complete uitspraak

advertisement
Uitspraak
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector kanton, locatie Eindhoven
vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde: mr. B.M.M. Custers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V.E.D.S. B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T. de Mos.
Partijen zullen hierna worden genoemd "[eiser]" en "VEDS".
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding van 11 juni 2012;
b. de conclusie van antwoord;
c. de comparitie na antwoord d.d. 10 oktober 2012.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is op 16 oktober 2008 bij VEDS in dienst getreden in de functie van PCB Designer. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 3.054,14 bruto per maand exclusief emolumenten en zijn normale
arbeidsduur bedroeg 40 uur per week.
2.2. Op de arbeidsovereenkomst is het Reglement Arbeidsvoorwaarden V.E.D.S. B.V. en
Q-Matrix B.V. (hierna: het reglement) van toepassing. Artikel 6 van het reglement geeft in het eerste lid de volgende definitie ten aanzien van overwerk:
"1. Overwerk is werk dat verricht wordt in opdracht van de werkgever buiten de normale arbeidstijd. Overwerkuren worden beschouwd als uren die de normale 40-urige of 8-urige werkdag te boven gaan.
Niet als overwerk wordt beschouwd, werk dat nodig is voor het afmaken van de gewone dagtaak tot een half uur de voor de betreffende medewerker geldende standaard werktijd. Incidentele overschrijding
met een half uur of minder wordt geacht deel uit te maken van de dagelijkse arbeidsduur. De werkgever streeft ernaar het doen verrichten van overwerk zoveel mogelijk te beperken. (...)"
De volgende leden van het artikel geven onder meer aan op welke wijze een werknemer gewerkte overuren vergoed kan krijgen (middels tijd-voor-tijd of door uitbetaling) en hoe hoog de vergoeding is.
2.3. De arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 maart 2011, nadat [eiser] deze bij brief van 30 januari 2011 had opgezegd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat VEDS bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
a. € 4.378,57 bruto wegens gemaakte overuren;
b. € 2.189,= bruto ter zake de maximale wettelijke verhoging van 50% ex art.7:625 BW over het onder a. gevorderde;
c. de wettelijke rente over het onder a. en b. gevorderde, berekend vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
d. € 714,= wegens buitengerechtelijke incassokosten;
e. de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Wegens grote hoeveelheden werk heeft [eiser] op verzoek van VEDS overuren gemaakt, die hij door diezelfde drukte niet als
compensatieverlof heeft kunnen opnemen. Als gevolg daarvan bedroeg het saldo aan overuren van [eiser], berekend over de periode van zijn indienst-treding tot en met 31 december 2010, 2481/2 uur. Dit
komt overeen met een brutoloon van € 4.378,57. VEDS is ondanks aanmaningen niet tot betaling van dit bedrag overgegaan, zodat [eiser] thans in rechte betaling van dit bedrag vordert, alsmede van de
wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW. VEDS is daarnaast gehouden de door [eiser] geleden schade in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente te vergoeden.
3.3. VEDS voert - kort gezegd - het volgende verweer. VEDS heeft [eiser] nimmer expliciet of impliciet opdracht of toestemming gegeven om overwerk te verrichten. Voorts betwist zij dat [eiser] de
gestelde overuren daadwerkelijk heeft gemaakt. [eiser] heeft namelijk nooit conform artikel 19 van het reglement urenstaten bij VEDS ingediend, zodat VEDS de (over)uren nooit heeft geaccordeerd. De
uitdraaien van het urensysteem Timewriter kunnen evenmin een bewijs vormen van de gestelde overuren. Timewriter strekt namelijk niet tot het bijhouden van de door [eiser] gewerkte uren, maar tot het
bijhouden van de uren per project voor de declaraties naar klanten van VEDS.
In aansluiting op het vorenstaande betwist VEDS ten slotte dat zij de mede gevorderde wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
3.4. De stellingen en verweren van partijen zullen hierna zo nodig nader worden besproken.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op een vergoeding voor de door hem gestelde overuren is het volgende van belang. Zoals blijkt uit het op de arbeidsovereenkomst
van toepassing zijnde reglement, hebben partijen afspraken gemaakt ten aanzien van (de vergoeding voor) overwerk. Artikel 6 van het reglement bevat hiertoe allereerst een definitie van overwerk en
vervolgens bepalingen ten aanzien van de wijze waarop overwerk vergoed kan worden en de hoogte van die vergoeding.
4.2. Volgens de tussen partijen overeengekomen definitie is sprake van overwerk als een werknemer in opdracht van de werkgever buiten de normale arbeidstijd werk verricht. Dit vereiste van een tot
overwerk strekkende opdracht van de werkgever (dat overigens los staat van de vraag of daadwerkelijk overuren gemaakt zijn en wat de hoogte van een eventueel toe te kennen vergoeding zou zijn), sluit
aan bij de voorwaarden die de Hoge Raad stelt aan toekenning van een overwerkvergoeding in de situatie waarin werkgever en werknemer geen afspraken over die vergoeding hebben gemaakt. Ook in die
situatie moet volgens de Hoge Raad ten minste komen vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werknemer heeft opgedragen of dat uit de specifieke omstandigheden blijkt dat hij daarmee heeft
ingestemd. Gelet op het vorenstaande moet in deze zaak worden beoordeeld of VEDS opdracht heeft gegeven tot het door [eiser] gestelde overwerk. Daarbij moet worden aangenomen dat een dergelijke
opdracht niet alleen expliciet maar ook impliciet kan zijn verstrekt.
