Tijd van pruiken en revoluties: 1700 - 1800

advertisement
Tijd van pruiken en revoluties: 1700 - 1800
Begrippen
o Abolitionisme: streven naar afschaffing van de slavernij en de slavenhandel.
o Ancien Regime: benaming voor de maatschappij van voor de Franse Revolutie toen
er nog sprake was van een standenmaatschappij en absoluut regerende vorsten.
o Democratische revolutie: ommezwaai in het bestuur van een land die in een
grondwet wordt vastgelegd en waarbij het volk meer macht krijgt ten koste van de
macht van de vorst.
o Grondrechten: vrijheidsrechten die burgers bescherming geven tegen een oneerlijke
behandeling door de overheid of door andere burgers.
o Grondwet: wet waarin de grondbeginselen van bestuur van staat zijn omschreven.
o Plantagekolonie: overzees gebiedsdeel met grote landbouwbedrijven (plantages)
waar producten werden verbouwd voor de Europese markt (vaak d.m.v. slaven).
o Rationalisme: het boven alles stellen van de rede, het verstand.
o Sociale verhoudingen: de wisselwerking tussen groepen in de samenleving.
o Staatsburgerschap: toestand waarin iemand burgerrechten in een staat heeft.
o Trans-Atlantische slavenhandel: de koop van zwarte slaven in Afrika en de verkoop
van deze mensen in Amerika.
o Verlicht absolutisme: als vorsten onder invloed van de Verlichting hun bestuur
verbeterden, maar wel alle macht in handen hielden (verlicht despotisme).
o Verlichting (verlicht denken): stroming in de 18e eeuw. Verlichte denkers vonden dat
mensen meer gebruik moesten maken van het verstand. Meer vrijheid en gelijke
rechten voor iedereen zouden bijdragen aan de vooruitgang van de samenleving.
Jaartallen
1694 – 1778: Voltaire.
1715: Lodewijk XIV sterft.
1740: Frederik II (de Grote) koning in Pruisen.
1740 – 1748: Oostenrijkse Successieoorlog.
1748: Montesquieu publiceert De l’esprit des lois.
1756 – 1763: Zevenjarige Oorlog.
1776: Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.
1780 – 1787: Vierde Engels-Nederlandse Oorlog.
1781 – 1787: Patriottenbeweging in de Republiek.
1787: Grondwet Verenigde Staten.
1789: Franse Revolutie ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’.
1793: Lodewijk XVI onthoofd.
1799 – 1815: Heerschappij Napoleon.
1815: Congres van Wenen.
Kenmerkende aspecten
1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de
samenleving: godsdienst, politiek en sociale verhoudingen.
2. Voortbestaan van het Ancien Regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op
eigentijdse, verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en
daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over
grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
Belangrijke personen en verdragen
Voltaire (1694 – 1778): schrijver en filosoof. Bekritiseerde in de Verlichting de kerk. Keerde
zich fel tegen de religieuze onverdraagzaamheid. Correspondeerde met Frederik de Grote.
Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778): schrijver en filosoof. Onderzocht kritisch de
oorsprong van de macht van de koning. Schrijver van Du contrat social. Concludeerde dat
alle macht afkomstig was van het volk en dat alle mensen van nature gelijk zijn. Werkte get
idee van volkssoevereiniteit uit.
John Locke (1632 – 1704): Engelse filosoof. Maakte duidelijk dat iedereen voor de wet gelijk
is en dat die wetten ook voor de vorst gelden en dat die niet geschonden mogen worden.
Charles Montesquieu (1689 – 1755): concludeerde in zijn De l’esprit des lois dat het Engelse
model, waarbij de volksvertegenwoordiging het recht had om wetten te maken en goed te
keuren, te prefereren viel boven de Franse situatie. Volgens zijn trias politica moest er een
driedeling van de macht komen.
Diderot en d’Alembert: Franse schrijvers die informatie samenbrachten in de Encyclopedie.
Frederik (II) de Grote: koning van Pruisen. Bekendste voorbeeld van een verlichte despoot.
Eli Whitley: vond de cotton gin uit, een machine waarmee katoenzaden machinaal uit de
plukken katoen konden worden gehaald.
