GRENSOVERSCHRIJDEND HULPVERLENERSGEDRAG Dr. K. Vandersteen, psychiater DAGG.Lommel ([email protected]) Inleiding In deze uiteenzetting ga ik proberen een moeilijk thema te belichten, nl. grensoverschrijdend gedrag vanwege hulpverleners ten overstaan van hun cliënten. Een moeilijk thema om diverse redenen : zeker omwille van de sfeer van schaamte en taboe die rond het onderwerp hangt ; ook omdat het gegeven op het eerste gezicht zo totaal indruist tegen de basisprincipes van de helpende relatie ; en ten slotte ook, wat deze bespreking aangaat, omwille van de ogenschijnlijke afstand tussen ethische discussie en de concrete dagelijkse praktijk van de hulpverlening. Wat dit laatste betreft zal het mijn bedoeling zijn het onderwerp zo goed mogelijk vanuit de praktijk te benaderen. De basis van mijn uiteenzetting was een onderzoek van de literatuur over het onderwerp ; wat hierbij opviel was de verhoudingsgewijs grote aandacht die al besteed is aan alles wat met intieme en sexuele relaties tussen hulpverlener en cliënt te maken heeft, waardoor deze vorm van grensoverschrijding als een soort paradigma lijkt te gelden, terwijl het in feite gaat om het einde van een continuüm. Ik wil het onderwerp dan ook breed genoeg definiëren : gedrag dat gemotiveerd wordt door andere dan louter professionele intenties, en dan in het bijzonder eigen behoeften van de hulpverlener, en dit voorbij een grensgebied waar het welzijn van de cliënt in gevaar komt. Bijkomend aspect is dat dit gedrag zich situeert in de strikt persoonlijke context van de relatie individuele hulpverlener - individuele cliënt. Ik zal het dus niet hebben over in de eerste plaats vermoeide, zieke of perverse of ondeskundige hulpverleners, of hulpverleners die bewust vanuit een kwaad opzet zouden handelen. Ter afronding van deze inleiding nog dit. In een hulpverleningscontext wordt het woord "grens" metaforisch gebruikt, en dan is het vaak interessant na te gaan welke parallellen onze taal aanbrengt. Een grens is het einde van iets en het begin van iets anders, vaak vreemd, minder vertrouwd, angstaanjagend, maar ook interessant, verlokkelijk. Grenzen tussen landen houden op zich een paradox in : enerzijds kunnen zij afgesloten worden, staan zij symbool voor de eenheid en de identiteit van een staat, anderzijds zijn het plaatsen van intense uitwisseling en trafiek. Het overschrijden van een landsgrens roept steeds een zekere spanning op : zijn we zelf wel zeker dat we echt niets aan te geven hebben ? Het wegvallen van de grenzen in het nieuwe verenigde Europa roept allerlei tegenstrijdige gevoelens op. Het wegvallen van vertrouwde grenzen in een steeds maar schaalvergrotende, fusionerende en reorganiserende hulpverlening doet dat ook. Misschien zijn hulpverleners wel de grensarbeiders bij uitstek. "Grote" grensoverschrijdingen. Een aantal gedragingen situeren zich duidelijk aan de andere kant van de grens. Het gaat dan over het door hulpverleners aanwenden van een of andere vorm van geweld of dreiging of het intentioneel onthouden van belangrijke zorg aan cliënten, eventueel nog vanuit een twijfelachtige pseudopedagogische motivatie. Ik denk aan specifieke mistoestanden, vaak breed in de media uitgesmeerd, in residentiële settings en tegenover onmondige of maatschappelijk zwakke cliënten, zoals in psychiatrische ziekenhuizen, instellingen voor jongeren of mentaal gehandicapten, bejaarden- en verzorgingstehuizen. Ook het aangaan van intieme en sexuele relaties met cliënten tijdens een individueel hulpverleningstraject wordt hier bedoeld, zeker als het gepaard gaat met dwang, maar ook wanneer er sprake is van instemming of initiatief vanwege de cliënt. Sexuele relaties tussen hulpverleners en cliënten blijken zeer vaak voor te komen. Een Amerikaanse enquête bij psychotherapeuten leverde cijfers op van 7 tot 15 %. Dichter bij huis, in een Nederlands onderzoek uit 1996, erkennen 4 tot13 % van de mannelijke