Reader Werkproces 1.3 MMZ 4 Gehandicaptenzorg &Volwassenenwerk Specificeert het begeleidingsplan tot een activiteitenplan. Theorie Mariëtte van Hees 1 WEEK 1 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Activiteitenplan Omschrijving: De opbouw en structuur van een activiteitenplan; hoe volgt dit uit een begeleidingsplan. Hoe kan een activiteitenplan op een goede manier bijdragen aan een begeleidingsplan. Ondersteunende theorie: MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema 1 Oefenopdrachten: VW 14, 15 Bespreken van de toetsopdracht en een blik werpen op de oefenopdrachten. In deze workshop gaan we bespreken hoe je de aspecten van een begeleidings- of ondersteuningsplan kan vertalen naar een activiteitenplan. In een begeleidingsplan staat hoe de begeleiding of ondersteuning voor de cliënt er in een afgemeten periode uit gaat zien. Deze lijn bestaat uit verschillende aspecten of doelen die gesteld zijn. Samen met de cliënt wordt dan gekeken met welke activiteiten de cliënt gaat werken om de doelstellingen uit het begeleidingsplan te verwezenlijken. Wat is het belang van het aanbieden van activiteiten? Waarom is het belangrijk cliënten te stimuleren? (brainstorm op bord) -kwaliteit van leven -activering -re-integratie -socialisering -ontwikkeling -ontspanning -verzelfstandiging -zingeving Verschillende soorten activiteiten -arbeidsmatige activiteiten: iemand laten wennen aan een arbeidsritme, gevoel nuttig te zijn, ontwikkelen verantwoordelijkheidsgevoel, samenwerken. -educatieve activiteiten: een cliënt wil zich op een bepaald gebied vormen of ontwikkelen; aanleren van gedrag (bv. weerbaarheid) of verstandelijk leren(van leren zwemmen tot muziekinstrument bespelen tot bloemschikken). -zelfzorgactiviteiten: leren koken, wassen, eigen lichamelijke verzorging, etc belangrijk omdat: Nuttig zijn Vaardigheden opnieuw aanleren. Vaardigheden onderhouden. Bevorderen zelfredzaamheid. Eigenwaarde verkrijgen Sociale contacten aangaan -ontspanningsactiviteiten: een hobby, een uitje of bewegen. 2 Begeleiding of Therapie (voorbeeld op pag. 564 MZ Volwassenenwerk SAW4) Activiteiten kunnen therapeutisch of agogisch gericht zijn: -Therapeutische benadering (specifieke kennis nodig): Doel van therapeutische begeleidingsplannen: - Genezing (verbetering, verwerking) - Gedragsverbetering Cliënten worden behandeld. Het doel is dan genezing of verbetering van gedrag. Vormen van therapie (alle aparte beroepsgroepen): -arbeids- of bezigheidstherapie -creatieve therapie; drama, dans, muziek, beeldend, audiovisueel -speltherapie: middel om emotionele en gedragsproblemen (bij kinderen) te achterhalen -psychomotorische therapie: houdings en bewegingsproblemen worden aangepakt om gedragsverandering teweeg te brengen (bv psychosomatische klachten af te laten nemen) -ergotherapie: leef en woonsituatie aanpassen aan de cliënt; rolstoel en allerlei andere uitvindingen. -Agogische benadering: Doel van agogische begeleidingsplannen: - psychosociaal welzijn - eventueel gedragsverandering als onderdeel Het gaat hier om begeleiding van de cliënt Tussen beide zitten dus ook overeenkomsten. De grenzen tussen beide vervagen; met begeleiding streef je tenslotte ook naar verbetering van gedrag, maar deze verbetering ziet er anders uit dan die binnen een plan voor genezing van een ziektebeeld. Genezing kan nooit een doel zijn in de agogische begeleiding, daarvoor is specifieke kennis nodig. Agogische begeleiding kan wel ondersteunend zijn in een plan tot genezing. Opbouw van een activiteitenplan Even herhalen uit 1.2: Volgens het model op pag 33 MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Informatiedeel: -Algemene informatie over de cliënt -Algemene informatie over het begeleidingsplan Beeld: beeldvorming van de persoon en het ziektebeeld -levensverhaal -anamnese (voorgeschiedenis van de ziekte) en diagnose -persoonsbeeld (uitgewerkt aan de hand van kwaliteitsdomeinen Perspectief: hoe stelt de cliënt/omgeving zich de toekomst voor; dit kan onbegrensd zijn. Ondersteuningsbehoeften:wat is de wens aan ondersteuning, wijze van benadering/bejegening, wensen en prioriteiten. Doelen: SMART geformuleerd waar de cliënt mee aan de slag gaat de komende tijd Agogische doelen, ter bevordering van: - zelfvertrouwen - doorzettingsvermogen 3 - groepsregels aanvaarden samenwerken leiding aanvaarden leiding te geven angst te overwinnen Ontwikkelingsdoelen, gericht op vaardigheden: - Cognitief; kennis ontwikkelen, bv geheugentraining, quiz. - Affectief; gevoelens bewust worden door ervaren,bv fantasiespel. - Fysiek; bewegingservaring, zelfredzaamheid bevorderen. - Sociale; samenwerken, geven en nemen, incasseren, communicatie Doelen mbt vrije tijdsbesteding: - plezier en gezelligheid bieden - contact en kennismaking - integratie - compensatie bieden; actief zijn compenseert passief leven Doelen mbt lichamelijke of geestelijke gezondheid: - activeren lichaamsfuncties - gelegenheid voor afreageren - conditie verbeteren - opvijzelen zelfwaardering Actieplan: Bevat de volgende informatie: -bejegening en benadering van de cliënt -reguliere ondersteuning en basiszorg -doelen waaraan gewerkt worden -acties gericht op werkdoelen: wat wordt gedaan, door wie, wanneer,en hoe vaak, hoe rapporteren -risicovolle handelingen -toepassen protocollen of vrijheidsbeperkende maatregelen -wijze van rapporteren -datum en wijze van rapporteren Aandachtspunten: -nagaan of medewerkers weten wat ze moeten doen -nagaan of noodzakelijke voorwaarden aanwezig zijn -nagaan of afspraken nagekomen worden -nagaan of medewerkers volgens afspraak rapporteren -Moeten afspraken bijgesteld worden ivm haalbaarheid of randvoorwaarden -vasthouden aan deadlines Hulpmiddel: de 5 W’s en de H Waarom – wat – hoe – wie – wanneer – waar – moet het worden gedaan/ gaat het doen. Evaluatie Hoe is de evaluatie geregeld. Onderscheiden hoofd en subdoelen in een plan Een hoofddoel is een algemeen doel waarin de beschrijving staat wat een cliënt uiteindelijk wil bereiken. Er kan lange tijd overheen gaan. 4 Een subdoel heet ook wel een concreet doel; een heldere omschrijving van wat de cliënt zou moeten bereiken, uitgedrukt in termen van waarneembaar gedrag, alvorens het hoofddoel is gerealiseerd. (voorbeeld pag. 54 VW) Hoe haal je activiteiten uit doelen: in ws 2 uitgebreider Oefening: Per groepje een doel wat uitgewerkt wordt tot activiteiten: 1. 2. 3. 4. De cliënt kan over een jaar zijn eigen woonruimte/kamer onderhouden. De cliënt kan over 3 maanden om een eenvoudige gezonde maaltijd te bereiden. De cliënt kan over een jaar zelfstandig naar Amsterdam reizen met de trein. De cliënt is binnen 6 maanden in staat om contact met zijn ouders te onderhouden. 5. De cliënt kan over 6 maanden zelf het initiatief nemen om een activiteit in zijn vrije tijd te ondernemen. Neem een cliënt in gedachte. Bepaal welk ziektebeeld de cliënt heeft en wat zijn persoonlijkheid is en hoe zijn omgeving eruit ziet. Schrijf een stappenplan helemaal uit in groepjes wat er een activiteitenplan komt te staan. Denk daarbij aan de bovenstaande aspecten, indeling en hulpmiddelen. Nabespreking in de groep. Extra toevoeging Methode om hoofd en bijzaken te onderscheiden: Mind Mapping is een populair brainstorming hulpmiddel en leer techniek om ideeën en hun interconnecties visueel te rangschikken. Het kan worden gebruikt om de verbindingen van één of ander centraal concept of kwestie met andere concepten of kwesties in gemakkelijk te onthouden boomachtige diagrammen grafisch weer te geven. Het laat je gemakkelijk te begrijpen, en hoogst interactieve, visuele weergaven van complexe ideeën, informatie, en gegevens creëren, vastleggen, organiseren en communiceren. Een mind map begint altijd met één of ander probleem of kwestie dat in het centrum wordt gepositioneerd. Typisch bevat het woorden, korte uitdrukkingen en afbeeldingen, welke worden verbonden met de centrale kwestie door middel van lijnen. De meeste mensen zijn visueel georiënteerd. Door gebruik te maken van structuur, woorden, kleur, plaatjes en hyperlinks (en geluiden) om concepten tot leven te wekken, verbindt Mind Mapping een centraal concept of kwestie met verwante concepten of kwesties. In tegenstelling tot lineaire denkwijzen (die je op school leerde) bevordert het verbeelding en creativiteit, door linker en rechterhelft-denken te verbinden. Zo wordt het verondersteld om het volledige spectrum van uw analytische en creatieve vaardigheden te gebruiken. Oorsprong van Mindmap Methode. Geschiedenis De radiale tekeningen zijn reeds gebruikt eeuwenlang om allerlei problemen te analyseren. Een vroeg voorbeeld is de grafische vertegenwoordiging van de categorieën van Aristoteles door Neoplatonist denker Poephyry in de 3de eeuw. Tony Buzan, een Britse psycholoog en een bedrijfscreativiteitsgoeroe, zocht een visuele en snellere manier om ideeën op papier uit te leggen om leren en onthouden te ondersteunen. Hij maakte de moderne Mind Map in de jaren '60 populair. 5 Zinvol om ermee te oefenen: Voor volgende keer: breng een begeleidingsplan mee!! 6 WEEK 2 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Van doelen naar activiteiten Omschrijving: Het omzetten van de begeleidingsdoelstelling naar activiteiten; inventariseren van de mening van de cliënt en het netwerk rondom een cliënt. Werken vanuit een breed perspectief. Ondersteunende theorie: MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema 1 MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 1.5 + 17 Oefenopdrachten:VW 16, 19-24, GZ 16 Het ontwerpen van een activiteitenplan In het begeleidingsplan staan de doelen SMART geformuleerd. Deze doelen hebben de instemming van de cliënt. Nu ga je van idee naar ontwerp ofwel het plan van aanpak. Het ontwerp is het hart van het plan. Wie doet wat om de geformuleerde doelen te bereiken. Er moeten keuzes gemaakt worden, wat heeft prioriteit en wat is de meest logische volgorde van handelingen. Doelen door de cliënt onderschreven De cliënt is eigenaar van zijn activeringstraject..... Centraal in de activering staat dat cliënten langzamerhand zelf actiever worden en meer verantwoordelijkheid nemen. Daarom is het belangrijk dat de cliënt op de hoogte is van elke overweging, keuze en actie in zijn eigen activeringstraject. Alleen dan heeft de cliënt voldoende grip om op een gegeven moment een meer actieve rol daarin te gaan spelen. Het doel ofwel de gedragsverandering is een wens van de cliënt zelf; eigen verantwoordelijkheid, zelfbepaling. Het gaat erom dat de cliënt de doelen onderschrijft die hij samen met een begeleider heeft gemaakt. Het is daarbij belangrijk dat andere disciplines ook hun mening geven om de haalbaarheid te vergroten. Over doelen formuleren is in de loop van de opleiding al veel over gezegd. Even een paar dingen van Werkproces 1.2 terughalen. Wanner je een doel uit een ondersteuningsplan vertaald naar een activiteitenplan is het belangrijk dat je dit samen met het cliëntsysteem doet. Opfrissen uit 1.2 Een doel is: -een situatie of een vaardigheid, -waarvan gewenst is dat het binnen de looptijd van een plan bereikt wordt, -gebaseerd op de beeldvorming en het perspectief van de cliënt -en betrekking heeft op de na te streven invulling van het leven van de cliënt voor de komende 1 á 2 jaar. Als een doel te groot is om aan te werken formuleer je subdoelen of concrete doelen. Deze doelen omschrijven wat de cliënt moet bereiken in concreet waarneembaar gedrag en hebben een korter termijn. 