MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 1 Inleiding Evelyn Ersanilli en Peter Scholten* ‘Mijn band met Marokko ... scheelt niet veel met de band die ik met Nederland heb. Ik ben hier geboren en getogen. Ik heb het geluk dat ik van twee culturen kan en mag genieten. Maar het is ook gewoon zo, ik voel me meer Marokkaans dan Nederlands. Ik eet ook ritueel geslacht vlees. Ik eet niet zomaar bij McDonald’s. [...] Ik vind persoonlijk dat iedere Marokkaan die hier in Nederland voetbalt voor [het] Marokk[aanse elftal] moet kiezen.’ Youssef El-Akchaoui, voetballer bij NEC1 Identiteit van migrantenjongeren is al jaren onderwerp van onderzoek en debat (Verkuyten, 2006). In het rapport Etnische minderheden uit 1979 besteedt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aandacht aan de identiteitsproblemen onder jongen die opgroeien tussen twee culturen (WRR, 1979). Begin jaren tachtig van de vorige eeuw constateerde Hans Vermeulen dat de etnische identiteit onder migrantenjongeren versterkt werd door discriminatie en uitsluiting (1984). Saharso komt enkele jaren later tot eenzelfde conclusie (1992). Door een steeds grotere nadruk op sociaal-culturele kwesties is identiteit nu een van de kernthema’s in het integratiedebat geworden. Vaak wordt een verband gelegd tussen identiteit, (dubbele) nationaliteit en loyaliteit (WRR, 2007). Nederlanderschap zou voorbehouden moeten zijn aan mensen die zich ook als Nederlander identificeren, iets wat volgens critici als Verdonk en Wilders niet te combineren is met een andere identiteit. In het integratiedebat wordt van migranten en hun kinderen eigenlijk continu gevraagd om partij te kiezen. Een combinatie van identiteiten wordt uitgesloten (zie ook WRR, 2007). Het gaat niet alleen om een keuze tussen identificatie met Nederland en het land van herkomst (van hun ouders), maar ook om een keuze tussen Nederland en de islam. Waar vroeger de angst bestond dat katholieken eerder trouw waren aan de Paus dan aan het vaderland, geldt nu eenzelfde wantrouwen over de loyaliteit van moslims. Het thema identiteit is dermate prominent geworden, dat de WRR er recentelijk een rapport aan wijdde (WRR, 2007). Dit rapport benadrukt de meervoudigheid van identiteit. In het huidige integratiedebat wordt vaak een essentialistisch cultuurbegrip gehanteerd. Een dergelijk cultuurbegrip ontkent het dynamische en situationele karakter van identiteit (Verkuyten, 1999). 2 EVELYN ERSANILLI EN PETER SCHOLTEN: Inleiding Identiteit is door de levensloop aan verandering onderhevig en mensen bezitten vaak meerdere identiteiten, waarvan het relatieve belang per context kan verschillen (ibid.). Zo heeft onder anderen Berry erop gewezen dat migranten zich tegelijkertijd met het woonland en met de etnische groep kunnen identificeren (1997). Identiteit hangt weliswaar samen met andere aspecten van sociaal-culturele integratie, zoals taal en interetnische contacten, maar gaat daar niet altijd gelijk mee op (Verkuyten, 1999; Portes & Rumbaut, 2001). Ook als jongeren geen andere taal dan Nederlands spreken en opvattingen hebben die grotendeels overeenkomen met die van autochtone jongeren, is het mogelijk dat zij trots blijven op hun etnische achtergrond (Verkuyten, 1999). Gordon heeft identificatie met het woonland de laatste stap in het integratieproces genoemd (1964). Deze stap is alleen mogelijk als de ontvangende samenleving daarvoor ook ruimte biedt. Een ‘dikke identiteit’ zoals de Nederlandse, met sterke etnische connotaties en daardoor weinig ruimte voor diversiteit, bemoeilijkt identificatie (Ghorashi, 2006). Identiteit wordt mede beı̈nvloed door ontwikkelingen in het maatschappelijk discours. Hierbij valt te denken aan processen als in de klassiek-sociologische labeling theorie; het benoemen van culturele verschillen kan bijdragen aan re-ificatie van deze verschillen (zie ook Verkuyten, 1999). Zo heeft Rath erop gewezen dat het maatschappelijk discours over ‘minderheden’ uit de jaren tachtig onbedoeld heeft bijgedragen aan een verdere ‘minorisering’ van minderheden; door etno-culturele groepen aan sociaaleconomische achterstand te koppelen en gericht beleid te voeren, werden de etno-culturele scheidslijnen in de samenleving eerder harder dan zachter (1991). Willem Schinkel liet recentelijk een soortgelijk geluid horen: ‘we kunnen beter het integratiebeleid afschaffen. Want dat bestendigt alleen maar de scheiding tussen samenleving en te integreren burgers’ (Schinkel, 2008:8; zie ook 2007). De verscherping van het maatschappelijke discours over integratie heeft volgens sommigen de tegenstellingen alleen maar aangewakkerd. De negatieve toon zou bijdragen aan vervreemding en zelfs radicalisering in de hand kunnen werken worden (Snel, 2003). Het bestaan van een dergelijke ‘reactieve etniciteit’ is veelvuldig beschreven (voor Nederland zie bijv. Vermeulen, 1984; Saharso, 1992; voor Amerika zie bijv. Portes & Rumbaut, 2001). In reactie op ervaren discriminatie en gevoelens van uitsluiting richten jongeren zich sterker op de etnische identiteit en keren zich van de samenleving af. Jongeren nemen een belangrijke plaats in het identiteitsdebat in, omdat juist van hen verwacht wordt dat zij zich met Nederland identificeren; het is het land waar ze zijn opgegroeid en vaak ook zijn geboren. Dit themanummer brengt een aantal recente studies samen over identificatie van in het bijzonder Marokkaanse en Turkse migrantenjongeren. Deze studies besteden in het bijzonder aandacht aan de wijze waarop de migrantenjongeren in de context van de huidige Nederlandse samenleving hun identiteit construeren en welke factoren daarop van invloed zijn. De studies in dit themanummer vertonen een aantal opvallende overeenkomsten. Zo laten ze zien dat de identificatie met de eigen etnische groep over het algemeen sterker is dan die met Nederland. Lokale identiteiten (Amsterdammer, Rotterdammer) zijn voor veel jongeren 3 MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 1 echter wel belangrijk. Het gaat hier om een ‘dunne’ identiteit, die zich laat combineren met andere identiteiten en die geen sterke etnische connotaties heeft. De moslimidentiteit vormt een ander alternatief; jongeren zijn geen Marokkaan of Nederlander, maar Nederlandse moslim. Een aantal van de studies bevat aanwijzingen dat het scherpe integratie- en islamdebat in Nederland inderdaad een averechtse werking op identificatie met Nederland heeft. Om te bepalen in hoeverre er door de toon van het huidige integratiedebat in Nederland een reactieve etniciteit is ontstaan, is longitudinaal onderzoek het meest geschikt. Een van de weinige onderzoeken die zowel voor als na de omslag in het debat zijn gehouden, is de Rotterdamse Jongeren Survey van Han Entzinger. In het eerste artikel laat de Rotterdamse socioloog op basis van het in 1999 en 2006 verrichte onderzoek zien dat hoewel op een aantal sociaaleconomische indicatoren het integratieproces vooruitgang heeft geboekt, een aantal andere indicatoren op een toename in de culturele afstand tussen allochtone en autochtone jongeren wijst. De turbulentie die zich in de zeven jaar tussen de twee onderzoeken heeft voorgedaan heeft, aldus Entzinger, niet op alle fronten bijgedragen tot een betere integratie. Integendeel, doordat in het debat ‘de lat steeds hoger’ wordt gelegd, vooral waar het gaat om sociaalculturele vraagstukken, zouden veel Marokkaanse en Turkse jongeren zich juist steeds meer afzetten tegen de Nederlandse samenleving. De islam is een belangrijke ‘marker’ van identiteit geworden. Desondanks is voor de overgrote meerderheid van de respondenten niet de wereldwijde ‘ummah’ maar Rotterdam het belangrijkste referentiekader. Het belang van de woonplaats als bron van identificatie komt ook naar voren in de bijdrage van Van der Welle en Mamadouh. In hun onderzoek onder Amsterdamse jongvolwassenen laten ze allereerst zien dat migrantenjongeren vaak kundige ‘evenwichtskunstenaars’ zijn bij het combineren van de Nederlandse identiteit en een bepaalde herkomstland-identiteit. Veel migranten voelen zich bijvoorbeeld