Bedrijfseconomie blok 2 Hoofdstuk 10 vormen van eigen vermogen De redenen om nieuw eigen vermogen aan te trekken kunnen zeer verschillend zijn. Een sterke groei of een overname kunnen redenen zijn. In de vermogensbehoefte die ontstaat door de aanschaf van activa kan worden voorzien door het inhouden van winsten (interne financiering). Als dit niet voldoende is, kan van buiten de organisatie eigen of vreemd vermogen (externe financiering) worden aangetrokken. Inschrijvingsrechten: wordt toegekend aan degene die al aandelen van een organisatie bezitten, bestaande aandeelhouders. Alleen zij kunnen inschrijven op de verkoop van nieuwe aandelen. Deze rechten zijn overdraagbaar en kunnen aan derden worden verkocht. Uitgifteprijs (emissieprijs): de prijs die bij uitgifte van de nieuwe aandelen per nieuw aandeel moet worden betaald. Nominale waarde: is de waarde van de aandelen die in de statuten staat vermeld. Het verschil tussen de emissieprijs en de nominale waarde noemen we agio. We spreken van agio als bij uitgifte (emissie) van aandelen de uitgiftekoers (emissiekoers) meer bedraagt dan 100%. De wijze waarop ondernemingen in hun vermogensbehoefte voorzien, is mede afhankelijk van de omvang van het aan te trekken vermogen. Het eigen vermogen van relatief kleine ondernemingen wordt veelal door de ondernemers zelf of door familie ingebracht. Grote ondernemingen doen voor het aantrekken van eigen vermogen vaak een beroep op een grote groep beleggers door het uitgeven van aandelen. Eigen vermogen is eigendom van: - De onderneming als deze een rechtspersoon is (bijvoorbeeld een nv of bv) - De eigenaar of eigenaren van de onderneming als deze geen rechtspersoon is (bijvoorbeeld een eenmanszaak of maatschap) Eigen vermogen is vermogen dat permanent aan de onderneming beschikbaar is gesteld. Zolang de onderneming niet geliquideerd wordt, is de onderneming niet verplicht dit eigen vermogen aan de verschaffers van het eigen vermogen terug te betalen. Het eigen vermogen wordt ook wel ondernemend of risicodragend vermogen genoemd. De aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst van de onderneming. De aan de aandeelhouders uitgekeerde winst noemen we dividend. Ook kunnen sommige aandelen voorrechten geven bij de verdeling van de winst, dit zijn preferente aandelen. Over dat deel van de winst waarover geen afspraken zijn gemaakt, beslist de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Maatschappelijk kapitaal: is het maximale bedrag (gemeten in nominale waarde) waarvoor aandelen kunnen worden uitgegeven door de nv of bv zonder dat een statutenwijziging nodig is. Geplaatst aandelenkapitaal: als er slechts een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal is geplaatst. Gestorte aandelenkapitaal: het gedeelte van het geplaatste aandelenkapitaal dat door de aandeelhouders reeds is gestort. De term aandeel komt in twee betekenissen voor: - Een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal van een nv of bv - Een schriftelijk bewijs van aaneeld (aandeelbewijs) De schommelingen in de beurswaarde tonen aan dat de waarde van een aandeel geen vaststaand gegeven is. De nominale waarde van een aandeel is de in statute vermelde waarde van een aandeel. De nominale waarde van een aandeel is van belang in de volgende gevallen: - Bij de balanswaardering - Bij de niet-volgestorte aandelen - Bij een dividenduitkering De boekwaarde van het eigen vermogen leiden we af uit de balansgegevens van de betreffende onderneming. Boekwaarde EV = nominaal eigen vermogen + reserves. De intrinsieke waarde van een onderneming is de marktwaarde van de activa – de boekwaarde van het vreemd vermogen. De intrinsieke waarde van één aandeel bereken je door de intrinsieke waarde (van het EV) van de onderneming te delen door het