7 Voorbeeld: Hoofddoel: Na 6 maanden toont meneer een voor zichzelf bevredigende ontwikkeling in het aangaan en in stand houden van persoonlijke contacten. Subdoelen: -Meneer herkent binnen 4 weken factoren die geleid hebben tot het dreigende sociaal isolement en kan deze benoemen -Meneer gaat binnen 2 maanden zelf sociale contacten aan -meneer onderhoud binnen 4 maanden zijn socialen contacten op adequate manier. Een doel wordt SMART gesteld. Hoe doe je dat en welke afspraken maak je? -wat is het perspectief van een cliënt? -welke stappen moeten worden genomen om dit te bereiken? -wat is de eerste stap; de prioriteit? -is dit je eerste doel? Leg het voor aan de betrokkenen -formuleer je doel SMART samen met de cliënt of collega’s. Als het mogelijk is, is het belangrijk om de doelen samen met de cliënt te formuleren ivm zijn motivatie/draagvlak om er mee aan de slag te gaan. Tips voor het vinden van een doel - Luister naar het verhaal van de cliënt en probeer daar uit te halen wat de cliënt belangrijk vindt, wat hij vroeger leuk vond, wat hij vroeger wilde worden, waar hij plezier in heeft, waarmee hij ervaring heeft, wat hij goed kan en wat voor persoon de cliënt is (kwaliteiten, sterke kanten, beperkingen). Doe eventueel suggesties, maar alleen als dat enigszins aansluit bij wat de cliënt vertelt. - Laat de cliënt een interesse- en vaardigheidstest doen. Zie: www.nizw.nl/activerenmetzorg. - Vraag bij een cliënt met "te grote" doelen door naar achterliggende interesses of waarden (waarom wilt u dat, wat vindt u er leuk aan) en probeer zo een (tussen)doel te vinden dat aansluit bij die interesses, maar meer haalbaar is. Of probeer een eerste stap op weg naar het doel te vinden en laat de cliënt zelf ondervinden in hoeverre het uiteindelijke doel het haalbaar is; bijvoorbeeld een oriëntatiestage of training. Valkuilen - De begeleider formuleert een doel dat hij zelf nodig of belangrijk vindt voor deze cliënt. Bijvoorbeeld een verwijzing naar de GGZ of een bepaalde cursus die de begeleider zelf erg nuttig vindt. Soms gaat dit goed, maar vaak haken cliënten af, omdat het niet aansluit bij wat ze zelf zouden willen. Het is beter om wat tijd te nemen om er achter te komen waar de cliënt echt warm voor loopt. - De wens van de cliënt te letterlijk nemen en onvoldoende door te vragen. Wat spreekt de cliënt zo aan in de wensactiviteit? Heeft de cliënt een realistische verwachting van de activiteit? - Medewerkers beschikken over onvoldoende kennis over het verloop van de hulpverlening om de doelen te realiseren (tijdsplanning, onverwachte gebeurtenissen) - Medewerkers beschikken over onvoldoende tijd en middelen om de doelen te realiseren Voorbeelden van activeringsdoelen - Wens: Ik wil iets bijdragen, niet alleen maar thuis zitten. Ik wil vrijwilligerswerk doen om iets te kunnen betekenen voor andere mensen. SMART-doel: ik wil binnen drie maanden twee dagdelen in de week vrijwilligerswerk doen voor ouderen, bijvoorbeeld in een verzorgingshuis. 8 - - Wens: Alle dagen lijken op elkaar, ik wil iets hebben om voor op te staan. SMART-doel: ik wil de komende maand beginnen met drie ‘vaste’ activiteiten in de ochtend, zodat ik weer een ‘normaal’ dag- en nachtritme krijg. Wens: Ik wil niet afhankelijk zijn van de sociale dienst; ik wil financieel voor mezelf kunnen zorgen. Ik wil gewoon een baan, een baas, collega’s, met anderen mee kunnen praten over vroeg op en sores op het werk… SMART-doel: ik start een half jaar met vrijwilligerswerk, liefst administratief van karakter en met anderen samen, opbouwend van 2 naar 6 dagdelen, om weer arbeidsritme op te doen en te ervaren wat ik aankan. Als dat lukt, ga ik daarna met mijn UWV-consulent overleggen over een werkervaringsplaats. Thema’s: -wonen – dagbesteding – vorming/scholing – vrije tijd – relaties en contacten – zelfredzaamheid – omgaan met gevoelens en emoties – lichamelijke gesteldheid – medicatie – voeding – zelfverzorging – deelnamen aan de maatschappij Prioriteitstelling Meestal is er sprake van meerdere doelen. Samen met de cliënt wordt er bepaald waaraan het eerst gewerkt wordt. Bij het bepalen wat belangrijk is gebruik je de volgende criteria: - werk eerst aan doelen die snel te bereiken zijn. - werk eerst aan doelen die de minste inspanning van de cliënt vragen - werk eerst aan de doelen die een cliënt als meest dringend ervaart (motivatie) - houdt een logische volgorde vast; soms zijn bepaalde doelen een voorwaarde voor het bereiken van andere doelen. Op grond waarvan stel je prioriteiten? -Maslow; Ieder mens is een behoeftevullend wezen. In de kern van zijn theorie stelt hij dat er een hiërarchie van basisbehoeften is, waarbij aan de lagere fysiologische behoeften moet zijn voldaan, voordat de hogere psychologische behoeften relevant worden. -Urgentie; fysiek of mentaal -Ontwikkelingslijn; hoe verloopt de ontwikkelingslijn en wat is op dit moment aan de orde. Het is hierbij van belang dat de wensen, verlangens en mogelijkheden van de cliënt samen met de cliënt in kaart gebracht worden. In workshop 5 komen we uitgebreider hierop terug. 9 Strategie bepaling/plan van aanpak Bij het opstellen van de strategie moet rekening gehouden worden dat er weerstand zal komen. Dus: inschatten hoe de cliënt en/of de omgeving zullen reageren. Belangrijk: begeleidingsafspraken maken met de cliënt en collega’s. Deze moeten concreet, haalbaar en uitvoerbaar zijn. Het plan van aanpak is een globaal plan: het gaat om een agogisch proces en is daarom niet altijd voorspelbaar. Bijstellen op begeleidingsmomenten; ruimte om te reageren op ontwikkelingen tijdens de hulpverlening. Plan van aanpak in relatie tot andere disciplines: Multidisciplinaire samenwerking: -afstemmen hulpverlening -afstemmen doelen, waar houd je rekening mee -begeleidingsafspraken; doel bij de één heeft consequenties voor begeleiding door de ander. -beste elementen van elkaars visie combineren. Vaak wordt er tussen verschillende disciplines gestreden wie de beste methode heeft bv interactie model, medisch model, leer theoretisch model. Vaak is het goed mogelijk een goede combinatie te maken. (in de vaardigheidsworkshop wordt een draaiboek gemaakt door de studenten) Wat staat daar in: Brainstorm: - omschrijving van de cliënt - sterke en zwakke punten; wat kan men in het proces tegenkomen - grote lijnen van de activiteit - uitwerking van de activiteit - het team - plan van aanpak: wie doet wat - begroting, eventueel - contracten die afgesloten moeten worden - (dag)draaiboek met programma, de planning en het activiteiten schema, tijdspad - hoe wordt het uitgevoerd, wie heeft de coördinatie - hoe wordt evalueert Ontwerpen van een activiteitenplan Wanneer je een doel geformuleerd hebt, ga je onderzoeken welke activiteiten passen bij het bereiken van het doel. Dit is een creatief proces. Er moeten ook keuzes gemaakt worden: wat heeft prioriteit, wat is de meest logische vorm van handelingen. Je kunt daarbij je activiteitenmap gebruiken, die is tenslotte jouw rugzak met inhoud. Belangrijk is het vinden van concrete activiteiten die aansluiten bij dat doel. Indeling van activiteiten (zie vorige les): 10 - Arbeidsmatig: geven mensen het gevoel nuttig bezig te zijn; verantwoordelijkheidsgevoel, sociaal gevoel, gevoel van eigenwaarde. Educatief: verstandelijk leren en vorming (leren van gedrag); leren te zwemmen tot zich leren handhaven in een groep. Zelfzorg: stimuleren van voor zichzelf te zorgen geeft de zelfstandigheid terug en daarmee het gevoel van eigenwaarde. Ontspanningsactiviteiten: een hobby of inspanning kan het gevoel van zingeving verhogen. Belangrijk is weer dat de cliënt achter de activiteit staat. Laat de cliënt zo veel mogelijk meedenken over wat hij zou kunnen doen om zijn doel te halen en wie er bij ingeschakeld kan worden. - Inventariseer met de cliënt mogelijke activiteiten die aansluiten bij het afgesproken doel. - Inventariseer met de cliënt welke belemmeringen er zijn (in hem zelf, in de omgeving) voor het succesvol beginnen met die activiteiten. - Inventariseer met de cliënt wat hij zelf kan doen en welke steunbronnen hij kan gebruiken om belemmeringen op te heffen (informatie/educatie, geld, mensen, materiële zaken zoals werkplekaanpassingen). - Bepaal op basis daarvan de eerste stap(pen) specifiek en opeenvolgende stappen meer algemeen. Er zijn 5 vragen die helpen om een activiteitenplan op te stellen, 5 W-vragen: - Wie; wie neemt de begeleiding op zich; jij alleen, samen met collega’s, ouders, helpt de doelgroep ook. - Wat; wat ga je doen om je doel te bereiken, welke activiteit. - Waar; waar ga je het uitvoeren. Dit is afhankelijk van het probleem en de situatie; wat is handig en veilig voor de deelnemers. - Waarmee; welke middelen heb je nodig, zorg dat het duidelijk is bij de start van de uitvoering en dat alles voorhanden is. - Wanneer; zorg voor een tijdsstructuur/plan voor de voorbereiding en de uitvoering, dan weet iedereen waar hij aan toe is. Wees wel flexibel hierin als er iets gebeurt waardoor de uitvoering anders loopt Uitvoering Tijdens de uitvoering moet je rekening met de volgende factoren: Een plan over langere tijd: gedetailleerd werkplan voor dagelijks handelen als uitvloeisel van het activiteitenplan, in de besprekingen doorgenomen en bijgesteld; Ander verloop dan verwacht: ziekte, personeelsgebrek of veel wisselingen, doel te hoog gegrepen, geen draagvlak Nadat we een plan gemaakt hebben voeren we het uit. Daarna ga je de voortgang controleren om naar aanleiding daarvan te handelen. Het kan natuurlijk bijvoorbeeld zo zijn dat er geen draagvlak blijkt te zijn; men werkt niet mee. Dan moet je gaan kijken hoe je eerst dat probleem op gaat lossen. Deze voortgangscontrole of tussenevaluatie kan je het best op vaste momenten doen. Hier vind de feitelijke verandering plaats. Dit gebeurt procesmatig; dus niet van vandaag op morgen. Deelfasen: -Inductiefase: opwekken van het proces door de begeleider -generalisatiefase:veralgemenisering= nieuw geleerde kan ook over gedragen worden op andere situaties 11 -stabilisatiefase: nieuw verworven gedrag moet verankerd worden in dagelijks leven. Als dit daadwerkelijk gebeurt, is de begeleiding geslaagd en kan het doel als gehaald beschouwd worden. Het