Kenmerkende aspecten + begrippen hoofdstuk 7: -rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen -voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme) -uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme -de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap abolitionisme: beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij ancien régime: de oude orde in samenlevingen, voorafgaand aan democratische revoluties democratische revolutie: ingrijpende politieke verandering met democratische grondwet grondrechten: basisrechten voor alle burgers, vastgelegd in een grondwet grondwet: constitutie, wet waarin staat hoe een land geregeerd moet worden en wat de rechten en plichten van de burgers zijn plantages: landbouwbedrijven in tropen waar gewassen voor Europese markt geproduceerd werden, deze handelskapitalistische ondernemingen werden vanaf de 16e eeuw in Amerika en 19e eeuw in Azië en Afrika opgezet rationalisme: toepassing van redelijkheid, gebruik van gezond verstand, hoofdkenmerk van verlichting sociale verhoudingen: verschillen, overeenkomsten en onderlinge betrekkingen tussen groepen in de samenleving, zoals m.b.t de rechten en plichten van standen in ancien régime staatsburger: persoon met de politieke rechten als burger v.d staat, bijvoorbeeld kiesrecht transatlantische slavenhandel: handel in zwarte Afrikaanse slaven tussen Afrika en Amerika. Tussen 1500 en 1850 waren dat er zo’n 11 miljoen verlicht absolutisme: systeem waarbij een verlichte vorst de absolute macht heeft en van bovenaf probeert hervormingen door te voeren (koning Frederik de Grote) verlicht denken: volgens de ideeën van de verlichting verlichting: beweging die meende dat met de rede alles kan worden verklaard en dat de samenleving ook op de rede gebouwd moet worden. Met rationalisme, vrijheid, gelijke rechten, verdraagzaamheid en democratie zou er meer licht in het leven komen driemachtenleer: theorie van Montesquieu in 1748, trias politica, waarbij vrijheid van het volk het best gewaarborgd bleef: wetgevend, uitvoerend, rechterlijk eenheidsstaat: staat met één oogste gezag, lagere organen ondergeschikt, zoals Nederland in de tijd van democratische revoluties rechtsstaat: staat waarin de rechten + plichten van burgers en overheid zijn vastgelegd in de grondwet Kenmerkende aspecten + begrippen hoofdstuk 8: -de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving -de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: nationalisme, liberalisme, socialisme, confessionalisme, feminisme -voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces -de opkomst van emancipatiebewegingen -discussies over de ‘sociale kwestie’ -de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie confessionalisme: politiek-maatschappelijke stroming die uitgaat van een geloof (confessie), speelde in aantal Europese landen als Nederland en Duitsland vanaf ca. 1870 grote rol 1 democratisering: meer invloed van bevolking in politiek en samenleving, in bijna heel Europa nam in 19e eeuw de macht van de volksvertegenwoordiging toe en werd kiesrecht uitgebreid emancipatiebeweging: streeft naar gelijkberechtiging, zoals feminisme, socialisme en confessionalisme die opkwamen voor vrouwen, arbeiders en orthodoxe christenen. Ook afschaffing slavernij wordt daarmee bedoeld. feminisme: streven naar gelijkwaardige positie van de vrouw, zoals vrouwenkiesrecht, goed onderwijs en goede banen (= 1e feministische golf 1900). Vanaf 1965 (= 2e golf) ook om gelijke kansen op arbeidsmarkt, recht op abortus en gelijke rol man-vrouw in huishouden modern imperialisme: Europese expansie vanaf 1870 waarbij Europese mogendheden hun koloniale bezig uitbreidden en hun kolonies grondiger gingen exploiteren. Imperialisme is