Handel ten tijde van de Griekse kolonisatie. Cher en Tisha. Kolonisatie. Vanaf 1000 v.C was er een voortdurende drang tot het stichten van nieuwe steden. Redenen hiervoor waren: De veiligstelling van hun handel in gebieden over zee. Het tegen gaan van overbevolking tegen te gaan. De oorzaak hiervan was dat de polis in Griekenland meestal maar een beperkte hoeveelheid aan vruchtbaar land hadden.Griekenland heeft een smalle kuststrook, de enige vruchtbare plek en te klein om de bevolking te voeden. Soms was ook een politiek meningsverschil hiermee werd dan een burgeroorlog vermeden. Ook was de drang naar macht voor sommige Grieken reden om een nieuwe stad te stichten. Handelsgebieden. De plekken die de Grieken gekoloniseerd hadden, waren ook de plekken waar zij handel mee dreven. Dit waren de kustgebieden van Klein-Azië, de kustgebieden rond de Zwarte Zee, het zuiden van Italië, Sicilië, het noorden van Afrika en de kustgebieden van de Middellandse Zee. Handelsproducten. De Grieken kregen verschillende producten uit vele landen zoals hout uit Italië en Cyprus, wol uit Carthago en Cyrene en vee uit Sicilië en India. De handel werd gedreven door particuliere kooplieden die van haven naar haven zeilden, goederen kochten en verkochten. Graan was in deze tijd het belangrijkste import product, doordat veel van de poleis niet genoeg konden produceren om al hun inwoners te voeden. Athene, bijvoorbeeld, moest 2/3 deel van het graan dat ze nodig hadden, ergens anders vandaan halen. De grieken exporteerde vooral olie, wijn, standbeelden, metaalwerk, stoffen en boeken. Transportmiddelen. Een van de meest gebruikte transportmiddelen bij de ouder Grieken waren schepen. Aangezien Griekenland ook gedeeltelijk uit eilanden bestaat was het onmogelijk om per koets of paard te reizen. De normale burgers gebruikten over het algemeen ezels om van de ene plek naar de andere te kunnen reizen. Slaven. De belangrijkste arbeidskrachten in deze tijd waren de slaven. Zij werd verhandeld op internationale slavenmarkten. De meeste slaven waren niet van Griekse afkomst maar waren slaaf geworden als straf of na een oorlog. Bij grote productieprocessen, zoals bijvoorbeeld de productie van olijfolie waren slaven van groot belang. Zij verrichtten het werk om het product te vervaardigen. Ook in de mijnbouw speelden de slaven een belangrijke rol. De slaven in de mijnbouw hadden het redelijk zwaar, maar de andere slaven hadden een vrij goed bestaan, hoewel ze geen vrijheid bezaten. Sommige hadden zelfs een vrij zelfstandig bestaan en moesten in ruil hiervoor een bepaald bedrag betalen. Ook bestonden er vrijlatingen van een slaaf en werden onmenselijke behandelingen van een slaaf niet getolereerd. Agora. In het midden van elke Griekse stad was een agora te vinden. Het woord agora betekent verzamelplaats. De agora was in eerste instantie een ontmoetings- en vergaderplaats voor de vrije burgers, de mannen. Ook kwam hier oorspronkelijk de volksvergadering bijeen. Daarnaast werd de agora gebruikt al een marktplaats en als plek waar mensen zich konden ontspannen. Mannen die werk zochten, verzamelden zich vaak op één plek op de agora, waar werkgevers hun konden huren. Aan de zijkanten van de agora had je gebouwen, waarin kooplieden gevestigd waren die producten zoals lampen, pannen en luxe goederen verkochten in kamers met een loket aan de voorkant. Zo’n gebouw heette een Stoa [ Munten. Munten werden waarschijnlijk uitgevonden aan het eind van de 7 eeuw BC in Lydië. De eerste munten werden geslagen uit electrum, een mengsel van goud en zilver. De munten verspreidde zich naar de Griekse koloniën en daarna naar het vaste land van Griekenland. De Grieken gebruikten zilver voor het grootste aantal van hun munten en een ronde, platte vorm werd de standaard. De steden maakten hun eigen munten want dat was een teken van onafhankelijkheid. De enige uitzondering was Sparta, waar ijzeren staven werden gebruikt als handelmiddel i.p.v. munten. Belasting Belastingregelingen betekende in deze tijd meestal dat de staat een recht verzamelde op de lading van de belangrijkste Griekse handelslieden, van bijvoorbeeld 1%. Ook Grieken die in de stad wilden wonen moesten belasting betalen. Figuur 1. Griekse koloniën. Figuur 2. Griekse munten. Figuur 3. Een Griekse Stoa.