Hugo de Groot (1583 – 1645): grote rechtsgeleerde. Legitimeerde mensenhandel.
William Wilberforce: een van de leiders van de antislavernijbeweging. Abolitionist.
President Lincoln (1809 – 1865): schafte in 1863 de slavernij af.
Thomas Jefferson (1743 – 1826): grootgrondbezitter in Virginia met veel contacten in
verlichte kringen in Europa. Belangrijkste inspirator en schrijver van de
Onafhankelijkheidsverklaring.
George Washington (1732 – 1799): Amerikaans opperbevelhebber. Leidde een
geïmproviseerd leger van kolonisten naar de overwinning.
Joan Derk van der Capellen tot den Pol: publiceerde in 1781 zijn pamflet Aan het Volk van
Nederland. Lid van de Provinciale Staten van Overijssel. Woordvoerder patriotten.
Napoleon Bonaparte: keizer Frankrijk. Verlicht despoot. Heeft groot deel Europa veroverd.
Invoerder en oprichter van Code Napoleon.
Congres van Wenen (1815): overwinnaars tekenden nieuwe kaart Europa. De oude situatie
werd hersteld (Restauratie).
Uitwerking kenmerkende aspecten
1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de
samenleving: godsdienst, politiek en sociale verhoudingen.
De wetenschappelijke revolutie uit de Tijd van regenten en vorsten had een groot aantal
ontdekkingen op natuurwetenschappelijk gebied gebracht. Hierdoor geïnspireerd ging men
ook op een meer wetenschappelijke wijze nadenken over maatschappelijke verhoudingen.
Filosofen wilden meer uitgaan van het gezonde verstand, van de rede: het rationalisme.
Door in hun denken los te komen van het geloof en van de aanname dat de door God
gegeven samenleving ideaal was, wilden ze de samenleving verbeteren. In de Verlichting
bekritiseerde een aantal denkers de kerk. Ook maakte John Locke duidelijk dat iedereen
voor de wet gelijk is en dat die wetten ook voor de vorst gelden. In Engeland betaalden de
adel en de geestelijkheid belasting. Charles Montesquieu concludeerde dat het Engelse
model te prefereren viel boven de Franse situatie. Het Verlicht denken werd dus toegepast
op alle terreinen van de samenleving, om zo de samenleving te verbeteren.
2. Voortbestaan van het Ancien Regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op
eigentijdse, verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
Koning Frederik de Grote van Pruisen nodigde vaak verlichte denkers en leden van de
Pruisische Academie van Wetenschappen uit in zijn paleis. Hij discussieerde met hen over
nieuwe maatschappelijke inzichten en natuurwetenschappelijke ontdekkingen. Hij wilde
daadwerkelijk de welvaart en het welzijn van zijn volk verbeteren. Hij bevorderde
wetenschappelijk onderzoek en paste de verlichtingsideeën toe in het onderwijs, de
gezondheidszorg en de rechtspraak. Hij wilde de economie verbeteren. Frederik was een
verlichte despoot, voor wie de leuze gold ‘Alles voor het volk, maar niets door het volk’.
3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en
daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
In de gebieden die de Spanjaarden al eerder in Amerika hadden veroverd, hadden ze zich
toegelegd op de landbouw en de mijnbouw. Toen in de zeventiende eeuw de goud- en
zilvermijnen uitgeput raakten, kregen de koloniën in Amerika steeds meer het karakter van
plantagekoloniën. In de zeventiende eeuw veroverden ook Engeland, Frankrijk en de
Republiek in Amerika koloniën om er plantages te beginnen. Hiermee werd de Europese
overheersing uitgebouwd. De handelscompagnieën van Engeland, Frankrijk en de Republiek
namen een deel van de handel over de Atlantische Oceaan over, ook van de slavenhandel:
deze trans-Atlantische slavenhandel was zeer winstgevend. Meningen over slavernij en
slavenhandel zijn altijd al sterk bepaald door economische berekening en door het denken
over de waardigheid van de mens. In de Verlichting werd de antislavernijbeweging steeds
sterker. In 1787 werd in Engeland de Vereniging voor de afschaffing van de slavenhandel
opgericht. Leider William Wilberforce en zijn medestrijders werden abolitionisten genoemd,
naar aanleiding van de opkomst van het abolitionisme.