gebeurt vaak dat de cliënt weer in zijn oude gedrag vervalt; daarom is een vinger aan de pols altijd belangrijk. Oorzaken van terugval: - stimulans van de begeleiding valt weg; soms verandert een cliënt voor zijn begeleider/omgeving - de activiteit stond teveel los van de werkelijkheid van de cliënt; belangrijk is oefenen in eigen omgeving. - Sociale omgeving is niet mee veranderd;werkt openlijk of subtiel tegen - De sociale omgeving houdt een oud verwachtingspatroon; onbewust en onbedoeld. Belangrijk bij bestendiging: - Verandering geleidelijk doorvoeren - Opdrachten die te maken hebben met het gewone leven - Bereidt de cliënt voor op terugval - Follow-up afspraken - Opdrachten voor de toekomst om zelfstandig uit te voeren - Geleidelijke afbouw door de begeleider Oefening Doel: nadenken over de uitvoerbaarheid van een plan/inschatten van een toekomstige situatie bij de uitvoering van een plan. In groepjes van 4. Lees de situatie. Beantwoord de vragen individueel. Vergelijk de antwoorden met de rest van de groep. Bespreek het in de grote groep; discussie. Sander: “Ik werk in een opvangcentrum voor drugsverslaafden. Twee deelnemers kunnen erg heftig reageren. In de plannen staat dat deze deelnemers bij een heftige agressieve aanval apart genomen dienen te worden om af te koelen en rustig te worden door een gesprekje. In de praktijk werkt dit niet. Als ze erg door het lint gaan, krijg je ze niet rustig. Je moet ze dan vastpakken en naar buiten zetten. In de praktijk is dit bijna niet meer te doen zonder grof geweld en een langdurig gevecht. De deelnemers slaan dan om zich heen, grijpen trapleuningen vast, etc. Je kunt het winnen door met 2 beroepskrachten een flink gevecht aan te gaan. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat je als beroepskracht zoveel geweld gebruikt. Het doel ’rustig worden in een aparte omgeving’ wordt zo niet gehaald. Met het team hebben we gevraagd om een kleine verbouwing, waardoor een uitraaskamertje wordt gerealiseerd. Dan kunnen we de deelnemers apart nemen en rustig praten.” Vragen: 1.Welke checkpunten hebben Sander en zijn collega’s over het hoofd gezien bij het ontwerpen van het begeleidingsplan? (te denken valt aan: hoe hoog zijn de doelen, is de ruimte geschikt, kan het personeel agressief gedrag hanteren en onderscheppen, passen de activiteiten, kan je de activiteiten gaandeweg bijstellen zodat ze passen, etc.) 2.Wat vindt je van de oplossing van de uitraaskamer? 3.Stel dat zo’n kamertje niet te realiseren is, welke andere oplossing kan je dan bedenken om agressief gedrag te beteugelen. 4.Met welke collega’s of disciplines zou je een bijstelling van het begeleidingsplan bespreken? 12 WEEK 3 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Stimuleren tot zelfstandigheid en samenwerking met anderen. Omschrijving: De cliënt stimuleren tot samenwerking in zijn eigen (activerings-) traject en het belang van samenwerking met andere disciplines. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 10 Oefenopdrachten:VW 18 De belevingsgerichte zorg Zorg verlenen vanuit de beleving van de cliënt. Wat is belevingsgerichte zorg? Wie aan een demente man of vrouw vraagt welke dag het is of hoe laat, zal vermoedelijk niet snel het juiste antwoord krijgen. Maar wie met hem of haar diens fotoboek van vroeger doorbladert, zal merken dat de herinneringen haast als vanzelf naar boven komen. Het is een mooi voorbeeld van belevingsgerichte zorg, meent Harrie Dijkstra. Uitgaan van de beleving van de cliënt dus. BGZ is zorg waarbij de zorggever of zorgverlener toegewijd is, aandacht heeft voor wat er bij de cliënt leeft aan gevoelens (angst, eenzaamheid), daarbij aansluiting zoekt en daarop actie onderneemt, in de vorm van juiste en passende zorgverlening. Het is meer dan vraag- of klantgericht werken. Bij vraaggericht werken wordt uitgegaan van de vraag van de cliënt. Is er geen vraag, dan volgt er geen actie van de zorgverlener. BGZ komt tegemoet aan de behoefte van de cliënt. Vier steekwoorden zijn bij BGZ van toepassing in de relatie tussen zorgvrager (cliënt) en zorgverlener: -gelijkwaardigheid, -gezamenlijkheid, -gepastheid, -autonomie. De dialoog tussen zorgvrager en zorgverlener is belangrijk. In gezamenlijk overleg worden afspraken gemaakt over de te verlenen zorg. De zorgverlener doet dit vanuit zijn eigen professionaliteit en deskundigheid en bewaakt de grenzen van de zorg. De cliënt geeft aan wat zijn behoefte is. Hij of zij behoudt zijn autonomie. Uiteindelijk doel: de kwaliteit van zorg en daardoor de kwaliteit van leven verhogen. Wat voegt Belevingsgerichte zorg toe? Een helder kader voor vraaggericht werken. De zorgverlener brengt de zorgvraag samen met de cliënt in beeld, nadat de cliënt heeft aangegeven waar hij/zij behoefte aan heeft. Deze vraag wordt door de zorgverlener de organisatie binnengebracht. De vraag van de zorgvrager is dus sturend en bepalend. Dat vergt een cultuuromslag binnen de organisatie. Een organisatie die BGZ wil invoeren en verankeren, moet bedenken dat er voldoende draagvlak voor nodig is. Ook vergt het tijd en geld om medewerkers trainingen te laten 13 volgen, waarbij ze onder meer leren een houding van gelijkwaardigheid aan te nemen tegenover de cliënt, actief te luisteren, oude gedragspatronen los te laten en na te denken over hun handelingen of houding (reflectie). Van de leidinggevenden vraagt het een andere manier van leidinggeven. Van hen wordt een houding verwacht van: wat hebben mijn medewerkers van mij nodig om goede zorg te kunnen verlenen? De kern van BGZ vormen de cliëntenbesprekingen Wat is het te verwachten effect? Hoewel er geen harde, meetbare effecten zijn is de verwachting wel dat als gevolg van BGZ: De tevredenheid van klanten zal toenemen, omdat er bewuster zorg wordt verleend. De cliënt krijgt immers oprechte aandacht en de zorgverlener gaat een dialoog met hem/haar aan. Bovendien wordt aangesloten bij zijn persoonlijke levensgeschiedenis en ziektebeleving. De kwaliteit van de zorg toeneemt omdat de behoefte van de cliënt beter in beeld komt en daardoor meer zorg op maat kan worden geleverd. Personeel gemotiveerder en tevredener wordt. Zorgverleners geven namelijk op een bewustere wijze zorg ( niet langer vanzelfsprekend). Het gaat weer over hun vak, bij de cliëntbesprekingen. Te verwachten effecten voor de organisatie: Verhoging productiviteit (cliëntgerelateerde handelingen nemen toe, omdat de zorgvraag goed in beeld is). Geeft organisatie positieve uitstraling, en marktprofilering, waardoor nieuwe medewerkers makkelijker kunnen worden aangetrokken. Indruk bestaat dat ziekteverzuim daalt. Methodiek levert veel managementinformatie op. Er kunnen nieuwe diensten worden opgezet als de behoefte van de cliënt duidelijker wordt. Stimuleren en motiveren: het verschil Van Dale zegt: Stimuleren= aanmoedigen, prikkelen Het boek zegt Stimuleren = iemand aansporen iets te doen of te laten op basis van overtuigingskracht vaak persoonlijk gesprek waarbij overtuigingskracht centraal staat (peptalk) gericht op inzicht geven waardoor cliënt vanuit innerlijke drijfveer handelt Van Dale zegt: Motiveren= met redenen omkleden; bemoedigen, energie geven Motivatie heeft te maken met innerlijke besluitvormingsprocessen. Het gaat om de vraag waarom mensen hun energie en talenten ergens in steken. Of waarom ze dat niet doen. Het boek zegt: Motiveren= het geven van de juiste prikkel om iemand enthousiast te maken iets te doen of te laten iets doen op basis van interne of externe prikkel omdat je er iets voor terugkrijgt bv: ik stop met roken omdat ik gezond wil leven (intern) bv: ik kom op tijd thuis omdat ik dan naar het feestje mag Als wij het dus over het stimuleren van cliënten hebben, willen we ze dus eigenlijk motiveren. Waarom is dat zo? 14 Wat motiveert iemand (oude koek… hoe was het ook weer) 1.Innerlijke drijfveren: Motivatietheorie van Maslow (piramide): mens heeft van nature de behoefte/neiging zich te ontwikkelen. Mensen zijn van naturen geneigd om behoeften van een bepaald niveau te voldoen en daarna van een hoger niveau. 2.Externe factoren: iemand vraagt jou iets te doen tegen beloning (kamer opruimen voor geld, valt beloning weg, verdwijnt ook gedrag) omgeving nodigt uit innerlijke overtuiging te volgen (‘ik wil graag bruin worden’ > buiten schijnt de zon -> ik ga in de zon liggen) Externe factoren kunnen ook een negatief effect hebben: als iemand niet goed in zijn vel zit, is hij bv. eerder gemotiveerd (geprikkeld) om aan vernielingen mee te doen. 3.Culturele factoren: Heersende waarden en normen beïnvloeden de motivatie van mensen. Als men leeft in een samenleving waar prestatie een dominant begrip is, wordt men eerder tot het leveren van competitie en strijd gemotiveerd. Het kan ook zo zijn dat voor een geloof naastenliefde een belangrijk begrip is, dan helpt men eerder anderen. Of als geen alcohol drinken de norm is, etc. Instrumentaliteitstheorie of Verwachtingstheorie van Vroom: Uitgangspunt van zijn motivatie theorie: Motivatie begint met een verlangen naar iets! 1. Gedrag wordt bepaald door een combinatie van krachten gelegen in individu en in de omgeving 2. mensen nemen bewust besluiten aangaande hun eigen gedrag 3. mensen kiezen uit verschillende soorten gedrag op grond van verwachting (= gedachte) dat dit gedrag tot het gewenste resultaat zal leiden Om iemand daadwerkelijk te motiveren is volgens Vroom noodzakelijk dat ze geloven dat: - een positieve samenhang is tussen en prestatie; - een gunstige prestatie zal resulteren in een gewenste beloning; - de beloning een belangrijke behoefte tevreden zal stellen; - de wens om de behoefte tevreden te stellen is groot genoeg om het de moeite waard te maken. 