Berekeningen met sinus, cosinus en tangens sin A = overstaande rechthoekszijde : schuine zijde cos A = aanliggende rechthoekszijde : schuine zijde tan A = overstaande rechthoekszijde : aanliggende rechthoekszijde SOS/CAS/TOA 2.1 voorbeeld 1 Bereken AB vanuit hoek A kijken tan A = BC : AB tan 19° = 5 : AB tan 19° 1 C 5 5 19° AB A AB = 5 × 1 : tan 19° AB = 14,5 cm ? B voorbeeld 2 Bereken C vanuit hoek C kijken sin C = AB : AC C sin C = 9 : 11 11 C = 55° A 9 B Driehoek hoogte loodrecht op zijde C voorbeeld 1 oppervlakte driehoek = zijde × hoogte : 2 of ½ × zijde × hoogte 5 A ∟ O(∆ABC) = zijde × hoogte : 2 =4×5:2 = 10 cm² hoogte tekenen 4 B 2.1 voorbeeld 2 oppervlakte driehoek = zijde × hoogte : 2 of ½ × zijde × hoogte O(∆ABC) = zijde × hoogte : 2 C 3 =4×3:2 = 6 cm² ∟ A Hoogte ligt buiten de driehoek. 4 B Indien nodig de zijde verlengen om de hoogte te kunnen tekenen. Parallellogram = rechthoek ? JA voorbeeld 3 O(ABCD) = zijde × hoogte =4×3 = 12 cm² D C 3 ∟ A 4 B Cirkel voorbeeld 2 Een geit staat in een weiland aan een stuk touw van 4 meter, Op hoeveel m2 kan de geit niet komen? In het gele gebied dus : 12 O(rechth) – O(cirkel) = O(geel) O(rechth) = 20 × 12 = 240 m² O(cirkel) = π × 4² = 50,27 m² O(geel) = 240 – 50,27 = = 189,73 m² 2.1 voorbeeld 5 O(alles) = O(rechthoek) + O(driehoek) = (4×6)+(4×2:2)= 28 cm² hulplijn 2 8 6 4 Opgave 8 Een trapezium is een vierhoek waarvan 2 zijden evenwijdig lopen Trapezium O(trapezium) = ½( a + b )h b D C h A B a b a+b Van ieder trapezium kun je een parallellogram maken 2.1 Opgave 5a Maak er eerst een rechthoek van O(rechthoek) = 3 × 4 = 12 O(driehoek) = O(rechthoek) – O(1) – O(2) – O(3) = 12 – (3 × 2 : 2) – (1 × 4 : 2) – (3 × 1 : 2) = 12 – 3 – 2 – 1,5 = 5,5 cm² 2 1 3 opgave 5c Maak er eerst een rechthoek van Er blijft dan een rechthoek en een halve cirkel over O(rechthoek) = 3 × 2 = 6 O(halve cirkel) = ½ ( π × r²) = ½ ( π × 1²) = ½π O(figuur) = 6 + ½π ≈ 7,57 cm² = 757 mm² Veelhoeken E D opgave 10 a 360° : 6 = 60° b AM = BM AMB = 60° dus ∆ABM is gelijkzijdig S.v.P. om MN te berekenen O(∆ABM) = ½ · 4 · √12 ≈ 6,93 c O(ABCDEF) = 6 · O(∆ABM) = 6 · 6,93 ≈ 41,6 . M F 4 A zijde C 4 N 4 B kwadraat AN = 2 MN = ?√12 4 … 12 AM = 4 16 MN = √12 + opgave 11 a Teken de hoogtelijn CD b Bereken CD in ∆ADC sin 70° CD 1 5 CD = 5 · sin 70° : 1 CD ≈ 4,70 O(∆ABC) = ½ · AB · CD = ½ · 8 · 4,70 ≈ 18,8 c in ∆ADC sin A CD 1 b CD = b · sin A O(∆ABC) = ½ · AB · CD = ½ · c · b sin A = ½bcsin A D zijde tegenover A is a zijde tegenover B is b zijde tegenover C is c Opgave 16 De uitslag van een lichaam is een vlak figuur die je krijgt als je het lichaam openknipt. kubus 2.2 Prisma Een prisma is een ruimtelijk figuur waarvan 2 vlakken evenwijdig lopen EN even groot zijn. Inhoud (prisma) = G x h Grondvlak kan van alles zijn. 2.2 Piramide Een piramide is een lichaam waarvan alle hoekpunten op één na in één vlak liggen, dat ene hoekpunt heet de top. De andere hoekpunten liggen in het grondvlak. Inhoud (piramide) = G x h : 3 2.2 Cilinder cilinder = prisma !! ook een cilinder heeft 2 vlakken die even groot en evenwijdig lopen I(cilinder) = G × h G = cirkel G = π × r² I(cilinder) = π × r² × h 2.2 Kegel Inhoud (kegel) = G x h : 3 = π × r² x h : 3 2.2 opgave 25 afstand AT is 6 – 1 = 5 m. op AT 4 keer dus per keer 5 : 4 = 1,25 m. d(mast) = 9 cm. r(mast) = 4,5 cm. omtrek = 2 · π · 4,5 = 9π voor 1 winding krijg je lengte(1 winding) bereken je met de S.v.P. lengte(1 winding) = √(125² + 9π²) lengte(1 winding) ≈ 128,16 cm. lengte(vlaggentouw) = 4 · 128,16 ≈ 513 cm. 125 cm 5m 9π cm Cilinder Ocilinder = Ocilindermantel + 2 · Ogrondvlak Ocilinder = 2πr · h + 2 · πr² 2.3 Kegel Okegel = Okegelmantel + Ogrondvlak Okegel = πrR + πr² 2.3 Bol O(bol) = 4πr² ● r 2.3 Herhaling gelijkvormigheid snavelfiguur ∆ABC ~ ∆DBE zandloperfiguur ∆KLM ~ ∆ONM A = D B = B C = E C E K L K = O L = N M = M B M D A AB DB N BC BE AC DE KL ON LM NM O KM OM Bereken de oppervlakte van een afgeknotte cilinder opgave 34 Ocilinder = Ocilindermantel + 2 · Ogrondvlak Ocilinder = 2πr · h + 2 · πr² O(mantel hele cilinder) = 2π · 12 · 20 O(mantel hele cilinder) ≈ 1508 cm² O(mantel halve cilinder) = ½ · 1508 O(mantel halve cilinder) = 754 cm² we maken er eerst een hele cilinder van 2.3 Bereken de oppervlakte van een afgeknotte kegel opgave 43a bereken NT stel NT = x dan is MT = 6 + x snavelfiguur ∆NBT ~ ∆MAT N=M B=A T=T NT x NB 2 BT x+6 MT MA 5 AT 5x = 2(x + 6) 5x = 2x + 12 3x = 12 x=4 NT = 4 T x N 2 B 6 M 5 A T opgave 43b Van de kegel met top T en straal grondcirkel MA. Okegelmantel = πrR met r = MA = 5 en R = AT R bereken je m.b.v. St.v.Pyth. Okegelmantel = π · 5 · √125 ≈ 175,62 x4 N B 2 R 6 M A 5 zijde kwadraat AM = 5 MT = 10 25 100 R 125 = ? R = √125 + T opgave 43c Van de kegel met top T en straal grondcirkel NB. Okegelmantel = πrR met r = NB = 2 en R = BT R bereken je m.b.v. St.v.Pyth. Okegelmantel = π · 2 · √20 ≈ 28,10 Dus de oppervlakte van de mantel van de afgeknotte kegel is 175,62 – 28,10 = 147,52 x4 R N B 2 6 M A 5 opgave 33d Oafgeknotte kegel = π · 5² + π · 2² + 147,52 Oafgeknotte kegel ≈ 238,63 zijde kwadraat NB = 2 NT = 4 4 16 R 20 = ? R = √20 + Cilinder Icilinder = G · h Icilinder = πr²h Kegel Ikegel = ⅓ G · h Ikegel = ⅓ πr²h Bol Ibol = 1⅓ π r³ prisma opgave 54a Iprisma = G · h G = ∆ABC O(∆ABC) = ½bh CM berekenen mbv St.v.Pyth. G = ½ · AB · CM h = AD I(ABC DEF) = ½ · 6 · 5,196 · 8 I(ABC DEF) ≈ 124,7 C 6 6 A 3 zijde 6 M B 3 kwadraat AM = 3 CM = ? 9 … 27 AC = 6 36 CM = √27 ≈ 5,196 + grondvlak is een gelijkzijdige driehoek opgave 60 straal cilinder = r dan is de hoogte van de cilinder en de kegel 2r Ikegel = ⅓ πr²h Ikegel = ⅓ πr² · 2r Ikegel = ⅔ π r³ Ibol = 1⅓ π r³ Icilinder = πr² · 2r Icilinder = 2 π r³ dus Ikegel : Ibol : Icilinder = ⅔ π r³ : 1⅓ π r³ : 2 π r³ = ⅔ : 1⅓ : 2 = 2 : 4 : 6 = 1 : 2 : 3 r 2r : π r³ × 3 : 2 opgave 63 De emmer heeft de vorm van een afgeknotte kegel. ∆CDT ~ ∆ABT x DT x+25 BT 10 CD 15 AB CT C = A D = B T = T 15 A B AT 15x = 10(x + 25) 15x = 10x + 250 5x = 250 x = 50 DT = 50 I(emmer) = (⅓ π · 15² · 75 ) – (⅓ π · 10² · 50 ) I(emmer) ≈ 12435 cm³≈ 12,4 liter 25 C1 0 10 D x 50 T opgave 14 oud boek sin PMR = 2½ : 4 PMR ≈ 38,68° dus PMQ ≈ 77,36° sin PNR = 2½ : 6 PNR ≈ 24,62° dus PNQ ≈ 49,25° P 6 4 M . ▪ ▪ 4 2½ R 5 ● ● . N 2½ 6 Q O(gebied) = O(sector PMQ) – O(∆PQM) + O(sector PNQ) – O(∆PQN) =(77,36:360 · π · 4²) – (½ · 4 · 4 · sin77,36°) + (49,25:360 · π · 6²) – (½ · 6 · 6 · sin49,25°) ≈ 4,83