Toetsvragen bij Middelnederlandse letterkunde Samengesteld door Ton Philipsen Walewein en het vliegende schaakbord. 1. Het sprookje De Gouden Vogel werd pas in 1812 opgeschreven door de gebroeders Grimm in hun Kinder- und Hausmärchen. De verhaalstof van dit sprookje was daarvoor al bekend in de orale traditie en werd af en toe gebruikt als inspiratiebron voor andere literatuur. De Gouden Vogel is net zoals de Roman van Walewein opgebouwd uit een driedelige queeste: Het hoofdpersonage gaat op zoek naar de gouden vogel; Vervolgens naar het gouden paard; Uiteindelijk naar de prinses in het gouden kasteel. De jeeste van Walewein en het schaakbord bevat veel sprookjeselementen. Er zijn opvallende gelijkenissen met het sprookje De Gouden Vogel, bijvoorbeeld de driedelige queeste waaruit het verhaal is opgebouwd. Benoem de drie gelijkennissen. 2. In de 6e-eeuw na christus duiken de eerste vermeldingen en toespelingen van een krijger van geducht formaat op in een strijd van de Kelten tegen de Saksische invallers. De eerste explicite vermelding is te vinden in de Historia Brittonum van de geschiedschrijver Nennius, die van Arthur vertelt dat hij – voorzien van een beeld van de heilige Maagd op zijn schouders – een zeer groot aantal Saksische tegenstanders velt. In een 10-eeuwse kroniek verhaalt men over een kruis van Onze Heer Jezus Christus op zijn schouders. Het onjuiste beeld van de zegenbrengende talisman is waarschijnlijk ontstaan door een vertaalfout. Van welke vertaalfout is hier sprake? 3. Hoofsheid is in de middeleeuwen een ideologisch begrip. Het betreft tafelmanieren, regulering van natuurlijke behoeften, begroetingsvormen etc. Een 'Hoofs' individu diende zich voortdurend te beheersen, zich te conformeren, geen aanstoots te geven. 'Hoofsheid' in de literatuur krijgt hiermee duidelijk een opvoedende functie. Walewein is een prototype van een hoofse ridder. Beschrijf een passage uit de tekst waarin dit duidelijk wordt en die enigszins lachwekkend op de hedendaagse lezer overkomt. Frankische romans 4. De Frankische roman behandelt de eerste periode van de riddercultuur: van de 11e tot de 12e eeuw. Hieronder vindt men vooral de heldenepiek, ook wel Frankische romans of Karelromans genoemd, omdat de figuur van Karel de Grote (Charlemagne 768-814) en zijn twaalf paladijnen hier centraal staan. Er is hier sprake van een epische transfer / literaire verdichting. Wat wordt met deze term bedoeld en waaraan is de stof voor de Frankische roman ontleend? Karel en de Elegast 5. Fragment: Als Karel de Grote op zijn slot verblijft te Ingelheim aan de Rijn, waar hij de volgende dag een hofdag zal houden, verschijnt er tijdens zijn slaap een engel. Deze geeft hem namens God de opdracht om te gaan stelen. Hoeveel keer komt de engel bij Karel op bezoek alvorens hij de opdracht aanneemt? Verklaar daarbij ook waarom Karel op een gegeven moment inziet dat de boodschapper werkelijk een engel van God is. 6. Fragment: Adelbrecht en Elegast besluiten deze nacht samen op roof uit te gaan. Wie is Adelbrecht? 7. Fragment: Adelbrecht wil gaan inbreken in het kasteel van de koning. Elegast verzet zich hiertegen: hij wil zijn rechtmatige heer geen schade toebrengen, ook al heeft die hem onrechtvaardig gestraft. Is de tekst ‘Karel en de Elegast’ een hoofse, of een voor-hoofse roman? Verklaar je antwoord. 8. Fragment: Elegast stelt voor om een inbraakpoging te doen bij Eggeric van Eggermonde, een andere leenman van Karel, die getrouwd is met diens zuster. Welke reden geeft Elegast hiervoor op? 9. Fragment: Eggeric stelt zich hooghartig op:hij wil niet vechten tegen een verbannen dief. Elegast werpt tegen dat ook hij hertog is en in elk geval geen moordenaar. De koning zou hem liever meteen veroordelen. Eggeric kiest dan toch voor de strijd, mocht hij die winnen, dan zal hij vrijuit gaan.Vóór aanvang van de strijd bidt Elegast en bekruist hij zijn wapens en zijn paard. Eggeric laat dat na, hij komt woedend het strijdperk in. De schuld van Eggerik moet worden bewezen door een tweegevecht. Bij dit soort tweegevechten ging men er niet vanuit dat de sterkste onschuldig was, ook een zwakkere kon zijn gelijk halen. Welke opinie lag hieraan ten grondslag? De vrouw in de middeleeuwen 10. In de literatuur vallen verschillende vrouwenrollen waar te nemen. Noem twee teksten waarin vrouwen een tegenovergestelde rol spelen en leg uit wat de functie (het didactisch element) van deze rol is. Van de vos Reinaerde 11. Hoe stelt de schrijver zich voor? Vertel iets over de ontstaansgeschiedenis van het verhaal. 