en 2 tot 3 % van de vrouwelijke hulpverleners ooit intieme contacten met cliënten te hebben gehad. Nog cijfers : 5 à 10 % van de mannelijke en 0,5 à 1 % van de vrouwelijke psychologen, 7 % van de mannelijke en 3 % van de vrouwelijke psychiaters, 12 % van de internisten, 13 % van de huisartsen, 18 % van de gynaecologen. Enkele ronkende namen uit de historiek van de psychotherapie hebben zich er blijkbaar ook door gecompromitteerd : Jung, Mahler, Fromm. Is een sexuele relatie tussen hulpverlener en cliënt werkelijk zo schadelijk ? In een niet zo ver verleden werd, ook door toonaangevende figuren, vaak zeer genuanceerd op deze vraag geantwoord en ontstonden zelfs theorieën die een potentieel heilzaam effect postuleerden (of waren het theorieën ter rechtvaardiging ?). Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt het antwoord echter bevestigend : meer dan 90 % van de cliënten rapporteerden destructieve gevolgen van een dergelijke relatie, soms zelfs vergelijkbaar met of erger ervaren dan de gevolgen van incestrelaties. Er is in een hulpverleningsrelatie uit de aard der zaak steeds sprake van een fundamentele asymmetrie : de posities zijn per definitie ongelijkwaardig, vaak te vergelijken met de relatie ouder - kind of meester - leerling. De cliënt schrijft aan de hulpverlener een reddende competentie en een morele onkreukbaarheid toe. De ongelijkheid wordt vaak versterkt door de wijze waarop de cliënt zich presenteert, afhankelijk, kwetsbaar of getraumatiseerd, soms klaarblijkelijk ziek of in de war. Daarnaast geeft de hulpverlener in dit geval blijk van grove professionele onkunde, aangezien hij eventuele verlangens en gevoelens van de cliënt niet binnen een breder begripskader kan duiden of "containen", en zelf overgaat tot "acting out". Diverse onderzoeken komen uiteindelijk tot eenzelfde profiel van de sexueel grensoverschrijdende hulpverlener : meer dan 2 maal vaker mannelijk dan vrouwelijk, tussen 38 en 52 jaar, gemiddeld 12 tot 16 jaar ouder dan de cliënt, vaak kampend met midlife crisis of burnout, behoeftig en eenzaam, geïsoleerd werkend, en, opvallend, vaak vooraanstaand in de beroepsgroep. Meestal gaat het over relaties met meerdere cliënten, opeenvolgend of tegelijkertijd. Deze hulpverleners geloven dat zij uitzonderlijke bekwaamheden bezitten die hen in tegenstelling tot anderen toelaten onorthodoxe methodes te hanteren. Zij geloven dat zij cliënten kunnen helpen die niemand anders kan helpen. Cliënten ervaren hen als charismatische figuren. Zeer ontmoedigend is bovendien dat in onderzoek geen gunstige correlatie terug gevonden kan worden tussen enerzijds opleidingsgraad, ervaring of het vervullen van een functie als opleider en anderzijds het betrokken raken in sexueel grensoverschrijdend gedrag. Dit toont nog eens aan dat het probleem niet te vatten is in eenvoudige of ontkennende redeneringen omtrent opleiding en professionaliteit. N.B. een Amerikaans onderzoek uit 1989 wees uit dat 19 % van de klinisch psychologen sexueel contact heeft gehad met hun opleider. Hoe kunnen we dergelijk gedrag begrijpen ? Ik wil hiervoor verwijzen naar het eerder op deze studiedag voorgestelde model rond burn-out : hulpverlening als het decor waartegen een hulpverlener poogt een persoonlijk relationeel scenario te verwerkelijken. In geval van sexuele grensoverschrijding is dit scenario in belangrijke mate gekleurd door driftmatige impulsen of immature verlangens met betrekking tot objectsubstitutie. In tegenstelling tot de opgebrande hulpverlener, die zich tegen de grens te pletter loopt, katapulteert de sexueel grensoverschrijdende hulpverlener zichzelf voorbij elke grens, via een eenzaam traject afgesloten van elke controle of toetsing. De diverse deontologische codes, zowel in België als in ons voornaamste vergelijkingspunt Nederland, zijn unaniem in hun veroordeling van intieme relaties met cliënten : 1. Deontologische code voor Belgische psychologen : 4.4.2. Sexuele toenaderingen tussen de psycholoog en zijn patiënten zijn ten strengste verboden. 