NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 1. De organen van het spijsverteringsstelsel Elk levend wezen heeft behoefte aan voedsel. Voedselgebrek leidt tot ziekte en dood. Wanneer je gegeten hebt, begint ons voedsel aan een tocht doorheen het lichaam. Het is namelijk de bedoeling dat dit voedsel omgezet wordt in onze organen naar gebruiksklare stoffen. De organen die hiervoor zorgen, vormen samen het spijsverteringsstelsel. 1.1 Het gebit Wanneer je kauwt worden voedselbrokken mechanisch verkleind met behulp van je tanden. Bij de mens vind je zowel in de bovenkaak als in de onderkaak drie soorten tanden terug namelijk de snijtanden, de hoektanden en de kiezen. Bovendien wordt het voedsel tegelijkertijd vermengd met speeksel en gekneed door de tong. Zo kan het voedsel veel gemakkelijker door de keel naar beneden glijden. Opdracht: ·Kleur op de tekening van het gebit de snijtanden rood, de hoektanden blauw en de kiezen groen. Verstandskiezen kleur je geel. 1.1.1 Bouw van een tand Opdracht: ·Benoem de delen van een tand. 1. …………………………………………… 2. …………………………………………… 3. …………………………………………… 4. …………………………………………… 5. …………………………………………… 6. …………………………………………… 7. …………………………………………… 1 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 1.1.2 Tandhygiëne Je hebt al vaak gehoord dat snoepen niet goed is voor je tanden. Dit komt omdat bij een hoog gebruik van suiker, bacteriën op je tanden voedselrestjes omzetten in zure stoffen. Dit veroorzaakt een geleidelijke afbraak van glazuur en tandbeen en wordt cariës of tandbederf genoemd. Deze bacteriën leven van de voedselrestjes die tussen je tanden blijven zitten na het eten. Meestal veroorzaakt een gaatje in het glazuur geen pijn. Het begint pas pijn te doen als het tandbeen is aangetast. Heel vaak voel je dit in het begin enkel wanneer je iets koud of warm eet of drinkt. Hierdoor wordt de zenuw geprikkeld. Een bezoek aan de tandarts is dan hoog nodig. Hij kan in dit stadium het gaatje meestal nog behandelen zodat de tand gespaard blijft. Het komt er dus op neer om een gaatje te laten behandelen voor het pijn veroorzaakt. Daarom is een halfjaarlijks bezoek aan de tandarts, die de gaatjes tijdig kan opsporen en behandelen, aan te raden. Opdracht: O O O O O O O O O O Kleur de bolletjes zwart bij oorzaken van tandbederf. Je gebit is een goede notenkraker. In ijsjes bijten maakt je tanden sterker. Een (half)jaarlijks bezoek aan de tandarts is aan te raden. Een goede voeding is belangrijk, ook voor je gebit. Kindjes die niet graag naar bed gaan, troost je met een snoepje. ‘Elk seizoen een nieuwe tandenborstel’, zegt men. Voor een melkgebit hoeft niet gezorgd te worden. Het valt toch uit. Drink vooral cola of fruitsap als je dorst hebt. Poetsen doe je best na elke maaltijd en vooral ’s avonds. Vergeet bij het poetsen ook je tandvlees en je tong niet. 1.1.3 Aanpassingen van het gebit aan de voeding Bij dieren is het gebit aangepast aan het voedsel dat ze eten. Zo hebben vleeseters of carnivoren grote dolkvormige hoektanden, waarmee ze hun prooi doden en verscheuren en scherpe punt- of knipkiezen, waarmee ze het vlees in stukken knippen. Planteneters of herbivoren hebben opvallende plooikiezen waartussen plantenmateriaal wordt fijngewreven. Hun snijtanden hebben zich aangepast aan de wijze van voedsel grijpen en hoektanden ontbreken vaak of zijn minder belangrijk geworden. 2 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 1.2 Overige organen De romp wordt bij de mens door het middenrif in twee holten verdeeld. De kleinste holte is de borstholte en de grootste holte de buikholte. Het merendeel van de organen van het spijsverteringsstelsel, dat circa 7 meter lang is, situeren zich in de buikholte. Wanneer het voedsel in de mond bewerkt is door de tong, tanden en speekselklieren, komt het in de slokdarm terecht. Deze loopt in de borstholte, door het middenrif naar de maag toe. Hierin wordt het voedsel gedurende twee à drie uur gekneed en vermengd met de