24: Het testament. Het volgende verhaal is waar gebeurd. Ergens in de jaren 60-70 van de 20e eeuw sloop op zekere avond een jongeman door de donkere straatjes van de stad, waarin hij woonde; deze stad lag in één van de republieken van de toenmalige Sovjet-Unie. De jongeman - laten we hem maar Ivan Gregnov noemen - vermeed de drukkere straten om maar niet gezien te worden, want hij was op weg naar een geheime christelijke bijeenkomst. In die tijd was het in de atheïstische Sovjet-Unie verboden om christen te zijn, want - zei men - God was dood. Maar Ivan dacht daar anders over; hij was tot persoonlijk geloof in de Here Jezus Christus gekomen en dit geloof betekende alles voor hem; daarom bezocht hij deze geheime bijeenkomsten om te kunnen blijven groeien in het geloof. Maar Ivan wilde voorkomen dat hij zijn medegelovigen in gevaar zou brengen door de plaats van bijeenkomst te verraden; daarom vermeed hij het om gezien te worden. Plotseling scheen de felle lichtstraal van een sterke zaklamp in zijn gezicht en er klonk een stem: “Halt, politie! Waar gaat u naar toe?” Ivan stond aan de grond genageld, nu hij toch ontdekt was; wat moest hij antwoorden? Als hij zou zwijgen, zou dat zonder meer verdacht zijn en zou hij meegenomen worden naar het politiebureau. Daar zou men er uiteindelijk wel achterkomen, waar hij van plan was heen te gaan. De methodes van ondervraging door de politie waren bekend genoeg bij de christenen in de Sovjet-Unie. Maar Ivan wilde zijn medegelovigen absoluut niet verraden; dat moest hij in ieder geval proberen te vermijden. Hij zou een leugen kunnen vertellen over zoiets als een geheime ontmoeting met een meisje of zo. Maar liegen paste ook niet in zijn geloofsovertuiging. Wat moest hij doen? Hij was eerst even radeloos, maar zond wel een vurig schietgebed omhoog. “Heer, wat moet ik zeggen?” bad hij, “wilt U mij toch de juiste woorden geven?” Op dat moment schoot hem een bijzondere gedachte te binnen; deze gedachte was zo verrassend nieuw voor hem en toch tegelijkertijd zo hartverwarmend, dat hij van binnen opsprong van vreugde. “Wel”, zei Ivan, “het zit zo. Ik ben op weg naar mijn familie, omdat mijn oudste Broer is overleden. We wilden vanavond bij elkaar komen om Zijn testament te openen en voor te lezen, zodat iedereen te horen kan krijgen, wat onze oudste Broer aan iedereen persoonlijk heeft nagelaten”. De beide politieagenten keken Ivan onderzoekend aan, maar zijn gezichtsuitdrukking leek zo ontspannen te zijn, dat ze zijn antwoord geloofden; ze lieten hem gaan. Ivan liep opgelucht verder; hij had immers de waarheid verteld. Hij had helemaal de waarheid gesproken en niets anders dan de waarheid; alleen had hij niet de volle waarheid verteld. Hij had er maar niet bij gezegd, dat zijn oudste Broer ook weer uit de doden was opgestaan en naar de hemel was gegaan en dat Zijn testament in de Bijbel stond. Maar toch had hij de waarheid verteld. Het volgende verhaal is ook waar gebeurd; het is een verhaal, dat zich in de afgelopen 2000 jaar al heel vaak heeft afgespeeld en het speelt zich nog dagelijks af. Ook in dit verhaal gaat het om een erfenis. Het oorspronkelijke verhaal werd door de Here Jezus verteld als een gelijkenis. De evangelist Lucas heeft als enige dit verhaal opgeschreven; hij deed dat voor zijn vriend Teofilus.1 Deze Teofilus wilde blijkbaar meer weten over het leven van Jezus op aarde. Later schreef Lucas nog een tweede brief aan zijn vriend en dat is het boek Handelingen.2 Lucas schreef echter zijn brieven zonder een indeling van hoofdstukken en verzen; dat is later gedaan voor het gemak van de lezer. Bovendien schreef Lucas geen titels boven alle onderwerpen in zijn brieven; ook dat is later gedaan. Lucas vertelde een verhaal, dat wereldwijd