2. Beroepscode voor Nederlandse psychologen : 5.1.2. De psycholoog mag, zelfs als de cliënt dat verlangt of daartoe uitnodigt, niet ingaan op sexuele en/of agressieve toenaderingspogingen. Evenmin…zelf uitlokken. 3. Beroepscode voor Nederlandse psychotherapeuten : II.5.1. …het verbod…de cliënt op zodanige wijze aan te raken dat … de cliënt of de psychotherapeut deze als sexueel van aard zal ervaren. De meer dan 2500 jaar oude Hippocratische geschriften formuleren het zo : “Ook de intimiteit tussen dokter en patiënt is groot. Patiënten leggen zichzelf in feite in de handen van hun dokter, en steeds opnieuw ontmoet hij vrouwen, maagden en kostbare bezittingen. Derhalve moet ten opzichte van al dezen zelfbeheersing in acht genomen worden. Zo dient de dokter te zijn, zowel in zijn lichaam als in zijn ziel.” Hoe zit het met de juridische bescherming terzake voor de cliënt ? In de Belgische wetgeving vinden we geen expliciete verwijzing naar sexueel misbruik in een context van maatschappelijke zorg of gezondheidszorg. Sexuele relaties tussen hulpverlener en cliënt zouden in een gerechtelijke context dan ressorteren onder de algemene strafwetartikelen in verband met aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Hiervan is zonder discussie sprake als het slachtoffer jonger is dan 16 jaar ; vanaf deze leeftijd wordt het strafbaar wanneer er geen toestemming gegeven werd of wanneer het al dan niet geven van toestemming onmogelijk was door een onvolwaardigheid of een lichamelijk of geestelijk gebrek bij het slachtoffer, of indien er sprake was van verrassing. Er is wel een artikel 377 dat, wanneer de aanranding op een minderjarige bewezen is, strafverzwaring oplegt aan bepaalde hulpverleners : Art. 377 Strafwetboek : Heeft (de schuldige) misbruik gemaakt van het gezag of de faciliteiten die zijn functies hem verlenen; is hij een geneesheer, heelkundige of officier van gezondheid… Doordat de benoeming als misbruik steeds afhankelijk blijft van de notie toestemming, en omdat slechts een beperkt gedeelte van onze cliënten onvolwaardigheden of gebreken vertonen, zal de wetgeving voor heel wat cliënten die het risico lopen van een sexuele relatie met hun hulpverlener dus weinig bescherming bieden. In de Nederlandse wetgeving zijn wel expliciete verwijzingen naar hulpverleningscontexten opgenomen. Sinds 1991, dus ook maar vrij recent, werden intieme contacten met cliënten die ambulant behandeld werden eveneens strafbaar ; voordien gold het verbod enkel voor opgenomen of minderjarige cliënten. Art. 249,3° Wetboek van Strafrecht ... wordt gestraft : degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. Het verschil tussen beide wetgevingen wijst er op dat België achterop hinkt qua maatschappelijke erkenning van het probleem. Kleine grensoverschrijdingen, of maneuvers in het donkere grensgebied Maar eigenlijk zijn deze extreme vormen van grensoverschrijdend hulpverlenersgedrag in het kader van deze uiteenzetting vooral om hun duidelijkheid en ook wel sensationele karakter interessant : in de discussie achteraf zullen we vrees ik niet anders kunnen dan het hartsgrondig met elkaar eens zijn. Daarom wil ik teruggrijpen naar de definitie die ik in mijn inleiding heb voorgesteld. Van hieruit wil ik op zoek gaan naar meer banale, impliciete en onopvallende gedragspatronen in onze dagelijkse hulpverlenerspraktijk, waarbij echter soortgelijke mechanismen kunnen spelen. Vervolgens wil ik hier tegenover een model voor ethische reflectie aanbrengen. Het gaat dan over bij voorbeeld volgende patronen, waarvan ik aanneem dat minstens enkele u wel bekend zullen voorkomen. een onuitgesproken of uitgesproken voorkeur, sympathie of antipathie voor een bepaalde cliënt in vergelijking met anderen het op praktisch vlak meer moeite doen voor een bepaalde