maagsappen. De maag mondt uit in het eerste deel van de dunne darm, de twaalfvingerige darm. In dit darmgedeelte monden twee kanalen uit, die afkomstig zijn van de lever en de alvleesklier. Hierdoor wordt galsap (lever) en alvleessap (alvleesklier) in de twaalfvingerige darm gebracht. Hierna zet de voedselbrij zijn weg verder doorheen de rest van de dunne darm. De dunne darm eindigt blind bij de blinde darm met daaraan het wormvormig aanhangsel of appendix. Aan de andere zijde begint de dikke darm met drie delen volgens de richting: een stijgend deel, een horizontaal deel en een dalend deel. Het laatste deel van het darmkanaal is de endeldarm, die wordt afgesloten door een kringspier, de aars. Opdracht: Beantwoord volgende vragen. 1. Welk is de grootste klier in ons lichaam? …………………………………………………………………………………………………………………… 2. Waar wordt gal gevormd? …………………………………………………………………………………………………………………… 3. Zijn appendicitis en blindedarmontsteking synoniemen? Leg uit. …………………………………………………………………………………………………………………… 4. Vergelijk het darmstelsel van het konijn met dit van de mens. Wat merk je en kan je dit verklaren? …………………………………………………………………………………………………………………… 3 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL Opdracht : Benoem de organen van het spijsverteringsstelsel op de tekening. tong, tanden, speekselklieren, keel, mond, speekselafvoergang, onderkaak, slokdarm, maag, dunne darm, alvleesklier, lever, galblaas, dikke darm, appendix, endeldarm, blinde darm, aars 1. ……………………………………….. 2. ……………………………………….. 3. ……………………………………….. 4. ……………………………………….. 5. ……………………………………….. 6. ……………………………………….. 7. ……………………………………….. 8. ……………………………………….. 9. ……………………………………….. 10. ………………………………………… 11. ………………………………………… 12. ………………………………………… 13. ………………………………………… 14. ………………………………………… 15. ………………………………………… 16. ………………………………………… 17. ………………………………………… 18. ………………………………………… 2. Bouw en werking van de spijsverteringsorganen 2.1 Bouw van de dunne darm Als je de binnenkant van de dunne darm bekijkt, dan zien we dat de binnenzijde van de darm uit grote uitstulpingen bestaat, dit zijn de darmplooien. Darmplooien bestaan op hun beurt uit ontelbare kleinere uitstulpingen, de darmvlokken. 4 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL Door deze plooien en uitstulpingen wordt de contactoppervlakte van de binnenzijde van de darm met ons voedsel vergroot. Darmvlokken zijn nauwelijks 1 mm hoog en per cm² kunnen er 3 000 darmvlokken voorkomen. 2.2 Werking van de dunne darm De binnenoppervlakte van de dunne darm wordt dus vergroot door de darmvlokken en de darmplooien. Bij de mens bedraagt deze oppervlakte ongeveer 50 m². Die oppervlaktevergroting is noodzakelijk. Enkel verteerde voedingsstoffen, die klein genoeg zijn, kunnen door de wand van de darm heen. Hoe langer ons voedsel hier de tijd voor heeft, en hoe groter het contactoppervlakte, hoe beter. Het doordringen van de voedingsstoffen doorheen de wand van de darmvlokken in de bloedhaarvaten noemen we resorptie of opslorping. Het bloed vervoert al deze voedingsstoffen dan naar alle cellen in het lichaam. Voortbewegen doet ons voedsel op twee manieren. Enerzijds gebeurt dit in de mond en keelholte door de tong en de slikspieren. Vanaf de slokdarm wordt het voedsel door peristaltische bewegingen verder in de richting van het einde van het darmkanaal bewogen. Opdracht : Wat is verteren? …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 2.3 Bouw van de lever De lever is de grootste en zwaarste klier in het menselijk lichaam. Hij weegt 1,5 kg tot 2 kg en ligt aan de rechterkant achter de ribben. De lever van de mens heeft een afgeplatte onderzijde en een gewelfde bovenzijde die in het rechterdeel van de koepel van het middenrif past en daar plaatselijk mee vergroeid is. 5 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 2.4 Functies van de lever De lever heeft vele onmisbare functies, zoals het omzetten van glucose, het vormen van gal, de opslag van ijzer en de warmteregeling voor het handhaven