aantal geplaatste aandelen. De rentabiliteitswaarde is de contante waarde van alle toekomstige winsten van een onderneming. De intrinsieke waarde en de rentabiliteitswaarde zijn theoretische waarden. De werkelijke waarde komt vrijwel dagelijks tot stand op de effectenbeurs. De beurswaarde is de waarde van een aandeel, die op de effectenbeurs tot stand komt. Preferente aandelen zijn aandelen waaraan voor de houder bepaalde voorrechten zijn verbonden. De voorrechten kunnen betrekking hebben op zeggenschap, verdeling van een eventueel overschot in geval van liquidatie van de onderneming en de winstverdeling. De preferente aandelen die betrekking hebben op het beheer van de nv of bv, worden prioriteitsaandelen genoemd. De houders van deze aandelen hebben extra zeggenschap bij belangrijke beslissingen, zoals de benoeming van leden van de Raad van Bestuur. Aandelen die voorrechten geven bij de winstverdeling worden winst preferente aandelen genoemd. Winst preferente aandelen kunnen onderscheiden worden in: - Preferente aandelen: wordt een in de statuten vastgelegd dividendpercentage uitgekeerd voordat het dividend aan de houders van gewone aandelen wordt toegekend. - Cumulatief preferente aandelen: als naast het preferent dividend over het lopende jaar ook achterstallige preferent dividend uitgekeerd moet worden. Er kan in een jaar onvoldoende winst is om het preferent dividend volledig uit te keren. - Preferente, winstdelende aandelen: zijn aandelen die na uitkering van het preferent dividend en het dividend op de gewone aandelen ook nog delen in een eventueel daarna reseterende overwinst. - Cumulatief preferente, winstdelende aandelen: geven recht op (achterstallig) preferent dividend en delen ook in overwinst. Er zijn verschillende soorten dividend. Tijdens een lopend boekjaar kan, vooruitlopend op de definitieve winstuitkering, aan de aandeelhouders dividend worden uitgekeerd. Dit dividend wordt interim-dividend genoemd. Na afloop van het boekjaar wordt het definitieve dividend vastgesteld en het verschil tussen het definitieve dividend en interim dividend uitbetaald. Dit verschil noemen we slotdividend. Stockdividend is een dividenduitkering in de vorm van aandelen. De aandeelhouder heeft in dat geval veelal ook de mogelijkheid het dividend in contanten uitbetaald te krijgen. De aandeelhouders kunnen dan kiezen tussen uitkering in aandelen (stockdividend) en uitbetaling in contanten (cashdividend). Er is dan sprake van keuzedividend. Openbare emissie: houdt in dat alle aandelen van een nv door iedere willekeurige belegger kunnen worden gekocht. Guichet-emissie: is een emissie waarbij een consortium (groep van banken die de onderneming van advies dienen en de emissie begleiden) zijn kantoren beschikbaar stelt voor de verkoop van aandelen. Overgenomen of gegarandeerde emissie: verleent het consortium dezelfde diensten als bij een guichet-emissie, maar bovendien neemt het consortium vooraf alle aangeboden aandelen over. Hierdoor komt het risico van het mislukken van de emissie bij het consortium te liggen. Het consortium is verplicht alle aandelen die na sluting niet zijn geplaatst, tegen een vooraf overeengekomen prijs te kopen. Claimemissie: de huidige aandeelhouders krijgen voorrang bij het aankopen van nieuwe aandelen. De wijze van emitteren wordt onderscheiden in: - Vrije emissie: hierbij kan iedere belangstellende zich laten inschrijven voor een aantal aandelen. - Voorkeursemissie: hierbij worden aan een bepaalde groep belanghebbende voorrechten verleend bij het inschrijven op de nieuwe aandelen. Situaties waarin mutaties in het aandelenvermogen optreden. Door de uitgifte van bonusaandelen (worden gratis aan de houders van oude aandelen verstrekt ten laste van het agio reserve (=agiobonus) of winstreserve (=stockdividend)) komt er geen verandering in de omvang van het eigen vermogen. Er treedt alleen een verhoging van het aandelenvermogen op ten koste van de reserves. - Herkapitalisatie: een verandering binnen het eigenvermogen waarbij de omvang van het eigen vermogen ongewijzigd blijft. Als een onderneming in het verleden veel verliezen heeft geleden, kan het eigen vermogen dalen beneden de nominale waarde van het aandelenvermogen. Het verliessaldo kan men wegwerken door de nominale waarde van de aandelen te verminderen, bijvoorbeeld door twee oude aandelen om te wisselen tegen één nieuw aandeel met dezelfde nominale waarde per aandeel. - Afstempelen: het verlagen van de nominale waarde van reeds uitgegeven aandelen. De beurskeurs kan ook dalen door een aandelensplitsing. - Aandelensplitsing: wordt ieder oud aandeel omgewisseld tegen twee of meer nieuwe aandelen met een lagere nominale waarde per aandeel. Er treedt ook een vergroting van het aantal aandelen op als er een stockdividend wordt toegekend. Er is sprake van stockdividend als het dividend wordt uitgekerd door uitgifte van nieuwe aandelen. Doordat in dit geval de totale waarde van de onderneming niet verandert, zal de waarde per aandeel afnemen. Ondernemingen kunnen besluiten een gedeelte van de aandelen die ze in het verleden hebben uitgegeven, weer van de beleggers terug te kopen. We spreken dan van inkoop van eigen aandelen. Het eigen vermogen van een nv of bv bestaat naast het aandelenvermogen uit reserves. De totale waarde van de reserves komt overeen met het verschil tussen de totale waarde van het eigen vermogen en het nominale geplaatste én gestorte aandelenkapitaal. De reserves kunnen door verschillende oorzaken ontstaan zijn: - Agioreserve: ontstaat als de nv of bv aandelen uitgeeft tegen een emissieprijs die boven de nominale waarde van het aandeel ligt. - Winstreserve: ontstaat als een onderneming een deel van de winst niet uitkeert aan de aandeelhouders. Deze ingehouden winsten kunnen gebruikt worden om de dividenden te stabiliseren. - Herwaarderingreserve:ontstaat door een waardestijging van de activa van een onderneming. Door herwaardering komen geen financiële middelen beschikbaar, het is alleen een aanpassing van de waardering van de activa aan de actuele waarde. De reserves kunnen we ook nog op een andere wijze indelen. Hierbij wordt gelet op het feit of het bestaan en/of de omvang van de reserves uit te balans zijn af te leiden: - Open reserve: een reserve waarvan de omvang en het bestaan uit de balans zijn af te leiden. - Stille reserve: als het bestaat ervan wel uit de balans blijkt maar de omvang niet. - Geheime reserve: het bestaan en de omvang zijn niet uit de balans af te leiden. Voorbeelden hiervan zijn het te laag waarderen van activa zonder dat buitenstaanders kunnen vermoeden dat deze waardering te laag is. En het niet vermelden van bepaalde activa op de balans, die wel in het bezit zijn van de onderneming. Hoofdstuk 11 vormen van vreemd vermogen De verschaffers van vreemd vermogen zijn schuldeisers van de onderneming. De onderneming is meestal verplicht het vreemd vermogen binnen een bepaalde tijd terug te betalen. Vreemd vermogen wordt daarom ook wel tijdelijk vermogen genoemd. Als we letten op de looptijd van het vreemd vermogen maken we onderscheid in vreemd vermogen op lange termijn en vreemd vermogen op korte termijn. Vermogensmarkt: het geheel van financiële markten en financiële instellingen. Kapitaalmarkt: de vraag naar en het aanbod van het eigen vermogen. Vreemd vermogen met een looptijd van minder dan twee jaar behoort tot de geldmarkt. Kort vreemd vermogen: verplichtingen die over één jaar of eerder opeisbaar zijn. Lang vreemd vermogen: verplichtingen die over meer dan een jaar opeisbaar zijn. Het vreemd vermogen