Advies archeologisch proefsleuvenonderzoek Garenmarkt

advertisement
Advies archeologisch proefsleuvenonderzoek Garenmarkt
Unit Monumenten & Archeologie
11 juni 2010
Inleiding
In november 2009 is door RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend
veldonderzoek middels boringen uitgevoerd op het plein van de Garenmarkt. Bij dit
onderzoek zijn meerdere aanwijzingen gevonden dat er in de bodem archeologische resten
aanwezig zijn.
Bij de herinrichting van het plein gaan deze archeologische resten onvermijdelijk verloren. Het
bouwplan voorziet immers in een parkeerkelder van één of meer bouwlagen waardoor
behoud in situ niet mogelijk is.
Het project bevindt zich momenteel in een fase waarin een keuze gemaakt moet worden
tussen verschillende varianten. Hierbij moeten de kosten van alle aspecten van het bouwplan,
inclusief die van archeologisch onderzoek, in beeld gebracht worden. Op basis van het
onderzoek dat tot nu toe is uitgevoerd is dit niet mogelijk. Er is meer informatie nodig over de
aard, diepte en complexiteit van de aanwezige archeologische resten. Een
proefsleuvenonderzoek is hiervoor de meest geschikte onderzoeksstrategie.
Historisch grondgebruik
Het plangebied bevindt zich op een locatie die op de Archeologische Waardenkaart van
Leiden aangeduid is als een gebied waarvoor gedeeltelijk een Waarde archeologie 2 geldt
(gebieden met een archeologische waarde) en gedeeltelijk een Waarde archeologie 4
(gebieden met een hoge archeologische verwachting).1
Het totale plangebied omvat een oppervlak van ca. 13.500 m2. Het plein, waarop dit advies
betrekking heeft, beslaat een oppervlakte van ca. 3300 m 2.
Het gebied waarin de Garenmarkt zich bevindt, behoorde in de middeleeuwen tot de
Pietershoeve. Dit gebied werd ontgonnen vóór de stadsuitleg van 1386. Al vroeg werd het
gebied tot raamland bestemd. Deze raamlanden werden gebruikt voor de lakenproductie.
Lakens werden op raamwerken gespannen om op te rekken en te drogen. De raamlanden
waren erg lucratief, zelfs zo erg dat een gedeelte van de stadsmuur werd afgebroken om de
raamlanden uit te breiden. Toen in 1482 vanwege veiligheidsredenen besloten werd om de
stadsmuur weer te herstellen, werden de muurtorens “Oostenrijck” en “Bourgondië”
gebouwd.2
De Garenmarkt werd met de oudste benaming – omstreeks 1398 – als “Molengracht”
aangeduid. Het gedeelte – het plangebied – ten noorden van de huidige Raamsteeg werd na
1475 gedempt toen het land als bouwgrond werd uitgegeven. In 1516 werd het plan
geopperd om een toren te bouwen met een werkklok – de Raamtoren. De gracht werd in die
periode “Raamkloksgracht” genoemd. De Oosterse kooplieden (leden van de verbonden
Hanze-steden) hadden een huis gebouwd aan het gedempte stuk van de Raamkloksgracht.
De gedempte gracht (het plangebied) kreeg daarmee de naam Oosterlingplaats. In 1632
werd de garenmarkt verplaatst van de Breestraat naar de Oosterlingplaats. Zo ontstond de
naam “Garenmarkt”. Het deel van de gracht dat ten zuiden van de huidige Raamsteeg lag,
werd in 1595 gedempt toen de raamlanden ter bebouwing werden uitgegeven. 3
Tijdens de ontploffing van het kruitschip aan de Steenschuur in 1807 zijn huizen aan de
Garenmarkt beschadigd geraakt. De huizen in het plangebied zijn waarschijnlijk grotendeels
gespaard. Tot in de jaren 1960 hebben diverse gebouwen op het plangebied gestaan. Dit
waren aanvankelijk woonhuizen (vanaf 1475) met kleine bedrijfjes. Omstreeks 1840 werd er
1
Hessing, W.A.M., C. Sueur, 2004: Archeologische waarden en verwachtingen op het grondgebied van
Leiden, inventarisatie, kaarten en vertaling naar het ruimtelijk beleid, Amersfoort (Vestigia-rapport V120).