15 Drie uitgangspunten: Valentie (V) verwijst naar de aard van beloning waaraan mensen behoefte hebben, de mate waarin een persoon behoefte heeft aan ‘extrinsieke’ beloningen (geld, promotie, vrije tijd, voordelen) of ‘intrinsieke’ (complimenten, aandacht etc.) beloning. De begeleiding moet ontdekken wat iemand waardeert. Verwachting (E) staat voor de verwachting die iemand heeft met betrekking tot zijn capaciteiten en het vertrouwen dat ze in hun eigen capaciteiten hebben. Men moet ontdekken welke middelen, opleiding of supervisie de persoon nodig heeft. Instrumentaliteit (I) staat voor de perceptie van iemand of hij echt zal ontvangen wat afgesproken is. Men moet er voor zorgen dat beloften van beloningen nagekomen worden en dat de persoon zich daarvan bewust is. Vroom stelt in zijn Verwachtingstheorie dat de overtuigingen van een persoon met betrekking tot deze drie factoren psychologisch op elkaar in werken. Op deze wijze creëren zij een motiverende kracht, welke de persoon op een bepaalde manier zal doen handelen, zodanig dat het handelen plezier geeft en pijn vermijd. De formule waarmee de motivatie kan worden 'berekend' luidt: Motivatie = Valentie x (Verwachting x Instrumentaliteit) (F = V (E x I)) Volgens de verwachtingstheorie zal iemand gemotiveerd zijn voor het leveren van de inspanning als zowel aan de eisen van haalbaarheid, instrumentaliteit en aantrekkelijkheid is voldaan. Elementen uit de theorie: inspanning: wat je doet om een prestatie te leveren; afhankelijk van juiste vaardigheden en instelling prestatie: wat je tot stand brengt verwachting: persoonlijke inschatting of inspanning zal leiden tot prestatie. instrumentaliteit: relatie tussen prestatie en resultaat (leidt jouw prestatie tot gewenste resultaat) resultaat: persoonlijk doel (waarde) dat cliënt wil bereiken Stimuleren Bij stimuleren gaat het om het aanmoedigen en prikkelen van een persoon. Een zo groot mogelijke kans voor succes: - Zorg dat er een veilige en vertrouwde omgeving is. Iemand moet zich beschermd voelen. - Kennis van de persoon om wie het gaat - Een vertrouwensband Stimuleringstechnieken: -goede informatie verstrekken -weerstanden achterhalen en wegnemen -laat zien wat de voordelen zijn -laat zien wat de nadelen zijn als men het niet doet -een beloning in het vooruitzicht stellen (bv diploma) Aandachtspunten: -aandacht voor de ontwikkeling (niveau) van een persoon -aandacht voor hoe iemand omgaat met anderen in een groep -observeer welke interesses iemand heeft -zelf laten ontdekken wat belangrijk is -helpen als iemand het niet meer weet 16 -niet confronteren met fouten maar respectvol verbeteren -nieuwe uitdagingen aanbieden -ideeën aangeven die aansluiten -positieve reacties geven bij ontwikkeling/ gewenst gedrag -geef zelf het goede voorbeeld, meedoen Stimuleren is niet hetzelfde als iemand over de streep trekken; als iemand echt niet wil, respecteer dat dan. Samenwerken binnen een activeringstraject – achterliggende visie 1. Waarom samenwerken? Een begeleider ondersteunt cliënten bij het bepalen van geschikte activiteiten, het vinden ervan, de daadwerkelijke start en het volhouden van die activiteiten. Om de geschiktheid van een activiteit te bepalen moet je informatie hebben over de concrete belemmeringen van de cliënt. Soms moet de cliënt bepaalde vaardigheden oefenen. De begeleiding moet weten hoe ze kan inspelen op specifieke gedragsproblemen. Of er moet een aanpassing van de werkplek plaatsvinden. Daarom kan advies en ondersteuning van andere diensten hulpverleners nodig zijn. 2. Achterliggende visie Actief zijn buitenshuis is voor ieder mens belangrijk...... dus ook voor mensen met beperkingen. Mensen die gestart zijn met activiteiten geven aan veel voldoening uit hun activiteiten en uit de contacten met andere mensen te halen. Ze voelen zich meer gewaardeerd en zitten lekkerder in hun vel. Belasten is goed, overbelasten niet......... In het algemeen is het goed voor mensen als er gebruik gemaakt wordt van hun mogelijkheden. Ook een zwakke rug moet gebruikt worden, zij het op een verantwoorde manier. Voor een veilige belasting is goed zicht op de grenzen van iemands psychische en fysieke mogelijkheden nodig. De cliënt is eigenaar van zijn activeringstraject..... Centraal in de activering staat dat cliënten langzamerhand zelf actiever worden en meer verantwoordelijkheid nemen. Daarom is het belangrijk dat de cliënt op de hoogte is van elke overweging, keuze en actie in zijn eigen activeringstraject. Alleen dan heeft de cliënt voldoende grip om op een gegeven moment een meer actieve rol daarin te gaan spelen. Hulpverlener en begeleider hebben ieder hun eigen rol..... Om verwarring, dubbel werk en onderlinge irritatie te voorkomen is het belangrijk dat ze zich allebei bij hun eigen rol houden en die ook goed uitleggen aan de samenwerkingspartner. Is er toch overlap, bespreek dan de onderlinge taakverdeling. Resultaatgericht samenwerken kan alleen bij methodisch activeren..... Voorwaarde voor resultaatgericht samenwerken is dat begeleider en cliënt een doel hebben afgesproken dat voor alle betrokkenen acceptabel is. Alleen dan kan een doelgerichte vraag aan de hulpverlener worden gesteld en wordt voorkomen dat hulpverlener en begeleider (te) uitgebreid blijven doorpraten over de problemen van de cliënt, zonder dat een activiteit voor de cliënt dichterbij is gekomen. 17 Stappenplan voor een effectieve samenwerking De onderstaande zeven stappen beschrijven een methode om effectief samen te kunnen werken met andere dienst- en hulpverleners. Stap 1: Formuleer een activeringsdoel Geen activeringstraject zonder doel! Dat is de basis van alle activeringsmethodieken. De cliënt komt pas in beweging voor een doel dat aansluit op wat hij of zij voor zichzelf belangrijk vindt, waar hij of zij warm voor loopt. Dat lijkt heel simpel: vraag de cliënt wat hij wil en dan heeft u een doel. Maar veel cliënten zien weinig perspectief en dat blokkeert het nadenken over wat ze zouden willen. Hoe vindt u een doel? Veel begeleiders zullen dit herkennen: cliënten praten veel over hun gezondheidsproblemen en andere problemen, alsof ze willen benadrukken dat ze echt ‘niets’ kunnen. Ze durven niet meer geloven dat er in hun situatie nog iets mogelijk is. Ze zijn al zo vaak teleurgesteld, dat ze liever niets doen dan het risico lopen op weer een mislukking. Zowel cliënten als begeleiders kunnen verzanden in de brij van problemen. Tegelijkertijd weet de begeleider dat er een wereld voor de cliënt open kan gaan als het lukt om wel weer enig perspectief te zien en een stap die kant op te zetten, hoe klein ook, en hoe spannend dat in het begin ook is. Tips voor het vinden van een doel - Luister naar het verhaal van de cliënt en probeer daar uit te halen wat de cliënt belangrijk vindt, wat hij vroeger leuk vond, wat hij vroeger wilde worden, waar hij plezier in heeft, waarmee hij ervaring heeft, wat hij goed kan en wat voor persoon de cliënt is (kwaliteiten, sterke kanten, beperkingen). Doe eventueel suggesties, maar alleen als dat enigszins aansluit bij wat de cliënt vertelt. - Laat de cliënt een interesse- en vaardigheidstest doen. Zie: www.nizw.nl/activerenmetzorg. - Vraag bij een cliënt met "te grote" doelen door naar achterliggende interesses of waarden (waarom wilt u dat, wat vindt u er leuk aan) en probeer zo een (tussen)doel te vinden dat aansluit bij die interesses, maar meer haalbaar is. Of probeer een eerste stap op weg naar het doel te vinden en laat de cliënt zelf ondervinden in hoeverre het uiteindelijke doel het haalbaar is; bijvoorbeeld een oriëntatiestage of training. Valkuilen - De begeleider formuleert een doel dat hij zelf nodig of belangrijk vindt voor deze cliënt. Bijvoorbeeld een verwijzing naar de GGZ of een bepaalde cursus die de begeleider zelf erg nuttig vindt. Soms gaat dit goed, maar vaak haken cliënten af, omdat het niet aansluit bij wat ze zelf zouden willen. Het is beter om wat tijd te nemen om er achter te komen waar de cliënt echt warm voor loopt. - De wens van de cliënt te letterlijk nemen en onvoldoende door te vragen. Wat spreekt de cliënt zo aan in de wensactiviteit? Heeft de cliënt een realistische verwachting van de activiteit? Voorbeelden van activeringsdoelen - Wens: Ik wil iets bijdragen, niet alleen maar thuis zitten. Ik wil vrijwilligerswerk doen om iets te kunnen betekenen voor andere mensen. SMART-doel: ik wil binnen drie maanden twee dagdelen in de week vrijwilligerswerk doen voor ouderen, bijvoorbeeld in een verzorgingshuis. 18 - - Wens: Alle dagen lijken op elkaar, ik wil iets hebben om voor op te staan. SMART-doel: ik wil de komende maand beginnen met drie ‘vaste’ activiteiten in de ochtend, zodat ik weer een ‘normaal’ dag- en nachtritme krijg. Wens: Ik wil niet afhankelijk zijn van de sociale dienst; ik wil financieel voor mezelf kunnen zorgen. Ik wil gewoon een baan, een baas, collega’s, met anderen mee kunnen praten over vroeg op en sores op het werk… SMART-doel: ik start een half jaar met vrijwilligerswerk, liefst administratief van karakter en met anderen samen, opbouwend van 2 naar 6 dagdelen, om weer arbeidsritme op te doen en te ervaren wat ik aankan. Als dat lukt, ga ik daarna met mijn UWV-consulent overleggen over een werkervaringsplaats. Stap 2: Spreek activiteiten af die aansluiten bij een doel Bij stap 1 is de motivatie van de cliënt verwoord in een doel. Stap 2 is het vinden van concrete activiteiten die aansluiten bij dat doel. Belangrijk is weer dat de cliënt er achter staat. Laat de cliënt zo veel mogelijk meedenken over wat hij zou kunnen doen om zijn doel te halen en wie er bij ingeschakeld kan worden. - Inventariseer met de cliënt mogelijke activiteiten die aansluiten bij het afgesproken doel. - Inventariseer met de cliënt welke belemmeringen er zijn (in hem zelf, in de omgeving) voor het succesvol beginnen met die activiteiten. - Inventariseer met de cliënt wat hij zelf kan doen en welke steunbronnen hij kan gebruiken om belemmeringen op te heffen (informatie/educatie, geld, mensen, materiële zaken zoals werkplekaanpassingen). - Bepaal op basis daarvan de eerste stap(pen) specifiek en opeenvolgende stappen meer algemeen. Voorbeelden van activiteiten Activiteiten die direct aansluiten bij de interesses en vaardigheden van de cliënt. Ze kunnen zowel tussenstap als eindstation zijn. - Regulier vrijwilligerswerk - Vrijwilligerswerk met extra begeleiding, bijvoorbeeld bij een trajectbureau van de GGZ - Meedoen aan educatieve of creatieve cursussen of gezelligheidsactiviteiten, bijvoorbeeld in een buurthuis of vormingscentrum - Gaan bewegen, al dan niet in groepsverband Ondersteunende activiteiten - Ondersteunende hulpverlening, om de activiteiten vol te houden of het startniveau te halen. - Training sociale vaardigheden, om te leren meedraaien in een groep - Stages, testen of gesprekken om de mogelijkheden en interesses verder te verkennen: wat past bij de cliënt - Taalcursus of taalstage voor cliënten die de taal onvoldoende beheersen - Trainingen of stages om werkvaardigheden te ontwikkelen: bijvoorbeeld zelfstandig leren werken, typevaardigheden, computercursussen, administratieve stage. Stap 3 Bepaal of hierbij samenwerking met andere organisaties nodig is Is er samenwerking met andere organisaties nodig om het doel te bereiken: zijn er problemen die de activiteiten in de weg staan? Vraag de cliënt naar zijn problemen: vraag in dit gesprek niet onnodig door op problemen, maar focus op de relatie tussen problemen en activiteiten. Of is er overleg met iemand uit een andere organisatie, bijvoorbeeld een zorgverlener, nodig om doorstroming mogelijk te maken? 