SLAVERNIJ IN DE ROMEINSE WERELD Inleiding Hoe het groeide Tot in de 3de eeuw v.C. was de slavernij in de Romeinse samenleving een eerder marginaal fenomeen, dat beperkt bleef tot een relatief milde vorm van huisslavernij. Daar kwam pas verandering in, toen Rome tussen 225 en 150 v.C. de hele mediterrane wereld onder zijn hegemonie bracht. De vele oorlogen die in deze periode werden gevoerd, leverden grote aantallen slaven op en dat leidde tot een massale toevoer van slaven naar Romeins Italië. Voortaan maakte al wie het zich kon permitteren, op grote schaal gebruik van slavenarbeid om zijn patrimonium (voornamelijk zijn grondbezit) te laten renderen. Zo ontstond, naast de meer archaïsche vorm van huisslavernij, die wél bleef voortbestaan, nu ook een meer geavanceerde vorm van slavernij, waarbij slaven veel intensiever werden geëxploiteerd dan voorheen het geval was. Hoe werd men slaaf? Krijgsgevangenen en de burgerbevolking van overwonnen vijanden werden door de Romeinen vaak slaaf gemaakt. Ook oorlogen waarbij geen Romeinen betrokken waren, leverden slaven op, omdat de overwinnaars hun krijgsgevangenen op de Romeinse slavenmarkten brachten, waar ook de slachtoffers van razzia's en zeeroof terechtkwamen. Een andere belangrijke bron van slavernij was de verkoop of het te vondeling leggen van ongewenste kinderen. In een periode waarin anticonceptiemiddelen weinig efficiënt waren en abortus vaak voor de vrouw een fatale afloop kende, was het te vondeling leggen van een ongewenst kind een aangewezen middel om aan gezinsbeperking te doen. Ook vrijgeborenen die tot levenslange dwangarbeid waren veroordeeld, werden terzelfder tijd tot slaaf gedegradeerd. Tenslotte bestond een groot deel van het slavenbestand uit slaven die als slaaf waren geboren, omdat hun moeder reeds slavin was. Comfort- en profijtslaven Om een inzicht te verwerven in de economische betekenis van de slaven in de Romeinse samenleving is het zinvol een fundamenteel onderscheid te maken tussen comfortslaven en profijtslaven. Tot de comfortslaven behoorden alle slaven waarvan de arbeid ertoe strekte het leefcomfort van hun meester te verzekeren: lichaamsverzorging van de dominus en zijn gezin (voedselbereiding, lichaamsopschik), medische verzorging, kinderoppas, onderhoud van het patrimonium (woning, kledij, huisraad enzovoort) en allerlei diensten zoals tafelbediening, communicatie (bodes, loopjongens), vervoer (lecticarii, draagbeddragers), begeleiding (pedisequi, lijfwachten) enzovoort. Belangrijker waren, althans in de vooraanstaande huishoudingen, taken als het beheer van het patrimonium, de boekhouding en de vertrouwensfuncties (onder meer persoonlijk secretariaat). Slaven die deze functies uitoefenden, waren directe medewerkers van hun meester en zijn met de hedendaagse kaderleden of staffunctionarissen te vergelijken. Ambachtslui (pottenbakker, smid, arts) hadden als directe medewerkers slaven die met ondergeschikte of lastige deeltaken belast waren, terwijl meer bescheiden gezinnen het met één of twee slaven moesten stellen die, zoals maïtre Jacques in l'Avare (Molière), alle huishoudtaken te vervullen kregen. Al deze slaven hadden met elkaar gemeen dat zij voor het budget van hun meester een uitgavenpost betekenden zonder voor directe inkomsten te zorgen. Het gaat hier om taken die vandaag de dag worden uitgevoerd door huishoudapparaten, huispersoneel en directe medewerkers. Deze slaven stelden hun meester in staat zijn tijd en energie te besteden aan politieke en culturele activiteiten of aan ontspanning en dolce far niente, en droegen zo bij tot de kwaliteit van zijn leven. Terzelfder tijd belichaamden zij voor de omgeving de mate van welstand van hun meester. Daarom zal een welgestelde zich vaak meer slaven aanschaffen voor zijn comfort dan strikt nodig was, om zo zijn prestige op te vijzelen. De stap naar luxeslaven was dan vlug gezet. De grens tussen comfort en luxe is trouwens (ook vandaag nog) moeilijk te trekken: wat voor de ene nog comfort is, is voor een andere reeds luxe. Profijtslaven daarentegen moesten voor inkomsten zorgen. Dergelijke slaven treffen we aan in de landbouw, waar ze instaan voor de bewerking en exploitatie van het grondbezit van hun meester. Men vindt ze vooral op de marktgerichte landbouwbedrijven (villae rusticae) van grootgrondbezitters. Omdat activiteiten in handel en nijverheid sociaal niet hoog aangeschreven stonden, plaatsten veel kapitaalkrachtigen hun slaven als stromannen in deze sectoren. Verschillende formules kwamen voor. Een eerste bestond erin een slaaf als gerant (institor) in een bedrijfje (winkel, werkplaats) te plaatsen. Men kon ook aan een slaaf een kapitaal in quasi-eigendom toevertrouwen om er handel mee te drijven of een werkplaats te exploiteren. Dat startkapitaal, waarover de slaaf zelfstandig kon beschikken, (peculium) bleef