cliënt, vb. soepelheid rond snelle afspraken, extra telefoontjes naar instanties professioneel grotere inzet ten opzichte een bepaalde cliënt, meer moeite doen om zijn of haar visie te beïnvloeden inconsequenties met betrekking tot het hulpverleningskader (vb. langer in begeleiding houden, vaker over of onder de tijd gaan) het ervaren van bijzondere subjectieve gevoelens ten opzichte van een bepaalde cliënt (angst, faalangst, medelijden, verveling, irritatie) en verschillen in de mate dat hieraan uiting gegeven wordt aan de cliënt verschillen in de mate van self-disclosure : het meedelen van eigen gevoelens, ervaringen, persoonlijke gegevens met betrekking tot relatie, gezinstoestand, werk verschillen in de omgang met geschenken of complimenten verschillen in de mate waarin de hulpverlener zich oordelend opstelt, impliciet of expliciet, vb. met betrekking tot de partnerrelatie van cliënten verschillen in het omgaan met contacten buiten het hulpverleningskader Al deze patronen van verschillend gedrag binnen eenzelfde type-context zijn niet zuiver professioneel of therapeutisch-technisch te verantwoorden, wat overigens niet wil zeggen dat ze daarom onprofessioneel of ethisch onjuist zouden zijn. Ze zijn op de eerste plaats ervaringsrealiteiten die zich situeren in de mistige maar evenzeer reële zone van de halfbewuste subjectiviteit en de intuïtie. Daarom laten ze zich moeilijker verbaal definiëren en communiceren en is de kans groter dat zij zich in een isolement afspelen en ook in een isolement evolueren. Aangenomen dat zich hier de kiemen kunnen vormen van grensoverschrijdend gedrag, situeert zich hier dus ook een uitgelezen kans om tegenstrijdige of "moeilijke" gevoelens te expliciteren. Wij zijn intussen op het terrein van de hulpverleningsethiek beland : ik stel nu een model van ethische reflectie voor als communiceerbaar referentiekader voor dergelijke moeilijke ervaringsinformatie. Deze ethische reflectie is zowel een opdracht van individuele hulpverleners als van collegialiteit, overleg en structuren. Wat volgt heeft onvermijdelijk een meer theoretisch karakter. Uitgangspunt is het bestaan van twee ethische perspectieven, naast elkaar en elkaar aanvullend, waarvan het ene, wat ik "grote ethiek" zal noemen, de basis is voor onze traditionele beroepscodes. "Grote" ethiek en "kleine" ethiek of etiquette Vooreerst is er een onderscheid tussen "grote" ethiek en "kleine" ethiek of etiquette. De grote ethiek richt zich voornamelijk op grote, veralgemeenbare thema's zoals levensbeëindiging, biogenetica, beroepsgeheim en dergelijke, ook sexuele grensoverschrijding als veralgemeenbaar gegeven. Daarnaast is er de kleine ethiek van de dagelijkse handelingen en routines, verbonden met vragen en beslissingen die niet onmiddellijk van spectaculair belang lijken of als moreel dilemma benoemd worden, zoals de reeks situaties en gedragingen die ik hiervoor geschetst heb. Er is dus sprake van twee verschillende maar elkaar aanvullende ethische perspectieven : de grote ethiek verwijst naar een systematische orde qua goed of gerechtvaardigd handelen in de hulpverleningscontext ; de kleine ethiek of etiquette verwijst naar de gepaste stijl of omgangsvormen in de hulpverleningspraktijk, zoals voorgeschreven door conventie. Omgangsvormen hebben wel degelijk een morele betekenis ; ze delen iets fundamenteels mee over onze verhouding tot de andere. Ze overschrijden dus ruim het domein van loutere professionaliteit. Grote en kleine ethiek bedienen zich van verschillende ethische methoden. De grote ethiek werkt vooral via de methode van de principes en (hun tegenhanger van cliëntzijde) de rechten. Deze vormen het licht waartegen een bepaalde vorm van handelen kan geobserveerd worden. Morele principes - zoals wel-doen en niet-schaden - zien het maximaliseren van goede gevolgen (of het minimaliseren van negatieve) als de bepalende rechtvaardigende karakteristieken van