19 Stap 4 Formuleer het doel van de samenwerking Bij het formuleren van het doel en het SMART vertalen naar geschikte activiteiten om dat doel te halen kan het nodig zijn om samen te werken met een andere partij, bijvoorbeeld zorgverleners, coaches of de sociale dienst. Ook kan dit nodig zijn terwijl de cliënt al bezig is met activiteiten. - Bedenk eerst goed of samenwerking nodig en zinvol is. Is voor het realiseren van de gekozen trajectonderdelen samenwerking nodig? - Formuleer vervolgens samen met de cliënt het doel. Het moet duidelijk zijn wat het contact precies op moet leveren: wat is het doel van het contact, wat moet het voor het traject van de cliënt bijdragen? Het kan handig zijn om dit op te schrijven op het daarvoor bestemde formulier Met de cliënt de samenwerking voorbereiden (zie bijlage 4). Voorbeelden van samenwerkingsdoelen Bij de start van het traject: - Het helder krijgen van de wensen en mogelijkheden van de cliënt, van specifieke belemmeringen, speciale aandachtspunten voor omgang met de cliënt en inrichting van de werkplek. - Afstemmen van activiteiten en taken verdelen. Tijdens het traject: - Het oplossen van een calamiteit, om zo uitval van de cliënt uit het traject te voorkomen. - Periodieke evaluatie als sprake is van eerder gemaakte afstemmingsafspraken. Bij start, tijdens of bij afsluiting van het traject: - Het ondersteunen van de cliënt bij het eerste gesprek met een nieuwe hulpverlener. Stap 5: Kies de samenwerkingspartner Het doel van de samenwerking is bepaald. Nu is de vraag wie er nodig is om dat doel te bereiken. Aan wie kan de samenwerkingsvraag het beste gesteld worden. - Breng in kaart met welke organisaties de cliënt contact heeft. Overleg op basis hiervan met de cliënt aan wie de samenwerkingsvraag het best gesteld kan worden. - Kies de meest geschikte samenwerkingspartner: Bij een adviesvraag: bedenk wie de gevraagde kennis in huis heeft. Dit hoeft niet altijd iemand te zijn met wie de cliënt al contact heeft. Als het bijvoorbeeld gaat om een inschatting van mogelijkheden en beperkingen op basis van een gezondheidsprobleem, kan de huisarts, GGZ-behandelaar of specialist worden benaderd, maar kan ook een arbeidsdeskundige of keuringsarts worden geraadpleegd. Als het gaat om contact naar aanleiding van een calamiteit, zal het iemand moeten zijn die een vertrouwensrelatie met de cliënt heeft: bijvoorbeeld de woonbegeleider als de cliënt een paar keer niet is op komen dagen. Bij afstemmen: bedenk met wie er mogelijk een overlap is in taken of wie de nodige aanvullende activiteiten kan ondernemen. 20 Maatschappelijk werkers, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen en ergotherapeuten hebben vaak zowel op zorgverlening als op activering gerichte elementen in hun taak. Bij begeleide verwijzing: overleg met de cliënt wat voor hulp of begeleiding hij nodig heeft. Vraag zonodig advies over wie dat soort hulp kan geven. Een verwijzing naar een hulpverlener die de cliënt niet ziet zitten heeft in de regel geen zin. Een cliënt met een psychische aandoening wil leren binnen zijn eigen grenzen te blijven. Hierin kan de begeleider wel iets doen, maar het is goed als dit aangevuld wordt door een psychiater of SPV, met ervaring met die specifieke psychische aandoening. Als de cliënt dit niet wil kan ook het AMW een rol spelen, of kan de cliënt verwezen worden naar een cursus assertiviteit. Een cliënt wil leren zijn eigen financiën te beheren. Dit kan door middel van cursussen en persoonlijke begeleiding bij het AMW of bij de schuldhulpverlening. Stap 6: Formuleer de samenwerkingsvraag Onder het motto "Hoe concreter de vraag, hoe concreter het antwoord" is het belangrijk om de samenwerkingsvraag zo concreet en helder mogelijk te stellen. Het gaat dan niet alleen om de vraag zelf, maar ook om de context. Leg expliciet aan de ander uit: - Wat is precies de relatie van de begeleider tot de cliënt en wat is zijn rol? - Dat de cliënt toestemming heeft gegeven. (Liefst schriftelijk) - Doel: Waarom zoekt de begeleider de samenwerking op? Wat gaat de begeleider met de reactie doen? Wat heeft de cliënt er aan? Dit doel is samen met de cliënt geformuleerd. - Wat verwacht de begeleider precies van de ander? Wat is de samenwerkingsvraag, waar wil de begeleider advies over, wat wordt zijn aandeel in het driegesprek, waarover wil hij afstemmen? Voorbeelden van samenwerkingsvragen: - Adviesvraag: Rol: Ik werk als begeleider bij welzijnsorganisatie X en begeleid cliënt Y. Y wil graag vrijwilligerswerk gaan doen en ik ben samen met hem aan het kijken wat er voor hem mogelijk is. Doel: Y en ik weten niet zo goed wat er haalbaar is, vanwege zijn depressieve klachten en zijn zorgtaken. Omdat het belangrijk is dat Y het volhoudt, wil hij graag met iets beginnen wat niet te belastend is. Vraag: Het zou ons helpen als u als zijn psychiater meedenkt over het aantal uren per week waar hij mee zou kunnen beginnen en waar hij rekening mee moet houden. Afstemmen: Rol: Cliënt X is kort geleden naar mij doorverwezen omdat ze nieuwe activiteiten wil gaan ondernemen. Ik begeleid haar daarbij. Doel: Vraag: In de twee gesprekken die we gehad hebben komen ook haar psychische problemen naar voren. X heeft verteld dat ze daarover gesprekken heeft met u als AMW-er. Om te voorkomen dat we dingen dubbel gaan doen of tegenstrijdige adviezen geven, wil ik graag een keer met zijn drieën om tafel om taken af te stemmen. Begeleide verwijzing: 21 Rol: Ik begeleid als begeleider uw patiënt Y. Doel: Ze heeft reuma en we zijn samen aan het zoeken naar manieren om te zorgen dat haar pijn zo ver hanteerbaar wordt dat ze wat meer buitenshuis kan gaan doen. Ze geeft aan dat zij eigenlijk te weinig beweegt en daardoor steeds verder verstijft. Zou u als haar huisarts een advies en verwijzing kunnen geven over een soort therapeutische sportactiviteit waar ze kan uitvinden hoe ze haar conditie kan optimaliseren? Vraag: Stap 7: Kies met de manier van contact Het contact kan op verschillende manieren plaatsvinden: in een driegesprek, telefonisch of schriftelijk. Het is goed om een manier te kiezen, waarbij de cliënt zo actief mogelijk betrokken is. Hieronder een rijtje met mogelijkheden. De manier waarop de cliënt het meest betrokken is staat bovenaan; de manier waarop de cliënt het minst betrokken is onderaan. - De cliënt stelt zelf de vraag aan de andere beroepskracht en koppelt het antwoord terug. Er is geen rechtstreeks contact tussen de beroepskrachten. Vraag of de cliënt ondersteuning wil door het gesprek waarin de vraag gesteld wordt met hem voor te bereiden. - Driegesprek waarin cliënt, begeleider en samenwerkingspartner alle drie actief participeren. - Gesprek tussen beide beroepskrachten, waarbij de cliënt aanwezig is als toehoorder. - Telefonisch overleg in aanwezigheid van de cliënt. - Gesprek of telefonisch overleg tussen de twee beroepskrachten, met toestemming maar zonder aanwezigheid van de cliënt. - Schriftelijke informatie-uitwisseling, in nauw overleg met de cliënt. Belangrijk is om altijd een voor- en nabespreking met de cliënt te hebben. PGB-Persoonsgebonden Budget Met een persoonsgebonden budget (PGB) kan iemand zelf de zorg regelen die hij nodig heeft als hij door lichamelijke of psychische klachten thuis hulp nodig heeft. Hij bepaalt zelf wie er komt, hoe vaak hij zorg krijgt, op welke manier en op welke tijden. Men bent niet alleen budgethouder maar ook opdrachtgever of zelfs werkgever. Hij zal bijvoorbeeld de zorgverlener op tijd moeten betalen en hij weet wat hij moet doen als de zorgverlener ziek wordt. Er is een Servicecentrum PGB. Vragen: -Hoe kan een PGB ervoor zorgen dat een cliënt gestimuleerd wordt tot zelfstandigheid? -Wordt hiervan gebruik gemaakt op de plek waar jij werkt? Zo ja: Hoe? Zo nee: waar zou dat wel mogelijk zijn? WMO-Wet Maatschappelijke Ondersteuning Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Het doel van de Wmo is dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen deel nemen aan de samenleving, waarmee maatschappelijke uitval (zware zorgbehoevendheid, dakloosheid, verslaving) wordt voorkomen. Belangrijk is dat beleid wordt ontwikkeld dat 22 zich richt op factoren die kunnen leiden tot maatschappelijke uitval. Dat beleid moet gericht zijn op drie niveaus: het onderkennen van oorzakelijke factoren en het voeren van algemeen beleid (bijv. voorlichting, sociale voorzieningen, sociale samenhang) waardoor de kans op uitval wordt verkleind; het tijdig signaleren van risicogroepen en beginnende problematiek en voeren van risicogericht beleid (begeleiding, ondersteuning); het zodanig begeleiden van personen met problemen dat verergering wordt tegengegaan en re-integratie als zelfstandig deelnemer aan de samenleving wordt gerealiseerd. Een dergelijk Wmo beleid kan in verschillende opzichten preventief werken, bijvoorbeeld: door aanpasbaar en levensloopbestendig te bouwen voorkomen we kostbare woningaanpassingen in een later stadium; door de sociale samenhang te verstevigen voorkomen we sociaal isolement van mensen; gezondheidsvoorlichting en het stimuleren van breedtesport bevorderen het welbevinden en de gezondheid van mensen. Dit beleid duiden we aan als 'inclusief beleid' en is erop gericht algemene voorzieningen en activiteiten te stimuleren die voor iedereen toegankelijk en bereikbaar zijn, ook voor mensen met beperkingen. Deze voorzieningen zullen veelal collectief van aard zijn. Discussie Denk je dat de WMO kan bijdragen aan verzelfstandiging van mensen die hulpbehoevend zijn? Motiveer je antwoord. 23 WEEK 4 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Beroepshouding/ professionalisering Omschrijving: Een professionele relatie onderhouden met de cliënt; kwaliteitszorg, beroepscode Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 4 Professionalisering is een - breed begrip en heeft te maken met: ontwikkelen van een beroep respecteren van waarden en normen samenwerken eigen grenzen bewaken omgaan met ethische dilemma’s eigen deskundigheid op peil houden leveren van kwaliteitszorg werken binnen wettelijke kaders (ws 8) etc. Hier gaan we met name in op hoe je op een kwalitatief goede manier activiteiten kunt aanbieden en uitvoeren. Daarnaast komt de beroepscode aan bod: waar moet je je aan houden, wat is de juiste houding. Vroeger werd er niet nagedacht over kwaliteit van de zorg. Men deed zijn best maar er was niet echt een visie op wat kwaliteit is of een beschrijving van wat kwalitiet is, was er niet. Op dit moment is er een beleid waarin afspraken gemaakt worden over de kwaliteit. Dit is ontstaan door: - mondiger wordende cliënten, en het daarmee stellen van hoge eisen - hulpverleners stellen ook hogere kwaliteit aan de kwaliteit - concurrentie tussen zorginstellingen en ze moeten kwaliteit leveren om in aanmerking te komen voor financiering - de zorg wordt complexer Kwaliteit is - een subjectief begrip want het is op verschillende manieren te interpreteren; de een vindt het eten lekker in een instelling terwijl de ander hogere eisen stelt - een relatief begrip; in een welvarend land stelt men andere eisne dan in een ontwikkelingsland - inflatie onderhevig; wat vandaag goed is, is over een jaar niet goed genoeg meer. Definitie: - Donabedian: de mate van overeenstemming tussen criteria van goede zorg (wenselijke zorg) en de praktijk van de zorg (feitelijke zorg) - Williamson: de mate van de bereikte baat van de zorg, met een verantwoord gebruik van middelen en diensten. (zie model pag 125 VW) Kwaliteit uit het perspectief van de cliënt Volgens de Raad van de Volksgezondheid en Zorg willen cliënten onder andere: 24 - heldere informatie keuzevrijheid en keuzemogelijkheden continuïteit van de zorg deskundige zorgaanbieders De eisen die de cliënten zelf stellen lopen erg uiteen en zijn afhankelijk van: - De toestand van de cliënt; ziektebeeld of mate van beperking - De bekwaamheid van de cliënt; in hoeverre is hij in staat om te realiseren wat hij wil - De aard of intensiteit van een behandeling; chemo, opratie, chronische zorg - Aard van de relatie met de hulpverlener; huisarts, begeleider.. - In hoeverre wil de cliënt regie voren; vaker bij chronisch Kwaliteit bij korte klachten: - goede bereikbaarheid - snelle toegang tot de zorg. - Korte wachttijden - Snelle oplossing Kwaliteit bij chronische klachten: - hulp bij verwerking - info over behandelingswijzen en alternatieven - inlevingsvermogen van hulpverleners - zorg op maat Voor allen geld: goede interactie tussen hulpverlener en cliënt; dus respect, benadering, juiste info geven, nakomen afspraken, etc. Cliëntenorganisaties zijn er om de belangen te behartigen Kwaliteit uit het perspectief van de hulpverlener Er zijn veel verschillende hulpverleners en dus veel verschillende visies op kwaliteit. Algemeen is tegenwoordig dat men tegemoet wil komen aan de wensen van de cliënt; klantgericht werken, zorg op maat. Bij de beroepsorganisaties staat de kwaliteit van professioneel handelen centraal. Kwaliteit uit het perspectief van het management Het management moet zorgen voor een goede aansluiting van - interne eisen: kwaliteit door professionals in de organisatie - externe eisen: externe partijen als cliënten en verzekeraars, overheid Het management stelt daarom eisen aan de manier waarop medewerkers hulp moeten verlenen. Deze eisen zijn terug te vinden in beleidsvisies, kwaliteitsdocumenten, etc. Kwaliteit uit het perspectief van zorgverzekeraars Krachtenveld van zorgverzekeraars: - belang van cliënten; hoge kwaliteit - premies ivm concurrentie zo laag mogelijk - alleen bij lage kosten kan de premie laag blijven Hierdoor zitten zorgverzekeraars in een spagaat. Wat belangrijk is, is de doelmatigheid en het nut van de hulpverlening. Resultaten moeten aantoonbaar zijn en bewezen zijn ISO-certificering: is een norm die eisen stelt aan het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie en de manier waarop de organisatie met het kwaliteitsbeleid omgaat. Zo moet bijvoorbeeld het kwaliteitsbeleid op papier staan en moet er gecommuniceerd worden naar alle medewerkers. De organisatie moet zorgen voor het verhogen van de klantentevredenheid door te voldoen aan de eisen en wensen van de klanten en aan de wettelijke eisen die van toepassing zijn op het product of de dienst van de organisatie. Daarnaast moet de organisatie de bedrijfsprocessen beheersen en dit kunnen aantonen. 25 Nadat een externe audit heeft plaatsgevonden, kan de organisatie een certificaat ontvangen waaruit blijkt dat zij voldoet aan de eisen die door de norm worden gesteld. Dit is een teken voor de organisatie en haar klanten dat de organisatie op een vooraf gestelde en gestructureerde manier aan kwaliteitsmanagement (zorg, beheersing en borging) doet. Zonder keurmerk krijgt men minder of geen geld. Kwaliteit uit het perspectief van de overheid De taak van de overheid is om de belangen van alle voorgaande partijen te behartigen. Dus ervoor te zorgen dat er een adequaat aanbod van hulp is van voldoende niveau en betaalbaar. De aspecten van kwaliteit van beroepsuitoefening: - kwaliteit van methodisch handelen: - deskundigheid - doeltreffendheid - indicatiestelling - geschiktheid - veiligheid - zorgvuldigheid - kwaliteit van attitude van de beroepsbeoefenaar: - respectvolle bejegening - informatie bereidheid - vertrouwensrelatie - coöperatie - verantwoordingsbereidheid - kwaliteit ven de organisatie van beroepsuitoefening - doelmatigheid - continuïteit - beschikbaarheid - integrale zorg Wetgeving Voor het waarborgen van goede zorg heeft de overheid een aantal wetten opgesteld. Een ervan is de BIG-wet: De Wet BIG zorgt dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg bevordert wordt en bewaakt en beschermt de patiënt te tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. Hierdoor ontstonden voorbehouden handelingen; dat zijn handelingen die alleen mag doen als je er een certificaat voor hebt, Het kan dan zo zijn dat je een certificaat moet halen voor een handeling die je thuis altijd uitvoert als je bv een familie lid medicijnen geeft. De wet is speciaal voor de individuele gezondheidszorg, dat wil zeggen zorg die rechtstreeks is gericht op een persoon. De wet BIG is in de plaats gekomen van twaalf oude wettelijke regelingen en heeft een eind gemaakt aan het absolute verbod op het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst. Dit verbod past niet meer in onze tijd. Mondige patiënten moeten in het reguliere of het alternatieve circuit terechtkunnen bij die hulpverlener waarvan zij het meeste heil verwachten. Het absolute verbod uit de oude wetgeving bleek bovendien moeilijk te handhaven. Het aantal overtredingen was zo groot, dat in de praktijk alleen werd opgetreden tegen onbevoegden die hun patiënten schade toebrachten. De Wet BIG regelt nu opnieuw de zorgverlening door beroepsbeoefenaren. In plaats van het verbod op de uitoefening van de geneeskunst is er nu een wettelijke regeling die het geneeskundig handelen in principe vrijlaat. Daarmee is ieders vrijheid om de hulpverleners te kiezen die hij of zij wenst, vergroot. Wel noemt de Wet BIG een aantal 26 voorbehouden handelingen. Deze mogen alleen worden verricht door daartoe bevoegde beroepsbeoefenaren, om te voorkomen dat door ondeskundig handelen onaanvaardbare gezondheidsrisico's voor de patiënt ontstaan. Bovendien is in de wet aan de vrijheid van medisch handelen een strafbepaling toegevoegd: het toebrengen van schade aan iemands gezondheid is strafbaar. Voor een beperkt aantal beroepen wordt titelbescherming ingevoerd. Een dergelijke titel geeft aan dat de drager deskundig is op een bepaald terrein van de gezondheidszorg. Het tuchtrecht voor de verschillende groepen beroepsbeoefenaren wordt aangepast. Nieuw is dat bepaalde groepen voor het eerst onder het tuchtrecht komen te vallen. Een andere is de Wet Cliënt en kwaliteit van Zorg. Thema’s hier zijn: Recht op: - beschikbare en bereikbare zorg - keuze - kwaliteit en veiligheid - informatie, toestemming, dossiervorming en privacy - afstemming tussen hulpverleners - een effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling - medezeggenschap en goed bestuur Oefening In groepjes van 3 of 4 Ga voor de bovenstaande thema’s van de Wet Cliënt en kwaliteit van Zorg na wat dit betekent voor het maken en uitvoeren van jouw activiteitenplan. Schrijf dit individueel op voor je eigen plan en bespreek het vervolgens in jouw groepje. Breng verslag uit aan de groep. Beroepscode Veel beroepsgroepen hebben een eigen beroepscode. Ook voor begeleiders in de Zorg is er een beroepscode. Wanneer een beroepsgroep een beroepscode heeft is dat een teken van professionalisering. De beroepsgroep is in staat om te laten zien hoe het professionele handelen er - naar haar idee - uit moet te zien. In de code wordt kort en bondig beschreven waar het haar om te doen is en wat haar na aan het hart ligt. Het gaat daarbij vooral om de normen en waarden die voor een goede uitoefening van het beroep belangrijk gevonden worden. Er is daarbij veel aandacht voor de beroepshouding van degene die dat beroep uitoefent. Door het professionele handelen in een code te beschrijven, geven de beroepsbeoefenaren zichzelf een identiteit. Zij laten daarmee zien wie zij willen zijn en wat anderen van hen mogen verwachten. Het hebben van een beroepscode past dan ook heel goed in de huidige aandacht voor transparantie en de eis verantwoording af te leggen; tegenwoordig moet alles in de zorg vast gelegd worden zodat te controleren is of het werk naar verwachting gedaan wodt en dat het de kwaliteit heeft die men belooft. De code geeft immers criteria waaraan het professionele handelen getoetst kan worden. Meestal bevat een beroepscode een aantal vaste onderdelen: -aandacht voor de kenmerken en de ontwikkeling van het beroep, -aandacht voor de relatie van de beroepsbeoefenaar met de zorgvrager, -aandacht voor de samenwerking met collega's en aan de relatie met de samenleving. De beroepscode is dus in feite een houding die nodig is om een bepaald beroep uit te oefenen: 27 Vastgelegde waarden en normen van een beroep die als leidraad dienen voor een goede beroepsuitoefening. Inhoud van een beroepscode: Dit omdat de beroepshouding belangrijk is voor jezelf, maar ook voor anderen. Zij weten dan wat ze aan jou hebben. Als je deze beroepshouding goed hanteert, kan je jezelf professioneel opstellen. Zorgvragers, diens naasten en je collega's durven dan ook makkelijker naar jou toe te stappen als er iets is. Het lukt ook niet altijd om de gehele (onderstaande) beroepshouding te hanteren. Dit moet je leren. Daarom ben/ word je ook leerling. Als het telkens niet lukt om een bepaald onderdeel van de beroepshouding te hanteren, kan je dit gebruiken als 1 van je doelen. De beroepshouding bestaat uit Respect hebben: Ik houd rekening met ieders eigenheid (normen, waarden, gebruiken, gewoonten) Ik ga zorgvuldig om met andermans bezittingen Ik respecteer de privacy van anderen Ik ga zorgvuldig om met wat me is toevertrouwd Inlevingsvermogen: Ik leef me in in de ander Ik toon begrip voor de ander Ik luister naar de ander Ik toon aandacht en belangstelling voor de ander Ik kan vertrouwen schenken Openstaan voor: Ik sta stil bij achtergronden van gedrag Ik luister niet alleen naar iemands woorden, maar let ook op iemands houding, intonatie ed Ik stel me open voor anderen, ze kunnen naar mij toekomen Ik ben voorzichtig met mijn conclusies en oordelen Ik laat me niet door mijn eerste indruk leiden Ik geef aan anderen de ruimte voor zichzelf op te komen. Echt zijn: Ik heb zicht op mijn mogelijkheden en beperkingen Ik heb zelfvertrouwen Er is overeenstemming tussen mijn gedrag en wat ik denk en voel Ik heb inzicht in hoe ik wel en niet kan reageren Ik kan eerlijk naar mezelf kijken en hierover met anderen in gesprek gaan Ik heb eigen inbreng, mijn eigen mening Ik kan “nee’ zeggen Betrokkenheid: Ik kom afspraken na Ik heb voldoening van mijn werk Ik heb iets voor anderen over Ik ben bereid om aan mezelf te werken. Kunnen handelen: Ik toon inzet Ik neem initiatief 28 Ik Ik Ik Ik Ik doorzie