zeer bekend is geworden onder de titel ‘de gelijkenis van de verloren zoon’.3 Maar dat is geen juiste titel; het is een verhaal over een vader, die op zoek is naar zijn twee verloren zonen. Jezus vertelde de gelijkenis als het verhaal van een rijke vader, die twee zonen had. Deze vader was rijk, omdat er sprake is van een vermogen, er is sprake van dagloners en van slaven. De jongste zoon had het op gegeven moment allemaal wel gezien; omdat hij toch niet de belangrijkste erfgenaam was en het meeste naar zijn oudste broer zou gaan, wilde hij weg. Hij trok de stoute schoenen aan en ging naar zijn vader met het verzoek, of hij nu al 1 zijn deel van de erfenis kon krijgen. Dit was een diepkwetsende vraag voor de vader, omdat de erfenis in feite pas verdeeld kon worden na zijn overlijden; zijn jongste zoon behandelde hem dus, alsof hij, de vader, al dood was. De zoon was meer geïnteresseerd in het erfdeel dan in de erflater (degene, die de erfenis achterlaat). Maar de vader begreep, dat de jongste zoon in feite geen echte relatie met zijn vader ervoer en daarom gaf de vader hem zijn zin. Het hele bezit werd onder de beide zonen verdeeld, maar wel volgens de principes van de joodse wet; dat betekende, dat de oudste zoon twee keer zoveel kreeg als de andere zonen.4 In dit geval kreeg de oudste zoon dus tweederde deel en de jongste zoon kreeg eenderde deel. Het verhaal van de jongste zoon is overbekend; hij verkocht alles van zijn erfdeel en met het geld, dat hij had, vertrok hij naar het buitenland en verkwistte alles in een leven van zonde. De afloop was tragisch, hij eindigde bankroet en probeerde tenslotte als boerenknecht nog rond te komen. Hier werd vervuld, wat Spreuken zegt, n.l. dat een bezit, dat te snel verkregen wordt, tenslotte niet tot zegen zal zijn.5 De jongeman - inmiddels ouder en wijzer geworden - kwam tot bezinning en begreep, dat hij bij zijn vader toch heel wat beter af was geweest. Hij nam zich voor om terug te keren en berouw te tonen; ook al zou de vader hem niet meer als zoon terug willen, dan misschien toch wel als knecht. O, wat vergiste hij zich in zijn vader; deze had elke dag staan uitkijken naar zijn jongste zoon, die als dood werd beschouwd; de vader miste hem zo verschrikkelijk en toen de jongste zoon in de verte aan kwam lopen, herkende de vader hem onmiddellijk, rende hem tegemoet en viel hem om de hals. De terugkeer werd een geweldig feest van verzoening en herstel van relatie. Tot zover het verhaal van de jongste verloren zoon. Het verhaal van de oudste zoon was een heel ander verhaal. Hij werd wel bijzonder onaangenaam verrast, toen de bezittingen van zijn vader onder de beide broers werden verdeeld, terwijl de vader nog in leven was. Daar had hij helemaal niet op zitten wachten. Hij kreeg tweederde van zijn vaders bezittingen, maar hij kon er niets mee. Daarom ging hij maar gewoon over tot de orde van de dag en hij beschouwde zijn erfdeel nog steeds als de eigendommen van zijn vader en niet als van hemzelf; hij was een zeer integer persoon met een groot gevoel voor rechtvaardigheid. Wat zijn jongste broer gedaan had, vond hij zeer onrechtvaardig. Toen dan ook allerlei berichten van verkwisting en immoraliteit over zijn broer binnendruppelden, werd hij bevestigd in zijn gedachten over zijn broer; de jongen deugde gewoon niet. Hijzelf was een serieus mens, die het leven ernstig opvatte. Hij was trouw en oprecht en het kwam niet in hem op om ongehoorzaam te zijn, niet aan God en niet aan zijn vader. Zoals hij zelf al zei, hij overtrad nooit een gebod van zijn vader; hij ging elke sabbat mee naar de synagoge en was in het werk voor zijn vader eerlijk en trouw. Nog nooit was hij op een fout betrapt. Groot was zijn verbazing, toen hij tot ontdekking