evenveel Marokkaan als Nederlander, en slechts een beperkte groep voelt zich bijvoorbeeld alleen Marokkaan en geen Nederlander. De woonplaatsidentiteit blijkt door zowel jongeren van autochtoon Nederlandse als van Surinaamse, Marokkaanse en Turkse afkomst vaak als sterker te worden bestempeld dan de nationale (Nederlandse) identiteit. In veel gevallen fungeert de Amsterdamse identiteit als bindmiddel of uitweg uit het conflict tussen Nederlandse en herkomstland-identiteit. Het biedt ruimte aan de vorming van hybride identiteiten, zoals ‘Marokkaanse Amsterdammers’, en biedt derhalve mogelijkheden om de druk vanuit beide gemeenschappen te omzeilen dat men óf exclusief Nederlander óf exclusief Marokkaan/Turk/ Surinamer dient te zijn. Op basis van een onderzoek onder jongeren van Turkse komaf in Nederland, Frankrijk en Duitsland, laat Evelyn Ersanilli zien dat in alle landen de identificatie met de etnische groep en met moslims sterker is dan die met het woonland. Dat is ook het geval in Frankrijk, het land dat krampachtig probeert etnische categorisering te vermijden. Ze vindt geen ondersteuning voor de kritiek op het Nederlandse multiculturele beleid. De identificatie met het woonland is in Nederland even sterk als in Frankrijk en zelfs sterker dan in Duitsland. Hoewel er tussen de landen een aantal verschillen in identificatie is, 4 EVELYN ERSANILLI EN PETER SCHOLTEN: Inleiding geven de jongeren in alle landen aan met uitsluiting en discriminatie te maken te hebben. Discriminatie-ervaringen leiden tot minder identificatie met het woonland, terwijl het gevoel dat het woonland openstaat voor andere culturen juist tot een sterkere identificatie leidt. Ersanilli concludeert daarom dat er een zekere mate van reactieve etniciteit is; de identificatie wordt beı̈nvloed door ervaren in- en uitsluiting. Twee van de bijdragen gaan dieper in op de positie die de islam inneemt in de identificatie van jongeren. Islamonderzoeker Martijn de Koning gaat in zijn bijdrage meer specifiek in op de sociale mechanismen waarmee moslimjongeren vormgeven aan hun islamitische identiteit. Op basis van onderzoek onder Marokkaanse jongeren in Gouda stelt hij vast dat islam een steeds belangrijker ‘identity marker’ is geworden. Deze identiteit biedt een uitweg uit de keuze tussen óf Marokkaan óf Nederlander zijn, maar dient tegelijkertijd om onderscheid met autochtonen te behouden. Het Nederlandse islamdebat is een belangrijke factor bij deze identiteitsconstructie, omdat jongeren daardoor voortdurend als moslims worden aangesproken. De Koning weerlegt de these dat jongeren daadwerkelijk op zoek zijn naar een ‘zuivere islam’ door cultuur en religie zoveel mogelijk te scheiden om zo de islam zoveel mogelijk te vrijwaren van culturele invloeden. Ook nuanceert hij de bevindingen van Entzinger. Entzingers conclusie over toenemend religieus ‘conformisme’ onder moslimjongeren zou geen recht doen aan de werkelijkheid. De moslimidentiteit kenmerkt zich vooral door inconsistenties en grilligheden, en de sterk gecontextualiseerde wijze waarop deze identiteit wordt geconstrueerd. Jongeren vermengen verschillende culturele repertoires bij het vormgeven van hun islamitische identiteit. Zij zijn vooral ‘bij vlagen’ religieus naar aanleiding van specifieke gebeurtenissen en sluiten vaak praktische compromissen tussen hun opvattingen over ‘zuivere islam’ en hun eigen geloofwaardigheid. Susan Ketner bouwt in haar bijdrage voort op een soortgelijke analyse als De Koning. Ook Ketner laat in haar onderzoek onder Marokkaanse jongeren tussen 13 en 20 jaar zien dat de wijze waarop deze jongeren vormgeven aan hun islamitische identiteit heel flexibel en gecontextualiseerd is. Uit haar onderzoek blijkt bovendien dat jongeren zich vaak veel meer verbonden voelen met hun geloof dan bijvoorbeeld met hun etniciteit. Vaak blijkt de islam een overkoepelende identiteit te bieden, die de jongeren in staat stelt om tegenstellingen tussen bijvoorbeeld hun Marokkaanse en Nederlandse identiteit te overbruggen. Het lukt jongeren