op lange termijn komt in verschillende vormen voor. Deze verschillen kunnen betrekking hebben op de wijze waarop de vergoeding tot stand komt of de wijze waarop de zekerheid voor de geldgever geregeld is. De volgende vormen van vreemd vermogen op lange termijn: - Obligatieleningen: een lening die verdeeld is over een groot aantal schuldbekentenissen die obligaties worden genoemd. - Converteerbare obligaties: een obligatie die gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarde omgewisseld kan worden in aandelen. - Overige leningen: de onderhandse lening, de hypothecaire lening en de achtergestelde lening. Onderhandse lening: een langlopende lening die wordt verstrekt door een of enkele geldgevers en tot stand komt in onderling overleg met de geldnemer. Deze lening heeft zowel voor de geldgever als de geldnemer voordelen. Door het rechtstreekse contact kunnen in onderling overleg de leningsvoorwaarden worden vastgelegd. Het brengt minder kosten met zich mee en het overleg tussen beide partijen is mogelijk zonder dat de ondernemingsplannen openbaar moeten worden gemaakt. Een hypothecaire lening is een onderhandse lening waarbij het recht van hypotheek is verleend. Als de geldnemer niet aan zijn interest en aflossingsverplichtingen voldoet, heeft de geldgever het recht zijn vorderingen te verhalen op de opbrengst van het onroerend goed. Achtergestelde lening: lening waarbij de schuldeisers hun vorderingen uitbetaald krijgen nadat de concurrent-crediteuren zijn betaald. De verstrekkers van een achtergestelde lening lopen meer risico dan de gewone cocurrerend crediteuren, daardoor eisen ze een hogere interestvergoeding. We bespreken de volgende vormen van vreemd vermogen op korte termijn: - Rekening-courantkrediet: een betaalrekening die een klant aanhoudt bij een bank (lopende rekening) - Leverancierskrediet: als een leverancier aan zijn afnemer goederen op rekening verkoopt. De leverancier verleent leverancierskrediet, de afnemer ontvangt leverancierskrediet. - Afnemerskrediet: als een afnemer aan de leverancier goederen (of diensten) vooruitbetaalt. De afnemer verleent afnemerskrediet, de leverancier ontvangt afnemerskrediet. - Nog te betalen bedragen: bedragen die nog aan een leverancier betaald moeten worden, omdat er gebruik is gemaakt van leverancierskrediet. Daarnaast kunnen er ook nog verplichtingen zijn tegenover de belastingdienst en/of aandeelhouders, werknemers. Een voorziening is een verplichting waarvan het moment van ontstaan en de omvang niet exact bekend zijn, maar waarvan de omvang wel kan worden geschat. Een voorziening wordt tot het vreemd vermogen van een onderneming gerekend. Voorbeelden van voorzieningen zijn pensioenvoorziening, garantievoorziening en voorziening groot onderhoud. Kleinere ondernemingen bijvoorbeeld in het midden- en kleinbedrijf (MKB) hebben geen beursnotering en kunnen dan ook geen beroep doen op de vermogensmarkt door het uitgeven van obligaties. Bij het verstrekken van vreemd vermogen aan MKB-ondernemingen lopen banken meer risico’s doordat MKB-ondernemingen hun jaarrekening niet hoeven te publiceren. De banken hanteren daardoor een hogere opslag voor het kredietrisico. Hoofdstuk 12 analyse van de financiële structuur De financiële structuur omvat alle factoren die van invloed zijn op de financiële resultaten van een organisatie. De financiële structuur van een organisatie heeft onder andere betrekking op de afstemming tussen de vermogensbehoefte van een organisatie en het aan te trekken eigen en/of vreemd vermogen. Activastructuur: activa zijn goederen die door de organisatie zijn aangeschaft. Deze activa kunnen we verdelen in vaste en vlottende activa. Onder de activastructuur van een organisatie verstaan we de samenstelling van de activa van een