kwam, dat er thuis opeens een feest gevierd werd, zonder dat hij er vanaf wist. Hij vierde trouwens bijna nooit een feest, daar was hij te serieus voor. Hij werd zeer verontwaardigd, toen hij de reden van het feest ontdekte: zijn jongste broer was terug, gezond en wel. Boosheid sloeg als een hete golf door hem heen en hij keerde zich om en wilde het huis niet binnen gaan. Stel je toch voor zeg; die lummel komt terug, nadat hij eenderde van zijn vaders bezittingen over de balk gegooid heeft en dan krijgt hij nog een feestje aangeboden ook; wat bezielde vader toch? Toen tenslotte zijn vader hem kwam halen, begon hij zijn vader hevige verwijten te maken: “Nou ben ik al zoveel jaren in dienst bij u en ik heb nog nooit één van uw geboden overtreden, maar u hebt mij nog nooit een bokje gegeven om een feest te vieren met mijn vrienden, maar nu die zoon van u teruggekomen is, nadat hij uw (!) bezittingen heeft verkwanseld met slechte vrouwen, organiseert u een feestje voor hem”. De vader stond verbijsterd naar zijn oudste zoon te kijken en opeens begreep hij een heleboel over zijn zoon; hier stond een zoon, die tweederde van de erfenis had gekregen, maar er geen gebruik van had durven maken. De vader had hem vele bezittingen gegeven, maar kreeg het verwijt te horen, dat hij zijn oudste zoon nog nooit een bokje had gegeven. Deze zoon was de grootste erfgenaam van het testament, maar kon zich de rijkdommen niet eigen maken, omdat hij geen liefdesrelatie met zijn vader had; hij had de mentaliteit van een 2 knecht. Hij werkte voor zijn vader vanuit een werkrelatie en niet vanuit een liefdesrelatie. En zo ontdekte de vader, dat op het moment, dat hij zijn jongste zoon weer terug had, hij tegelijkertijd zijn oudste zoon was kwijtgeraakt; dit was de oudste verloren zoon. Deze zoon was in feite meer verloren dan zijn jongere broer en daarom ook moeilijker bereikbaar, maar de vader gaf zijn zoon een belangrijke levensles: “Mijn kind, jij bent altijd bij mij en alles, wat van Mij is, is van jou. We moeten feestvieren en vrolijk zijn, want ik heb mijn verloren zoon weer terug”. De Here Jezus had, toen Hij op aarde was, een uitstekende relatie gehad met Zijn Vader en vanuit die relatie alle mogelijkheden en gaven van Zijn Vader benut om het Koninkrijk van God op aarde te verkondigen; Zijn belijdenis was altijd geweest: “Alles, wat van Mij is, is van U en alles, wat van U is, is van Mij”.6 De leerlingen zouden moeten leren om in dezelfde relatie met de Vader te leven. Ze waren verzegeld met de Heilige Geest van de belofte7 en hadden deze Geest van de belofte ontvangen, omdat de Here Jezus voor hen aan het kruis gestorven was.8 Maar deze Geest van de belofte was ook het onderpand van een geweldige erfenis9 en deze erfenis was vastgelegd in een testament, n.l. het Nieuwe Verbond ofwel het Nieuwe Testament. Dat de Heilige Geest het onderpand was van dit testament, betekende heel veel; Hij was als het ware een vooruitbetaling, een voorproef van wat het testament inhield. De leerlingen ervoeren de kracht van de Heilige Geest10, ze merkten ook, hoe het karakter van de Heilige Geest in hen begon te groeien; liefde, blijdschap, vrede, enorm geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing namen steeds meer bezit van hun innerlijke mens.11 Het licht van God had hen inwendig verlicht, ze genoten van de hemelse gaven, ze hadden deel gekregen aan de Heilige Geest, ze proefden telkens weer de goede woorden van God en ook de krachten van de toekomstige eeuwigheid.12 Bovendien ging de verkondiging van het evangelie voortdurend gepaard met geweldige wonderen en tekenen, die God deed als bevestiging van hun werk.13 De Here Jezus had hen voorzegd, dat ze dezelfde werken zouden doen als Hij; maar