van een constante lichaamstemperatuur. De bekendste functie is echter de ontgiftende werking. Zo is de lever in staat om tal van lichaamsschadelijke stoffen te verzwakken in hun werking. Gifstoffen waarmee de lever regelmatig te kampen krijgt zijn onder andere cafeïne, drugs, alcohol, medicijnen, inkt uit tatoeages, hormonen uit vlees, kleurstoffen, smaakstoffen, gifstoffen van bijvoorbeeld bespoten groenten, etc. 3. De samenstelling van ons voedsel 3.1 Welke voedingsstoffen zitten in ons voedsel? Het voedsel dat we dagelijks opnemen (voedingsmiddelen), bestaat uit allerlei voedingsstoffen of nutriënten. Dit zijn heel erg kleine deeltjes die door ons lichaam kunnen opgenomen worden en een nuttige werking hebben. 3.1.1 Zetmeel Zetmeel behoort tot de koolhydraten en komt van nature voor in aardappelen, peulvruchten, bananen en rijst. In producten waarin veel granen zitten komt ook meer zetmeel voor, zoals brood en -pasta en rijst. Het lichaam zet zetmeel om in glucose dat energie levert. De aanwezigheid van zetmeel kunnen we aantonen door middel van lugol of dijoodoplossing. 3.1.2 Eiwitten of proteïnen Veel levensmiddelen bevatten eiwit of proteïnen. Eiwit is belangrijk. Het levert calorieën en aminozuren. Aminozuren zijn bouwstenen voor het eiwit in lichaamscellen. Sommige aminozuren kan het lichaam zelf maken. Andere moeten uit het eten komen. Volwassen personen hebben over het algemeen o,8 gram eiwitten nodig per kilogram lichaamsgewicht. Weefsels in het lichaam zijn opgebouwd uit cellen. Alle cellen bevatten eiwit, bijvoorbeeld spieren en organen, het zenuwstelsel, de botten en het bloed. Een volwassene bestaat gemiddeld voor 12 kilo uit eiwit. Bovendien zijn eiwitten nodig voor de bestaande cellen, die zich steeds vernieuwen. Eiwitten kunnen aangetoond worden met het teststrookje albustix. 6 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 3.1.3 Suikers of sachariden Suiker is een zoete stof, die van nature voorkomt in voedingsmiddelen zoals in fruit, maïs, suikerriet en suikerbiet. Daarnaast komen ook andere suikers voor zoals melksuiker (=lactose) en fruitsuiker (=fructose). Aardappels en granen bevatten ook suikers in de vorm van zetmeel. Suiker gemaakt uit riet- of bietsuiker wordt ook wel kristalsuiker genoemd en is de vorm zoals in de winkel wordt verkocht en als smaakmaker toegevoegd aan bewerkte producten, zoals frisdrank, chocola, snoep en gebak. Suiker behoort tot de koolhydraten en levert energie. Met het teststrookje diastix kunnen we suikers aantonen. 3.1.4 Vetten of lipiden Vet is een bron van energie, vitamine A, D en E en essentiële vetzuren. Bij een gezond eetpatroon komt tussen de 20 en 40% van de energie uit vet. Om de kans op hart- en vaatziekten te verlagen, is het van belang te kiezen voor producten met zo min mogelijk verzadigd vet. Op basis van hun scheikundige eigenschappen worden vetten ingedeeld in verzadigde en onverzadigde vetten. Vet in voedingsmiddelen bestaat altijd uit een combinatie van beide. Verzadigd vet verhoogt het cholesterolgehalte in het bloed, vooral van het ''slechte'' LDL-cholesterol, en vergroot daarmee de kans op hart- en vaatziekten. Onverzadigd vet verlaagt juist het cholesterolgehalte, vooral van het ''slechte'' LDL-cholesterol. Vetten kunnen we opsporen met behulp van de vetvlekproef. 3.1.5 Water Water is een zeer belangrijke stof in ons voedsel. De overlevingskans zonder voedsel is ongeveer 15 weken, maar men kan hoogstens 3 dagen zonder drinkwater. Daarom dienen we dagelijks ongeveer 2,5 liter water op te nemen. Zuiver water is dan ook onmisbaar. De mens bestaat zelf voor ongeveer 64% uit water. Opdracht : Waar vinden we al dat water hoofdzakelijk in ons lichaam? …………………………………………………………………………………………………………………… 3.1.6 Mineralen en sporenelementen Mineralen zijn stoffen die in kleine hoeveelheden voorkomen in ons voedsel. Toch zijn ze noodzakelijk voor een goede gezondheid. Zo zijn bijvoorbeeld calciumzouten onmisbaar voor de opbouw en onderhoud van ons skelet, natriumzouten en ijzerzouten hebben we dan weer nodig voor de opbouw van ons bloed. Mineralen komen voor inde natuur, bijvoorbeeld in gesteenten etc. Planten en dieren nemen deze mineralen op, waardoor ze uiteindelijk in ons eten en drinken terecht komen. De bekendste mineralen zijn onder andere kalium, chloor, fosfor, calcium, natrium en magnesium. 