handelingen. Andere morele principes hebben een meer formeel karakter, in de zin dat ze vooral kenmerken van de handeling zelf op het oog hebben, los van de gevolgen. Deze principes worden vaak geformuleerd in termen van rechten van de cliënt en daarmee corresponderende plichten van de hulpverlener. De gehanteerde methode is deductief van aard : vanuit algemene principes wordt getracht antwoorden te vinden op concrete vragen. Vragen van kleine ethiek kunnen vaak niet goed beantwoord worden vanuit grote universele morele principes. Welk moreel principe kan bij voorbeeld aangesproken worden in het geval van een hulpverlener die via zijn persoonlijke contacten een cliënt aan werk helpt ? Of het thema van self-disclosure : bij voorbeeld een cliënt die na zijn echtscheiding ernstig in de problemen komt, terwijl zijn hulpverlener een jaar eerder vergelijkbare problemen heeft gehad. Vanuit een ethiek van principes en rechten kan de vraag aldus gesteld worden : "Is het moreel gerechtvaardigd dat de hulpverlener over zijn eigen echtscheiding vertelt en welke morele principes zijn dan hierbij in het geding ?" De vraag kan ook anders gesteld worden : "Kan self-disclosure in dit geval een gepaste reactie zijn, voortvloeiend uit de menselijke betrokkenheid van de hulpverlener bij de situatie van deze cliënt ?" Dit tweede type vraag houdt verband met het begrip "goed hulpverlenerschap", wat zowel technische, professionele, intellectuele vaardigheden als morele kwaliteiten of deugden omvat. In plaats van de vraag : "Hoe moet ik handelen ?" luidt de centrale vraag binnen dit deugd-ethisch perspectief : "Wie moet ik zijn ?" Deze vraag gaat vooraf aan de vraag hoe te handelen. Het onderscheid tussen beide benaderingen houdt ook verband met de motivatie achter het handelen : binnen een principebenadering zal het antwoord op de vraag hoe te handelen geformuleerd worden in termen van plichten : ik mag geen schade berokkenen, ik moet de cliënt respecteren, zijn autonomie bevorderen enz. In een deugd-ethisch perspectief zal de hulpverlener zijn cliënt geen schade willen berokkenen, niet omdat er een regel bestaat die dit verbiedt, maar omdat hij intern gemotiveerd is om zo te handelen. Zijn interne motivatie is gericht op het doen van het goede ; hij stelt zich de vraag : zou ik dit willen voor mezelf, mijn geliefden, alle andere mensen in dezelfde omstandigheden. Laten wij de verschillen tussen de beide benaderingen nog eens samenvatten. De grote ethiek toont steeds een tendens tot universalisering : zij tracht te komen tot algemeen geldende waarden en normen, die daardoor een zekere objectiviteit bereiken. De kleine ethiek benadert de problemen meer casuïstisch, vanuit de concrete context : relatie, morele intenties en subjectiviteit spelen een belangrijke rol. De grote ethiek is meer handelingsgeoriënteerd, beoordeelt het handelen los van de actor, volgens vooral rationeel-cognitieve redeneringen. De kleine ethiek is meer persoonsgeoriënteerd en laat ruimte voor persoonlijke emoties en intuïtie. De grote ethiek leidt tot regelgeving met het oog op bewaken van grenzen en gaat hierdoor vaak aanleunen tegen een juridisch discours. Deontologische codes vormen trouwens de basis voor tuchtsancties binnen de beroepsgroep. De kleine ethiek is veel minder regulatief en laat meer ruimte voor persoonlijke inzichten en verantwoordelijkheid. Elke benadering heeft ook zijn eigen potentiële nadelen. De deugd-ethiek zou kunnen ontsporen in betutteling of paternalisme, waarbij de cliënt met zijn eigen visie, behoeften en problemen kan gaan verdrinken in het onmetelijk grote hart van een naar het absolute goede strevende hulpverlener. Een op principes en rechten gebaseerde ethiek daarentegen loopt het gevaar van verschraling, minimalisme en rigiditeit, eventueel zelfs als professionaliteit vermomd cynisme. Een interessante poging beide benaderingen te integreren is de zogenaamde