strikt juridisch weliswaar eigendom van de meester, maar de facto behoorde het toe aan de slaaf en in de regel mocht hij het zelfs bij zijn vrijlating behouden. Alle winsten die hij met dat startkapitaal maakte, gingen ook deel uitmaken van dit peculium, zodat de slaaf dus voor eigen rekening werkte en derhalve sterk gemotiveerd was. Bij het overlijden van de slaaf keerde het peculium wél terug naar zijn meester. Aan een slaaf een peculium toevertrouwen kwam voor de meesterderhalve neer op-een investering op (middel)lange termijn. Een andere manier voor de meester om uit zijn slaven winst te halen bestond erin hen te verhuren. Deze formule was uiterst geschikt voor wie wél slaven bezat, maar ze niet zelf te werk kon stellen. Aannemers van grote openbare werken of mensen die tijdelijk meer werk hadden dan ze met hun vaste slavenbestand aankonden, kregen zo de mogelijkheid slaven te huren. De huur, die overeenstemde met het loon dat men voor dezelfde arbeid uitbetaalde aan vrije dagloners, werd niet aan de slaaf maar aan zijn meester uitbetaald. Een nog meer geraffineerde formule bestond erin gekwalificeerde slaven aan te kopen en ze zelf naar werkgelegenheid te laten zoeken. Een dergelijke slaaf diende dan enkel maandelijks een met zijn meester afgesproken vaste som af te dragen aan die meester. Hij moest er dan maar voor zorgen dat hij met zijn werk niet alleen deze som kon opbrengen, maar bovendien ook nog in zijn levensonderhoud kon voorzien. Meestal slaagden dergelijke slaven erin nog voldoende te sparen om zich na verloop van tijd vrij te kopen. Met de vrijkoopsom kon de meester dan een nieuwe slaaf aankopen. Zo financierde de slaaf in feite de aankoop van zijn eigen vervanger. 1.4 Juridisch statuut van de slaven Laten we eerst en vooral het wijdverbreide misverstand uit de weg ruimen dat de slaaf voor het Romeinse recht alleen maar een 'ding' en dus geen mens zou zijn. De Latijnse term 'res' waarmee de slaaf in de juridische teksten soms wordt aangeduid, betekent in deze context niet 'ding' maar wél vermogensbestanddeel. Bovendien werd de slaaf in het Romeinse recht slechts in welbepaalde omstandigheden (vooral als het om eigendomsoverdracht of beschadiging gaat) met een res gelijkgesteld. In minstens evenveel, zo niet in meer andere omstandigheden werd de slaaf geassimileerd met een persona alieni iuris en bekleedde hij in het recht eenzelfde positie als de zoon des huizes, met wie hij overigens vaak in één adem werd vermeld, omdat dezelfde regels op beiden van toepassing waren. Voor het recht was de slaaf dus een ambivalent wezen en deze ambivalentie leidde vaak tot juridische problemen. Anderzijds waren voor het Romeinse recht niet alle slaven gelijk. Zo was de juridische positie van een servus met een peculium beduidend sterker dan die van een slaaf zonder peculium en werden slaven die een vertrouwenspositie bekleedden, juridisch veel beter beschermd dan andere. Zowel in juridisch als in sociaal en in economisch opzicht vormden de slaven dus een erg heterogene bevolkingsgroep. Vaak wordt ook verwezen naar het recht op leven en dood dat de meester had over zijn slaven, om de stelling te onderbouwen dat de slaaf niet als een mens maar als vee werd beschouwd. Men verliest dan wel uit het oog dat een pater familias precies hetzelfde recht had over zijn kinderen. Bovendien werd dit theoretische recht, ook over de slaven, in de praktijk door overheidsbepalingen sterk beperkt. Ook de vaak geuite bewering dat de slaven niet mochten/konden huwen, waaruit alweer zou moeten blijken dat de Romeinen de slaven de meest menselijke rechten ontzegden, moet genuanceerd worden. Het Romeinse recht stelde enkel dat de slaven geen iustum matrimonium, dit is een echtelijke relatie met door het Romeinse recht erkende en beschermde juridische gevolgen, konden sluiten. Dat was zo, niet omdat ze slaaf waren, maar wél omdat ze geen Romeinse burgers waren en bijgevolg niet over het conubium beschikten. Deze bepaling gold evenzeer voor vreemdelingen en Romeinse soldaten onder de wapens. Dat belette de slaven niet om, als ze daar zin in hadden, een duurzame monogame relatie aan te gaan met een slavin binnen dezelfde huishouding. De Romeinse juristen stelden expliciet dat het in strijd is met de goede zeden dergelijke slavengezinnen uit elkaar te halen. Maar vooral het feit dat ze voor de meester een economische waarde hadden en een zeker kapitaal vertegenwoordigden, beschermde de slaven tegen een al te brutale behandeling. Wie al te wreedaardig met zijn slaven omging, sneed immers in zijn eigen vlees. Bovendien bracht hij zichzelf in levensgevaar: slaven en meesters leefden immers zo dicht op elkaar dat een te fel getreiterde slaaf kansen te over had om zijn meester te vermoorden. Maar ook als de slaaf daarvoor terugdeinsde, had hij gelegenheid te