7 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL Sporenelementen (spoorelementen) kunnen we vergelijken met mineralen maar hebben we slechts in uiterst geringe hoeveelheden nodig. De behoefte aan mineralen wordt uitgedrukt in grammen. De behoefte aan sporenelementen in milligrammen of microgrammen. Enkele bekende sporenelementen zijn onder andere koper, zink, fluoride etc. 3.1.7 Vitamines Vitamines zijn net als mineralen, stoffen die in kleine hoeveelheden voorkomen in ons voedsel. Ze zijn eveneens onontbeerlijk voor een goede gezondheid en ontwikkeling. Ons lichaam kan zelf geen vitamines produceren (met uitzondering van vitamine D). Daarom zijn we volledig afhankelijk van ons voedsel om het vitaminegehalte op peil te houden. Er zijn in totaal 13 stoffen die de naam vitamine krijgen. Opdracht ICT : Hoe wordt vitamine D in ons lichaam aangemaakt? …………………………………………………………………………………………………………………… Hieronder vind je twee etiketten van voedingsmiddelen. Duid de verschillende voedingsbestanddelen aan in de gevraagde kleur. zetmeel : geel eiwitten: blauw suikers: groen verzadigde vetten: bruin onverzadigde vetten: roze mineralen: paars vitamines: rood 8 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 3.2 GROEP 13 – 15 J Waarvoor dienen de voedingsstoffen? SACHARIDEN EIWITTEN VETTEN MINERALEN VITAMINES Jongens 475 g 85 g 100 g 1,35 g 78,5 g Meisjes 375 g 85 g 80 g 1,35 g 78,5 g Jongens 495 g 70 g 100 g 1,12 g 53 g Meisjes 410 g 70 g 70 g 1,12 g 53 g 585 g 90 g 125 g 1,12 g 53 g 20 – 59 J Volwassene Zware arbeid In bovenstaande tabel vind je de aanbevolen hoeveelheden voedingsstoffen per dag. Opdracht : Beantwoord de vragen en tracht besluiten te trekken. 1. Vergelijk de hoeveelheid aanbevolen eiwitten en mineralen bij 13 – 15 jarigen en bij volwassenen. Wat merk je op en hoe kan je dit verklaren ? …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. Eiwitten en mineralen noemen we bouwstoffen. Ze zorgen echter niet alleen voor de groei. Ons lichaam verslijt ongeveer 300 g per dag. Ons lichaam moet dus voortdurend hersteld worden. Eiwitten en mineralen zorgen hiervoor. 2. Welke voedingsstoffen worden duidelijk meer verbruikt door een volwassene die zware arbeid verricht? Hoe komt dit en verklaar. …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. Sachariden en vetten noemen we brandstoffen. Ons lichaam heeft voortdurend brandstof nodig om de spieren te laten werken, om te bewegen en ons lichaam in bedrijf te houden (denken, spreken, zitten, …). Deze verbranding gebeurt in de cellen en levert naast spierwerking ook warmte op. Bij de verbranding in de cellen ontstaan er eveneens afvalstoffen en sleetstoffen. Deze moeten uiteraard verwijderd worden uit elke cel. Het vervoer van die afvalstoffen en sleetstoffen gebeurt door het bloed. 9 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL Natuurlijk gebeurt de verbranding in het lichaam zonder vuur. Toch zijn beide verbrandingen goed met elkaar te vergelijken. 3. Verbind de gerelateerde onderwerpen. verbranding met vuur Hout CO2 Papier Schouw As Warmte lichaamsverbranding ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Vet Luchtwegen CO2 37°C Suiker Zowel bij de verbranding met vuur als bij de lichaamsverbranding zijn er brandstoffen nodig. Tijdens deze verbrandingen ontstaan afvalstoffen die weggevoerd moeten worden. Net zoals het koetswerk van een auto beschermd moet worden tegen weersinvloeden, zo moet ook ons lichaam beschermd worden tegen invloeden van buitenaf. Bijvoorbeeld tegen bacteriën, virussen die griep veroorzaken, huidaandoeningen, zonnebrand, etc. Voedingsstoffen die hiervoor zorgen zijn de mineralen en de vitamines. Ze verhogen onze weerstand tegen ziekten. Daarom worden ze beschermende stoffen genoemd. 