reflectietekst

advertisement
“De Avonden” (04.03.’09): “De mensen én de winst: De staat als belegger in het
algemeen belang?”
(versie: 25.02.09)
We zijn zo stilaan wel gewend aan het liberale marktmodel en haar implicaties. Centraal in dit model
staat de taakverdeling tussen markt en staat. De markt wordt gedreven door zichzelf regulerende
mechanismen die de gedecentraliseerde handelingen van individuen en gegroepeerde privé-initiatieven
coördineren. Van de staat wordt primair verwacht dat ze een maatschappelijk kader onderhoudt
waarbinnen de regels van de vrije markt worden nageleefd en inbreuken worden gesanctioneerd. Dit
basale onderscheid is in de praktijk vaak veel minder diep dan in de theorie en overheden zullen
bijgevolg vaak optreden om economische activiteiten te controleren, te corrigeren, of om er in te
investeren. Desondanks blijft de traditionele taakverdeling principieel gehandhaafd. De afgelopen twee
decennia was er onder de noemer van het neoliberalisme zelfs sprake van een terugkeer naar een meer
‘zuivere’ liberale markteconomie met minder overheidsinmenging in economische activiteiten.
De huidige financiële crisis lijkt deze tendens een halt toe te roepen. Zo gaan er stemmen op om de
invloed van de markt te beperken en de activiteiten van markten strikter te reguleren.
In de eerste plaats wordt daarbij geijverd voor meer controle op het functioneren van de diverse
markten en voor een restrictievere regulering in bepaalde takken van de economie.
Een tweede exemplarische voorstel was het pleidooi van de Franse president Nicolas Sarkozy voor de
uitbouw van zogenaamde strategische ‘sovereign wealth funds’ in Europa. Hierbij zouden overheden
grote budgetten vrijmaken om strategische belangen te verwerven in belangrijke Europese industrieën.
Hierdoor zou men enerzijds kunnen voorkomen dat de risico’s waaraan deze bedrijven zich blootstellen
beter gecontroleerd kunnen worden en kan men anderzijds ook vermijden dat men strategisch
belangrijke economische activiteiten in economisch zwakkere tijden verliest aan niet-Europese
investeerders.
Hoewel het niet mijn primaire doel is om me normatief uit te laten over deze zaken, sta ik eerder
terughoudend tegenover te brede implementatie van dergelijke vormen van staatsinterventie. Enig
politiek realisme doet echter vermoeden dat als de huidige economische crisis al substantiële
consequenties zal hebben voor het politieke beleid, dit soort maatregelen de boventoon zullen voeren.
In wat volgt zal ik trachten aan te tonen dat er andere vormen van “overheidsactivisme” mogelijk en
wenselijk zijn die bovendien niet steunen op een beperking of verstoring van de markt. Ik denk daarbij
voornamelijk aan een vorm van marktparticipatie door de overheid als onderdeel van het globale sociaal
beleid. De staat zou hierbij fungeren als “sociaal geëngageerde belegger”, of “belegger in het algemeen
belang”. Concreet houdt mijn voorstel in dat de staat de traditionele liberale taakverdeling doorbreekt
en zelf - of via onafhankelijk opgerichte instanties naar voorbeeld van de wealth funds - voor grote
bedragen participaties aangaat in bedrijven of fondsen. Hierbij is het niet hoofdzakelijk de bedoeling om
controle uit te oefenen of de strategische belangen van een land veilig te stellen, maar om geheel
conform de marktlogica te streven naar het genereren van winst. In tegenstelling tot de klassieke
dogma’s gaat het hier echter niet om winst voor private aandeelhouders, maar voor de gemeenschap
als geheel. Daarnaast moet het begrip ‘winst’ hier niet noodzakelijk in puur financiële termen
1
geïnterpreteerd worden, maar moet ze een bredere invulling krijgen. Zo creëert men een “community
fund”, een investeringsfonds voor de hele gemeenschap. Het is mijn overtuiging dat een dergelijk beleid
een interessant en effectief beleidsinstrument kan zijn dat de sociale rechtvaardigheid in een
gemeenschap kan vergroten zonder de werking van de markt te beperken of te ontwrichten.
We verkiezen een samenleving met een vrije markteconomie als economisch systeem met volle kennis
van de voor- en nadelen. Het vrije marktmodel is eenvoudig en efficiënt, creëert welvaart, is in grote
mate zelfregulerend en wordt tot op zekere hoogte als eerlijk beschouwd. Aan de andere kant zijn er
uiteraard ook een heel aantal problemen, zoals de winstdeling, externaliteiten en marktfalingen, etc.
Kennis moet echter niet leiden tot berusting. We moeten als samenleving antwoorden bieden voor deze
negatieve aspecten en gevolgen van de markteconomie.