niet alleen dat, ze zouden zelfs grotere dingen doen dan Hijzelf. Ze mochten Hem alles vragen, wat ze maar wilden, zolang dit maar met Zijn karakter in overeenstemming was.14 De Vader had Jezus’ leerlingen geroepen om erfgenamen te zijn van al Zijn zegeningen15, daarom werden ze ook in alles gezegend.16 Dit alles stond opgeschreven in het testament, dat Jezus achterliet voor Zijn leerlingen; dit testament heette het Nieuwe Verbond.17 Maar zoals met elk testament het geval is, kon ook dit testament pas in werking treden, nadat Degene, die het testament achterliet, Zelf gestorven was. Want waar sprake is van een testament, moet eerst verteld worden, dat de Erflater gestorven is, want een testament wordt alleen van kracht, als er iemand gestorven is.18 De leerlingen zouden door de eeuwen heen moeten leren zichzelf te zien als erfgenamen van een eeuwige erfenis.19 Veel van hun erfenis zou pas in de eeuwigheid in ontvangst genomen kunnen worden, zoals de aarde,20 het Koninkrijk,21 het eeuwige leven,22 het heil23 en nog veel meer. Maar niet alles was alleen maar voor later; er was ook sprake van het heden, waarin ze zouden moeten leren om rijkdommen uit het testament in hun bezit te nemen. Dat zouden ze alleen maar kunnen doen vanuit hun inzicht in de overwinning van Hem, die voor hen gestorven was. De dood van Christus was bepalend voor de geldigheid van het testament. Het Woord van Zijn genade was bij machte om hen een erfdeel te geven temidden van alle heiligen,24 in Christus hadden ze het erfdeel ontvangen, waartoe ze door Gods plan al eeuwen tevoren bestemd waren25 en de Vader, Die hen losgerukt had uit de macht van de duisternis en hen overgebracht had in het koninkrijk van Zijn geliefde Zoon, had hen voorbereid en klaargemaakt voor deze erfenis26 en niemand kon dit testament ongeldig maken of er iets aan veranderen.27 In het Oude Testament werd meer dan 220 keer over een erfdeel gesproken; dit erfdeel voor de Israëlieten was het beloofde land, dat hen werd gegeven, maar ze moesten wel leren om het te veroveren;28 het ging niet zonder slag of stoot. Zo zouden ook Jezus’ leerlingen moeten leren, dat God, Die Zijn eigen Zoon niet gespaard had, maar voor hen allemaal overgegeven had in de dood, bereid was om hen alle dingen te schenken.29Zij hadden de 3 Heilige Geest als eerste gave ontvangen30 en De Vader had hen Zijn liefde bewezen op het kruis van Golgotha,31 maar wilde die liefde ook dagelijks in hun harten uitstorten door de Heilige Geest.32 Zoals Ivan Gregnov op weg was gegaan om samen met zijn familie het testament te openen en in ontvangst te nemen, zo mochten de leerlingen ook doen. Ze konden het gevaar lopen teveel op een te vroeg tijdstip te willen ontvangen, zoals de jongste zoon uit de gelijkenis in Lucas 15, en daardoor ontsporen, omdat hun relatie met de Vader nog niet ver genoeg ontwikkeld was. Ze konden ook het gevaar lopen in het geheel niets in ontvangst te nemen, zoals de oudste zoon uit Lucas 15, die geen diep ontwikkelde relatie met zijn vader had en daarom niets in bezit nam; beiden ontwikkelden het syndroom van een verloren zoon. Maar als de leerlingen luisterden naar het Woord des levens, het tot zich lieten doordringen en het met hun handen vastgrepen, dan zouden ze een intieme relatie ontwikkelen met de Vader en met Zijn Zoon, de Here Jezus Christus en zou hun blijdschap werkelijk kompleet zijn.33 Wat had het testament nu en hier al in petto voor de erfgenamen; wat mochten ze nu al in bezit nemen? 1: Vergeving van zonden: de Here Jezus was in hun plaats gestraft,34 zodat zij vergeving van zonden zouden kunnen ontvangen.35 Deze vergeving was de basiservaring, die al de kinderen van God nodig zouden hebben om een open relatie met God de Vader te kunnen ervaren. 