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over
grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.
In 1773 bepaalde de Britse regering dat dat kolonisten alleen thee mochten kopen van de
Britse Oost-Indische Compagnie. Leden van de geheime organisatie Sons of Liberty gooiden
honderden kisten thee van Engelse schepen het water in. In 1775 kwam het tot een treffen
tussen gewapende opstandelingen en het Britse leger. Op 4 juli 1776 werd de
Onafhankelijkheidsverklaring aangenomen. De eerste democratische revolutie was daarmee
een feit. Tijdens de Amerikaanse revolutie leidde George Washington een geïmproviseerd
leger van kolonisten naar de overwinning. In 1787 kwamen afgevaardigden van de dertien
onafhankelijke staten bijeen om een grondwet op te stellen. Deze werd nog aangevuld met
een Bill of Rights (grondrechten). Hiermee hadden de blanke burgers staatsburgerschap.
Kern en perspectief
Paragraaf 1
Lodewijk XIV, Lodewijk XV en Lodewijk XVI hadden grote interesse in de wetenschap.
Ontdekkingsreizen dienden echter niet alleen de wetenschap. Frankrijk was weliswaar de
grootste mogendheid op het continent, maar op het gebied van handel en koloniën liep
Engeland voor. Met ontdekkingsreizen konden de Fransen hun positie in de Indische en
Grote Oceaan versterken. Van verlichtingsfilosofen die kritiek hadden op de absolute macht
en de standenmaatschappij moesten ze niks hebben. In de standenmaatschappij bezaten de
geestelijkheid en de adel privileges, terwijl de burgers en boeren die twee standen door
middel van belastingen onderhielden. De koning regeerde als een absolute vorst. Locke en
Rousseau vonden dat de sociale en bestuurlijke verhoudingen onevenwichtig waren en
waren tegenstanders van het droit divin. Volgens deze voorstanders van volkssoevereiniteit
hoorde de bestuursmacht bij het volk te liggen en moest de koning verantwoording aan het
volk afleggen. Ook Montesquieu verwierp het absolute koningschap. Het volk diende de
wetgevende macht te bezitten met als uitvoerende macht de koning en zijn ministers. De
rechterlijke macht moes in de handen van onafhankelijke rechters. Dit heet trias politica.
De verlichtingsfilosofen Locke, Rousseau en Montesquieu gaven de revolutionairen aan het
einde van de 18e eeuw een alternatief voor het absolute koningschap. De Amerikaanse
Onafhankelijkheidsstrijd, de Patriottenbeweging en de Franse Revolutie komen voort uit hun
ideeën over volkssoevereiniteit en trias politica. Deze principes vormen de basis van de
staatsinrichting van de huidige westerse democratieën.
Paragraaf 2
Koning Frederik de Grote van Pruisen nodigde vaak verlichte denkers en leden van de
Pruisische Academie van wetenschappen uit in zijn paleis in Potsdam. Hij discussieerde met
hen over nieuwe maatschappelijke inzichten en natuurwetenschappelijke ontdekkingen. Hij
wilde daadwerkelijk de welvaart en het welzijn van zijn volk verbeteren. Hij bevorderde
wetenschappelijk onderzoek en paste de verlichtingsideeën toe in het onderwijs.
De gezondheidszorg en de rechtspraak. Hij wilde de economie verbeteren. Frederik de Grote
wordt beschouwd als de verlichte despoot bij uitstek. Hij, Jozef II van Oostenrijk en Catharina
II van Rusland maakten vele verbeteringen voor hun volk mogelijk zonder dat die volken
daar zelf iets over te vertellen hadden.
De verlichte despoten meenden zelf dat zij de ideale vorsten waren, omdat ze alles deden
wat goed was voor het volk. Rousseau vroeg zich af of wat een vorst deed, wel was wat de
meerderheid van het volk wilde. Hoe verlicht een vorst ook is, hij of zij blijft een
alleenheerser. Hierdoor zien westerse landen de (parlementaire) democratie als de beste
regeringsvorm. In de moderne democratie kunnen de burgers van een land stemmen en kan
de volksvertegenwoordiging een regering naar huis sturen. In de grondwet is vastgelegd hoe
de macht van het staatshoofd is ingeperkt.