Een eerste – en meest conventionele – antwoord op deze nadelen is het beperken van de marktwerking.
Dit kan door het onttrekken van bepaalde activiteiten aan de markt en ze centraal te organiseren, of het
reglementeren andere activiteiten. Deze opties zijn noodzakelijk en hebben hun waarde reeds bewezen,
maar we mogen niet blind zijn voor de consequenties van dergelijke maatregelen, zoals de beperking
van individuele vrijheid en eigendomsrechten, alsook de impact van taxatie en interventie op het
functioneren van markten. Een tweede mogelijkheid is dan ook om de marktwerking niet te beperken
maar net de voordelen van de markt te gebruiken om eventuele nadelen op te vangen. Mijn voorstel ligt
in de lijn van de tweede piste.
Hiermee is echter nog geen antwoord geboden op de vragen waarom de implementatie van het voorstel
ten bate zal zijn van een meer sociaal rechtvaardige samenleving en hoe dit concreet zou moeten
gebeuren.
Allereerst leeft bij velen de overtuiging dat de huidige verdeling van welvaart binnen onze samenleving
onrechtvaardig is. De markt zorgt er met andere woorden niet steeds voor dat iedereen kan beschikken
over een rechtvaardig deel van de maatschappelijke middelen.
Bovendien heeft een wijdverbreide toepassing van een vrije marktsysteem implicaties voor de kansen
van mensen. Enerzijds is de markt een broedplaats van kansen en mogelijkheden voor individuen.
Anderzijds blijken deze kansen niet voor iedereen gelijk te zijn. Dit kan het geval zijn omdat ze niet
beschikken over de juiste talenten of fysieke en mentale eigenschappen om de voordelen van de markt
te benutten. Daarnaast heeft niet iedereen de vrijheid en de mogelijkheid om zijn/haar talenten naar
behoren te ontwikkelen. Bovendien is er een grote groep van mensen die wel over de capaciteiten
beschikken om in een marktgedreven samenleving te functioneren, maar die in een dergelijk kader niet
goed kunnen gedijen en zich liever zouden ontplooien op manieren die niet in lijn liggen met de logica
van de markt. De keuze voor een marktsysteem is een maatschappelijke keuze die een grote mate van
legitimiteit geniet zolang er een breed maatschappelijk draagvlak voor bestaat. Desondanks lijkt het
aangewezen om een ‘succesvol leven’ niet volledig afhankelijk te maken van ‘marketable talents’ of
‘market-oriënted ambitions’. Dit kan door mensen meer onafhankelijkheid te bieden en door ruimte te
creëren voor het uitbouwen van levenssferen die vrij zijn van de marktlogica.
Ten slotte kan men argumenteren dat ons huidige economisch systeem verder bouwt op structuren en
grondstoffen die gedurende vele generaties geaccumuleerd zijn, reikende van kennis en know-how tot
technologie, infrastructuren en materiële grondstoffen. Hoewel men kan verdedigen dat deze erfenis
2
aan iedereen gelijk toekomt, blijkt ze in de praktijk disproportioneel tot voordeel te zijn van bepaalde
groepen van geprivilegieerde marktactoren.
Marktparticipatie van overheden kan op veel verschillende manieren plaatsvinden en opent een breed
gamma van mogelijkheden voor het nemen van nieuwe stappen in sociaal beleid.
Een eerste mogelijkheid sluit aan bij meer traditioneel beleid en steunt op de gedachte dat de
gevestigde economie enkele aanpassingen en innovaties (bewust of onbewust) tegenwerkt. Hierdoor
kan de ontwikkeling van wenselijke transformaties bemoeilijkt worden. Om nieuwe activiteiten een
stabiele plaats op de markt te voorzien is vaak een bijkomende externe impuls nodig. Dit kan (en
gebeurt in de praktijk veelal) via een stimulerend beleid, maar kan ook via directe participatie gebeuren.
De meest voor de hand liggende voorbeelden zijn hier de Groene Economie en de Fair Trade sector.
Deze investeringen kunnen maatschappelijk zeer positieve gevolgen hebben, maar de leden van een
samenleving ervaren deze voordelen slechts op een erg indirecte manier. Een tweede alternatief met
meer directe impact gaat uit van investeringen en participaties in takken van de meer traditionele
economie. Hierbij is het niet primair de bedoeling om sociaal wenselijke bedrijven en sectoren te
ondersteunen, maar om de winsten die men genereert aan te wenden voor maatschappelijk relevante
projecten. Dit kan gaan over sociale zekerheid, infrastructuur of andere publieke goederen. Vanuit het
oogpunt van een gelijke kansenbeleid lijken vooral een ondersteuning van de gezondheidszorg en het
onderwijs interessant (Ik verwijs hierbij naar het idee van de ‘Baby Bonds’ in het V.K.), al geldt dit
waarschijnlijk meer voor Angelsaksische landen dan voor West-Europese welvaartsstaten zoals België.
