Faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie Leerstoel Algemene Economie Kenmerk: Datum: BSK.BA03D.065 24 juli 2017 Docent: L.B.M. Dieben email [email protected]; tel. 053-489-3916; Capitool 15 - A1-09 Tentamen: Economie en Beleid Vakcode: 172020 Datum: 19 november 2003 Plaats: BB-3 Tijd: 13.30 – 16.30 uur Opmerkingen: Vermeld op ieder los vel uw naam, voorletters en studentnummer. Lees nauwkeurig wat gegeven is en wat wordt gevraagd, en licht uw antwoorden kort toe met een berekening of een redenering. Een antwoord zonder toelichting is fout. Maak van uw uitwerking geen zoekplaatje. Het tentamen bestaat uit 9 opgaven, waarmee u maximaal 100 punten kunt behalen; zie de puntenverdeling boven de opgaven. De docent verstrekt geen informatie over het tentamenresultaat voordat de uitslag bekend gemaakt is. Na afloop van het tentamen wordt een standaarduitwerking geplaatst op TeleTOP U kunt uw werk inzien bij Dieben, Capitool 15, kamer A1-09. Formules dy dy 0,5a b a x b 1 y a x geeft: dx dx x 1 b b2 4 a c a x 2 b x c 0 x 1, 2 2a y a xb Opgave 1 30 punten 20 multiple choice vragen; deze worden afzonderlijk uitgereikt. Lever de vragen in bij uw uitwerking. Zijn uw naam en studentnummer ingevuld op het blad met multple choice vragen? Opgave 2 7 punten In onderstaande linker figuur geeft de rechte R de (reële) rente-opbrengst van een geldbedrag wanneer men dit spaart. De kromme F(K) geeft de output die men verkrijgt wanneer men dit bedrag investeert in kapitaalgoederen. De figuur rechts geeft de intertemporele budgetlijn en de relevante indifferentiecurve van een consument. R C1 output rente F(K) Y1 1+r geld Y0 C0 Gevraagd: a. Schets de figuur met de intertemporele budgetlijn die ontstaat wanneer de consument niet alleen de mogelijkheid heeft om te sparen, maar ook om te investeren. b. Kan de welvaart van deze consument in dit geval toenemen door de mogelijkheid om niet alleen te sparen, maar ook te investeren? Licht uw antwoord kort toe. c. Licht toe waarom uw antwoord onder b. kan veranderen door technische ontwikkeling. Opgave 3 10 punten Onderstaande tabel geeft de hoeveelheden arbeid per eenheid product voor twee producten en twee landen. Ook de totaal beschikbare hoeveelheid arbeid is vermeld. Land goed x goed y beschikbare arbeid Land A 6 8 120 Land B 10 5 100 Gevraagd: a. Is er in dit geval sprake van een absoluut kostenverschil? Licht uw antwoord kort toe. b. Is er in dit geval sprake van een comparatief kostenverschil? Licht uw antwoord kort toe. c. Teken de transformatiecurve voor de landen A en B samen en geef daarin aan welke punten de efficiënte en de inefficiënte specialisatie weergeven. Tentamen Economie en Beleid (172020) 19/11/2003 BSK.BA03D.065 / 2 Opgave 4 7 punten In een economie is het chartale geld 10% van de totale geldhoeveelheid. Het kasreservepercentage van de banken is 15%. Door kredietverlening van de centrale bank kunnen de banken beschikken over €23,5 mld. aan extra bankbiljetten. Gevraagd: a. Hoeveel stijgt de geldhoeveelheid door deze toename van het basisgeld met €23,5 mld.? b. Is de geldmarkt (in enge zin) in de eindsituatie met de nieuwe omvang van de geldhoeveelheid verruimd met precies, meer dan of minder dan €23,5 mld.? Licht uw antwoord kort toe. Opgave 