het EUbeleid te beïnvloeden. Via koepels, platforms, formeel en informeel zijn er mogelijkheden om
hierin een rol te spelen. De bron van wet- en regelgeving droogt uit zonder input van lokale
kennis en ervaring.
8. OP NAAR EUROPAPROOF LEIDEN (UITVOERINGSPLAN 2005-2006)
Via bewustwording naar verankering
Europaproof betekent dat:
 Gemeentelijke besluiten en voorstellen de toets doorstaan aan Europese wet- en regelgeving,
jurisprudentie en beleid;
 Een gerichte afstemming plaats vindt tussen gemeentelijk- en EU-beleid;
 Europese subsidiemogelijkheden op efficiënte en relevante wijze worden ingezet;
 Er een duidelijke visie is op de gemeente Leiden in relatie tot de Europese Unie.
Kortom: Europa mag in Leiden niet langer de ‘ver-van-mijn-bedshow’ zijn. Dat betekent, dat de
Europese dimensie in het dagelijks werk verankerd wordt. Hiervoor is een veranderingsproces
nodig met acties op het terrein van de gemeentelijke organisatie, de informatievoorziening en de
uitvoering van de werkzaamheden. Hiervoor is een breed draagvlak vereist met steun op
bestuurlijk en managementniveau en zal aanspraak worden gemaakt op personele en budgettaire
inzet. Het zal eenieder duidelijk zijn, dat dit slechts stapsgewijs tot stand kan worden gebracht.
De eerste stap bestaat uit bewustwording, de fase waar we nu middenin zitten en die verder
vervolgd en uitgediept zal worden. Uiteindelijk moet er een verankering in het reguliere werk
ontstaan. Hoe we dat gaan doen staat in dit hoofdstuk. Het is bedoeld als uitvoeringsplan om te
komen tot een Europaproof Leiden.1
Uitgangspunten
Om te komen tot een uitvoeringsplan voor het eerste jaar zijn de volgende uitgangpunten
gekozen:
1. Wat betreft wet- en regelgeving hoort Europa een onderdeel te gaan uitmaken van het
reguliere werk; om de focus op Brussel net zo normaal te laten worden als de focus op Den
Haag is een bewustwordingsproces nodig dat in het komend jaar gestart zal worden.
2. Wat betreft beleidsbeïnvloeding zal Leiden aansluiting zoeken bij bestaande
organisatieverbanden (bijv. G31, VNG) en niet zelfstandig opereren.
3. Wat betreft Europese subsidies wil Leiden meer gebruik maken van de mogelijkheden en
proberen een voet tussen de deur te krijgen; daarbij gelden aanvullend nog de volgende
punten:
1
Ten behoeve van de beleids- en besluitvorming is de discussienotitie Europa Lokaliseren op 26 oktober
2004 behandeld in de Beleidsstaf BOWO. De Beleidsstaf BOWO is akkoord met de notitie en met de
daarin voorgestelde vervolgstappen.
Op 17 november 2004 is de notitie behandeld in het Gemeentelijk ManagementTeam. Het
GMT is akkoord met de notitie en stemt in met de gedachtegang dat het de moeite waard is
om de informatie over de EU verder te verbreden en te verdiepen en op basis van de dan
verworven kennis, keuzes te maken voor lokaal handelen (zoals concreet aangegeven in de
vervolgstappen). Op 30 november 2004 is op basis van de bespreking in het GMT, waarin
aansluiting is gevonden bij de gedachte dat dit onderwerp gemeentebreed is en van
strategisch belang, de wethouder ROWR gevraagd om als bestuurlijk opdrachtgever te
fungeren. Dit verzoek is gehonoreerd.
De geactualiseerde notitie is ter behandeling voorgelegd aan het gezamenlijk overleg van college en GMT op 4
februari 2005. Hier is geconcludeerd, dat er behoefte is aan een uitgewerkt voorstel voor het Europaproof maken
van Leiden. Met voorliggend voorstel is in die behoefte voorzien.

inzoomen op een beperkt aantal projecten,
waarvoor onderzocht wordt of deze geschikt zijn voor aanvragen van Europese subsidies

projecten die worden onderzocht moeten qua
thema passen bij Ontwikkelingsvisie 'Leiden, Stad van ontdekkingen'

aansluiting zoeken bij bestaande projecten; geen
nieuwe projecten verzinnen alleen om subsidie binnen te halen