Voor deze landen lijkt een versterking van het pensioensysteem een interessantere optie (cf. het Noorse
Statens Pensjonsfond – het voormalige Oljefondet).
De derde en meest directe piste zou zijn om (een deel van) de winsten uit de gemeenschapsparticipaties
direct uit te keren aan individuen, in de vorm van belastingsverlagingen, of een aanvullend inkomen. Bij
voorkeur wordt de bij het uitkeren van de winst of het berekenen van de belastingsvoordelen gebruik
gemaakt van een verdeelsleutel die in het voordeel is van de minderbedeelden. Kiezen voor een
belastingkorting heeft als voordeel dat individuen een hoger beschikbaar inkomen overhouden en dat
de staat een tweede inkomstenbron kan aanwenden voor de financiering van haar activiteiten naast het
innen van belastingen. Nadeel is wel dat de lagere sociale klassen grotendeels uit de boot dreigen te
vallen aangezien ze reeds weinig belastingen betalen of er van vrijgesteld zijn.
Dit kan een argument zijn om te opteren voor een directe uitkering van de winsten in de vorm van een
basisinkomen. Hierdoor komt het geld direct bij de mensen terecht, is het eenvoudiger om te
verzekeren dat iedereen ingesloten wordt in het systeem en kan men een eenvoudigere verdeelsleutel
toepassen. Daarnaast heeft deze optie als groot voordeel dat een gedeelte van het inkomen van
individuen weliswaar nog steeds afhankelijk is van de markt, maar niet langer volledig afhankelijk is van
de eigen positie op – of participatie aan – de markt. Dit zal waarschijnlijk aanvankelijk een erg beperkt
bedrag zijn, maar kan geleidelijk uitgroeien tot een meer aanzienlijke som.
Er zijn natuurlijk veel praktische, maar ook fundamentele bedenkingen met betrekking tot
marktparticipatie van overheden. Zo rijzen er ondermeer vragen naar de neutraliteit van de staat en –
ermee verwant – de mogelijkheid van belangenvermenging en concurrentievervalsing. Daarnaast kan
men zich terecht afvragen of een overheid zich probleemloos het geld van individuen kan toe-eigenen
3
om er vervolgens bepaalde risico’s mee te nemen. Dit roept naast fundamentele kwesties van
individuele vrijheid en eigendomsrechten ook meer praktische vragen op met betrekking tot het
vertrouwen van burgers in de overheid en de initiële financiering van een dergelijk grootschalig project.
Bovendien kan men ervan uitgaan dat de kosten op korte termijn weliswaar groot zijn en dat de meeste
baten pas op lange termijn verwacht kunnen worden. Valt zo’n uitgave dan überhaupt wel te
verantwoorden wanneer er vandaag reeds grote noden zijn?
Elk van deze bedenkingen is gebaat bij een uitgebreide discussie. Ik beperk mij hier tot een
terugkoppeling naar de huidige economische crisis en het aanstippen van enkele belangrijke redenen
waarom de huidige economische context wellicht een uitgesproken en unieke kans is om een basis te
leggen voor de hierboven beschreven voorstellen. In deze bemerkingen zitten echter meteen ook een
aantal reacties ten aanzien van verschillende van de kritieken vervat.
In het huidige economische klimaat, waar overheden overal ter wereld gigantische bedragen ter
beschikking stellen om het economische systeem in haar geheel en noodlijdende bedrijven en sectoren
in het bijzonder overeind te houden, wordt het probleem van de financiering voor een deel reeds
beantwoord. De meeste overheden hebben grote sommen geld weten te vinden om de noodingrepen
die economisch noodzakelijk waren, uit te voeren. Aangezien er geen sprake is van strikte
‘liefdadigheid’, maar van noodzakelijkheid staat bovendien niets een gepaste compensatie voor deze
financiële inspanning van de gemeenschap in de weg. Van daaruit vergt het slechts één bijkomende stap
om de tijdelijke engagementen die thans worden aangegaan te vervangen door langdurige participaties
binnen een formeel kader, losgekoppeld van de huidige crisissituatie.
Indien gewenst kan men bovendien het draagvlak voor deze strategie op basis van pragmatische of puur
opportunistische gronden proberen te vergroten door het voorstel te koppelen aan de eerdergenoemde
pleidooien voor meer regulering en/of de uitbouw van strategische ‘sovereign wealth funds’.
Ten slotte kunnen overheden in deze context bij uitstek bewijzen dat zij een antwoord kunnen bieden
op het dalend vertrouwen in economische instellingen door zelf op een verantwoordelijke wijze om te
gaan met publieke middelen, ook wanneer zij zich in de risicovolle arena van de markt begeven.
4
Download