4.3. [eiser] heeft allereerst gesteld dat VEDS hem uitdrukkelijk heeft opgedragen over te werken, doordat de planner/quality manager van VEDS (hierna: de planner) hem mondeling verzocht overwerk te
verrichten. VEDS heeft dit echter gemotiveerd weersproken en in het licht daarvan heeft [eiser] zijn stellingen op dit punt onvoldoende nader toegelicht. Desgevraagd heeft hij ter zitting immers toegelicht
dat de planner hem slechts inplande op projecten van VEDS en hem daarbij weliswaar de einddatum voor het betreffende project doorgaf, maar niet zozeer opdracht gaf overuren te maken. Daaruit kan naar
het oordeel van de kantonrechter geen opdracht tot overwerk worden afgeleid.
4.4. [eiser] stelt voorts dat uit de diverse door hem overgelegde verslagen van werk-overleggen (producties 13 tot en met 17 bij de dagvaarding) blijkt dat VEDS hem opdracht tot overwerk heeft gegeven.
VEDS heeft echter gemotiveerd weersproken dat een dergelijke opdracht uit die verslagen volgt. Zij merkt daarbij op dat de bestuurders van VEDS nog twee ondernemingen hebben, Q-Matrix en Wingz,
die in hetzelfde pand als VEDS gevestigd zijn. De vergaderingen van de drie ondernemingen vonden volgens VEDS regelmatig gezamenlijk plaats en de door [eiser] overgelegde verslagen hadden
betrekking op deze gezamenlijke vergaderingen. De verslagen in producties 13, 15, 16 en 17 - althans de citaten waarop [eiser] doelt - hadden volgens VEDS echter geen betrekking op werknemers van
VEDS, maar specifiek op werknemers van of werkwijzen binnen Q-Matrix en Wings. Daarnaast wijst zij erop dat in productie 14 bij de dagvaarding het door [eiser] genoemde citaat niet terug te vinden is.
Hoewel dit op zijn weg lag heeft [eiser] vervolgens niet, althans onvoldoende gemotiveerd gereageerd op dit verweer van VEDS en heeft hij de op dit punt ingenomen stellingen van VEDS onweersproken
gelaten, zodat uitgegaan kan worden van de juistheid van die stellingen. Nu dit verweer van VEDS de stelling van [eiser] voldoende weerlegt, moet de conclusie zijn dat de verslagen geen opdracht aan
[eiser] tot het verrichten van overwerk bevatten.
4.5. Vervolgens ligt de vraag voor of uit de omstandigheden van dit geval volgt dat VEDS impliciet opdracht tot het gestelde overwerk heeft gegeven of daarmee heeft ingestemd. Om dat te beoordelen, is
niet alleen van belang of VEDS wist of hoorde te weten dat [eiser] (aanzienlijke) overuren maakte, maar ook of VEDS wist of moest begrijpen dat [eiser] aanspraak maakte op vergoeding van die overuren.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat deze beide vragen ontkennend beantwoord moeten worden, omdat [eiser] een onvoldoende concrete
onderbouwing op deze punten heeft gegeven. Daarbij is van belang dat - zoals [eiser] ter zitting erkend heeft - binnen VEDS flexibele werktijden worden (en werden) gehanteerd, wat inhoudt dat
werknemers de vrijheid hebben om zelf te bepalen hoe ze invulling geven aan de overeengekomen arbeidsduur van 40 uur per week. Dat betekent dat een werknemer de ene dag meer dan acht uur kan
werken zonder dat dit direct tot overwerk leidt, omdat de extra gewerkte uren een andere dag kunnen worden gecompenseerd. Verder is van belang dat - zoals [eiser] zelf ook aangeeft - de overuren heel
geleidelijk en over een periode van ruim twee jaar zijn opgebouwd, terwijl [eiser] tot kort voor zijn opzegging niet op concrete wijze aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van die uren. Desgevraagd heeft
hij namelijk verklaard dat in gesprekken met VEDS de hoogte van zijn overurensaldo niet aan de orde is geweest en heeft hij niet voldoende kunnen onderbouwen dat en waarom VEDS daar wel bekend
zou moeten zijn geweest. [eiser] heeft nog wel opgemerkt dat binnen VEDS overuren niet apart werden geregistreerd en dat hij tot eind 2010 zelf ook niet bekend was met zijn overurensaldo. VEDS heeft
echter gemotiveerd weersproken dat overuren niet werden geregistreerd. De kantonrechter overweegt daarbij dat ook als [eiser] op dit onderdeel gelijk zou hebben, dit nog niet betekent dat VEDS impliciet
opdracht heeft gegeven tot overwerk. Hoewel het op de weg van VEDS als werkgever ligt om voor een behoorlijke (over)urenregistratie te zorgen, kan uit het ontbreken daarvan niet zonder meer worden
afgeleid dat VEDS impliciet toestemming heeft gegeven voor het voor [eiser] gestelde overwerk. In die optiek zouden werknemers, bij gebreke van een registratiesysteem voor overuren, immers de vrijheid
hebben hun loonaanspraken te vergroten enkel door meer uren te werken dan het overeengekomen aantal.
4.6. Uit het bovenstaande volgt dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat en op welke wijze hem - expliciet dan wel impliciet - opdracht is gegeven voor het door hem gestelde overwerk. Dat betekent
dat niet vast is komen te staan dat sprake was van overwerk als bedoeld in het tussen partijen toepasselijke reglement. Aldus kan [eiser] geen aanspraak maken op een overwerkvergoeding en dient zijn
vordering te worden afgewezen.
4.7. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking, omdat dit in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.8. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van VEDS tot heden vastgesteld op € 500,= als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.M. Rousseau, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2012.
Download