12. Is de Reynaert een verhaal uit de vóór-hoofse of hoofse traditie? 13. Waarom is Reynaert er niet bij op die hofdag rond de Pinksteren? Wat vertellen de dieren over R. aan koning Nobel? Wie eist de doodstraf? 14. Welk dier neemt het als een soort advocaat op voor Reynaert? Wat is zijn visie op het gebeurde? 15. Welke gebeurtenis ondermijnt het betoog van de das? 16. Wat is het besluit van de koning? Wie krijgt de opdracht hiertoe? 17. Met welke list komt R. van de beer af? 18. Als deze bij het hof komt stuurt koning Nobel Tibeert de kater op R. af. Deze is niet zo sterk als Bruun, maar zou 'wijs en geleerd' zijn. Hoe wordt Tibeert gepakt, zowel door de auteur als door R.? 19. Wie krijgt ten derde malen de opdracht om R. te gaan halen? Met welk dreigement probeert hij R. zover te krijgen om mee te gaan? 20. Hoe maakt de auteur direct al de domheid van de das belachelijk? 21. Onderweg biecht R. bij hem. Welke wandaden ten aan zien van Isengrijn de Wolf bekent R.? 22. Als R. wil gaan bekennen wat hij de vrouw van Isengrijn (Hersinde) had aangedaan, maakt Grimbeert zich belachelijk. Hoe? 23. R. doet dan 'boete' bij Grimbeert. Hoe? Waaruit blijkt de ongeloofwaardigheid van de 'bekeerde' R.? Waaruit blijkt de domheid van Grimbeert? 24. R. gaat mee naar het hof, voert een pleidooi waarin hij Isengrijn en Tibeert beschuldigt van hebzucht: het was hun eigen schuld dat hen al die ellende was overkomen. Maar Nobel veroordeelt hem toch tot de galg. Deze moet opgezet worden door Isengrijn en Bruun, die weggaan om touw te zoeken. R. vraagt een laatste woord: 'hij zou niet graag zien dat anderen van zijn wandaden beschuldigd worden." Vat zijn pleidooi samen. (Het zogenaamde verraad van Bruun, Tibeert en Isengrijn) 25. Hoe loopt het af met Bruun,Tibeert en Isengrijn? 26. Tot slot neemt R. ook nog Belijn de ram en Cuwaert de haas te grazen. Hoe? 27. Wat gebeurt er tenslotte met R.? 28. De Reinaert vertoont een opbouw in vieren , waarvan de eerste drie zijn gebaseerd op de structuur van een Germaanse rechtspraak. Licht dat toe. 29. Wat is het thema, en de strekking van het verhaal? 30. Hoe laat de auteur zien dat het verhaal een satire is? Toneel en lied. 31. De vermoedelijk kerkelijke oorsprong van het West-Europees toneel vinden we terug in de religieuze spelsoorten: mysteriespel, mirakelspel en moraliteit. Leg uit wat met ieder spelsoort bedoeld wordt en geef bij ieder een voorbeeld van een toneelstuk dat in de desbetreffende categorie past. 32. Naast religieus toneel kende de middeleeuwer ook wereldlijk toneel. Welke 3 spelsoorten worden hierin onderscheiden. Geef bij ieder spelsoort een voorbeeld. 33. Fragment: Mariken wordt door haar oom, de priester Gijsbrecht, naar Nijmegen gestuurd om op de markt inkopen te doen. Voor ze het weet is de avond gevallen, en ze besluit bij haar tante te overnachten. Deze is echter buiten zichzelf van woede over de politieke gebeurtenissen, zodat ze haar nicht met de grofste verwijten wegjaagt. Naar welke politieke gebeurtenissen wordt hier gerefereerd? 34. Mariken is ten einde raad en geeft zich over aan de eerste de beste die zich over haar wil ontfermen. Dat laat de duivel Moenen zich geen tweemaal zeggen. Hij biedt zich aan als haar beschermer en belooft haar de vrije kunsten te leren. Marieke had direct kunnen weten dat zij met de duivel geconfronteerd werd. Waarom? 35. Wat zijn "rederijkers"? 36. Geef wat meer uitleg over de zeven vrije kunsten (maak de begrippen iets concreter). Hoe belangrijk waren die kunsten in de Middeleeuwen? Bij wie waren zij bekend? 