2
Oerle, H.A. van, 1975: Leiden binnen en buiten de stadsvesten. De geschiedenis van de
stedenbouwkundige ontwikkeling binnen het Leidse rechtsgebied tot aan het einde van de Gouden eeuw,
Leiden, p. 32-33, 196-197.
3
Oerle, H.A. van, 1975: p. 192, 196-197, kaart 2, 14, 15 & 25.
een fabriek voor wolbewerking en wolspinnerij gevestigd, die enkele huizen annexeerde voor
bedrijfsruimte. In 1969 zijn alle gebouwen op het plein Garenmarkt gesloopt.4
Bij de stadsuitleg van 1386 werd een gracht aangelegd direct ten noorden van de huidige
Garenmarkt. Deze gracht werd al voor 1400 de Levendaalsgracht genoemd. Later
veranderde dit in Levendaal.5 In 1659 kreeg deze gracht stenen walmuren. Het stuk van het
Levendaal dat aan het plangebied grensde werd in 1965 gedempt.6
Resultaten booronderzoek7
Tijdens het booronderzoek zijn verspreid over het plangebied 10 boringen gezet. Daarnaast is
de informatie van enkele milieukundige boringen gebruikt om een beeld te krijgen van de
mate van verstoring van het plangebied.
De bodemopbouw ziet er als volgt uit (van boven naar onder, gemiddelde dieptes):
Maaiveld: ca. 0,7 m +NAP
o 0 tot 0,1 m –Mv (tegel)
o 0,1 – 0,3 m –Mv (opgebracht bouwzand)
o 0,3 – 0,7 m –Mv (puin- en mortellaag LMEB-NT)
o 0,7 – 0,9 m –Mv (cultuurlaag LMEB –NT)
o 0,9 – 1,6 m –Mv sterk siltige klei met vele dunne zandlaagjes en ijzervlekken
(oeverafzettingen, Formatie van Echteld)
o 1,6 tot 3,8 m –Mv klei met dunne zand-/siltlaagjes en plantenresten (laagpaaket van
Walcheren, estuariene afzettingen)
o 3,8 tot 4,0 m –Mv: alleen in de zuidelijke helft van het plangebied: zand
(geulafzettingen, laagpakket van Walcheren).
Boringen die afwijken van dit beeld zijn de volgende:
Boring 1: verstoord tot 4 m –Mv.
Boring 8: veenlaag op 1,8 m tot 2,0 m –Mv.
Boring 10: met puin gedempte sloot/gracht tot 3,5 m –Mv (NTA-B).
Archeologische resten bevinden zich doorgaans in de lagen tussen 30 en 90 cm – maaiveld.
Uitzonderingen zijn:
Boring 3: hier zijn tussen 160 en 180 cm –MV fosfaat en puinresten aangetroffen.
Boring 5: hier zijn veel indicatoren aangetroffen op een diepte tussen 70 en 160 cm –MV.
Boring 7: indicatoren in een ophogingspakket tussen 80 en 150 cm –MV.
Boring 8: twee fragmenten kogelpotaardewerk op een diepte van 100 cm –MV en één
fragment bouwpuin op een diepte van 160-180 cm. Dit fragment is als mogelijk Romeins
beschreven.
Archeologische verwachting
o In het plangebied kunnen resten aanwezig zijn van bebouwing en erfstructuren vanaf
1475.
o In boring 10 is de vulling van een gracht of greppel aangetroffen. Mogelijk zijn hiervan
meerdere voorbeelden aanwezig binnen het plangebied.
o In latere eeuwen is er sprake van meerdere fabrieksterreinen. Het is onduidelijk of
deze jongere bebouwing gebruik heeft gemaakt van oudere funderingen of dat de
oorspronkelijke bebouwing hiervoor volledig verwijderd is. Ervaring elders in de stad
heeft uitgewezen dat men doorgans gebruik maakte van bestaande funderingen.