over om zijn meester in het geniep te benadelen of schade te berokkenen. De meester had er dan ook alle belang bij dat zijn slaven bereid waren zich maximaal voor hem in te zetten. Hiertoe waren beloningen veel efficiënter dan straffen, nog afgezien van het feit dat lijfstraffen bovendien zowel de handelswaarde als de werkkracht van de slaaf verminderden. De beloningen konden allerlei vormen aannemen, maar het ligt voor de hand dat hoe meer men een beroep deed op de zin voor initiatief, de creativiteit en een daadwerkelijke inzet van de slaaf, des te meer men de slaaf moest betrekken bij de resultaten van zijn arbeid. In dat opzicht was het peculium uiteraard een heel efficiënte prikkel, vooral in combinatie met het uitzicht op vrijlating. Uit alles blijkt dat de Romeinen het uitzicht op vrijlating in aanzienlijke mate als prikkel hebben gehanteerd om hun slaven tot inzet te stimuleren. Nog opmerkelijker is dat de vrijgelaten slaven met de vrijheid veelal ook het Romeinse burgerrecht verkregen. Hiertoe volstond het dat de vrijlating volgens de wettelijke procedure was verlopen en dat de vrijgelatene minstens dertig jaar oud was. Wél was de kans op vrijlating niet voor alle slaven even groot, terwijl ook de modaliteiten van de vrijlating nogal van categorie tot categorie konden verschillen. Besluit Men zal inmiddels begrepen hebben dat het beeld van de slavernij bij de Romeinen genuanceerd moet worden. Een miserabilistisch beeld dat de inderdaad erbarmelijke situatie van de mijnslaven veralgemeent of alleen maar uitgaat van enkele extreme gevallen van sadistische meesters, is eenzijdig. Maar dat geldt evenzeer voor een al te idyllische schets van de verhouding meester-slaaf op grond van enkele geattesteerde voorbeelden van een diepe vriendschap tussen een meester en zijn slaaf (b.v. de verhouding Cicero-Tiro). Beide situaties kwamen voor, maar voor de meeste slaven lag de werkelijkheid ergens tussenin. 2 Thematische bloemlezing over slavernij 2.1 Geen appelen voor citroenen verkopen op de slavenmarkt Een van de omstandigheden waarbij een slaaf als een RES (vermogensbestanddeel) werd beschouwd, was de eigendomsoverdracht. Dat betekende dat bij de overdracht van een slaaf dezelfde regels van toepassing waren als wanneer het om een paard, een huis, een akker of een ander eigendom zou gaan. Slaven konden op velerlei wijzen van eigenaar (meester) veranderen: door schenking, legaat, erfenis enzovoort. Maar de meest gebruikelijke wijze was uiteraard koop en verkoop. Deze laatste transactie gebeurde meestal op de markt waar de professionele slavenhandelaars (mangones) hun waar te koop aanboden. Net zoals op de andere markten in Rome was het overheidstoezicht op de slavenmarkt in handen van de aediles curules. Deze magistraten hadden als voornaamste opdracht erop toe te zien dat de koper niet door de verkoper misleid werd. Ze deden dus aan consumentenbescherming. Met dat doel hadden zij een aantal voorschriften opgesteld die terechtkwamen in het Edictum Aedilium Curulium. Tot deze voorschriften behoorde een reeks bepalingen betreffende de verborgen gebreken, waarvan de grote principes ook van toepassing waren op andere koopwaar. Specifiek voor de slaven waren deze regels aangepast aan de bijzondere aard van de koopwaar. Zonder al te zeer in juridische details te treden kan men de schikkingen als volgt weergeven. De verkoper was verplicht de kandidaat-koper op de hoogte te brengen van de verborgen gebreken van de slaaf. Kwam de koper achteraf tot de constatering dat de verkoper nagelaten had van een verborgen gebrek melding te maken, dan stonden hem twee rechtsmiddelen ter beschikking: - de actio redhibitoria (vordering tot teruggave): daarmee kon de koper een proces aanspannen om de nietigheid van de koop af te dwingen. Haalde hij gelijk, dan gaf hij de betrokken slaaf terug, in ruil voor de teruggave van de betaalde prijs. - de actio aestimatoria of quanti minoris (vordering met het oog op schatting of tot vermindering van koopprijs): hierop kon de koper een beroep doen als hij er de voorkeur aan gaf de gekochte slaaf te behouden. Hij kon dan een proces aanspannen om de minderwaarde van de slaaf te laten schatten en de teruggave van een deel van de koopprijs af te dwingen. Deze regeling leidde tot heel wat casuïstiek, vooral waar het erom ging vast testellen wat men al dan niet onder verborgen gebreken diende te verstaan en welke van deze ge-breken tot teruggave konden leiden, omdat het de slaaf in waarde verminderde. De door de juristen opgesomde gebreken waren bijzonder relevant voor wie weten wilde welke tekorten men bij een slaaf het meest schuwde. Het leverde een 'negatief' op van de robotfoto van de ideale slaaf in de ogen van de Romeinen. De slaaf als koopwaar had in vergelijking met andere koopwaren dit bijzondere kenmerk dat hij een eigen persoonlijkheid (karakter) heeft die niet van zijn gezicht valt af te lezen. Karaktergebreken waren dus bij uitstek verborgen gebreken. Maar de constatering van de karaktergebreken was een erg subjectieve aangelegenheid. Daarom maakte het edict een fundamenteel onderscheid tussen enerzijds karaktergebreken die de verkoper spontaan en ongevraagd moest mededelen, en de overige gebreken. Tot de eerste groep behoorden: vlucht- en zelfmoordneigingen. Van andere gebreken moest de verkoper alleen melding maken indien de koper terzake vragen stelde. De verkoper was wel verplicht de beloofde kwaliteiten (zowel inzake karakter als vakkennis) te garanderen. 