Meta-code van de EFPPA (European Federation of Professional Psychologists' Associations) uit 1996, die gedeeltelijk tot stand gekomen is vanuit een ongenoegen over eenzijdig regelgestuurde ethische benaderingen en codes : hulpverleners hebben niet zozeer geboden en verboden nodig, maar wel fundamenten en toetsstenen. In deze code worden een viertal morele basiskwaliteiten vooropgesteld, Respect, Competentie, Verantwoordelijkheid en Integriteit, als uitgangspunt voor goed hulpverlenerschap. Deze code voorziet trouwens dat onethisch gedrag, vastgesteld bij een collega, gemeld moet worden bij andere collega's of de beroepsvereniging. Wie dus op de hoogte is van bepaalde feiten en deze niet meldt, begaat dus een deontologische fout. Deze tekst werd in 1997 overigens min of meer overgenomen als de vernieuwde beroepscode voor Belgische psychologen. Terzijde Enkele laatste kanttekeningen houden verband met recente maatschappelijke evoluties. Vooreerst wint de discussie rond hulpverleningsethiek nog aan belang in het licht van het morele vacuüm waarin steeds meer mensen en dus ook cliënten zich tercht voelen komen na het wegdeemsteren van een aantal traditionele, moreel krachtige structuren : religie wordt geleidelijk marginaal, politiek gedachtengoed steeds minder geprofileerd en herkenbaar, de familiestructuren worden minder hecht. Hulpverleners worden steeds meer aangesproken in verband met morele kwesties en krijgen een aureool van ethische expertise, en krijgen aldus ongevraagd een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid toegeschoven. Daarnaast kunnen we allemaal meepraten over organisatorische veranderingen, schaalvergrotingen en fusies. Gevolg hiervan is dat er op diverse vlakken in onze organisaties hiërarchieën gaan ontstaan of versterkt worden. Dit is wellicht op organisatorisch vlak nuttig, maar dreigt zich ook door te zetten op inhoudelijk vlak : zo kunnen er diensten of feitelijke vakgroepen ontstaan, waarbinnen hulpverleners bij voorbeeld volgens opleiding gegroepeerd worden. Hoger opgeleiden raken zo opgesloten, of krijgen de kans zich te verschuilen achter woorden als coaching, echelonnering, lijnen, dispatching. Het gevaar bestaat dat grotere organisaties en hiërarchieën isolement van individuele hulpverleners bevorderen en een collegiale omgang met ruimte voor ethische discussie bemoeilijken. Besluit Geen enkele hulpverlener ontkomt aan het risico van grensoverschrijding of ethisch discutabel gedrag. Het risico kan echter hanteerbaar worden door middel van een bewustwording, waarbij een ethische reflectie, zoals ik heb proberen voor te stellen, een bruikbaar instrument kan betekenen. Op zich is er niets mis met het hebben van "moeilijke" gevoelens of ideeën ten opzichte van cliënten, voor zover ze benut worden als belangrijke informatie over de cliënt, zijn hulpverleningsproces en het ethisch aspect vaan de hulpverlenersrol daarbij. Met angst voor deze gevoelens is alleszins niemand gebaat. Ten slotte wil ik, bij wijze van achterhoedegevecht, pleiten voor inhoudelijk vlakke organisatiestructuren, waarin zorg gedragen wordt voor een klimaat van open teamwerking en collegialiteit, als matrix voor ethische reflectie, discussie en handelen. Bronnen Bij de Vaate, J. (2000), Ongewenste intimiteiten : een ongewenste semantische vluchtroute, Tijdschrift voor Psychotherapie, 26 (5). Kortmann, F.A.M. (1998), De psychiater in de medische tuchtrechtspraak. Een commentaar vanuit de professie, Tijdschrift voor Psychiatrie, 12. Berghmans, R.L.P. (1998), Ethiek, etiquette en goed hulpverlenerschap in de psychiatrie, Tijdschrift voor Psychiatrie, 9. Leijssen, M (1998), Onethisch gedrag bij collega's : een moeilijk te hanteren dilemma, Tijdschrift voor Psychotherapie, 24 (3). Strien, T van (1997), Heden gij, morgen ik ? Over de weerstand tegen grensoverschrijdend seksueel gedrag als beroepsrisico, Tijdschrift voor Psychotherapie 23 (6).