situaties en kan ernaar handelen kan met anderen samenwerken kan me aanpassen aan anderen heb verantwoordelijkheidsgevoel maak dingen bespreekbaar. Beroepsprofiel: Een beroepsbeschrijving en een overzicht van de kerntaken, de kernopgaven en de beroepscompetenties die bij dat beroep horen. Deze vaardigheidseisen gelden dan voor een ieder die het beroep uitoefent. Waarom is het handig om een beroepsprofiel te hebben? Beroepsprofielen zijn de basis voor kwalificatieprofielen en opleidingsprofielen voor het onderwijs. Dus in het onderwijs weet men precies welke competenties nodig zijn in het beroep. En in een sollicitatieprocedure kan men ook heel makkelijk zien wat de eisen zijn om te kunnen solliciteren. Een functieomschrijving is een weergave van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor een bepaalde functie. Normaal gesproken bevat de functieomschrijving ook een beschrijving van de rapportagelijnen. Stukjes lezen uit functie omschrijving van begeleider gehandicaptenzorg (van mezelf) Wat is dat het verschil met een beroepsprofiel? Bij een beroepsprofiel gaat het erom welke vaardigheden men moet hebben en een functieomschrijving geeft dan aan welke taken men moet vervullen. Daar heeft men die vaardigheden voor nodig. Dus: Beroepscode is de houding die men moet bezitten. Beroepsprofiel is een verzameling van vaardigheden die men moet bezitten. Functieomschrijving is de verzameling taken die men moet doen. Oefening In groepjes van 3 of 4 Bij de begeleiding van beperkten gelden een aantal vuistregels. Je zou ze onderdeel van een beroepscode of houding kunnen noemen: - verplaatsen in de belevings- en leefwereld van de cliënt - zoeken naar betekenis van gedrag - persoon aanvaarde, respecteren en waarderen - uitgaan van de mogelijkheden en niet van de onmogelijkheden - aandacht voor persoonlijke omgang Beschrijf individueel hoe je deze aspecten gebruikt hebt bij het tot stand komen van het activiteitenplan voor jouw cliënt of hoe je deze aspecten gaat gebruiken. 29 WEEK 5 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Cliënt begeleidingsgesprek Omschrijving: Gesprekstechnieken ter begeleiding van een cliënt ten einde activiteiten vast te stellen om begeleidingsdoelstellingen te verwezenlijken. Stimulerende en motiverende gesprekstechnieken. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema Oefenopdrachten: GZ 17 Bij het begeleiden van cliënten voer je verschillende soorten gesprekken en gebruik je verschillende gespreksvaardigheden. Goede gespreksvaardigheden dragen bij aan het analyseren en oplossen van problemen. Gespreksvaardigheden: Actief luisteren Actief luisteren is niet alleen horen wat de ander zegt, maar ook proberen te begrijpen wat de ander zegt. Bovendien stellen luistervaardigheden je in staat de ander te laten weten dat je luistert, de ander zijn verhaal te laten vertellen, en wanneer dat nodig is te laten verduidelijken. In werkproces 1.2 is dit al een beetje aan de orde geweest bij de workshop over empathie. Je kunt actief luisteren door kleine aanmoedigingen ('hmhm', 'ja', 'ga verder') te geven, stiltes te laten vallen, vragen te stellen, te parafraseren, samen te vatten en gevoelens te reflecteren. Non-verbaal kun je laten weten dat je luistert met je gezichtsuitdrukking, oogcontact, lichaamstaal en aanmoedigende gebaren. Kenmerken van actief luisteren: - zoeken naar wat aan het probleem ten grondslag ligt of wat iemand werkelijk beweegt. - geen identificatie; de gevoelens van de cliënt begrijpen zonder zelf deze gevoelens te ervaren. - maximaal openstaan en ontvankelijk zijn, en luistert in feite wat er onder de oppervlakte gezegd wordt. - verwoord wat je denkt dat er speelt of denkt wat iemand wil. De ingrediënten: 1. de luisterhouding; Een open non-verbale houding vol aandacht en positief gericht; uit je houding blijkt dat je geïnteresseerd bent. Let op de volgende aspecten: je gezichtsuitdrukking; oogcontact; Iemand aankijken betekent dat je aandacht voor hem hebt, maar iemand strak aankijken (fixeren) werkt remmend. je lichaamstaal; - Een geïnteresseerde houding is licht voorovergebogen, met de schouders naar de ander toegedraaid. 30 - Houdingsecho: mensen die elkaar sympathiek vinden, zijn (onbewust) geneigd elkaars lichaamshouding te kopiëren. Je kunt hier natuurlijk ook bewust gebruik van maken. aanmoedigende gebaren (knikken en handgebaren). Verbaal luisteren Door wat je zelf zegt, kun je iemand laten merken dat je luistert, kun je de ander zijn verhaal laten vertellen en laten verduidelijken. Kleine aanmoedigingen: - korte verbale reacties als 'hm', 'ja', 'o?'; 'en toen?'; 'ga verder'; - papegaaien: één / enkele woorden op vragende toon herhalen. Stiltes Door zelf te zwijgen, bied je de ander de gelegenheid rustig na te denken over wat hij gezegd heeft en er eventueel nog iets aan toe te voegen. 2. het reflecteren Hiervoor zijn de volgende interventies: - De gevoelsreflectie begeleider verwoordt gevoelens iets scherper, iets duidelijker dan de deelnemer. Soms zul je aandacht moeten besteden aan de gevoelens van je gesprekspartner. Je kunt dan kort, in eigen woorden, weergeven welk gevoel - volgens jou - of welke beleving je gesprekspartner heeft of had ten opzichte van wat hij vertelt. Je bent boos. Je vindt het een moeilijke opdracht. Je hebt er eigenlijk niet zo'n zin in. Natuurlijk is het niet de bedoeling dat je een waardeoordeel uitspreekt over die gevoelens; het gaat erom dat je begrip toont. Daarmee: - merkt de ander dat zijn gevoelens begrepen en geaccepteerd worden; laat je zien dat je je in de belevingswereld van je gesprekspartner kan verplaatsen; kun je checken of je de gevoelens van de ander goed ingeschat hebt. - Afgeleide reflectie; gevoelens afleiden uit de toon waarop iets gezegd wordt, uit de lichaamshouding, gelaatsuitdrukking of gebaren van de cliënt Er is een onderscheid tussen de behoefte (niet concreet) en het verlangen (concreet). De deelnemer ervan bewust maken dat er achter elk concreet gedrag een behoefte zit, ook al is het concreet gedrag misschien onaangepast. Door de behoefte duidelijk te krijgen kan er beter naar een oplossing gezocht worden. S: Ik voel mij vandaag verschrikkelijk. Ik zou mijn vent kunnen vermoorden. L: Ik heb het gevoel dat uw man u vandaag erg gestoord heeft. - Waarderingsreflectie; Waardering uitspreken als iemand zijn kwetsbaarheid laat zien. En rustig te blijven zonder schokt of angstig te zijn dat de deelnemer a.h.w. risico’s durft nemen om in hun nare gevoelens te vertellen. - Terughalende reflectie luister fris en ontvankelijk naar de totale ervaring en vat deze samen. - Reageer vanuit in-voelen 31 - Interpretatie; Terwijl je luistert, ben je voortdurend aan het interpreteren: je probeert de informatie van je gesprekspartner te ordenen, je probeert samenhang te ontdekken tussen bepaalde gegevens en je zoekt naar verklaringen voor bepaalde uitspraken. In een gesprek kun je dit middel soms expliciet inzetten om de gesprekspartner te dwingen zich nader uit te drukken of om tot nieuwe inzichten te komen. 3. de positieve boodschap -Oppervlakkig (men stemt in met wat verteld wordt) of diep (men vindt de persoonlijkheid waardevol) -Indirect (samengevat uit het geheel) of rechtstreeks (letterlijk uitspraken herhalen) - Complimenten te geven of om de cliënt zelf positieve opmerkingen naar zichzelf te laten maken (Ik mag er zijn) De onderliggende attitudes Voor een volwassen communicatiehouding, een positieve instelling ten opzichte van de medemens, respect, trouw, discretie en veiligheid uitstralen, enz. zijn de volgende voorwaarden nodig: -De overtuiging dat de ander het goed bedoelt, ook al zegt hij dingen die pijnlijk overkomen. -De overtuiging dat de andere zinvolle dingen zegt, ook al begrijpt men hem niet zo gemakkelijk. -De ander de waarborg bieden dat datgene, wat hij toevertrouwt, het vertelde niet zal misbruikt worden, noch in gesprekken met hem, noch naar derden toe. Actief - luisteren bevordert: communicatie tussen 2 mensen de deelnemer om verder te spreken het opnemen van info uit de belevingswereld van de deelnemer het teruggeven van info het openstaan voor de deelnemer aandacht en interesse tonen geconcentreerd zijn Valkuil: - denkt aan een ½ woord genoeg te hebben - te snel interpreteren Hierdoor kan je onvoldoende informatie krijgen: voorbeeld pag. 235 Vragen stellen De kunst van het vragen stellen Vragen leiden tot een effectieve uitwisseling van informatie. Dat is wezenlijk voor coaching. Iedereen kan vragen stellen maar leveren vragen ook altijd de juiste informatie op? In veel gevallen laten vragenstellers waardevolle informatie liggen of sturen ze de antwoorden door de manier waarop ze de vraag stellen. Alleen wie zich goed voorbereidt, krijgt de informatie die hij wenst. De kunst van vragen stellen ligt besloten in de LSD-formule: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen. 32 Er zijn verschillende soorten vragen. Welk type het meest geschikt is, hangt af van je doel en van de situatie. Een geoefende vragensteller switcht naar gelang de situatie tussen de verschillende vraagsoorten. Soorten vragen: -open vragen; begint vaak met: wat, waarom, hoe. Verkrijgen van achtergrond info, onderliggende motieven, bedoelingen. -gesloten vragen; als je feiten wilt weten: ja – nee -brede vragen; hiermee kan je iets nieuws aanboren, bv wat zou jij vandaag willen doen? -doorvragen;de diepte ingaan om verduidelijking over het onderwerp te krijgen; meestal open vragen. Gun jezelf de tijd om na te denken over het antwoord. Is het bruikbaar? Is het volledig? Is het relevant? Is het duidelijk? Vaak kom je pas echt tot de kern van de zaak als je: - de vraag herhaalt of verduidelijkt; - (een deel van) het antwoord herhaalt/parafraseert/samenvat; - ongericht expliciet doorvraagt:Hoe bedoel je? Kun je daar wat meer over zeggen? Het is mij nog niet precies duidelijk - gericht expliciet doorvraagt:Hoe kwam dat? Waarom denk je dat? En toen? - een concreet voorbeeld vraagt. -waarom-vragen; interesse naar beweegredenen. Voorzichtig met het gebruik hiervan en let op de intonatie; men kan het gevoel krijgen verantwoording af te moeten leggen. -nieuwe vragen; verandering van onderwerp, op een nieuw spoor zetten. (niet teveel doen van de hak op de tak) -suggestieve vragen; het antwoord in de mond leggen. Tips Stel niet meer dan één vraag tegelijk (vermijd meervoudige vragen). Stel neutrale (niet-sturende) vragen: - Gebruik geen evaluatief geladen woorden - Geef geen voorbeeldantwoorden - Houd je eigen mening op de achtergrond - Voorkom vragen waarop sociaal wenselijk geantwoord wordt. Stel begrijpelijke vragen: - Gebruik de actieve vorm. - Gebruik enkelvoudige zinnen (dus geen bijzinnen). - Formuleer je vragen zo concreet mogelijk. - Stem je woordkeus af op je gesprekspartner. Samenvatten Het samenvatten kwam ook al voor bij