2.1.1 Wettelijke bescherming van de koper: het aedilische edict Aiunt aediles: Qui mancipia vendunt certiores faciant emptores quid morbi vitiive cuique sit, quis fugitivus errove sit noxave solutus non sit. Eademque omnia, cum ea mancipia venibunt, palam recte pronuntianto. Quodsi mancipium adversus ea venisset, sive adversus quod dictum promissumve fuerit cum veniret, fuisset, quod eius praestari oportere dicetur, emptori omnibusque ad quos ea res pertinet, iudicium dabimus ut id mancipium redhibeatur. ... Item si quod mancipium capitalem fraudem admiserit, mortis consciscendae sibi causa quid fecerit, in ve harenam depugnandi causa ad bestias intromissus fuerit, ea omnia in venditionem pronuntianto. Ex his enim omnibus causis judicium dabimus. mancipium, i, onz.: slaaf - erro, onis: leegloper - noxa, ae: cf. p. 47 - venire, eo: verkocht worden - palam: openlijk, in het openbaar - pronuntiare, o: bekend maken (pronuntianto: imper. fut., 3 mv.) - venisset, veniret: cf. venire, eo praestare, o: verrichten, uitvoeren - constructie: sive <mancipium> adversus <id> quod... fuisset, quod eius (bezitsgen. bij dicetur)... - redhibere, eo: teruggeven - fraus capitalis: halsmisdrijf - con-sciscere, o: berokkenen, op zich laden - harena, ae: arena. 2.1.2 Commentaar van Ulpianus en Gaius op dit edict 2.1.2.1 Hou de verkoper aan zijn woord Si quid venditor de mancipio adfirmaverit idque non ita esse emptor queratur, aut redhibitorio aut aestimatorio iudicio agere potest. Verbi gratia si constantem aut laboriosum aut curracem, vigilacem esse, aut ex frugalitate sua peculium adquirentem adfirmaverit, et is ex diverso levis, protervus, desidiosus, somniculosus, piger, tardus, comesor inveniatur. Haec omnia videntur eo pertinere, ne id quod affirmaverit venditor amare ab eo exigatur, sed cum quodam temperamento, ut si forte constantem esse adfirmaverit, non exacta gravitas et constantia quasi a philosopho desideretur, et si laboriosum et vigilacem adfirmaverit esse, non continuus labor per dies noctesque ab eo exigatur, sed haec omnia ex bono et aequo modice desiderentur. Idem et in ceteris quae venditor adfirmaverit intellegemus. Venditor, qui optimum cocum esse dixerit, optimum in eo artificio praestare debet. Qui vero simpliciter cocum esse dixerit, satis facere videtur, etiamsi mediocrem cocum praestet. Idem et in ceteris generibus artificiorum. Aeque si quis simpliciter dixerit peculiatum esse servum, sufficit, si is vel minimum habeat peculium. venditor, oris: verkoper - emptor, oris: koper - queri, or: zich beklagen over redhibitoria <actio>: vordering tot teruggave van de koopwaar - aestimatoria <actio>: vordering met het oog op een schatting - agere, o: voeren, instellen verbi gratia: bijvoorbeeld -currax, acis: snel te been -vigilax, acis: waakzaam frugalitas, atis: zuinigheid -peculium, i: geldvermogen, spaargeld - exdiverso: integendeel -levis: lichtzinnig - protervus: brutaal -desidiosus: traag somniculosus: slaperig - comesor, oris: schrokkerig -tem-peramentum, i: maat exactus: volledig -cocus: kok -artificium: vak, beroep - pecu-liatus: bezitter van peculium. 2.1.2.2 Niet liegen over herkomst en 'onbedorvenheid' van de koopwaar Qui mancipia vendunt, nationem cuiusque in venditione pronuntiare debent; plerumque enim natio servi aut provocat aut deterret emptorem. Idcirco interest nostra scire nationem. Praesumptum etenim est quosdam servos bonos esse, quia natione sunt non infamata, quosdam malos videri, quia ea natione sunt, quae magis infamis est. Quod si de natione ita pronuntiatum non erit, judicium emptori omnibusque ad quos ea res pertinebit dabitur, per quod emptor redhibet mancipium. Praecipiunt aediles, ne veterator pro novicio veneat. Et hoc edictum fallaciis venditorum occurrit. Ubique enim curant aediles, ne emptores a venditoribus circumveniantur. Ut ecce plerique solent mancipia, quae novicia non sunt, quasi novicia distrahere ad hoc, ut pluris vendant. Praesumptum est enim ea mancipia, quae rudia sunt, simpliciora esse et ad ministeria aptiora et dociliora et ad omne ministerium habilia. Trita vero mancipia et veterana difficile est reformare et ad suos mores formare. Quia igitur