Extra opgaven hoofdstuk 11

advertisement
Extra opgaven hoofdstuk 11
Opgave 1
Van een landbouwbedrijf zijn de input- en outputrelaties in onderstaande tabel weergegeven.
We veronderstellen dat alleen de productiefactor arbeid varieert. Verder is gegeven dat de
prijs van arbeid (pl) € 5,– per eenheid bedraagt en dat de vaste kosten € 20,– bedragen.
a. Bereken de ontbrekende gegevens van de tabel.
b. Teken in één grafiek: de gemiddelde variabele-kostencurve, de gemiddelde-totalekostencurve en de totale-kostencurve.
N.B.: Bij de constructie van de marginale-kostencurve moeten de kostenwaarden bij de
juiste q-waarden worden getekend. Bijvoorbeeld: MC = 1 hoort bij q = 5/2 = 2,5.
totale
var. var.
productie input kosten
q
∆q
0
vaste
totale gem.
kosten kosten var.
kosten
FC
TC
VC
q
l
VC = pl .l
0
0
20
20
-
1
5
20
25
5/5=1
gem.
tot
kosten
TC
q
∆VC
∆q
5/5=1
5
5
marg.
kosten
25/5=5
5/9=0,56
9
2
14
7
3
21
5
4
26
4
5
30
3
6
33
2
7
35
1
36
8
Opgave 2
Waarom komen in de tekening van opgave 1 de curven van de gemiddelde totale en de
gemiddelde variabele kosten bij toenemende productie steeds dichter bij elkaar te liggen?
Opgave 3
Stel, een bedrijf kan de productie slechts op vijf verschillende schalen realiseren. De
gemiddelde kosten zijn voor elk van deze vijf mogelijkheden gegeven:
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 1/9
q
1
2
3
4
5
Bedrijfsgrootte 1
€ 14,50
€ 13,–
€ 12,–
€ 11,75
€ 13,–
Q
2
3
4
5
6
Bedrijfsgrootte 2
€ 15,50
€ 12,–
€ 10,–
€ 9,50
€ 11,–
q
5
6
7
8
9
Bedrijfsgrootte 3
€ 10,–
€ 8,50
€ 8,–
€ 8,50
€ 10,–
Bedrijfsgrootte 4
8
€ 10,–
9
€ 9,50
10 € 10,–
11 € 12,–
12 € 15,–
q
q
9
10
11
12
13
Bedrijfsgrootte 5
€ 12,–
€ 11,–
€ 11,50
€ 13,–
€ 16,–
a. Schets de vijf gemiddelde-kostencurven in één grafiek en leid grafisch de planningcurve
af.
b. Welke bedrijfsgrootte zal het bedrijf op de lange termijn kiezen?
Opgave 4
In onderstaande figuur is de lijn b het langetermijnexpansiepad van een willekeurige
producent. De symbolen hebben de gebruikelijke betekenis. Indien pk = pl = € 100,–, bereken
dan de totale langetermijnkosten en de gemiddelde langetermijnkosten en teken de
planningcurve.
Opgave 5
In de onderstaande figuur zijn twee verschillende productieprocessen grafisch weergegeven.
a. Teken de totale-kostencurve en de gemiddelde-totale-kostencurve voor de lange termijn
die horen bij deze productiecurven.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 2/9
b. Waarom passen de in onderdeel a getekende kostencurven niet bij een productiefunctie uit
de traditionele kostentheorie?
Opgave 6
Door het ontstaan van één grote interne Europese markt in 1992 konden er tegelijkertijd
verschillende soorten kostenvoordelen worden behaald. Maak met behulp van een figuur
duidelijk wat het verschil is tussen kostenvoordelen die worden behaald door:
a. schaalvergroting;
b. het wegwerken van X-inefficiënties; en
c. de reductie van een grote variëteit aan nationale productstandaarden.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 3/9
Uitwerkingen
Opgave 1
totale
var. var.
productie input kosten
q
∆q l
VC = pl .l
0
0
0
vaste
totale gem. var.
kosten kosten kosten
FC
TC
VC
q
20
20
-
gem. tot
kosten
TC
q
1
5
20
25
5/5=1
25/5=5
2
10
20
30
10/14=0,71 30/14=2,14
3
15
20
35
0,71
5/5=1
5
5
5/9=0,56
9
14
0,71
7
21
1,67
1,00
5
26
4
20
20
40
0,77
1,54
1,25
4
30
5
25
20
45
0,83
1,50
1,67
3
33
6
30
20
50
0,91
1,52
2,50
2
7
35
35
20
55
1,00
1,57
5,00
1
36
marg.
kosten
∆VC
∆q
8
40
20
60
1,11
1,67
b.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 4/9
Opgave 2
Bij een kleine productieomvang is het aandeel van de vaste kosten in de totale kosten erg
groot. Indien de productie toeneemt, worden de vaste kosten over steeds meer productieeenheden uitgesmeerd. Dus dalen de vaste kosten per eenheid product. Hierdoor wordt het
verschil tussen de gemiddelde totale kosten (GTC) en de gemiddelde variabele kosten (GVC)
steeds kleiner en dus komen de bijbehorende curven steeds dichter bij elkaar te liggen (zie de
figuur bij opgave 1b). De gemiddelde vaste kosten houden op te dalen als het noodzakelijk
wordt om nieuwe machines aan te schaffen om verdere productiegroei mogelijk te maken.
