Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning Op grond van artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen ten aanzien van archeologie voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, indien hier in het bestemmingsplan een grondslag voor is opgenomen. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek en op de wijze van sloop. Een beschikking moet handhaafbaar zijn. Voorschriften bij een beschikking dienen daarom helder en eenduidig geformuleerd. De beschikking maakt niet alleen duidelijk of archeologisch onderzoek plaats moet vinden, maar ook waar en hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Dit voorkomt onduidelijkheid voor de aanvrager en vermindert het risico op een foutieve uitvoering van de werkzaamheden. In dit document worden vier mogelijke situaties geschetst die bij een aanvraag van een omgevingsvergunning kunnen spelen (zie voor een schematische weergave de bijlage). Per situatie zijn vervolgens voorbeeldvoorschriften benoemd met betrekking tot het behoud of onderzoek van archeologische waarden. Het is geen limitatieve lijst van modelvoorschriften. Vaak maken ze deel uit van een beschikking waarin ook voorschriften ten aanzien van andere onderwerpen zijn opgenomen. Als de reguliere Wabo-procedure van toepassing is, is de afhandelingstermijn van de vergunning slechts acht weken plus 1 x de mogelijkheid om de termijn met zes weken te verlengen. Bij de uitgebreide Wabo-procedure is de afhandelingstermijn van de vergunning 6 maanden plus 1 x de mogelijkheid om de termijn met zes weken te verlengen. In verband met de korte termijnen is het raadzaam om (bouw)plannen die betrekking hebben op gronden met een dubbelbestemming archeologie, voorafgaand aan het indienen van een vergunningaanvraag, met de aanvrager te bespreken in een zogenoemd vooroverleg. In dit vooroverleg wordt duidelijk of (en wat voor soort) archeologisch onderzoek vereist is. Daarnaast kan de mogelijkheid tot planaanpassing worden verkend met als doel de verstoring van het bodemarchief te beperken en daarmee ook de kosten van archeologisch onderzoek. Het vooroverleg leidt er toe dat het formele traject van vergunningverlening, en daarmee de daadwerkelijke planuitvoering, zo min mogelijk vertraging oploopt. Ook de kosten van het archeologisch onderzoek kunnen beter ingeschat en mogelijk beperkt blijven. Hieronder worden de situaties geschetst aan de hand van een casus Omgevingsvergunning bouwactiviteit (nieuwbouw op een onbebouwd terrein). De voorschriften zijn eveneens te gebruiken indien sprake is van aanlegactiviteiten. In dit geval kan ’bouw’ in de tekst vervangen worden door ‘aanleg’. Eveneens zijn deze voorschriften toepasbaar bij activiteiten die plaatsvinden in de waterbodem.1 1 In dat geval wordt de terminologie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, de KNA voor landbodems vervangen door die voor waterbodems KNA-landbodems KNA-waterbodems PVE IVO-proefsleuf of PVA IVO-overig PVE IVO-WB Opwater PVE IVO-WB Onderwater PVE Opgraven PVA Opgraven waterbodems PVE- Archeologische begeleiding beperkte verstoring PVE- Archeologische begeleiding waterbodems De KNA protocollen en specificaties voor landbodems en waterbodems staan op de website van de SIKB, http://sikb.nl/2913 1 Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning Casus: nieuwbouw op een onbebouwd terrein. Er is bij de gemeente een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit bouwen. Onderdeel van de aanvraag is een rapport waarin wordt ingegaan op de al dan niet aanwezige archeologische waarden in het plangebied waar de bouwactiviteiten zullen plaatsvinden. In het kader van de ontvankelijkheidstoets waarin de gemeente een ingediende vergunningaanvraag op compleetheid en juistheid controleert, wordt ook beoordeeld of het rapport toereikend is en de archeologische waarde van het plangebied in voldoende mate is vastgesteld. Dat levert vier verschillende mogelijkheden op: Situatie 1 Op basis van het overgelegde rapport, komt de gemeente tot de conclusie dat het voldoende aannemelijk is dat zich geen behoudenswaardige archeologische resten in de bodem bevinden. Op basis van deze conclusie kunnen de bouwwerkzaamheden zonder nadere archeologische voorschriften worden gestart. In de toelichting op de beschikking kan de vergunninghouder gewezen worden op de wettelijke meldingsplicht (artikel 53 Monumentenwet 1988): Wanneer tijdens de werkzaamheden zaken worden aangetroffen waarvan vermoed wordt dat deze een archeologische waarde hebben, dan dienen deze zo spoedig mogelijk gemeld te worden bij de gemeente. Situatie 2 Op basis van het overgelegde rapport, komt de gemeente tot de conclusie dat het aannemelijk is dat zich archeologische resten in de bodem bevinden, maar dat deze waarden in onvoldoende mate zijn vastgesteld en dat een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven of boringen noodzakelijk is. De gemeente kan daarnaast concluderen dat de vergunningaanvraag ten aanzien van het aspect archeologie onvolledig is en dat de aanvrager eerst aanvullende informatie dient te overleggen alvorens een vergunningaanvraag in behandeling wordt genomen. Daartoe wordt een hersteltermijn geboden. Bij het bepalen van de hersteltermijn dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid het benodigde veldonderzoek te verrichten. In dat