venaliciarii sciunt facile decurri ad noviciorum emptionem, idcirco interpolant veteratores et pro noviciis vendunt. Quod ne fiat, hoc edicto aediles denuntiant. Et ideo si quid ignorante emptore ita venierit, redhibebitur. natio, onis: herkomst - provocare, o: aanlokken - infamatus, infamis: slecht befaamd -veterator, oris: oudgediende - novicius, a, urn: nieuweling - veneat, venire, eo: verkocht worden - fallacia, ae: bedrog circumvenire, io: om de tuin leiden, bedriegen - distrahere, o: verkopen praesumere, o: op voorhand aannemen - aptus: geschikt - docilis: volgzaam -tritus: versleten - reformare: verbeteren - venaliciarius: slavenhandelaar -decurrere, o: overgaan tot - interpolare, o: veranderen, opknappen. Slaven hebben benen: ze kunnen weglopen Strikt genomen betekent (servus) fugitivus: een weggelopen slaaf. Maar zoals uit de opgenomen teksten blijkt, wordt de term ook gebruikt als kwalificatie voor iedere slaaf die ooit is weggelopen of daartoe neiging heeft vertoond. In de juridische teksten is vaak en in uiteenlopende contexten sprake van fugitivi. De hier opgenomen teksten komen uit twee verschillende contexten. Enerzijds casuïstiek betreffende het aedilische edict, waarin het erop aankwam de term fugitivus zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven opdat men in een concreet geval zou kunnen beslissen of een te koop aangeboden slaaf als fugitivus diende te worden gekarakteriseerd. Anderzijds commentaren op voorschriften (senaatsbesluiten en keizerlijke decreten) betreffende de opsporing van weggelopen slaven. Dat de fugitivi zo vaak ter sprake kwamen, wijst er sterk op dat het een frequent voorkomend fenomeen was in de Romeinse wereld. Blijkbaar hebben slaven die zich niet met hun lot konden verzoenen, hun toevlucht genomen tot deze (individuele) vorm van verzet, nadat gebleken was dat massale slavenopstanden weinig efficiënt waren. Vermits de slaven in de Romeinse wereld, in tegenstelling tot hun latere lotgenoten in Amerika, fysiek niet te onderscheiden waren van vrije mensen, waren hun kansen op succes bij een vlucht reëler. Er was de meesters dan ook veel aan gelegen het weglopen te voorkomen. Een eerste middel bestond erin zich er bij de aankoop van te vergewissen of de slaaf reeds vluchtpogingen had ondernomen. Vandaar de verplichting voor de verkoper dit uit eigen beweging aan de kandidaat-koper mee te delen, ook al drukte dit ongetwijfeld de prijs van de betrokken slaaf. Wie een dergelijke slaaf kocht, wist dus welk vlees hij in de kuip had en kon preventieve maatregelen treffen om een nieuwe poging te beletten: brandmerken, een niet te verwijderen halsketting aanbrengen met 2.2 de naam van de meester of hem bestendig in de boeien houden (servi vincti). Een ander afschrikkingsmiddel was dat, zoals uit de opgenomen teksten blijkt, de overheid medewerking verleende aan de meesters bij de opsporing van weggelopen slaven. Een dergelijke medewerking was eigenlijk hoogst ongebruikelijk, want in principe trad de overheid slechts op wanneer het algemeen belang geschaad werd, terwijl het weglopen van een slaaf alleen een particulier belang (dat van zijn meester) schaadde. De tussenkomst van de overheid bleef beperkt tot medewerking om de opsporing te vergemakkelijken. Het was dus niet de overheid die het initiatief nam of de opsporingen verrichtte. Dat moest de gedupeerde meester doen. Hij kon wél een beroep doen op professionele slavenjagers (fugitivarii), die het speurwerk tegen vergoeding op zich namen. Een bijzondere vorm van vergoeding bestond erin dat de fugitivarius de nog niet opgespoorde weggelopen slaaf tegen een sterk gereduceerde prijs afkocht. Voor de meester bleef het verlies zo beperkt. Slaagde de slavenjager erin de slaaf te vinden, dan had hij nu een slaaf die hij voor een prikje had gekocht. Wat verstaan we onder een fugitivus? Quid sit fugitivus definit OFILIUS: fugitivus est, qui extra domini domum fugae causa, quo se a domino celaret, mansit. CAELIUS autem fugitivum esse ait eum, qui ea mente discedat, ne ad dominum redeat, tametsi mutato consilio ad eum revertatur. Nemo enim tali peccato, inquit, paenitentia sua nocens esse desinit. CASSIUS quoque scribit fugitivum esse, qui certo proposito dominum relinquat. Item apud VIVIANUM relatum est fugitivum fere ab affectu animi intelligendum esse, non utique a fuga. Nam eum qui hostem aut latronem, incendium ruinamve fugeret, quamvis fugisse verum est, non tamen fugitivum esse. Item ne eum quidem, qui a praeceptore cui in disciplinam traditus erat aufugit, esse fugitivum, si forte ideo fugit, quia immoderate eo utebatur. Idem probat VIVIANUS et si saevius eum eo agebat. Haec ita, si eos fugisset et ad domimum venisset; ceterum si ad dominum non venisset, sine ulla dubitatione fugitivum videri ait. Idem ait: interrogatus PROCULUS de eo, qui domi