subsidies voor de stad/regio binnenhalen (i.t.t. sec
de gemeente); hiervoor is samenwerking met partners noodzakelijk
Deze uitgangspunten worden hieronder in concrete stappen uitgewerkt.
Bewustwording
De eerste stap om Leiden Europaproof te maken is te zorgen, dat er bij de betrokkenen meer
bewustzijn van Europa wordt gecreëerd. Met het maken van deze notitie en de verschillende
presentaties, die hiervoor zijn gehouden, is hier reeds een belangrijke eerste stap gezet. Dit zal
worden voortgezet in interne bijeenkomsten (b.v. controllersoverleg, NeoLab).
Hier worden drie concrete uitwerkingen voor bewustwording (met mogelijke vervolgstappen)
gegeven. Met name de volgende groepen worden onderscheiden:
 Bestuurders (Collegeleden, Raadsleden, evt. ook uit de regio)
 Partners (b.v. kennisinstellingen, bedrijfsleven, corporaties..)
 Leidinggevenden (GMT-leden, sectorhoofden, afdelingshoofden)
 Ambtenaren (m.n. zij die actief zijn op gebied van beleid, juridische zaken, control en
projecten)
1. Mini-symposium
Het voorstel is om in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten een
minisymposium te organiseren. Het hoofddoel van dit minisymposium is om de gemeente Leiden
en partners te informeren over de impact van de Europese Unie op het werk en de (stedelijke)
ontwikkeling van Leiden en de rol die de stad hierin wil, kan en moet spelen.
Nevendoelstellingen van het mini-symposium zijn:
 Bewustwording Europa vergroten/versterken
 Informatie verstrekken over Europa
 Zoeken naar initiatieven voor EU-subsidies
 Netwerk vergroten
Voorgestelde datum: vrijdag 2 december 13.30-16.30 uur.
Lokatie: ntb
Organisatie: gemeente Leiden & VNG; uitvoering door Bureau Stedelijke Planning
Mogelijke sprekers:
 VNG, Frank Hilterman
 EU-parlement Sophie in ’t Veld d’66 / Jan Marinus Wiersma pvda
 Gemeente Rotterdam / Breda
 Provincie ZH Regina Schim v.d Loeff / Bernard Hoppenbrouwers
 EU-decentraal Annemiek Wissink
 Bart Hessel
 Rinus van Schendelen (hoogleraar politicologie Rotterdam)
 dagvoorzitter
Mogelijke deelnemers:
 College B&W
 GMT
 Sectorhoofden
 Beleidsmedewerkers / projectleiders
 Raadsleden
 Universiteit / LUMC
 Corporaties
 Regio gemeenten
 Kamer van Koophandel
 …………….
Mogelijke vervolgstappen: Lunchlezing gemeente-ambtenaren Leiden, presentatie in AB HollandRijnland
2. Kwaliteitsproject
De focus op Brussel moet net zo normaal worden als de focus op Den Haag. Om dit te bereiken
moet dit worden verankerd (voorzover dit nog niet het geval is) bij de verschillende
vakdisciplines, oftewel de vakafdelingen en de verschillende beleidsmedewerkers en
staffunctionarissen.
Het is echter ook raadzaam op centraal niveau hiervoor een extra antenne voor te ontwikkelen.
Op dit terrein zijn al verschillende initiatieven ontwikkeld. Met de uitvoering van het project
Juridische Kwaliteitszorg wordt hierop al voor een deel voorgesorteerd. De daarin aangegeven
processtappen (opname huidigprofiel, gewenst profiel, verbeter- en beheersmaatregelen) kunnen
ook van toepassing zijn op andere vakgebieden.
Ook de orientatie van het Inkoopplatform op de Europese aspecten van het vakgebied dragen bij
aan het ontwikkelen van het Europeesbewustzijn in ons dagelijks handelen.
Mogelijke vervolgstappen: bespreking in centrale picof-overleggen, centrale juridische Europaspecialist, expertisepunt subsidies (aanvragen, beheren en verantwoorden) en/of public affairs
(lobbyen in het algemeen)
3. Werkbezoek aan Brussel
Het voorstel is om een werkbezoek van het college aan Brussel te regelen. De vertegenwoordiger