geval is er voldoende tijd om het veldonderzoek uit te voeren en de af- of aanwezigheid van een behoudenswaardige vindplaats in het plangebied vast te stellen (zie situaties 1, 3 of 4). Een gemeente blijkt daar in de praktijk echter niet altijd voor te kiezen. Aangezien het veelal onmogelijk is het onderzoek op korte termijn uit te voeren en over de resultaten te beschikken voordat de gemeente een (ontwerp)besluit neemt, ontstaat een situatie dat in de beschikking op de vergunningaanvraag meerdere voorschriften opgenomen moeten worden. De gemeente beslist pas na uitvoering van het veldonderzoek welke van de overige in de beschikking genoemde voorschriften van toepassing zijn. Uit de beschikking moet duidelijk blijken dat deze keuze nog gemaakt zal worden. Dit betekent voor de vergunninghouder veel onzekerheid en houdt ook een risico in, namelijk dat pas laat in het proces duidelijk wordt of een vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving vereist is. Hiervoor moet nogmaals een Programma van Eisen opgesteld en door de gemeente goedgekeurd worden. Dat betekent meer oponthoud vanwege het archeologisch onderzoek. Afhankelijk van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek zijn drie nieuwe situaties denkbaar waaraan verschillende voorschriften verbonden zijn: Situatie 2A Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek concludeert de gemeente dat zich in de bodem geen behoudenswaardige archeologische resten bevinden. De bouwwerkzaamheden kunnen dan zonder nadere voorschriften worden gestart. In de toelichting op de beschikking kan de vergunninghouder gewezen worden op de wettelijke plicht (artikel 53 Monumentenwet 1988) om vondsten bij de gemeente te melden. De uitkomst is vergelijkbaar met situatie 1. Situatie 2B Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek concludeert de gemeente dat zich in het plangebied een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt, maar dat deze niet of 2 Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning nauwelijks door de bouwplannen wordt aangetast. Om te voorkomen dat de archeologische resten onverhoopt toch worden geraakt, worden technische maatregelen getroffen en /of worden de bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid. De uitkomst is vergelijkbaar met situatie 3. Situatie 2C Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek concludeert de gemeente dat in de bodem een behoudenswaardige archeologische vindplaats ligt die deels of volledig door de bouwwerkzaamheden wordt verstoord en voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden deels of volledig moet worden opgegraven. Als een deel van de vindplaats behouden kan blijven, worden eventueel technische maatregelen getroffen om schade aan het bodemarchief te voorkomen en/of worden de bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid om te voorkomen dat de archeologische resten onverhoopt toch worden geraakt. De uitkomst is vergelijkbaar met situatie 4. De volgende voorschriften dienen bij situatie 2 in de beschikking te worden opgenomen: Algemeen 1. De vergunninghouder dient ten minste X weken voor de aanvang van de bodemverstorende werkzaamheden, de start van de werkzaamheden bij de gemeente te melden. 2. Het is niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de gemeente af te wijken van de vergunning. 3. Een afschrift van de vergunning moet op de bouwplaats aanwezig zijn en moet op verzoek aan de toezichthouder kunnen worden getoond. Specifiek (diverse keuzemogelijkheden): 4. indien het PVE (of PVA) inventariserend onderzoek reeds door de gemeente goedgekeurd is: a. voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden wordt inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van het bijgevoegde Programma van Eisen IVOproefsleuven d.d. <…> b. voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden wordt inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van het bijgevoegde Plan van Aanpak IVO-overig d.d. <..> c. d. indien het PVE (of PVA) inventariserend onderzoek nog niet door de gemeente is goedgekeurd: voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden wordt inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen IVO-proefsleuven; voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden wordt inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van een door de gemeente goedgekeurd Plan van Aanpak IVO-overig; 5. De bevindingen van het veldonderzoek dienen binnen vier weken na afronding van het veldwerk schriftelijk aan de gemeente ter beoordeling te worden voorgelegd. Op basis hiervan neemt de gemeente een beslissing (het zogenaamde ‘selectiebesluit’) welke van de onderstaande drie nieuwe situaties (aangehaald als situatie 2A, 2B en 2C), van toepassing is en aan welke aanvullende voorschriften de vergunninghouder zich dient te houden. Situatie 2A Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek wordt door de gemeente geconcludeerd dat zich in de bodem geen behoudenswaardige archeologische resten bevinden. De bouwwerkzaamheden kunnen zonder nadere archeologische voorschriften worden gestart. 