latuisset in hoc scilicet, ut fugae nactus occasionem se subtraheret, ait, tametsi fugere non posset videri, qui domi mansisset, tamen eum fugitivum fuisse; sin autem in hoc tantum latuisset, quoad iracundia domini effervesceret, fugitivum non esse, sicuti ne eum quidem, qui eum dominum animadverteret verberibus se adficere velle, praeripuisset se ad amicum, quem ad precandum perduceret.... lllud enim, quod plerumque ab imprudentibus, inquit, dici solet, eum esse fugitivum, qui nocte aliqua sine voluntate domini emansisset, non esse verum. Sed ab affectu animi cuiusque aestimandum. Idem VIVIANUS ait, si a magistro puer recessit et rursus ad matrem pervenit, cum quaereretur num fugitivus esset: si celandi causa quo, ne ad dominum reverteretur, fugisset, fugitivum esse; sin vero ut per matrem faciliorem deprecationem haberet delicti alicuius, non esse fugitivum. ... CAELIUS ait, si servus, cum in fundo esset, exisset de villa ea mente, ut profugeret et quis eum, priusquam ex fundo tuo exisset, comprehendisset, fugitivum videri: animum enim fugitivum facere. ... Apud LABEONEM et CAELIUM quaeritur, si quis in asylum confugerit aut eo se conferat, quo solent venire qui se venales postulant, an fugitivus sit. Ego puto non esse eum fugitivum, qui id facit quod publice facere licere arbitratur. Ne eum quidem, qui ad statuam Caesaris confugit, fugitivum arbitror; non enim fugiendi animo hoc facit; si tamen ante fugit et postea se contulit, non ideo magis fugitivus esse desinit. Item CAELIUS scribit placere eum quoque fugitivum, qui eo se conferat, unde eum dominus reciperare non possit, multoque magis illum fugitivum esse, qui eo se conferat, unde abduci non possit. fugitivus: voortvluchtig - definire, io: omschrijven -celare, o:verbergen- non utique: vooral, niet alleen -saevus: wreed, brutaal - latere, eo: zich verborgen houden - effervescere, o: bruisen, hevig zijn - verbera, um: zweepslagen - se praeripere, io: wegrennen - emanere, eo: buitenshuis verblijven - fundus, i: landbouwbedrijf - asylum, i: toevluchtsoord - venalis: verkoopbaar, te koop; se venalem postulare: vragen om verkocht te worden - Caesar: keizer - se conferre: zich begeven - reciperare, o: terugnemen 2.2.2 Opsporing verzocht Is qui fugitivum celavit fur est. Senatus censuit, ne fugitivi admittantur in saltus neque protegantur a vilicis vel procuratoribus possessorum, et multam statuit. His autem, qui intra viginti dies fugitivos vel dominis reddidissent vel apud magistratus exhibuissent, veniam in ante actum dedit. ... Hoc autem senatusconsultum aditum etiam dedit militi vel pagano ad investigandum fugitivum in praedia senatorum vel paganorum, ut fugitivos inquirere volentibus litterae ad magistratus dentur, multa etiam centum solidorum in magistratus statuta, si litteris acceptis inquirentes non adiuvent. Sed et in eum, qui quaeri apud se prohibuit, eadem poena statuta. Est enim generalis epistula divorum Marci et Commodi, qua declaratur et praesides et magistratus et milites stationarios dominum adiuvare debere inquirendis fugitivis, et ut inventos redderent, et ut hi, apud quos delitescant puniantur, si crimine contingantur. Unusquisque eorum, qui fugitivum adprehendit, in publicum deducere debet. Et merito monentur magistratus eos diligenter custodire, ne evadant. Fugitivum accipe et si quis erro sit. Fugitivi appellatione ex fugitiva natum non contineri LABEO libro primo ad edictum scribit. In publicum deduci intelleguntur qui magistratibus municipalibus traditi sunt vel publicis ministeriis. Diligens custodia etiam vincire permittit. Tamdiu autem custodiuntur, quamdiu ad praefectum vigilum vel ad praesidem deducantur. Eorumque nomina et notae et cuius se quis esse dicat ad magistratus deferantur, ut facilius adgnosci et percipi fugitivi possint (notae autem verbo etiam cicatrices continentur). Idem iuris est, si haec in scriptis publice vel in aedes proponas. fur, uris: dief- saltus, us: bergweide, landgoed - vilicus: bedrijfsleider van een hoeve -procurator, oris: beheerder- possessor, oris: eigenaarmulta, ae: boete - multam statuere: een boete opleggen - exhibere, eo: te voorschijn brengen, terug bezorgen - paganus: burger, particulierinvestigare, o: opzoeken - praedium, i: landgoed- solidum, i: geld/goudstuk - praeses, idis: gouverneur- miles stationarius: ter plaatse gelegerde soldaat - delitescere, o: zich verborgen houden - crimine contingere: door misdrijf besmetten (passief: schuldig/medeplichtig zijn) erro, onis: leegloper, lanterfanter- in publicum deducere: aan de overheid overhandigen - magistratus municipalis: stadsmagistraat - publicum ministerium: openbare dienst - praefectus vigilum (vigil, is): commandant van de politie -nota, ae: herkenningsteken - cicatrix, icis: litteken aedis(es), is: tempel 2.3 Slaven: een beschermde soort? Strikt juridisch beschikte