4. Waarvoor dienen voedingsvezels en koolhydraten? …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. 10 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 3.3 Opdracht : Welke voedingsstoffen zitten er in ons voedsel: experiment. Onderzoek naar voedingsstoffen in voedingsmiddelen. Probleemstelling Welke voedingsstoffen bevinden zich in brood, vlees, appels, energiedrank en chips. Experiment a) De voedingsmiddelen bevinden zich in vijf verschillende petrischalen. Voeg aan elk voedingsmiddel een druppel lugol toe. b) Breng op papier wat vocht aan van de voedingsmiddelen. Laat het papier drogen en houd het papier in het licht. c) Leg het brood en de chips in lauw water. Het vlees, de appels en energiedrank leg je in petrischalen. ● Houd de clinistix gedurende 5 – 10 seconden tegen het voedingsmiddel. ● Houd de albustix gedurende 5 – 10 seconden tegen het voedingsmiddel. Waarnemingen Noteer wat je ziet. Brood Vlees Appel Energiedrank Chips Lugol Papier Diastix Albustix Besluit ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. 11 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 3.4 Gezonde voedingsgewoonten. Je weet ondertussen dat het noodzakelijk is om dagelijks brandstoffen, bouwstoffen en beschermende stoffen op te nemen. Geen enkel voedingsmiddel bevat echter alle noodzakelijke voedingsstoffen. Daarom is de samenstelling van maaltijden zeer belangrijk voor onze gezondheid. Zorg dus voor voldoende variatie. 3.4.1 De actieve voedingsdriehoek. Om een gezonde, evenwichtige voeding voor te stellen, hebben voedingsdeskundigen een figuur ontworpen die bekendstaat als de actieve voedingsdriehoek. Deze figuur stelt groepen van voedingsmiddelen voor waaruit een keuze gemaakt moet worden om evenwichtige maaltijden samen te stellen. Iedere maaltijd zou dus moeten bestaan uit een combinatie van voedingsmiddelen uit elk niveau. Opdracht : Beantwoord de vragen. 1. Vergelijk je eetgewoonten met de actieve voedingsdriehoek. Wat eet je, volgens jou, te veel en/of te weinig? - Te veel : ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. - Te weinig : ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. 12 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 2. Wat is het hoofdbestanddeel van ons voedsel? Hoeveel moet je er dagelijks van opnemen? …………………………………………………………………………………………………………………………. 3. Welke voedingsmiddelen horen thuis in de restgroep? Verklaar hun plaats in de actieve voedingsdriehoek. …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. Goed om te (w)eten Gevarenzone - Drink ongeveer ………. liter water per dag. - Graanproducten (vooral bruin / wit brood) vezels. - Opgepast met snoep en suikerrijk voedsel, ze vormen een aanval op je ………………….. en je lijn. - ………………………… en ……………………… zitten boordevol vezels en vitaminen. - Gebruik niet te veel / veel vet. - Eet regelmatig / 1 x per dag. Best ……… hoofdmaaltijden per dag. Een stevig ontbijt is een prima start. - Zorg voor voldoende afwisseling in je menu. - Eet langzaam / zeer snel zodat ……………… kan inwerken. 3.4.2 - Wees matig / overvloedig met zout. (max. 5 g/dag). - Zonder ontbijt krijg je in de voormiddag last van slaperigheid en concentratie – stoornissen. - Ruil de TV / PC / spelcomputer eens in voor een actieve dag. Hygiëne en het spijsverteringsstelsel. 