5 14 punten Met betrekking tot een gesloten economie zonder overheid is het volgende gegeven: C 0,8 y 25 I 10 i 245 M D 0,4Py 5P(i 10) 1 i 10 y 110 L W P Het aanbod van geld is 465. Het prijspeil ligt vast: P = 1. LS 8,5 0,5 Gevraagd: a. Bereken de gevraagde hoeveelheid yD. b. Bereken de aangeboden hoeveelheid yS in de situatie waarin het nominale loon W flexibel is. c. Veronderstel dat het nominale loon W vast is. Voor welke waarden van W is er dan sprake van Keynesiaanse werkloosheid? Een kladje met de figuur van de situatie kan helpen bij de beantwoording! Opgave 6 8 punten De economie in de V.S. trekt aan, waardoor de (autonome) export van Europa stijgt. Gevraagd: Schets in de figuur van de IS-, LM- en BoP-curve de verschuivingen die hiervan het gevolg zijn. Ga daarbij uit van een zwevende wisselkoers en relatieve mobiliteit van kapitaal. Licht deze verschuivingen kort toe Tentamen Economie en Beleid (172020) 19/11/2003 BSK.BA03D.065 / 3 Opgave 7 6 punten Beschouw de figuur met op de horizontale as het prijspeil en op de verticale as de nominale wisselkoers. Deze figuur bevat twee curven: de ene betreft het geldmarktevenwicht en de andere koopkrachtpariteit. Gevraagd: Ga aan de hand van deze figuur na wat de gevolgen zijn van een stijging van het buitenlands prijspeil, op de korte en de lange termijn. Schets de verandering die hierdoor optreedt in de figuur en geef aan hoe het prijspeil en de nominale wisselkoers veranderen. N.B. De productie, de reële wisselkoers en de buitenlandse rente zijn constant. Opgave 8 10 punten In een economie wordt geproduceerd met de productiefunctie Yt z e t K 0t, 25 L0t, 75 . De economie bevindt zich in een situatie met evenwichtige groei, waarbij de hoeveelheid arbeid jaarlijks 1% toeneemt en de kapitaalgoederenvoorraad 4%. De spaarquote is 0,20. De ondernemers maximaliseren hun winst. Gevraagd: a. Bereken . b. Is de consumptie per hoofd in deze situatie maximaal? Licht uw antwoord kort toe. c. Is er in deze situatie sprake van dynamische efficiëntie, dynamische inefficiëntie, of geen van beide? Licht uw antwoord kort toe. Opgave 9 8 punten Het Centraal Planbureau heeft de economische effecten berekend van de loonmatiging die in het najaarsakkoord van oktober 2003 is overeengekomen. Het gaat om een loonmatiging van 0,5 procentpunt in 2004 en nog eens 1,5 procentpunt in 2005. Een deel van de effecten is hieronder vermeld. Het betreft procentuele afwijkingen ten opzichte van de situatie zonder loonmatiging. 2004 2005 2007 Contractloon marktsector 0,5 2,0 1,8 Consumptieprijs 0,1 0,4 0,5 Particuliere consumptie (volume) 0,1 0,5 0,6 Investeringen bedrijven (excl. woningen, volume) +1,0 0,1 0,1 Goederenuitvoer excl. energie +0,1 +0,3 +0,7 Bruto binnenlands product (volume) 0,0 +0,2 0,1 Werkgelegenheid marktsector (arbeidsjaren) +0,1 +0,4 +0,6 Gevraagd: Verklaar op basis van het model van het Centraal Planbureau: a. De stijging van het contractloon tussen 2005 en 2007 (de afwijking t.o.v. de uitgangssituatie wordt minder negatief). b. Het lagere niveau van de investeringen in 2004 en 2005. c. Het feit dat de werkgelegenheid in 2004 en 2005 toeneemt, ondanks de daling van de productie en de investeringen. Tentamen Economie en Beleid (172020) 19/11/2003 BSK.BA03D.065 / 4