Inkijkexemplaar hoorcolleges Rechtseconomie 2015-2016 HC 1A. Basisbegrippen en volkomen concurrentie W. Kanning & H.O. Kerkmeester, Economie en Recht, tweede druk, Groningen: Noordhoff Uitgevers B.V. 2008, H1, H2 Juridische relevantie Rechtseconomie is van belang voor juristen omdat er kosten/baten-afwegingen worden gemaakt in de maatschappij door individuen. Daarnaast benadrukken rechters de rol van efficiëntie in het recht. Ook zien juristen steeds vaker economische argumenten, bijvoorbeeld in het wetgevingsproces. Efficiëntie wordt ook steeds belangrijker door privatiseringen. De rechtseconomie is in opmars. Eerst waren rechten en economie gescheiden studies en groeiden de studies steeds verder uit elkaar. Tegenwoordig is er opnieuw toenadering. Ook heeft een aantal topeconomen rechten als hobby. De samenhang tussen economie en recht Bij het kopen van patat heb je te maken met een markt en eigendomsrecht. Als je met de bus naar het station gaat, is de chauffeur risicoaansprakelijk. Dit geeft hem bepaalde prikkels. Ook de medeschuld van fietsers zorgt voor prikkels. Het kopen van een treinkaartje is ook een voorbeeld: dit is een transactie waarbij de overheid betrokken is. Het claimen van een astroïde zorgt voor een juridische discussie, namelijk of dit mag. Kernvragen en leerdoelen De kernvraag van rechtseconomie is ‘wat is het effect van rechtsregels op individuele gedragingen en maatschappelijke welvaart?’. Er is een aantal leerdoelen: • Het ontleden van juridische vraagstukken met de kernbegrippen van de rechtseconomie; • Het kunnen beantwoorden van de vragen welke prikkels uit rechtsregels volgen en welke uitkomsten uit rechtsregels volgen; • Markten uitleggen en wanneer overheidsregulering nodig is; • Micro-economische technieken toepassen (grafisch). Basisbegrippen Efficiëntie is de kern van de rechtseconomie. Efficiënte in strikte zin is kijken naar de kosten/baten van een handeling of het uitblijven daarvan. Je kunt dit uitrekenen (kwalitatief) of beredeneren (kwantitatief). Als je alleen naar kosten kijkt, heb je het over kosteneffectiviteit. Als iemand beweert dat Nederland met 25% minder rechters zou moeten, dat verlaagt immers de kosten, dan denkt een econoom meteen ‘jij kijkt alleen naar de kosten-kant’. Je moet ook naar de baten-kant kijken. Je hebt een inefficiënte maatregel bedacht als de baten verder kelderen dan de kosten. Pareto-efficiëntie houdt in dat niemand erop vooruit kan gaan zonder een ander slechter af te maken. Door Pareto-efficiëntie probeer je dit (zoveel mogelijk) te voorkomen. Transactiekosten zijn de kosten die kleven aan het doen van een transactie. Hieronder vallen de kosten die je nodig hebt om informatie te verzamelen, onderhandelingskosten, controlekosten en handhavingskosten. De welvaartstheorie ligt te grondslag aan de welvaart. De vraag is of wetten en regels welvaartsverhogend zijn. Anders heb je te maken met inefficiëntie. Welvaart is nut (utility) en behoeftebevrediging. Om dat laatste gaat het. Je hebt materiële welvaart, die wordt uitgedrukt in geld en immateriële welvaart, waarvan rust een voorbeeld is. Niet alles draait in de economie dus om geld. De middelen die we hebben om dat te realiseren zijn schaars. Het welvaartsbegrip is subjectief en indifferent. Subjectief houdt in dat hetzelfde verschijnsel voor de één een vergroting van de welvaart is en voor de ander een verkleining van de welvaart. Indifferent houdt in dat je geen oordeel over de behoeften hebt. www.facebook.com/slimstuderenrechtengroningen Inkijkexemplaar hoorcolleges Rechtseconomie 2015-2016 Een transactie is een overdracht van rechten. Het kan gaan om onderdelen van een eigendomsrecht of om het gehele recht. Er vindt een gelijktijdige verandering plaats in de juridische en economische sfeer. Bij een overdracht van een goed, van bijvoorbeeld een appel, gaat de juridische eigendom over. De economische kant hieraan is dat je wel moet betalen voor het goed. Aan transacties kleven kosten, die transactiekosten worden genoemd. Als er geen sprake is van transactiekosten, dan zijn er wel opportunity costs. Dit zijn de kosten van het opgeofferde alternatief, ook wel de alternatieve kosten. Deze kosten moet je ook meenemen in je kosten/baten-analyse. Wetten en regels zelf, maar ook de handhaving ervan, bepalen de hoogte van de transactiekosten. Er wordt vaak naar transactiekosten gekeken in het recht, zoals een onderzoek naar administratieve lasten voor ondernemingen (zoals het oprichten van een rechtspersoon of notariskosten). Het opstellen van de jaarrekening valt hier ook onder. Economische benaderingen Je kunt vanuit de neo-klassieke economie