dikwijls om zowel een eigen invulling te geven aan de islam als aanknopingspunten te vinden voor integratie. Ketner laat zien dat de jongeren op diverse wijzen proberen zowel een ‘goed moslim’ te zijn als volwaardig te participeren in de Nederlandse samenleving. Daarnaast blijkt de keuze voor de islam als overkoepelende identiteit ook een strategische rol te vervullen bij het onderhandelen over vrijheid met de ouders. Bovendien, zo stelt Ketner, is de keuze voor de islam vaak ingegeven door ervaringen van stigmatisering van de jongeren in de Nederlandse samenleving. Ten aanzien van de invulling van deze moslimidentiteit laten de jongeren echter een grote mate van vrijheid en behendigheid zien: vaak blijken ze eerder naar de geest dan naar de letter van de heilige teksten van de islam te leven. Ten slotte laat Simone Boogaarts zien welke factoren een rol spelen in de 5 MIGRANTENSTUDIES, 2009, NR. 1 keuze voor de Turkse, Marokkaanse of Aziatische party scene. Haar nachtelijk onderzoek laat zien dat de keuze voor een ‘etno-party’ zowel bepaald wordt door muziekvoorkeuren, de behoefte om uit te gaan met mensen met wie de jongeren zich identificeren, als gebrekkige toegang of gevoelens van onveiligheid in de reguliere party scene. Deurbeleid is vooral voor Marokkaanse jongens een barrière voor het uitgaan in de mainstream clubscene. Voor Turkse jongens geldt dit in mindere mate. Beiden worden in het nachtleven geconfronteerd met de spanningen tussen moslims en niet-moslims. Voor sommigen is dit een reden om meer naar etno-party’s te gaan. Tot slot speelt de vriendengroep een belangrijke rol bij de keuze. Jongeren met een meer gemengde vriendengroep gaan vaker ook in mainstream clubs uit. Noot * Evelyn Ersanilli is promovenda bij de afdeling Sociologie van de Vrije Universiteit Amsterdam. Correspondentie: [email protected]. Peter Scholten is universitair docent aan de faculteit Management en Bestuur van de Universiteit Twente. Correspondentie: [email protected]. 1. In NOS Langs de lijn, 15 december 2008 naar aanleiding van het verschijnen van Hard Gras nr. 63 ‘Typisch Marokkaans’. Literatuur Berry, J.W. (1997). Immigration, acculturation and adaptation. Applied Psychology, 46(1), 5-68. Ghorashi, H. (2006). Nederlander, ga eens opzij met je dikke identiteit. de Volkskrant,14 oktober 2006. Gordon, M.M. (1964). Assimilation in American life, the role of race, religion and national origins New York: Oxford University Press. Phalet, K., Lotringen, C. van & Entzinger, H. (2000). Islam in de multiculturele samenleving. Opvattingen van jongeren in Rotterdam. Utrecht: Ercomer. Portes, A. & Rumbaut, R. (2001). Legacies; the story of the immigrant second generation. New York: Russel Sage Foundation. Prins, B. (2002). Het lef om taboes te doorbreken. Nieuw realisme in het Nederlandse discours over multiculturalisme. Migrantenstudies 18(4), 241-254. Rath, J. (1991). Minorisering: de sociale constructie van ’etnische minderheden’. Amsterdam: Sua. Saharso, S. (1992). Jan en Alleman: etnische jeugd over etnische identiteit, discriminatie en vriendschap. Utrecht: Van Arkel. Schinkel, W. (2007). Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement. Schinkel, W. (2008). Schaf het integratiebeleid af. Spreken over integratie is een vorm van sociale hypochondrie. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 4, april. Snel, Erik (2003). De vermeende kloof tussen culturen. Een sociologisch commentaar bij een actueel debat. Sociologische Gids 50(3), 236-258. Verkuyten, M. (1999). Etnische identiteit. Theoretische en empirische benaderingen. Amsterdam: Het Spinhuis. Verkuyten, M. (2006). Opgroeien in etnisch-culturele diversiteit. Oratie uitgesproken aan de universiteit Utrecht. 6 EVELYN ERSANILLI EN PETER SCHOLTEN: Inleiding Vermeulen, H. (1984). Etnische groepen en grenzen: Surinamers, Chinezen, Turken. Weesp: Het Wereldvenster. WRR (1979). Etnische minderheden. Den Haag: Staatsuitgeverij. WRR (2007). Identificatie met Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press. 7