Dan gaan de gemiddelde vaste kosten met een sprong omhoog en dalen daarna weer bij een
grotere productieomvang. De gemiddelde-vaste-kostencurve verloopt dan zoals in de
bovenstaande figuur is aangegeven.
Opgave 3
a.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 5/9
b. Op de lange termijn zal men kiezen voor bedrijfsgrootte 3. Daar kan immers worden
geproduceerd tegen de op lange termijn laagste gemiddelde kosten.
Opgave 4
Lees uit de tekening af welke combinaties van arbeid en kapitaal worden gekocht in de
optima. De totale kosten voor de lange termijn vinden we door de hoeveelheden
productiefactor te vermenigvuldigen met de prijzen. De gemiddelde kosten vinden we door de
totale kosten te delen door de productieomvang. Deze berekeningen zijn weergegeven in de
onderstaande tabel, gevolgd door de tekening van de planningcurve.
©
q
k
l
TClt
100
200
300
400
500
600
3
4,5
6
8
11
15
3
4,5
6
8
11
15
600
900
1200
1600
2200
3000
GTClt
=TClt/q
6
4,5
4
4
4,4
5
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 6/9
Opgave 5
a.
b. De hierboven getekende totale- en gemiddelde-totale-kostencurven passen niet bij de
traditionele theorie, omdat deze geen degressief afnemend en vervolgens geen progressief
toenemend kostentraject hebben en dus niet beantwoorden aan de wet van het toe- en afnemende grensproduct. De GTClt-curven zijn echter niet van de TC-curven af te leiden,
omdat op de lange termijn de productiecapaciteit variabel is, terwijl deze op de korte
termijn constant is. De vorm van de GTClt-curve wordt daarom niet door de wet van het
toe- en afnemend grensproduct bepaald, maar hangt af van de aan- of afwezigheid van
schaalvoordelen en/of schaalnadelen.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 7/9
Opgave 6
a.
In een grafiek worden kostenvoordelen door schaalvergroting weergegeven door een
beweging langs de gemiddelde-totale-kostencurve, ook wel planningcurve genoemd, tot
het punt of traject met minimale kosten bereikt is. Deze potentiële schaalvoordelen zijn
echter alleen te behalen als er een minimale bedrijfsgrootte, die bekend staat als de
minimale efficiënte bedrijfsgrootte (MES), is bereikt. Dat is dus de kleinste bedrijfsomvang waarbij op de lange termijn de totale kosten per eenheid product het laagst
zijn. Bovenstaand figuur (a) geeft de kostenreductie weer als de bedrijfsgrootte toeneemt
van ½ MES naar MES als we uitgaan van een U-vormig verloop van de planningcurve uit
de traditionele kostentheorie en figuur (b) en (c) voor respectievelijk een L-vormige en
een asymptotische planningcurve uit de moderne kostentheorie.
b.
Kostenvoordelen als gevolg van het wegwerken van X-inefficiëntie worden in een figuur
voorgesteld als een beweging van de gemiddelde-totale-kostencurve, zoals aangegeven in
de figuur bij deze uitwerking. Er treedt een daling van de productiekosten per eenheid
product op bij elke bedrijfsgrootte. In de figuur wordt de kostendaling bij een
productieomvang q1 voorgesteld door het lijnstuk XX' en bij een productie van q2 door het
lijnstuk ZZ'.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 8/9
c.
Voorbeelden van kosten veroorzaakt door het bestaan van verschillende nationale
productstandaarden zijn kosten die moeten worden gemaakt voor noodzakelijke
aanpassingen van het productieproces teneinde te kunnen voldoen aan de standaard.
Productiekosten stijgen ook door een vermenigvuldiging van onderzoeks- en
ontwikkelingskosten, door de eis om testen op toelaatbaarheid van producten in
individuele landen te herhalen, door de noodzaak van extra opslag en/of transport,
enzovoort. Met andere woorden, een variëteit aan nationale productstandaarden leidt tot
X-inefficiënties in de productie. Een ander nadeel is dat producenten soms gedwongen
zijn om te produceren op een schaal die onder de minimale efficiënte schaal ligt. Dit zal
vooral zo zijn als de nationale markt relatief klein is. Een relatief kleine markt kan tevens
betekenen dat de concurrentiedruk laag is, waardoor de kans op X-inefficiënties verder
toeneemt. Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat het harmoniseren van
standaarden kan leiden tot kostenreductie door een combinatie van enerzijds de
mogelijkheid tot schaalvergroting van de productie en anderzijds een toename van de
interne efficiëntie. De weergave van dit proces bij een U-vormige planningcurve in de
figuur bij deze uitwerking laat dus zowel een beweging langs als van de planningcurve
zien. Het lijnstuk XX' geeft de kostendaling door het wegwerken van X-inefficiënties
weer en de beweging van X' naar X'' die tengevolge van schaalvergroting.
©
Extra opgaven Toegepaste micro-economie, hoofdstuk 11 – blz. 9/9
Download