de meester over het ius vitae necisque (recht op leven en dood) over zijn slaven (én over zijn filii/ae-familias!). Zoals reeds opgemerkt in de algemene inleiding waren er voor een verstandige meester redenen te over om van dit recht zo weinig mogelijk gebruik te maken. Omdat blijkbaar niet alle meesters in 'hun eigen belang' handelden, heeft de overheid, vooral in de keizertijd, beschermingsmaatregelen genomen ten bate van de slaven. Het rescript van Antoninus Pius, dat hier wordt geciteerd, was slechts een van de vele geattesteerde maatregelen terzake. De bewoordingen ervan zijn in meer dan één opzicht interessant. Eerst en vooral de verantwoording: niet het belang van de slaven maar dat van de meester ligt aan de basis. De achterliggende gedachte is tweeërlei. Vooreerst moet een meester die te verspilzuchtig met zijn patrimonium omspringt, tegen zichzelf beschermd worden. In de tweede plaats zou een veralgemeende brutale behandeling van de slaven het algemeen belang kunnen schaden. De slavenoorlogen hadden aangetoond dat een te brutaal optreden van de meesters tot een massaal verzet van de slaven leidde, dat de staat zelf in gevaar kon brengen. Daarom was er de Romeinen veel aan gelegen te voorkomen dat een overmaat aan brutaliteit de norm zou worden. Interessant was verder dat de keizer eerst het principe herhaalde dat geen inbreuk mag worden gepleegd op de macht van de meesters over hun slaven. Het is duidelijk dat de keizer slechts schoorvoetend optrad tegen brutale meesters. Maar ook hier gold de regel dat de overheid het optreden van een meester niet uit eigen beweging beteugelde. Het initiatief moest van anderen komen. Wat kon een slaaf die het slecht had getroffen, ondernemen? Het was hem toegestaan asiel te zoeken in tempels en bij goden- of keizerbeelden. Voor de overheid was dat een signaal om een nader onderzoek in te stellen. Bleek dat de meester zijn boekje inderdaad te buiten was gegaan, dan werden de slaven door de overheid verkocht. De slaven konden alleen maar hopen dat ze het bij een nieuwe meester beter zouden treffen. De vroegere (brutale) meester kreeg wel de verkoopsom uitbetaald. We hebben dus eerder te maken met een gedwongen verkoop dan met een eigenlijke bestraffing van de meester. In Rome konden mishandelde slaven zich wenden tot de praefectus Urbi (zowat de burgemeester van de Urbs). Een formele klacht konden ze niet indienen, alleen schroomvallig hun beklag doen. Dat waren niet de enige beschermingsmaatregelen, maar het zou ons te vér leiden nader in te gaan op de reeks andere maatregelen die een slaaf tegen misbruik door zijn meester moesten beschermen. Onder deze rubriek zijn ook enkele teksten opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de slaaf tegen derden. Zoals men kan lezen, waren er wél enkele voorwaarden vereist. Alleen in welomschreven gevallen van iniuria (onrechtmatige behandeling: belediging en toebrengen van pijn) was van bestraffing van de dader sprake en dan nog enkel en alleen wanneer het slachtoffer een waardevolle slaaf was. Waren deze voorwaarden niet vervuld, dan werd het kwetsen of doden van een slaaf geïnterpreteerd als een beschadiging van het eigendom van de meester; dan kwam het de meester toe tegen de dader een rechtsvordering in te stellen op grond van de lex Aquilia, waarvan in het derde hoofdstuk sprake is. 2.3.1 Wettelijke bescherming tegen de brutaliteit van de meester Si dominus in servos saeverit vel ad impudicitiam turpemque violationem compellat, quae sint partes praesidis, ex rescripto divi Pii ad Aelium Marcianum, proconsulem Baeticae manifestabitur. Cuius rescripti verba haec sunt: 'Dominorum quidem potestatem in suos servos illibatam esse oportet nec cuiquam hominum ius suum detrahi. Sed dominorum interest, ne auxilium contra saevitiam vel famem vel intolerabilem iniuriam denegetur his qui iuste deprecantur. Ideoque cognosce de querellis eorum, qui ex familia lulii Sabini ad statuam confugerunt, et si vel durius habitos quam aequum est vel infami iniuria affectos cognoveris, veniri iube ita, ut in potestatem domini non revertantur. Qui si meae constitutioni fraudem fecerit, sciet me admissum severius exsecuturum.' Divus etiam Hadrianus Umbriciam quandam matronam in quinquennium relegavit, quod ex levissimis causis ancillas atrocissime tractasset. saevire in : woedend tekeer gaan tegen - impudicitia, ae : ontucht – pars, tis, mv. partes : taak, ambt - praeses, idis: gouverneur- rescriptum, i: (keizerlijk) bevelschrift, rescript - illibatus: ongeschonden – interest + genit.: het is van belang - fames, is: honger, uithongering - querella, ae : klacht - veniri (venire, eo): verkocht worden - constitutie, onis: verordening - fraudem facere : bedrog plegen - admissum, i : vergrijp - exsequi, or : bestraffen matrona, ae : voorname getrouwde vrouw - quinquennium, i : vijfjaar relegare, o : verwijderen, verbannen 2.3.2 Bij wie zijn beklag doen? Quod autem dictum est, ut servos de dominis querentes praefectus audiat, sic accipiemus non accusantes dominos (hoc enim nequaquam servo permittendum est, nisi ex causis receptis), sed si verecunde expostulent, si saevitiam, si duritiam, si famem, qua eos premant, si obscenitatem, in qua eos compulerint vel compellant, apud praefectum Urbi exponant. Hoc quoque officium praefecto Urbi a divo Severo datum est, ut mancipia tueatur ne prostituantur. obscenitas, tatis: ontucht - prostituere, o : onteren, prostitueren 2.3.3 Bescherming tegen derden Praetor ait: 'Qui servum alienum adversus bonos mores verberavisse deve eo iniussu domini quaestionem habuisse dicetur, in eum judicium dabo. Item si quid aliud factum esse dicetur, causa cognita iudicium dabo.' Si quis sic fecit iniuriam servo, ut domino faceret, video dominum iniuriarum agere posse suo nomine. Si vero non ad suggilationem domini id fecit, ipsi servo facta iniuria inulta a praetore relinqui non debuit, maxime si verberibus vel quaestione fieret: hanc enim et servum sentire palam est. ... Adicitur 'adversus bonos mores', ut non omnis omnino qui verberaverit, sed qui adversus bonos mores verberaverit, teneatur. Ceterum si quis corrigendi animo aut si quis emendandi, non tenetur. Unde quaerit LABEO, si magistratus municipalis servum meum loris ruperit, an possim cum eo experiri, quasi adversus bonos mores verberaverit. Nam si honorem ornamentaque petulanter adtemptantem ceciderit, absolvendum eum. 'Verberasse' dicitur abusive et qui pugnis ceciderit. 'Quaestionem' intellegere debemus tormenta et corporis dolorem ad eruendum veritatem. Nuda ergo interrogatio vel levis territio non pertinet ad hoc edictum, quaestionis verbo etiam ea, quam malam mansionem dicunt, continebitur. Cum igitur per vim et tormenta habita quaestio est, tune quaestio intellegitur. Sed et si iussu domini quis quaestionem habeat, modum tamen excesserit, teneri eum debere LABEO ait. Praetor ait 'Si quid aliud factum esse dicetur, causa cognita iudicium dabo'. Proinde si quidem verberatus sit servus vel tormentis de eo quaestio habita est, sine causae cognitione iudicium in eum competit, si vero aliam iniuriam passus sit, non aliter competit quam causa cognita. Itaque praetor non ex omni causa iniuriarum iudicium servi nomine promittit. Nam si leviter percussus sit vel maledictum ei leviter, non dabit actionem. At si infamatus sit vel facto aliquo vel carmine scripto, puto causae cognitionem praetoris porrigendam et ad servi qualitatem. Etenim multum interest, qualis servus sit, bonae frugi, ordinarius, dispensator, an vero vulgaris vel mediastinus an qualisqualis. Et quid si compeditus vel male notus vel notae extremae? Habebitur igitur praetor rationem tam iniuriae, quae admissa dicitur, quam personae servi, in quem admissa dicitur, et sic aut permittet aut denegabit actionem. verberare, o: slaan - deve eo: vel de eo - quaestionem habere: een folterverhoor houden -suggilatio, onis: belediging - verbera, um : zweepslagen - quaestio, onis: foltering - palam (bijwoord): duidelijk - emendare, o: straffen - lorum, i: zweep - rumpere, o: slaan - expe-riri, ior: een proces aanspannen, aanklagen - ornamentum, i: waardigheid -petulanter adtemptare, o: schaamteloos uitdagen - caedere, o: slaan - abusive: verkeerd, ten onrechte pugnus,i: vuist - eruere, o: ontrukken - territio, onis: vrees - percutere, io: slaan - infamatus: belasterd- carmen, inis: schotschrift- porrigere, o: richten qualitas, atis: status - frux, gi(s): fatsoen - ordinarius: opzichter - dispensator, oris: beheerder - mediastinus: knecht voor alle werk - qualisqualis = qualiscumque - compeditus: gekluisterd Wee de slaaf die getuige was van de moord op zijn meester! Een van de nadelen van het feit dat een (welgestelde) meester voortdurend door slaven was omringd, bestond erin dat deze slaven volop in de gelegenheid verkeerden hun meester te verwonden of te (laten) vermoorden. Om de slaven hiervan te weerhouden hebben de Romeinen een afschrikkingswetgeving in het leven geroepen, waarvan de basis werd gelegd door het senatusconsultum Silanianum (waarschijnlijk 10 n.C.). Later is de wetgeving nog aangevuld. Uitgangspunt was dat wanneer een meester werd vermoord, alle slaven die 'onder hetzelfde dak verbleven', eerst aan een folterverhoor werden onderworpen om de ware toedracht van het gebeurde te weten te komen. Vervolgens werden ze terechtgesteld, omdat ze schuldig werden geacht aan plichtsverzuim : ze hadden de moord niet belet. Omdat deze gang van zaken voor de erfgenamen van het slachtoffer een serieuze financiële aderlating betekende (de terechtgestelde slaven vormden een deel van de nalatenschap), mocht het testament slechts geopend worden als het folterverhoor en de te-