4.1/4.3 DE FRANSE REVOLUTIE De Franse standensamenleving 1. ............................................... - bezat 10% v.d. grond. - Steunen de koning in ruil voor privilleges => geen belasting! 2. ............................................... - 400.000 edelen in dienst van de koning - Weinig belasting - Politieke invloed aan het hof 3. ............................................... a) ..........................................: rijke burgers dankzij handel en industrie, beperkte politieke invloed => betalen veel belasting b) gewone burgers: beroepen met weinig aanzien (boeren, arbeiders) => boeren betalen belasting aan staat en kerk + pacht in natura (deel vd oogst) Het revolutiejaar 1789 Frankrijk failliet: niet voldoende inkomsten om de rente op de staatsschuld te betalen. Nieuwe / hogere belastingen zijn noodzakelijk 4 mei Lodewijk XVI roept ………………………………… bijeen (= vertegenwoordiging van de drie standen). Iedere stand heeft 300 vertegenwoordigers. Derde stand eist meer vertegenwoordigers: weigert deel te nemen aan vergadering. Juni 3e Stand begint eigen bijeenkomst: .......................................................................... ‘Eed op de kaatsbaan’: Besluit tot schrijven van een constitutie (= grondwet) met rechten voor de burgers. 14 juli Gespannen situatie leidt tot bestorming van de ............................................... (= staatsgevangenis in Parijs waar politieke tegenstanders van de koning gevangen zaten), begin van de revolutie. juli/aug ‘Grande Peur’ (grote paniek): revolutie verspreidt zich, chaos, plunderingen van bezittingen van de adel en geestelijkheid, belastingen en privileges afgeschaft. Nationale Vergadering stelt 1e grondwet op. ................................................................................................................: iedereen is voor de wet gelijk, vrijheid van meningsuiting, enz. 26 aug Na het schrijven van de Verklaring heeft de Nationale Vergadering de wetgevende en de rechterlijke macht in handen: de koning heeft alleen nog ............................................... macht. Economisch blijft het echter slecht gaan: armoede, hongersnood door stijgende voedselprijzen, inflatie, enzovoorts. Het volk merkt weinig van politieke veranderingen. 1792 1792-94 1794 1797 Jacobijnen (= Radicale revolutionairen onder leiding van Robespierre) beloven algemeen kiesrecht en welvaart. Met steun van de bevolking krijgen zij de macht in de N.V. Terreur: 40.000 (politieke) tegenstanders van de radicale revolutionairen worden terechtgesteld op de ............................................. Robespierre afgezet, nieuwe regering, Directoire. Regering blijkt corrupt en economische crisis blijft. Radicalen plegen staatsgreep met hulp van generaal en held van het volk, .....................................................(4 september). Hij maakt een einde aan de Republiek.