Paragraaf 3
Uit de Spaanse koloniën in Amerika kwamen producten die werden verbouwd op grote
landbouwbedrijven, plantages. De koloniën kregen daardoor steeds meer het karakter van
plantagekoloniën. Op de plantages was een gebrek aan arbeidskrachten: de lokale bevolking
was te gering in aantal en ongeschikt voor het zware werk. Slavenhandelaren speelden
daarop in door slaven vanuit Afrika naar Amerika te verhandelen. De trans-Atlantische
slavenhandel was zeer winstgevend. Al vanaf het begin waren de slavenhandel en het
inzetten van slaven als arbeidskrachten onderwerp van discussie. Tijdens de Verlichting, toen
steeds meer de nadruk kwam te liggen op de gelijkheid van alle mensen, werd deze discussie
steeds feller. Er ontstond een antislavernijbeweging. Medestanders noemden zich
abolitionisten. In de 19e eeuw werden de slavenhandel en de slavernij pas afgeschaft.
Europese landen bestuurden de veroverde Europese gebieden. De opbrengsten waren
vooral voor de Europese regeringen, handelscompagnieën en bedrijven. Uit Afrika haalden
slavenhandelaren mensen om het zware werk te doen. Al in de Tijd van ontdekkers en
hervormers waren er voor- en tegenstanders van de slavernij. Het geloof vormde daarvoor
het uitgangspunt. Onder invloed van de verlichtingsdenkbeelden over de principes van
gelijkheid en vrijheid van de mens laaiden die discussies in de 18e eeuw fel op.
Paragraaf 4
Door financiële problemen riep Lodewijk XVI in 1789 de Staten-Generaal bijeen. Omdat de
koning de derde stand niet meer invloed wilde geven, verlieten de burgers de StatenGeneraal en riepen zich uit tot Nationale Grondwetgevende Vergadering. Deze legde de
rechten van de mensen vast en in een grondwet verminderde zij de macht van de koning en
regelde zij inspraak van het volk in het bestuur. Ook verklaarde de Nationale Vergadering de
privileges van de adel en de geestelijkheid nietig. De Franse Revolutie was daarmee een feit
en zou een einde maken aan het absolute koningschap en aan de standenmaatschappij.
Eerder was het ook in de Engelse koloniën in Noord-Amerika en in de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden tot opstand en revolutie gekomen. De kolonisten in de dertien
Britse kolonies in Noord-Amerika keerden zich in 1776 met hun Onafhankelijkheidsverklaring
tegen hun autoritaire Engelse koning. Na de Vrijheidsoorlog formuleerden ze hun eerste
grondwet die geheel op verlichtingsdenkbeelden was gebaseerd. In deze Constitution staat
de gelijkheid van alle mensen voorop. In plaats van de Engelse koning kwam er een gekozen
staatshoofd: de president. In de Republiek discussieerden de democratisch gezinde
patriotten over grondrechten, grondwet en staatsburgerschap. De Patriottenbeweging
keerde zich tegen Willem V en de misstanden veroorzaakt door de regentenbesturen. De
patriotten werden met de hulp van Pruisische troepen neergeslagen. Pas toen de
Revolutionaire Franse legers in 1795 de Republiek hadden bezet, konden ook daar verlichte
denkbeelden worden gerealiseerd. Deze revoluties worden ook wel de Atlantische
Revoluties genoemd.
De democratische revoluties zijn een belangrijke stap geweest op weg naar de democratie
die wij nu kennen. Bij het verloop van de Patriottenbeweging en de Franse Revolutie blijkt
dat een eenmaal veroverde politieke of maatschappelijke vrijheid geen garantie geeft voor
de toekomst. Maatschappelijke krachten kunnen de met bloed bevochten politieke of
sociale rechten weer teniet doen. Daarom zullen we altijd waakzaam moeten blijven om
onze rechten en vrijheden te kunnen behouden.
Download