3.4.2.1 Algemeen. Een goede hygiëne is een belangrijk onderdeel van een gezonde voeding. In voedingsmiddelen kunnen immers veel ziekteverwekkers zitten. Denk bijvoorbeeld aan salmonella bacteriën in kip die niet goed verhit is of in eieren. Of parasieten uit de ontlasting van dieren waarmee groenten en fruit kunnen vervuild zijn. Als deze ziekteverwekkers via de voeding het lichaam binnendringen, kunnen vervelende, of zelfs gevaarlijke klachten ontstaan. Veel voorkomende klachten bij voedselinfecties zijn diarree, buikkrampen, misselijkheid en braken. Een voedselinfectie is niet altijd te voorkomen. Door goed op de hygiëne te letten vermindert de kans op een infectie wel. In bepaalde omstandigheden is het eveneens extra belangrijk om aandacht te besteden aan de hygiëne, denk bijvoorbeeld maar aan warm, vochtig weer of wanneer men eet of drinkt in een warm land op reis. 13 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 3.4.2.2 Toiletgedrag. Gezond toiletgedrag kan problemen met de stoelgang verminderen en zelfs voorkomen. Door een goede houding aan te nemen op het toilet, kan de darm zich gemakkelijker ledigen. Gezond toiletgedrag is : - Direct naar het toilet gaan als er aandrang is. Dit gevoel krijgt men namelijk niet voor niets. Het is een teken dat de endeldarm vol zit, en dat de ontlasting ‘klaar’ is om het lichaam te verlaten. - Een goede houding aan te nemen op het toilet. Rechtop zitten met de voeten op de grond is de beste houding. Op deze manier kunnen de darmen zich gemakkelijk ledigen. Opdracht : Door toiletbezoek uit te stellen, kan men last krijgen van harde, droge (en dus minder vlotte) ontlasting. Verklaar. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. 3.4.2.3 Enkele veel voorkomende aandoeningen van het spijsverteringsstelsel. 3.4.2.3.1 Verstopping of constipatie. We spreken van verstopping wanneer de ontlasting minder dan drie keer per week of alleen na hard persen tot stand komt. Verstopping of constipatie is een vervelend euvel dat verschillende oorzaken kan hebben. Vaak is het een kwestie van levenswijze. Niet ontbijten, onvoldoende tijd nemen om naar het toilet te gaan, de toiletgang uitstellen, onvoldoende vezelrijke voedingsmiddelen gebruiken en onvoldoende drinken zijn vaak oorzaken voor stoelgangproblemen. Een langdurig bestaande constipatie kan ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid. Wanneer constipatie te wijten is aan een verkeerde levenswijze, zijn aanpassingen van de eet- en leefgewoonten enorm belangrijk en meestal ook voldoende om de klachten te verhelpen. Opdracht : Waarom is ’s morgens ontbijten echt noodzakelijk ? ……………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………. 14 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL Enkele aanbevelingen om constipatie te vermijden of tegen te gaan : - Maak er een gewoonte van om vezelrijke voedingsmiddelen te gebruiken zoals volkorenbrood (of andere volkorenprodukten zoals havermout), peulvruchten, groenten en fruit. Een vezelrijk dagmenu bevat ongeveer 30 gram vezels per dag. - Drink voldoende. Zonder voldoende vocht kunnen de vezels hun werk niet doen in de dikke darm. Laxerende voedingsmiddelen zijn onder andere karnemelk, yoghurt en sap van citrusvruchten. - 3.4.2.3.2 Diarree. Wij hebben een normale, vaste stoelgang als de darm voldoende verteerde voedingsstoffen en vocht opneemt. Bij diarree absorbeert de darm niet meer optimaal en scheidt hij zelf lichaamsvocht af (secretie genaamd), waardoor de stoelgang los en zelfs waterig wordt. Oorzaken van diarree variëren van stress tot overmatig voedsel- en alcoholverbruik. Soms kunnen ook ziektekiemen diarree veroorzaken. 3.4.2.3.3 Anorexia nervosa of magerzucht. Anorexia is een eetstoornis waarbij iemand een vervormd beeld van het eigen lichaam heeft, een grote angst heeft om dik te worden en niet probeert een normaal lichaamsgewicht na te streven. De anorexia lijder is overdreven bezig met het gewicht en figuur en is bezeten door de wens gewicht te verliezen. Daarom eet men steeds minder en de variatie in de voedselkeuze wordt steeds beperkter. Het hongergevoel wordt onderdrukt. Het gewichtsverlies gaat geleidelijk en is niet altijd het belangrijkste kenmerk in een vroegtijdige fase van de ziekte. Opdracht : - Bij welke leeftijdsgroep komt anorexia het meest voor ? Kan je dit verklaren ? …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… 15 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL 3.5 Voeding en reclame. Met de invoering