organisatie. Vermogensstructuur: de vermogensstructuur van een organisatie is de wijze waarop het vermogen van een organisatie is samengesteld. Hierbij besteden we met name aandacht aan de verhouding tussen het eigen en het vreemd vermogen. De vermogensstructuur moet wat looptijd en omvang betreft worden afgestemd op de activastructuur. (samenstelling passiva) Financiële structuur: wordt voor een groot gedeelte bepaald door de activastructuur en de vermogensstructuur. Maar ook factoren die niet uit de balans blijken, kunnen invloed hebben op de financiële structuur van een organisatie. De keuzes die worden gemaakt voor de aanschaf van activa en de wijze waarop deze worden gefinancierd, komen onder andere tot uitdrukking in de balans. Als aan een bepaald soort activa een bijpassende financieringswijze wordt gekoppeld, spreken we van partiële financiering. Grond en gebouwen worden bijvoorbeeld gefinancierd met een hypothecaire lening. En voorraden die gefinancierd worden met leverancierskrediet. Naast partiële financiering kan er ook sprake zijn van totale financiering. Bij totale financiering gaan we uit van de totale financieringsbehoefte. Op basis van de totale vermogensbehoefte gaan we na op welke wijze dit totaal het beste kan worden gefinancierd. Bij de afstemming tussen het aan te trekken vermogen en de vermogensbehoefte maken we gebruik van de goudenbalansregel. Deze regel houdt in dat de vaste activa en het vaste gedeelte van de vlottende activa moeten worden gefinancierd met het eigen vermogen en/of vreemd vermogen op lange termijn. Tot de vlottende activa behoren het kassaldo, kortlopende tegoeden bij bank, vorderingen op debiteuren en voorraden. De vlottende passiva zijn de verplichtingen met een looptijd korter dan één jaar. Hiertoe behoren de bealstingen, rekening-courantkrediet, schulden aan crediteuren en andere kortlopende verplichtingen. Interne financiering: de activa worden aangeschaft met financiële middelen die door de bedrijfsuitoefening beschiikbaar zijn gekomen. Stroomgrootheid: betrekking over een periode. Voorraadgrootheid: betrekking op een bepaald moment. Bij de financiële analyse van organisaties maken we onder andere gebruik van kengetallen. De kengetallen die we berekenen om de financiële prestaties van een organisatie te beoordelen, kunnen betrekking hebben op: - De rentabiliteit - De liquiditeit - De solvabiliteit - De efficiency van de activiteiten - De winstgevendheid van beleggingen De winst van een onderneming (gedurende een bepaalde periode) gedeeld door het gemiddeld (in die periode) geïnvesteerde vermogen noemen we rentabiliteit. De rentabiliteitskengetallen geven aan in welke mate de onderneming in staat is het beschikbaar gestelde vermogen winstgevendheid in de onderneming aan te wenden. Bedrijfsrisico: de mate waarin de rentabiliteit van het totale vermogen afwijkt van het gemiddelde (verwachte) totale vermogen. Liquiditeit: een organisatie is liquide als zij op ieder moment in staat is aan haar betalingsverplichtingen te voldoen (zonder dat er financieel ongewenste maatregelen genomen moeten worden). De kengetallen om de statische liquiditeit (de beoordeling van de liquiditeit op basis van kengetallen) van een organisatie te beoordelen zijn: - - - Current ratio: vergelijkt de omvang van de vlottende activa met de omvang van de vlottende passiva. De current ratio geeft een indruk van de liquiditeit op korte termijn. Een organisatie is op korte termijn liquide als de current ratio gelijk of groter is dan 1, >1. Current ratio = vlottende activa : vlottende passiva Nettowerkkapitaal: de omvang van het nettowerkkapitaal is op twee manieren te berekenen. Vlottende activa – vlottende passiva of eigen vermogen + vreemd vermogen lange termijn – duurzame activa. Quick ratio: bij de bepaling