3 Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning Situatie 2B Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek wordt geconcludeerd dat zich in het plangebied een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt, maar dat deze niet of nauwelijks door de bouwplannen wordt verstoord. Om te voorkomen dat de archeologische resten onverhoopt toch worden geraakt, worden technische maatregelen getroffen en/of worden de bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid. Op basis van deze conclusie kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden (keuzemogelijkheden): 1. de werkzaamheden worden archeologisch begeleid door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen Archeologische begeleiding bij beperkte verstoring (AB-bv); 2. Ter bescherming van aanwezige archeologische resten worden voorafgaand aan en tijdens de bouwwerkzaamheden de volgende technische maatregelen getroffen: a. <het aanbrengen van rijplaten>; b. <het ophogen van het maaiveld met een grondpakket van …… cm.> c. <…..> Situatie 2C Op basis van de bevindingen van het veldonderzoek wordt geconcludeerd dat in de bodem een behoudenswaardige archeologische vindplaats ligt die deels of volledig door de bouwwerkzaamheden wordt verstoord en voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden deels of volledig moet worden opgegraven. Indien delen van de vindplaats behouden kunnen blijven, worden zo nodig technische maatregelen genomen en worden de bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid om te voorkomen dat de archeologische resten onverhoopt toch worden geraakt. Op basis van deze conclusie kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden (keuzemogelijkheden): 1. Voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden wordt een archeologisch onderzoek uitgevoerd door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen Opgraven; 2. de werkzaamheden worden archeologisch begeleid door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen Archeologische begeleiding bij beperkte verstoring (AB-bv); 3. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische resten dienen de volgende technische maatregelen te worden getroffen: a. het aanbrengen van rijplaten; b. het ophogen van het maaiveld met een grondpakket van max. 50 cm.; c. <….> Situatie 3 Op basis van het overgelegde rapport, komt de gemeente tot de conclusie dat aangetoond is dat er een behoudenswaardige archeologische vindplaats in het plangebied ligt, maar dat deze niet of nauwelijks door de bouwplannen wordt verstoord. Om te voorkomen dat de archeologische resten onverhoopt toch worden geraakt, worden technische maatregelen getroffen en/of worden de bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid. Op basis van deze conclusie kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden. Algemeen 1. De vergunninghouder dient ten minste X weken voor de aanvang van de bodemverstorende werkzaamheden, de start van de werkzaamheden bij de gemeente te melden. 2. Het is niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de gemeente af te wijken van de vergunning. 4 Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning 3. Een afschrift van de vergunning moet op de bouwplaats aanwezig zijn en moet op verzoek aan de toezichthouder kunnen worden getoond. Specifiek 4. de werkzaamheden worden archeologisch begeleid door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen Archeologische begeleiding bij beperkte verstoring (AB-bv); 5. Ter bescherming van aanwezige archeologische resten worden voorafgaand aan en tijdens de bouwwerkzaamheden de volgende technische maatregelen getroffen: a. <het aanbrengen van rijplaten>; b. <het ophogen van het maaiveld met een grondpakket van max …cm.> c. <…..> Situatie 4 Op basis van het overgelegde rapport, komt de gemeente tot de conclusie dat aangetoond is dat er een behoudenswaardige archeologische vindplaats in het plangebied ligt en dat deze deels of volledig door de bouwwerkzaamheden wordt verstoord en deels of volledig moet worden opgegraven. Indien delen van de vindplaats behouden kunnen blijven, worden zo nodig technische maatregelen getroffen en worden de bouwwerkzaamheden archeologisch begeleid om te voorkomen dat de archeologische resten onverhoopt toch worden geraakt. Op basis van deze conclusie kunnen aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden: Algemeen 1. De vergunninghouder dient ten minste X weken voor de aanvang van de bodemverstorende werkzaamheden, de start van de werkzaamheden bij de gemeente te melden. 2. Het is niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de gemeente af te wijken van de vergunning. 3. Een afschrift van de vergunning moet op de bouwplaats aanwezig zijn en moet op verzoek aan de toezichthouder kunnen worden getoond. Specifiek 4. voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden wordt een archeologisch onderzoek uitgevoerd door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van het bijgevoegde Programma van Eisen Opgraven d.d. <…>; 5. de werkzaamheden worden archeologisch begeleid door een opgravingsbevoegde organisatie (of indien bekend, de naam van de organisatie) op basis van het bijgevoegde Programma van Eisen Archeologische begeleiding bij beperkte verstoring (AB-bv); 6. Ter bescherming van aanwezige archeologische resten worden voorafgaand aan en tijdens de bouwwerkzaamheden de volgende technische maatregelen getroffen: a. <het aanbrengen van rijplaten>; b. <het ophogen van het maaiveld met een grondpakket van max …cm.> c. <…> 5 Modelvoorschriften archeologie in de omgevingsvergunning