kijken. Naar bedrijven die produceren en hierbij productiekosten maken. Rationaliteit is ook van belang. Voor de neoinstitutionele economie zijn transactiekosten belangrijker. Hier ligt de focus meer op. We gaan veel meer uit van boundend rationality, van gebonden rationaliteit (van het individu). Centraal in de economie staan de kosten-batenafweging en risico-inschatting. Een voorbeeld van het laatste is het instellen van een identiteitskaart voor studenten. Studenten kijken naar de kosten en de baten. Markten en overheid Markten ontstaan tussen mensen. Als ze perfect werken, streven ze naar efficiënte allocatie, oftewel: maximale welvaart. Dat betekent dat de producenten datgene maken wat wij willen, bijvoorbeeld flesjes water. De inzet van de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal is van belang voor het streven naar maximale welvaart. De voorwaarde is dat markten perfect werken, wat ze echter niet altijd doen. Daarom moet de overheid ingrijpen bij marktfalen. Onder marktfalen valt het volgende: • Onvolkomen concurrentie; • Externe effecten; • Collectieve goederen. Deze goederen kunnen niet door de markt tot stand worden gebracht, enkel door de samenleving. Markten kunnen efficiëntie verhogen. Hierdoor zijn veel markten geliberaliseerd. Staatsmonopolies zijn geprivatiseerd, zoals gas, elektriciteit, telefonie en de Nederlandse Spoorwegen. Je kunt ook markten creëren. Omdat markten niet perfect werken, komt er regulering. Hier maken juristen zich vaak zorgen over, omdat de boel op een gegeven moment ‘dicht gereguleerd’ wordt. Een aandelenmarkt is zelfs ook gereguleerd: er worden allerlei bedrijfseconomische eisen gesteld en ook het verschaffen van misleidende informatie is niet toegestaan. De markt is het geheel van vraag en aanbod naar ene bepaald goed of een bepaalde dienst. Het begrip markt is een abstract begrip. Een voorbeeld van een dergelijke markt is de markt voor notariële diensten. Een voorbeeld van een markt is de markt van volkomen concurrentie. De kenmerken van volkomen concurrentie zijn de volgende: • Veel aanbieders en veel vragers. De hoeveelheid vragers wordt hetzelfde gehouden; • Homogene goederen worden verhandeld op de markt. Dit betekent dat de goederen hetzelfde zijn, bijvoorbeeld één soort appel; • Er zijn geen transactiekosten. De markt is volledig transparant, je kunt dus alles overzien. Ook zijn de eigendomsrechten gedefinieerd. Daarnaast is er vrije toetreding en vrije uittreding. De volkomen concurrentie is niet realistisch: geen enkele markt voldoet aan alle kenmerken. Een voorbeeld hierbij is de markt voor spijkerbroeken. www.facebook.com/slimstuderenrechtengroningen Inkijkexemplaar hoorcolleges Rechtseconomie 2015-2016 Spijkerbroeken zijn geen homogene goederen, omdat je allerlei verschillende soorten hebt. Ook het notariaat is geen volkomen concurrentie, omdat er geen vrije toetreding is. In een vraagcurve zijn de prijs en de hoeveelheid van belang. P staat voor de prijs en q staat voor de hoeveelheid. De vraagcurve heeft een dalend verloop, omdat als de prijs hoog is, de gevraagde hoeveelheid minder wordt. Maar als een goed heel zeldzaam is, zoals een bepaald type Porsche, dan is de bereidheid om te betalen van het publiek hoger. Hierdoor is de prijs hoger. De prijsdaling van het goed heeft de volgende effecten: • Het substitutie-effect: het goedkope goed verkoopt meer ten koste van het dure. Als Heineken goedkoper wordt, wordt er minder Grolsch verkocht; • Het inkomenseffect: je koopkracht neemt toe. Je kan dan meer Heineken kopen met hetzelfde inkomen. Hoe groot bovenstaande effecten zijn, hangt af van de elasticiteiten. Het gaat dan om hoe vlak of steil de vraagcurve loopt. Als de curve heel steil loopt, zie je dat de gevraagde hoeveelheid wat afneemt. Bij elasticiteit is van belang met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van goed X verandert als de prijs van goed X met 1% verandert. Prijselasticiteit is altijd negatief, bijvoorbeeld -3%. Er is sprake van elastische vraag als het effect op de gevraagde hoeveelheid groot is en er is sprake van inelastische vraag als het effect op de gevraagde hoeveelheid klein is (de elasticiteit bevindt zich tussen de 0% en de 1%). De curve zelf kan ook verschuiven (naast verschuivingen op de curve). Dit vindt plaats als voorkeuren veranderen. Als de vraag toeneemt van een goed, verschuift de curve naar rechts. Als een ander goed in prijs verandert, kan de vraagcurve ook veranderen. Ook spelen inkomensveranderingen een belangrijke rol. Als mensen meer gaan verdienen, kopen ze meer en/of andere goederen. www.facebook.com/slimstuderenrechtengroningen