van de quick ratio zijn alle vlottende activa in de berekening betrokken. Quick ratio = vlottende activa – voorraden : vlottende passiva. Het nadeel van de current ratio, nettowerkkapitaal en quick ratio is dat ze uitgaan van de situatie op één bepaald moment. En de current ratio en het nettowerkkapitaal hebben als nadeel dat de waarde ervan mede bepaald wordt door de waardering van de voorraden. Deze waardering kan per organisatie verschillen dus is het onjuist om op basis van deze kengetallen te vergelijken. Window dressing: handelingen van een organisatie met als doel de financiële structuur een rooskleurig aanzien te geven. Solvabiliteit: de mate waarin een organisatie in geval van liquidatie in staat is aan haar verplichtingen tegenover de verschaffers van vreemd vermogen te voldoen. Zolang de waarde van de activa meer bedraagt dan het totaal vreemd vermogen is de organisatie solvabel. Voor de beoordeling van een organisatie zijn van belang: - De debt ratio: vergelijkt de omvang van het vreemd vermogen met de omvang van het totaal vermogen. Debt ratio = vreemd vermogen : totaal vermogen. - De leencapaciteit: de mogelijkheden die de organisatie heeft om (nieuw) vreemd vermogen aan te trekken. - Het weerstandsvermogen: de mogelijkheden die de organisatie heeft om eventuele verliezen op te vangen en faillissement te voorkomen. Weerstandsvermogen = eigen vermogen : totaal vermogen. Naarmate het kengetal van het weerstandsvermogen hoger is zijn dit vermogen en de solvabiliteit gunstiger. Het weerstandsvermogen kunnen we ook in de vorm van een percentage uitdrukken, het solvabiliteitspercentage = eigen vermogen : totaal vermogen x 100% Activiteitskengetallen berekenen we om inzicht te krijgen in de doelmatigheid van het gebruik van de productiemiddelen van de onderneming. De omzetsnelheid van de voorraad = omzet in inkoopprijzen: gemiddelde voorraad x 365 dagen. Een hoge omzetsnelheid van de voorraden wijst erop dat met een relatief geringe voorraad een hoge omzet is behaald. Opslagduur van de voorraad = 365 : omloopsnelheid van de voorraad. Gemiddelde krediettermijn debiteuren = gemiddelde debiteurensaldo x365 : verkopen op rekening Een laag krediettermijn wijst erop dat het gemiddelde debiteurensaldo relatief laag is. Gemiddelde krediettermijn van crediteuren: gemiddelde crediteurensaldo x365 : inkopen op rekening Een hoge gemiddelde krediettermijn wijst erop dat het gemiddelde crediteurensaldo relatief hoog is. Dit zou kunnen wijzen op een crediteurenbeleid waarbij de rekeningen op een laat tijdstip worden betaald. Dit kan gunstig zijn als de relatie met de leveranciers niet wordt verstoort en geen omvangrijke kortingen wegens contante betaling worden misgelopen. Omzetsnelheid van het totaal vermogen (in dagen) = omzet tegen verkoopprijzen : gemiddelde totale vermogen. De bruikbaarheid van de financiële analyse op basis van kengetallen wordt als volgt vergroot: - Door vergelijking van kengetallen van één onderneming die op verschillende momenten zijn berekend. Op basis hiervan kan mogelijk iets worden gezegd over in de toekomst te verwachten omvang van kengetallen. - Door vergelijking van kengetallen van verschillende ondernemingen uit dezelfde branche, branchevergelijking. Beleggers zullen bij de financiële beoordeling van hun beleggingen onder andere uitgaan van de financiële gegevens zoals die in de jaarrekeningen worden gepubliceerd. De kengetallen die beleggers gebruiken om hun beleggingen te beoordelen verdelen we in twee groepen: 1. Kengetallen die uitgaan van uitgekeerde winsten - Dividendrendement - Pay-out ratio 2. Kengetallen die uitgaan van de beurskoers van het aandeel - Koersrendement - Koers-winstverhouding - Verhouding koers-cashflow - Verhouding koers-intrinsieke waarde *formules blz 455