37. Belangrijke thema's in "Mariken" zijn verleiding, zonde, vergeving (zie ook onderaan op internetpagina). Geef concrete voorbeelden hiervan (zoals die in de tekst aan bod komen). 38. In "Mariken" komt een wagenspel voor. Wat is dit? Het lied in de middeleeuwen 39. Schrijven van liedjes was in het begin een elitaire adellijke bezigheid. Wat zal hiervoor waarschijnlijk de reden zijn geweest? 40. Pas uit het einde van de veertiende eeuw hebben we liederen die door burgers zijn geschreven. Die burgers maakten liedjes als vrijetijdsbesteding en ze namen nogal wat over van de adellijke liedjes. Ze gebruikten dezelfde vormen en ze schreven over vergelijkbare onderwerpen: vooral over de liefde en dan nog het liefst over liefdesverdriet. Een mooie vorm was die van het 'gespeelkenslied'. Wat is dit voor soort lied? 41. Egidius waer bestu bleven? zijn de beginwoorden van waarschijnlijk het bekendste middeleeuwse lied uit de Nederlandse literatuur: het Egidiuslied. Het is een klaagzang over een overleden vriend. ‘Du coors die doot’ staat er in het Middelnederlands. Je kunt dat vertalen met ‘Jij koos de dood’, al heeft het zeker niet de bijbetekenis van zelfmoord. Leg uit waarom niet. 42. De dichter van Egidius schrijft over zijn verdriet en betreurt zijn lot. Hij spreekt tot zijn vriend die nu in de hemel is en vraagt of hij alsjeblieft voor hem wil bidden. Zorg dat er naast jou nog een plaatsje voor mij overblijft, vraagt hij. Ik moet nog een liedje zingen, schrijft de dichter. Wat bedoelt de dichter met deze uitspraak? (2x). 43. Halewijn is een demon in mensengedaante die het land teistert. Zijn naam, ontstaan uit "alvewin" (= vriend der elven) schijnt te wijzen in de richting der Oudgermaanse mythen. Halewijn verleidt de vrouwen door zijn zang. Dit is de primitiefste wijze van betovering. We kennen uit de Middelnederlandse literatuur nog een persoon die op bijna dezelfde wijze wordt aangeduid (heer der elven). Welke persoon wordt hier bedoeld? 44. Welke bijbelse interpretatie wordt aan het lied van Halewijn gegeven? Beatrijs 45. Marialegende is een begrip uit de genreleer voor een legende waarin Maria een hoofdrol vervult. Soms betreft het legenden over het aardse leven van Maria, bekender is de Marialegende echter door de mirakelspelen. Wat is de rol/functie van Maria in deze spelen? 46. De getallen -3-, -5-, en -7- zijn in de Beatrijs symbolisch gebruikt. Waarvoor? 47. Ondanks het feit dat Beatrijs al enkele jaren in het klooster verbleef, besluit ze het klooster op een goede dag te verlaten. Welke reden heeft zij hiervoor? 48. Fragment: Na een lange reis kwamen ze (Beatrijs en haar man) bij een stad, waar ze bleven. Zeven jaar zijn ze hier gebleven en kregen ze twee kinderen, totdat het geld op was. Hierna brak de man al zijn beloften en heeft haar verlaten. Beatrijs woont dan nog zeven jaar buiten het klooster om voor haar kinderen te kunnen zorgen. Op welke wijze komt zij aan de kost? 49. Fragment: Op zekere dag kwam ze toevallig in de buurt van het klooster en kreeg zij onderdak bij een weduwe. Hier vroeg zij naar het klooster en naar de kosteres, die 14 jaar geleden verdwenen zou zijn. De weduwe ontstak in woede en zei dat de kosteres van het klooster haar werk keurig en nauwgezet deed. Beatrijs begreep hier niets van, want de weduwe had het over haar. Hoe valt deze ongerijmdheid te verklaren? Brandaan. 50. Welke reden heeft Brandaan om met 80 bemanningsleden en twee kapelaans op reis te gaan? 51. Waarom brengt de verteller de ezelin van Balaam ter sprake voordat hij de werkelijke vertelling begint? 52. Reisverhalen (rondvaarten) zijn al in de 7e-eeuw in Ierland populair. De Reis van Sente Brandaen is waarschijnlijk ontstaan in het midden van de 12e eeuw en dit reisverhaal is gebaseerd op een eerder verschenen tekst: De Navigatio Sancti Brandani Abbatis, vermoedelijk in de 10e eeuw geschreven door een Ierse monnik. Het kader van de Reis van Sente Brandaen is wezenlijk veranderd: de reis is een boetedoening voor Brandaans ongeloof. Welke reden heeft de Brandaan uit de Navigatio om op reis te gaan?