streven naar territoriale machtsuitbreiding door directe heerschappij of invloedssferen industriële revolutie: omwenteling in productiemethoden waarbij handarbeid werd vervangen door machines. Begon rond 1775 in Groot-Brittannië industriële samenleving: economie beheerst door industrie en dienstensector, meer dan de helft van de bevolking woont in de stad liberalisme: politiek-maatschappelijke stroming die vrijheden en rechten v.h individu centraal stelt, wil parlementair stelsel met gekozen volksvertegenwoordiging. Overheerste in 2e helft 19e eeuw in Nederland en Groot-Brittannië nationalisme: voorliefde voor eigen volk, stroming die streefde naar zelfstandigheid in eigen natiestaat. Vooral na 1870 agressief nationalisme dat zich richtte tégen anderen politieke stroming: beweging die deel wil nemen aan het bestuur vanuit bepaalde opvatting over inrichting van de maatschappij sociale kwestie: vraagstuk van armoede en slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders en de vraag hoe arbeiders konden worden geïntegreerd in de samenleving socialisme: stroming en emancipatiebeweging van de arbeidersklasse die streeft naar gelijk(waardig)heid. Eind 19e eeuw is marxisme daarbinnen de overheersende stroming, Marxistische sociaaldemocraten streven naar revolutionaire machtsovername van de arbeidersklasse maar dat werd meer een opvatting voor communisten. Sociaaldemocraten wilden algemeen kiesrecht en geleidelijke verbetering agrarische revolutie: verbetering in landbouwmethoden vanaf 18e eeuw in Groot-Brittannië waardoor productie steeg, bevolking groeide en boerenbevolking afnam burgerij: 19e eeuw; alle groepen tussen adel en arbeidersklasse die deelden in gemeenschappelijke burgerlijke cultuur. Rijke burgerij/bezittende klasse = bougeoisie transportrevolutie: radicale verbetering van vervoersmogelijkheden verzuiling: opdeling van de natie in levensbeschouwelijke groepen waarvan de leden weinig contact hebben met andere ‘zuilen’. Eind 19e eeuw vormden zich katholieken en protestanten, later ook nog socialisten. De ‘rest’ hoorde bij de algemene/neutrale zuil. 2 HOOFDSTUK 7 Verlichting begon eind 17e eeuw in Engeland en Nederland, maar in de 18e eeuw werd Parijs het centrum. Verlichting is gaat ervan uit dat alles met de rede te verklaren is, als je maar logisch nadenkt met gezond verstand. De wereld zou verbeteren als er een eerlijke rechtvaardige samenleving kwam die gebaseerd was op rede, vrijheid, gelijke rechten, verdraagzaamheid en democatie. Verlicht denken zou een einde maken aan domheid, intoleratie, geloofsfanatisme en onredelijke verschillen tussen mensen. Dit rationalisme bracht licht in het leven. Centraal in de verlichting staat kritiek op de godsdienst (zie filosofen, zij hadden allen hun inspiratie uit Engeland) Encyclopédie: naslagwerk, product van de verlichting met daarin alle mogelijke informatie op technisch, wetenschappelijk, geografisch, politiek, maatschappelijk en relegieus gebied. Voltaire (godsdienst) Locke (bestuur) -tegen geloofsfanatisme -god is horloge-maker -onderscheid tussen goed en slecht is aangeboren eigenschap -vóór absolutisme -keek neer op het volk -absolute vorst moest vrijheid van denken garanderen, vooruitgang bevorderen en kerk onder de duim houden -écrasez l’infâme, verpletter het schandelijke -tegen absolutisme -burgers en overheid hebben een sociaal contract -regering moet natuurlijke rechten van burgers garanderen -burgers hebben recht op vrijheid, leven en bezit -als de regering zich niet aan de wet houdt mag het volk in opstand komen Montesquieu (bestuur) Rousseau (bestuur) -tegen absolutisme (= machtsmisbruik) -was voor een mengeling van monarchie, aristocratie en democratie met 3 machten gescheiden -trias politica - driemachtenleer -parlement: wetgevend regering: uitvoerend onafhankelijke rechters: rechterlijk -voor democratie -mensen moeten macht aan volksvergadering afstaan die de wil van het volk uitvoert (= uitdrukking algemene wil) -sociaal contract: volk geeft macht aan het bestuur maar heeft het recht om die macht terug te nemen -voorrechten en verschillen moeten verdwijnen -gelijkheid en eerlijkheid moeten overheersen -de mens is van nature goed -volk is soeverein (hoogst) Adam Smith: econoom die vrije handel belangrijk vond. Geen mercantilisme of protectionisme. Iedereen moet maken waar hij het best in is. Door vrijhandel krijgt iedereen goede produten voor een lage prijs. Welvaart neemt toe. Wet van vraag en aanbod: productie zou groeien als mensen meer vrijheid kregen hun voordeel na te jagen. Immanuel Kant: verlichtingsfilosoof die de verlichting zo verwoordde: bevrijding van de mens uit zijn onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Ancien Régime: oude bestuur. Periode voor Franse Revolutie 1789 begint met bestorming van de Bastille. -absolutisme (vorst heeft alle macht) zoals Lodewijk XIV + XVI -terugkeer privileges van adel en kerk, zoals geen belasting betalen 3 -ontevreden burgerij/kooplieden = bougeoisie; wel belasting, niet meebesturen -grote staatsschuld door bijvoorbeeld oorlog of het luxe leven van de koning Adel kon dus privileges herstellen en voerden heerlijke rechten in. Dit waren onbetaalde diensten van boeren of betalen voor privileges. Voedselprijzen werden hoog. Handel en nijverheid maakten wel een groei; van de winsten van handelskapitalistische ondernemingen profiteerde vooral de gegoede burgerij = bourgeoisie. Ze leefden een rijkeluis leventje maar konden met hun geld geen macht kopen. Er waren vorsten die voorstander waren van de verlichting. Dat noemen we verlicht absolutisme. Motto was: alles voor het volk, niets door het volk (voor medezeggenschap waren burgers te onderontwikkeld): 1) Pruisen Frederik de Grote (eerste dienaar van de staat) 2) Rusland Tsarina Catharina de Grote 3) Oostenrijk keizer Jozef II Nederlandse Republiek was ontstaan na de Vrede van Münster in 1648. Er was in de tijd van het ancien régime geen koning, de macht lag bij regenten en rijke kooplieden die vooral in eigen belang handelden. Tijdens dit stadhouderloze tijdperk van 1702 tot 1747 groeide de onvrede van het volk. Zij riepen om de terugkeer van Oranje en zo keerde rond 1750 de stadhouder terug, eentje die in alle gewesten heerste. Het stadhouderschap was ook erfelijk geworden. Zo leek de Republiek op een monarchie. Democratische revoluties: 1) V.S (kolonie van Engeland) komen in opstand tegen Engelse koning en het parlement. Volk van de V.S wil invloed hebben op het bestuur > ‘No taxation without representation’. 2) Frankrijk, Franse volk komt in opstand tegen Lodewijk XVI. Verzet zich tegen hoge belasting en het feit dat ze geen inspraak hebben ↓ ↓ ↓ ↓ ↓ ↓ Geïnspireerd door de verlichting: -John Locke: regering moet natuurlijke rechten van de mens garanderen (leven, vrijheid, bezit), en regering mag afgezet worden als die zich niet houdt aan de regels -Montesquieu: tegen absolutisme = machtsmisbruik Trias Politica ↓ ↓ ↓ ↓ ↓ ↓ Revolutie heeft gevolgen in de V.S: a) grondwet; regels + wetten voor volk en bestuur b) bill of rights; rechten voor alle mensen als vrijheid van meningsuiting, godsdienst... c) scheiding van machten; Congres - wetgevend, president - uitvoerend Gebeurtenissen in Franse Revolutie op chronologische volgorde: (1.1) Kerk en adel hadden voorrechten en (belasting)privileges. Zo kwam het dat het volk (1.2) niet tevreden was, en ook niet met het absolutisme in het geheel. Op 5 mei 1789 kwamen de (2) StatenGeneraal bij elkaar om te eisen