van de functionele voedingsmiddelen in onze voeding, zien wij op verpakkingen en in de voedingsreclame steeds meer beweringen verschijnen. We kunnen deze beweringen onderverdelen in twee grote groepen : - - de voedingsbeweringen : ze verwijzen naar de energetische waarde van het voedingsmiddel, naar de nutriënten of andere stoffen die zich in het voedingsmiddel bevinden. Voorbeelden van zulke beweringen zijn onder andere ‘light’, ‘rijk aan calcium’, natuurlijke bron van vitamine C, zoutloos, … de gezondheidsbeweringen : deze verwijzen naar een effect dat het voedingsmiddel heeft op de lichaamsfunctie. Als voorbeelden kennen we onder andere ‘bevordert de darmtransit’, ‘verhoogt de natuurlijke weerstand’, ‘goed voor het geheugen’, … Deze beweringen hebben de bedoeling een specifiek en heilzaam effect van de voedingsmiddelen naar voor te brengen. De beweringen worden vooral gebruikt als verkoopsargument, maar voor de consument en voor gezondheidswerkers, kunnen de gezondheidsbeweringen nuttige informatie bevatten door bepaalde kenmerken van een voedingsmiddel te omlijnen of bij het zoeken naar specifieke effecten. Als de fabrikanten de spelregels respecteren, hebben deze kleine zinnen een wetenschappelijke grond. Ze kunnen het voldoen aan de behoefte van één of meer voedingsstoffen vergemakkelijken of ze kunnen ook zeer eenvoudig de aandacht vestigen op de relatie tussen de voeding en gezondheid. Het is echter van belang om de beweringen te lezen en om de verschillende nuances te begrijpen. Het is niet omdat een voedingsmiddel een bepaald mineraal bevat dat betrokken is bij de overdracht van zenuwimpulsen, dat het voedingsmiddel zenuwziektes voorkomt. 3.6 Honger in de wereld. http://www.schooltv.nl/weekjournaal/onderwerpen/?nr=2205184&item=2562937 Als je even niets te eten hebt, krijg je trek. Maar als je voor een hele lange tijd niets te eten hebt, heb je honger. Er zijn ongeveer 923 miljoen mensen op de wereld die honger lijden. En daar sterven veel mensen aan. Om de 3 seconden sterft er op aarde iemand door honger. Er lijkt nu ook nog geen einde te komen aan dit ‘onrecht’. Door de geldcrisis geven landen juist minder geld aan arme landen. Er zijn verschillende redenen waarom er honger kan zijn in landen. In veel landen is er extreme droogte, waardoor er geen eten kan groeien. In Afrika en Azië heerst de grootste honger. Daar zijn gigantische oppervlakten droge grond, waar niemand te eten heeft. 16 NATUURWETENSCHAPPEN 1STE GRAAD : HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL Soms kan er ook plotseling een tekort aan eten zijn door een natuurramp. Eigenlijk moet er dan een voedselreserve zijn, maar in armere landen hebben ze dat niet. Ook de regering van armer landen werkt soms niet mee. Die willen vaak liever hun geld uitgeven aan wapens dan aan hun inwoners. Vooral als het land in oorlog is. En bij oorlog is het ook gevaarlijk voor boeren om op het land te werken, dus is er helemaal geen eten meer in die landen. In 2000 zijn er door de rijkere landen millenniumdoelen bedacht. Dat zijn doelen die landen met elkaar willen bereiken voor een betere wereld. Een van die doelen is de hongersterfte op de wereld verminderen. In 2015 willen de landen dat er de helft minder sterfte is door honger in de wereld. Of dat nog gaat lukken in huidige crisistijden is maar zeer de vraag. Veel landen willen nu eerst hun eigen land helpen. Daardoor houden ze minder geld over om uit te geven aan arme landen. Er is voor iedereen genoeg geld op de wereld. Als alles eerlijk verdeeld zou zijn, zou niemand honger hoeven te lijden. Maar het geld wordt ergens anders aan uitgegeven. Hieronder nog enkele ‘harde’ feiten : - 923 miljoen mensen in de wereld hebben honger. 815 miljoen mensen met honger leven in ontwikkelingslanden. Dagelijks sterven 24 000 mensen ten gevolge van honger. 11 miljoen kinderen jonger dan 5 jaar sterven per jaar aan honger. Per jaar worden 20 miljoen baby’s geboren met ondergewicht. 17