Naar verwachting is – ondanks het voorkomen van grotere fabrieken op het terrein –
de ondergrond nog grotendeels intact.
4
Maanen, R.C.J. van, 2004: Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad, Deel 3, p. 25.;
www.leidenarchief.nl
5
Maanen, R.C.J. van, 2002 (deel 1): p. 46.
6
Oerle, H.A. van, 1975: p. 373;
www.leidenarchief.nl
7 Jordanov, M., 2009: Garenmarkt te Leiden, gemeente Leiden; archeologisch vooronderzoek: een
inventariserend veldonderzoek, Raap-notitie 3321,
o
o
Aan de noordzijde kunnen de kades van het Levendaal nog aanwezig zijn. Gezien
het feit dat deze waterloop pas in 1965 gedempt is, zal de opvulling van deze gracht
weinig tot geen cultuurhistorische waarde hebben. De diepere, oorspronkelijke
sliblagen in de gracht en de oudere kades die mogelijk nog achter de jongste
kademuren liggen, zijn wel van waarde.
Op een dieper niveau kunnen ook oudere sporen en vondsten aanwezig zijn. Zoals
uit boring 8 blijkt is er ook sprake van kogelpotaardewerk en mogelijk zelfs Romeins
aardewerk op een diepte van 100-160 cm –MV.
Richtlijnen voor archeologisch onderzoek middels proefsleuven.
Het proefsleuvenonderzoek is erop gericht inzicht te geven in de aard, datering en met name
complexiteit van de aanwezige archeologische resten. Het doel van het onderzoek is te
komen tot een accurate waardestelling van het terrein zodat de kosten en tijd die nodig zijn
voor het behoud van de archeologische resten ex situ bepaald kunnen worden.
Relevante onderzoeksvragen voor dit terrein zijn o.a.:
o Wat is de aard, ouderdom en complexiteit van de aanwezige archeologische resten.
o Wat is de complexiteit en diepte van de archeologische stratigrafie?
o In hoeverre en waar is sprake van verstoring van de bodem?
o Zijn er op een grotere diepte oudere archeologische niveaus aanwezig? Zo ja, wat s
hiervan de datering.
Teneinde deze vragen te beantwoorden worden twee proefsleuven aangelegd op het terrein.
De eerste sleuf ligt aan de westzijde van het plein, ter plaatse van boring 2, 3 en b9.
De tweede sleuf ligt hier haaks op in de lijn van de boringen 5, 10 en 8. Boring 8 valt
waarschijnlijk te ver richting de straatzijde om in de proefsleuf te laten vallen.
De lengte van de sleuven is 30 meter en de breedte 4 meter. In totaal wordt hiermee 200 m2
blootgelegd wat overeenkomt met 7,2% van het plangebied.
De vlakken worden in ieder geval aangelegd tot een diepte van 100 cm –MV. Plaatselijk zal
moeten worden verdiept om te bepalen of hieronder nog oudere niveaus aanwezig zijn en de
complexiteit van de stratigrafie.
Toelichting werkwijze archeologisch onderzoek
Het archeologisch onderzoek begint met het opstellen van een Programma van Eisen. Daarin
wordt vastgelegd aan welke voorwaarden een onderzoek moet voldoen. Op grond van
specifieke terreinomstandigheden wordt aangegeven hoe het onderzoek zal worden
uitgevoerd, hoe de gemeente daarbij betrokken wordt en wat gedaan wordt als
oudheidkundige sporen worden aangetroffen. Teneinde te voorkomen dat een onderzoek niet
voldoet, behoeft een Programma van Eisen gemeentelijke goedkeuring. De kosten van
archeologisch onderzoek en andere noodzakelijke maatregelen zijn voor rekening van de
aanvrager.
Download