van de provincie Zuid Holland in Brussel heeft aangeboden dit werkbezoek te organiseren. Zij
heeft dit onlangs voor de gemeente Zoetermeer gedaan. Het doel hiervan is naast bewustwording
ook netwerken en draagvlak voor eventuele projectsubsidies vergroten. Het werkbezoek heeft als
mogelijke programmaonderdelen:
 het ter plekke kennis laten maken met Europarlementariërs en vertegenwoordigers van het
Huis der Nederlandse Provinciën.
 informeren over hun werkzaamheden.
 de rol van Regio randstad
 de rol van de provincie Zuid-Holland
 de toekomst van Europese Structuurfondsen 2007-2013
Om tot uitvoering van dit initiatief te komen, behoeven allereerst de volgende twee vragen een
antwoord:
 Gaat het werkbezoek plaatsvinden nog deze Collegeperiode, oftewel voor maart 2006? Of
wordt dit initiatief uitgevoerd in de volgende Collegeperiode? In het laatste geval zal
uitvoering naar verwachting niet eerder dan september 2006 plaatsvinden (i.v.m.
Collegevorming).
 Wordt het een werkbezoek van het College of van College en GMT?
Na beantwoording van deze vragen kan de organisatie ter hand worden genomen, om te
beginnen met het zoeken naar een geschikte datum.
Mogelijke vervolgstappen zijn: contacten onderhouden, nieuwe Collegeleden in belangrijke
commissies laten plaatsnemen.
Projecten selecteren
Gelijktijdig met het proces van bewustwording start het proces om te komen tot een shortlist van
kansrijke projecten voor EU-subsidie. Naar aanleiding van de bespreking in B&W-GMT zijn met
name voorbeelden genoemd van projecten, die passen binnen de Ontwikkelingsvisie 'Leiden,
Stad van ontdekkingen' (de keuze hiervoor past binnen de te verwachten criteria voor de nieuwe
subsidieperiode, namelijk aansluiting bij de doelstellingen van de Lissabonstrategie) :
 Leeuwenhoek
 Lammermarkt/Kijkplein (evt. in combinatie met Rembrandt 2006)
 Meelfabriek
 Kenniseconomie/Creatieve stad
 Schuldhulpverlening
 Weeshuis (Hooglandse Kerkgracht)
 Kaasmarkt
 Arbeidsmarktbeleid
Deze lijst is niet definitief of volledig.
Aanvullingen of wijzigingen zijn altijd welkom. Uitgangspunt blijft echter, dat het om een beperkt
aantal projecten gaat, die al bestaan of sowieso tot uitvoering zouden komen.
Bij het samenstellen van de lijst is het niet alleen van belang een goede lijst te krijgen. Het gaat
ook om het vinden van partners, zowel in de stad als in andere EU-landen. Het gaat om het
toetsen of projecten aan de criteria voor toekenning van EU-subsidies voldoen. Het gaat om het
verkennen van draagvlak en opzetten van netwerken.
Uiteindelijk moet minimaal één van de projecten tot een toegewezen EU-subsidie leiden.
Continu proces
In dit voorstel is uitgegaan van een projectmatige aanpak. Dat impliceert dat het project eindig is
en het Europaproof krijgen en houden van Leiden uiteindelijk een integraal onderdeel moet
uitmaken van alle vakinhoudelijke onderdelen. Dit betekent dus, dat de keuze voor
onderbrenging van het onderwerp Europa binnen de Concernstaf tijdelijk is. Dat betekent ook,
dat in het project stappen moeten worden gezet om waarborgen in te bouwen, dat het onderwerp
uiteindelijk de verantwoordelijkheid van iedere dienst, iedere vakafdeling en iedere inhoudelijke
medewerker wordt.
Europaproof moet dus een continu proces worden. De initiatieven van het
bewustwordingsproces en eventuele vervolgstappen dragen hier allereerst aan bij. Vervolgens
zullen ook andere methoden moeten worden uitgewerkt om dit te bereiken. Voorbeelden zijn:
 Aandachtsfunctionarissen binnen elke dienst
 Permanente stuurgroep of projectgroep o.i.d.
 Europa-bulletin
 Specifiek coördinatiepunt voor:

juridische en controlfunctie

public affairs
 …………………………
De vervolgstappen in dit continu proces zullen in het project nader worden benoemd. Daarbij
geldt als uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande kaders, overleggen etc.
Rolverdeling
Europa moet integraal onderdeel gaan uitmaken van het reguliere werk van iedere bestuurder en
iedere (beleids)ambtenaar. Tegelijkertijd is het doel om te komen tot en het uitvoeren van een
gezamenlijke, gemeentebrede Europese agenda ter attentie van beleid, regels, lobbies en subsidies.
Daarom is het belangrijk van het begin een specifieke rolverdeling te hanteren:
 elke portefeuillehouder is zelf verantwoordelijk voor de Europese aspecten binnen zijn of
haar portefeuille;
 elke dienst is zelf verantwoordelijk voor een juiste implementatie en toepassing van Europees
recht, beleid en het benutten van subsidies;
 de kosten om Europese subsidies binnen te halen (b.v. door middel van externe expertise)
maken onderdeel uit van het betreffende project;
Organisatie en Financiën
Gezien het gemeentebrede karakter en strategisch belang van het onderwerp is gekozen om de
organisatie van sturing en uitvoering van het project via de Concernstaf te laten verlopen. De
afdeling Strategie & Beleid zal dit uitvoeren en daarbij gebruik maken van de expertise, die
Ronald Stokkel de afgelopen periode binnen BOWO over dit onderwerp heeft opgedaan. Hij zal
hiervoor tijdelijk voor een bepaald aantal uur per week worden uitgeleend aan de Concernstaf.
Aansturing vindt plaats via de leidinggevende van Strategie & Beleid, de gemeentesecretais.
Uiteindelijk moet het project leiden tot een voorstel met vervolgstappen, die erop gericht zijn
Europa een continu proces te laten zijn, dat onderdeel uitmaakt van het reguliere werk. Dit
voorstel moet het GMT vaststellen. Hiermee wordt benadrukt, dat Europa een gemeentebreed
thema is, dat uiteindelijk moet leiden tot een structurele verankering van Europa in het reguliere
werk binnen alle diensten.
Het hierboven geschetste project duurt van 1 oktober 2005 tot 1 juli 2006. De kosten hiervoor,
bestaande uit de projectkosten voor de realisatie van een symposium en een werkbezoek, het
uitvoeren van projecttoetsen en presentaties, geraamd op € 79.000 (inclusief formatie).
Voorlopige inschatting van de kosten:
Mini-symposium
€ 10.000
Werkbezoek
€ 5.000
Personele lasten2
€ 39.000
Advieskosten
€ 20.000
Bureaukosten
€ 2.500
Onvoorzien
€ 2.500
Totaal (voorlopig)
€ 79.000
2
Bij de berekening is het interne verrekentarief gehanteerd.
De personele lasten zijn gebaseerd op de volgende verdeling:
 Ronald Stokkel:
20 uur per week (± € 32.500);
 Kees Paalvast
4 uur per week (± € 6.500).
Het gaat hier om de incidentele kosten voor het project ‘Europa Lokaliseren’. Hiervan zijn de
personele lasten van Kees Paalvast gedekt binnen de formatie van de Concernstaf. Voor de
overige kosten (€ 72.500,--) zal incidenteel dekking moeten komen. Aangezien het om
incidentele kosten gaat en het een gemeentebreed project is, heeft het College incidentele
dekking ter beschikking gesteld bij de begrotingswijziging in het voorstel van de
Programmarapportage 2005.
INTERVIEWS


















M. Altunbas, Europese Zaken, OBR Rotterdam
P.A.W. van den Berg, Academic Affairs, Universiteit Leiden
F. van Bork, Hoofd Bureau Internationale Zaken gemeente Den Haag
H. Buijing, Wethouder WOWZ
H. Draaisma, provincie Zuid Holland, European Spatial Planner, ReUrBa2
K. de Haan, VROM, accountmanager Leidse Regio / Duin- en Bollenstreek
F. Hilterman, European Affairs, VNG
R.D. Kukenheim, Directeur Onderzoek LUMC
P. de Meij, Districtschef Politie Hollands Midden
C.S.M. Meyer, Sectorhoofd Stadsontwikkeling Dienst Bouwen en Wonen
R.A.A. de Rooij, Gemeenteraadslid VVD Leiden
R. Schim van der Loeff, vertegenwoordiger provincie Zuid Holland in Brussel
J. Terpstra, The Dutch Urban Expert Centre
H. Thoolen, Hoofd afdeling Projectmanagement gemeente Breda, Project Water in Historic
City Centres
J. Ton, Adviseur Europese Onderzoekssubsidies LUMC
J. Verschoor, provincie Zuid Holland, voormalig projectleider Artery
P.I.M. v.d. Wijngaart, gemeentesecretaris
A. Wissink, Directeur Europa Decentraal
LITERATUUR












De provincie Zuid Holland Europaproof, provincie Zuid Holland
Europa gelokaliseerd, VNG
Europese subsidie voor Nederlandse steden via internationale samenwerkingsverbanden,
Bureau Stedelijke Planning B.V.
Het einde van Europa, I. v.d. Linde en N. Segers
Hoe werkt de Europese Unie?, EU-publicatie
In Europa, G. Mak
Nederlands EU-voorzitterschap 2004, Comité van de Regio’s
Partnerschap voor structuurversterking, Positionpaper IPO en VNG
Realiseren van ambities, provincie Zuid Holland
REGwijzeR 2004, Raad der Europese Gemeenten en Regio’s
Tussen Basisbestuur en Bovenbestuur, ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
Utrecht, een regio van Europa, Urban Unlimited
COLOFON
Tekst
Ronald Stokkel, Dienst Bouwen en Wonen
In samenwerking met
Kees Paalvast, Concernstaf, Strategie & Beleid
Pieter v.d. Heijde en Eric Hoppenbrouwer Bureau Stedelijke
Planning B.V.
Aad van Reeken Bureau Wonen provincie Zuid Holland
Download