dat andere standen zich bij de burgerij aansloten. Die weigerden dat en dus riepen burgervertegenwoordigers zichzelf uit tot de (3) Nationale Vergadering. Lodewijk XVI leek de pret en de hoopvolle verwachtingen van de burgerij te willen bederven en toen (4) bestormde een mensenmassa op 14 juli de Bastille. Er brak daardoor een revolutie uit en de (5) ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ werden opgesteld door de Nationale Vergadering. De grondwet die toen kwam maakte van Frankrijk een (6) constitutionele monarchie. Voor de grondwet kon worden ingevoerd (7) vluchtte de koning en die werd voor de grens gearresteerd. Alsnog tekende hij. Met de nieuwe volksvergadering in 1791 kwamen (8) de Jacobijnen aan de macht. Het nieuwe parlement riep een republiek uit en zette de koning af. Radicale democraten wilden de revolutie zuiveren van onbetrouwbare en corrupte elementen en vele revolutionaire tribunalen doodden duizende ‘verraders’. 4 Dat heette de (9) Terreur. Na de dood van Robbespierre werd de volksinvloed teruggedrongen en maakte (10) Napoleon van Frankrijk een dictatuur. Hij voorde veel veranderingen door. Franse Revolutie duurde van 1789 tot 1815. In 1815 werd namelijk Napoleon verslagen bij Waterloo. Is de Franse Revolutie geslaagd? -ja: de grondwet met rechten en plichten bleef bestaan, koning wordt in zijn macht beperkt door de grondwet -nee: koning komt na 1815 aan de macht, geen democratie Nederland voor 1795: Regenten + stadhouder hebben de macht in Nederlandse gewesten. Volk is ontevreden. Fransen veroveren Nederland tijdens de Franse Revolutie, 1795. Nederland na 1795: Stadhouder + regenten vluchten, Fransen geven de macht aan patriotten. Zij voeren een grondwet in. Nederland na 1815: Napoleon verslagen (door Wellington). Nederland moet een koninkrijk worden o.l.v Willem I. Het wordt een constitutionele monarchie macht van de koning beperkt door grondwet (= idee uit de verlichting) Amerikaanse revolutie sloeg over op Nederland. Nederland moest terugkeren naar de democratie van de oude Bataven. Er kwam een patriottenbeweging op gang die de regenten verjoegen. De koning van Pruisen maakte een einde aan deze beweging en ze vluchtten naar Frankrijk. In 1795 keerden ze met steun van Frankrijk terug en riepen de Bataafse Republiek uit.In 1798 stelden ze een democratische grondwet met algemeen mannenkiesrecht, maar dat schafte Napoleon af. Nederland werd een eenheidsstaat + rechtsstaat. Transatlantische slavenhandel: Amerika tabak thee koffie suiker EU ↑ ↓ slaven brandewijn ijzer textiel Afrika 1550: Indianen in Amerika sterven massaal door zwaarwerk en ziektes. Spaanse koning krijgt medelijden, indianen worden beschermd. Er komen vanaf dan veel slaven uit Afrika. 1700: Blank protest tegen slavernij verlichting (gelijkheid). Adam Smith; economisch slecht, mensen werken harder in vrijheid. 1787: Abolitionisten gaan misstanden en problemen van de slavernij opschrijven in Engeland. 1807: Einde slavenhandel van de Britten 1833: Britten verbieden slavernij in eigen koloniën 1850>: Langzame afschaffing slavenhandel + slavernij wereldwijd 1852: Boek Negerhut van oom Tom, grote invloed op afschaffing slavernij in V.S 1865: Afschaffing slavernij Vreemd: Slavernij komt op in de tijd waar verlichtingsideeën als vrijheid en gelijkheid belangrijk zijn. Las Casas: spaanse priester die opkwam tegen slavenarbeid. Eerst indianen, later zwarten. Nederland schafte slavernij af in 1863, te Paramaribo. Was een van de laatste landen. Pas met de Negerhut van oom Tom werd het duidelijk en slavernij in Nederlands-Indië stopte in 1860. Slaveneigenaren kregen een schadeloosstelling en voormalige slaven moesten nog 10 jaar in loondienst werken om economie draaidende te houden. 5