2: Genezing van ziekte: de Here Jezus werd in hun plaats ziek gemaakt,36 zodat zij genezing van ziekte zouden kunnen ontvangen.37 In Zijn bloedige striemen werd afgerekend met de rechtsgeldigheid van ziekte in hun leven. Hij was de ‘Heelmeester,38 die klaar zou staan met Zijn genezend Woord39 om hen te genezen, als zij geloof hadden om genezing te ontvangen.40 3: Gerechtigheid: de Here Jezus was tot zonde gemaakt,41 zodat zij als gerechtvaardigde kinderen van God door het leven konden gaan. Deze erfenis maakte een definitief einde aan elke poging van mensen om te proberen zelf rechtvaardig te worden. 4: Leven: de Here Jezus was door de dood heen gegaan,42 zodat zij het eeuwige leven zouden kunnen ontvangen.43 Niet alleen voor later, maar hier en nu mochten de leerlingen al leven vanuit de zekerheid, dat een ieder, die in Jezus geloofde, het eeuwige leven had. 5: Overvloed: de Here Jezus had in alle mogelijke opzichten hun armoede ondergaan,44 zodat zij in alle mogelijke opzichten zouden kunnen deelhebben aan Zijn rijkdom.45 De overvloed van geestelijke rijkdom en blijdschap zou een krachtige factor blijken te zijn in hun getuigenis voor de wereld, waardoor velen tot geloof zouden komen. 6: Waardigheid: de Here Jezus had al hun schande en schaamte en smaad gedragen,46 zodat zij konden deelhebben aan Zijn glorieuze heerlijkheid en eer.47 Ze zouden grote veranderingen ondergaan door deze heerlijkheid van Christus in hen 48 en deze heerlijkheid zou op hun gezicht weerspiegeld worden als een getuigenis aan ongelovigen.49 7: Aanvaarding: de Here Jezus had de volledige afwijzing van de Vader ondergaan,50 zodat zij de volledige aanvaarding van de Vader zouden kunnen ervaren.51 Zij zouden voortaan als zonen en dochters van de levende God door het leven mogen gaan.52 Hun positie bij de Vader gaf steun aan een volledig nieuwe identiteit, die ze in Christus gekregen hadden.53 8: Zegen: de Here Jezus had op het kruis al de vervloekingen van de wet van Mozes ondergaan,54 zodat zij alle mogelijke zegen van de Vader zouden kunnen ontvangen.16 Zijn rijke zegen zou onbegrensd blijken te zijn, als zij door geloof deze zegeningen in ontvangst namen.8 Er was nog veel meer, maar dat zouden ze te zijner tijd wel ontdekken; wat ze boven alles voortdurend beseffen moesten, was het volgende: Als er sprake is van een testament, dan is het noodzakelijk, dat er gesproken wordt over de dood van de Erflater, want een testament wordt alleen van kracht, als er Iemand gestorven is (Hebreeën 9:17). Tekstverwijzingen uit NBG’51 1. Lucas 1:1-4 2. Handelingen 1:1 4 3. Lucas 15:11-32 5. Spreuken 20:21 7. Efeziërs 1:13+14 9. 2 Korintiërs 1:22+5:5 11. Galaten 5:22 13. Marcus 16:20 + Hebreeën 2:4 15. 1 Petrus 3:9 17. Mattheüs 26:28 19. Hebreeën 9:15 + 1 Petrus 1:4 21. Mattheüs 25:34 + Jacobus 2:5 23. Hebreeën 1:14 25. Efeziërs 1:11 27. Galaten 3:15 29. Romeinen 8:31-32 31. Romeinen 5:8 33. 1 Johannes 1:1-4 35. Efeziërs 1:7 37. Mattheüs 8:16-17 39. Psalm 107:20 41. Jesaja 53:10, 2 Korintiërs 5:21 43. Johannes 5:24, Romeinen 6:23b 45. Johannes 10:10 + 2 Korintiërs 9:8 47. Romeinen 8:29-30 49. Handelingen 6:15 51. Romeinen 15:7 53. 2 Korintiërs 5:17 4. Deuteronomium 21:17 6. Johannes 17:10 8. Galaten 3:13-14 10. Handelingen 1:8 12. Hebreeën 6:4-5 14. Johannes 14:12-14 16. Efeziërs 1:3 18. Hebreeën 9:16-17 20. Mattheüs 5:5 + Romeinen 4:13 22. Marcus 10:17 + Titus 3:7 24. Handelingen 20:32 26. Kolossenzen 1:12-14 28. Jozua 1:6 30. Romeinen 8:23 32. Romeinen 5:5 34. Jesaja 53:5 36. Jesaja 53:4 38. Exodus 15:26b 40. Handelingen 14:9 + Matteüs 9:28 42. Jesaja 53:12b, Hebreeën 2:9 44. 2 Korintiërs 8:9 46. Jesaja 52:14 + Hebreeën 12:2 48. 2 Korintiërs 3:18 50. Mattheüs 27:46 52. 2 Korintiërs 6:18 54. Galaten 3:13-14 5