reflecteren (actief luisteren). Dit is eerder gericht op de persoon en zijn beleving/gevoel. Hier gaat het om te verwoorden wat de deelnemer gezegd heeft, zonder een conclusie te trekken. Dit kan ook dmv parafraseren; de bedoeling van iemand verwoorden, bv: -Bedoel je dat je in die periode teveel werk op hebt genomen? -Als ik goed geluisterd heb, heb je nu niet meer zoveel last van dat je gepest werd? Samenvatten en parafraseren zijn goede manieren om een gesprek te reguleren: Door gestructureerd de hoofdpunten uit een lang verhaal van je gesprekspartner weer te geven, kun je: -de ander laten merken dat je luistert; -je gesprekspartner stimuleren zijn gedachten en gevoelens verder te onderzoeken; -nagaan of je de ander goed begrepen hebt; 33 -het gesprek ordenen. -geef je gesprekspartner altijd de gelegenheid om te zeggen of hij het eens is met je samenvatting. Concretiseren De gesprekspartner aanmoedigen om zo specifiek mogelijk over feiten, meningen en emoties te spreken; vragen om verheldering. Door te concretiseren wordt het probleem voor de luisteraar en de spreker duidelijker. Hierdoor vermijd je dat uitspraken verkeerd beoordeeld of uitgelegd worden. Vermijd woorden als: altijd, nooit, soms, iedereen, regelmatig etc. Dit heeft concretisering nodig. Reguleren Het is belangrijk dat er structuur in een gesprek zit om zo de rode draad vast te houden en te zorgen dat het gespreksdoel behaald wordt. Dit doe je door de volgende aspecten: - openen - gespreksdoel vaststellen - gesprekspunten vaststellen - beschikbare tijd noemen - terugkoppeling naar begindoelen - samenvatten - vragen stellen die sturing geven - hardop denken - afsluiten, gemaakte afspraken benoemen Oefening 1 In groepjes van 3 Beschrijf individueel een situatie waarbij jij het gevoel had dat je niet begrepen werd door degene aan wie jij iets aan het vertellen was. Waardoor kwam dat? Wat mistte je in het gesprek. Probeer dit zou uitgebreid mogelijk te beschrijven. Inventariseer samen de knelpunten. Oefening 2 In groepjes van 3 Beschrijf individueel een situatie waarbij jij het gevoel had dat je een cliënt niet begreep of kon bereiken. Als je terug kijkt, heb je dan een idee waar dat aan zou kunnen liggen. Neem in gedachten wat hiervoor aan de orde geweest is. Inventariseer samen de knelpunten. Ondersteuning: Bieden van ondersteuning aan individuen of groepen die daar direct om vragen, door informeren, adviseren, hun deskundigheid vergroten of door verwijzen. Je bent geen hulpverlener, maar als hij deze nodig heeft verwijs je door naar de juiste bureaus of instanties. Het is dan wel belangrijk om globaal te weten wat het probleem is. Daar heb je vaardigheden voor nodig. Vaak ligt er achter of onder een vraag een andere vraag of probleem waar het eigenlijk om gaat. 34 Vraagverheldering!... Hoe doe je dat??.. oefening (opfrissen uit SOVA) Belang van vragen stellen: ontwikkeling bevorderen interesse tonen de ander helpen de ander begrijpen aan juiste informatie komen VRAGEN STELLEN STEL DE VRAAG PAUZEER KORT ANTWOORD VAN DE ONTVANGER BEOORDEEL HET ANTWOORD ANTWOORD ONVOLDOENDE ANTWOORD VOLDOENDE VERDUIDELIJK DE VRAAG SPREEK WAARDERING UIT ANTWOORD DEELS VOLDOENDE DOORVRAGEN Mogelijke Oefeningen: In groepjes van 3 (1 observant): 1. Oefening doorvragen ( via woord herhalen in een zin) 2. Subgroepen. Groepen bedenken een situatie en de andere groepen moeten om de beurt zoveel mogelijk vragen bedenken. 3. Eén leest een stuk tekst uit een tijdschrift voor, de anderen moeten dat in eigen woorden en zo volledig mogelijk samenvatten. 4. Hoe zou je graag willen dat je leven er over 5 jaar uitziet. 35 Twee gespreksmodellen Adviesgesprekken kennen grofweg twee varianten: het diagnose-recept model het participatiemodel Diagnose-receptmodel Het diagnose-recept model is een gesloten gespreksvorm. Je luistert naar je cliënt, stelt vervolgens de diagnose ('dit is uw probleem') en levert in één moeite het recept om het probleem op te lossen. Met zo'n model boek je alleen succes als je zeker weet dat je alle deskundigheid en kennis in huis hebt en als je gesprekspartner zonder meer bereid is je boodschap te accepteren of daartoe veroordeeld is (denk aan een slecht-nieuws gesprek). Gaat het op één van deze terreinen mis, dan leidt dit model tot afstand, onbegrip en weigering om de boodschap te accepteren. Participatiemodel In het participatiemodel - de naam zegt het al - trek je samen op met je gesprekspartner. Sterker nog: de inbreng van de gesprekspartner (cliënt) staat centraal en jouw rol bestaat uit stimuleren en structureren. Je geeft richting aan het gesprek en helpt de ander bij het analyseren van zijn vraag of probleem en bij het zoeken naar oplossingen. Uiteraard put je daarbij uit je eigen vakdeskundigheid. In de praktijk blijkt dat dit open gespreksmodel effectief is in adviesgesprekken omdat het recht doet aan de Wet van Maier (E=KxA). De Wet van Maier Een kwalitatief uitstekend advies heeft geen enkel effect als jouw cliënt het niet accepteert. Maar ook het omgekeerde geldt: een volledig geaccepteerd advies is niet effectief als de kwaliteit ervan beneden peil is. Deze waarheid staat bekend als de Wet van Maier: E = K x A [Effect = Kwaliteit x Acceptatie] Kwaliteit hangt voornamelijk af van jouw inhoudelijke deskundigheid: heb je genoeg in huis om een optimale oplossing te formuleren voor het probleem van jouw cliënt? Ben je daarvan overtuigd, dan komt het erop aan te bedenken hoe je jouw advies geaccepteerd krijgt. De meeste acceptatie krijg je als je de cliënt actief betrekt bij het formuleren van zijn probleem en het bedenken van de oplossing. Niet alles zelf bedenken, maar doelbewust met de cliënt in gesprek gaan. Soms betekent dit dat je niet helemaal de kwaliteit krijgt die je graag gewild had maar houd in zo'n situatie de Wet van Maier voor ogen. Gespreksstructuur Een adviestraject doorloopt vier fasen. Meestal zijn er meerdere gesprekken nodig om ze te doorlopen. Bij overzichtelijke vraagstellingen kan één gesprek afdoende zijn. 36 1. 2. 3. 4. Inleiding Probleemanalyse Voorstel Afsluiting 1. Inleiding Aan het begin van het gesprek stem je de wederzijdse verwachtingen af. Wat verwacht de cliënt van jou? Wat zijn je eigen wensen, verwachtingen en randvoorwaarden? Als je dit meteen op tafel legt, voorkom je later teleurstellingen of verrassingen. Vertrouwen wekken is het sleutelwoord in deze fase. Je zult de cliënt ervan moeten overtuigen dat je over de juiste kwaliteiten beschikt om zijn vraag te helpen beantwoorden. Hoe doe je dat? Door je in te leven in de persoon van de cliënt en het probleem dat er ligt. Door gerichte vragen te stellen en met feiten te komen die getuigen van inhoudelijk inzicht en deskundigheid. Probleemanalyse Volg je het participatiemodel, dan is in de fase van probleemanalyse vooral de cliënt aan het woord. Na de startvraag ('wat is jouw vraag of probleem, of welke activiteit zou je kunnen doen om jouw doel te behalen?') beperk je je zoveel mogelijk tot stimuleren, luisteren, samenvatten en doorvragen. Je doel is helderheid te krijgen. Je verzamelt feiten en cijfers, vraagt naar de persoonlijke visie en de beleving van de cliënt en probeert inzicht te krijgen in wat de cliënt uiteindelijk wil. Gebruik hiervoor verschillende soorten vragen. Voorstel Voor het voorstel dat je geeft is het in veel gevallen nodig een tweede gesprek te plannen. Tijdens het geven van het voorstel is het belangrijk dat je argumenten geeft waarom je hiertoe gekomen bent. Dat doe je het meest effectief door het toekomstbeeld van de cliënt als uitgangspunt te nemen. Voorbeelden: Jouw uitgangspunt is [...] Daarom adviseer ik [...] Gezien de voorgeschiedenis die je vertelde [...] Dit voorstel bevat drie grote voordelen [...] Interessant voor jouw is [...] Naast een heldere en gedoseerde argumentatie, is het belangrijk reacties te peilen. Dat doe je tussentijds door het stellen van controlevragen ('Herken je wat ik vertel?', 'Ben ik voldoende duidelijk op dit punt?') en nadat je de presentatie hebt afgerond. Wees alert op non-verbale signalen en speel er op in. Geef je cliënt de ruimte om te reageren op je voorstel. Heeft hij op onderdelen bezwaren, analyseer ze dan: vraag door, stimuleer hem bij het zoeken naar oplossingen. Zo zorg je ervoor dat de cliënt gemotiveerd is om jouw advies te volgen. Afsluiting Zijn alle bezwaren weggenomen en zijn jullie het erover eens hoe de activiteiten vorm krijgen dan kan je het gesprek afsluiten met een samenvatting. Dan is het moment aangebroken om afspraken te maken over de uitvoering. 37 WEEK 6 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Probleemgedrag Omschrijving: Wat wordt er onder gedragsproblemen verstaan en wat kunnen de oorzaken zijn. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 5 MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema 4 Gedragsproblemen komen vaak voor binnen de zorg voor verstandelijk beperkten en ook bij ouderen met dementie. Met name bij verstandelijk beperkten is een van de veel voorkomende vormen van probleemgedrag agressie. Probleemgedrag kan ontstaan zijn uit gedragsstoornissen (aangeboren). Probleemgedrag ontstaat later. Als er sprake is van overlast of schade voor de persoon zelf of anderen spreekt men van gedragsproblemen. Bv.: agressief gedrag, teruggetrokken, contactafwerend, apathie, lusteloos, , angst, paniek, koppigheid, oninvoelbaar gedrag, wanen, automutilatie. Maar ook: vernielzucht, agressie naar anderen, bizar gedrag, overmatig alcohol gebruik, seskueel onaanvaardbaar gedrag…. Wat onaanvaardbaar is, hangt af van wat de waarden en normen zijn. Omdat mensen met een verstandelijke handicap minder in staat zijn hun emoties te controleren en situaties in te schatten, uiten ze hun gevoelens vaak heftiger. Daarbij houden ze meestal geen rekening met de behoeften van anderen. Met veel gedrag is dan moeilijk om te gaan, zoals schreeuwen, boeren, bijten op de handen, agressie naar medecliënten of begeleiding. Oorzaken Het gaat hier vaak om een wisselwerking tussen aanleg en omgeving . Voor de behandeling is het belangrijk te weten waar de oozaken liggen. In iemand zelf Oorzaken in de persoon zelf: - onveilig voelen - stemmingswisselingen - gebreken als gevolg van ouderdom - een stoornis; bv autisme, epilepsie, ADHD, manisch-depressief, spasmen (slechte beheersing en moeilijk uit kunnen drukken voorbeeld pag. 122 GZ In de - sociale omgeving te weinig aandacht overbelast voelen te veel prikkels gebeurtenissen niet kunnen overzien gebrek aan interactie of verkeerde interactie met begeleiding of medebewoners opvoeding In de - fysieke ruimte en ander omstandigheden te grote leefgroep ongezellige leefruimte te weinig gevarieerd activiteiten aanbod 38 In de maatschappij De maatschappij is een complexe omgeving voor verstandelijk beperkten. Door hun beperkte functioneren kunnen ze gefrustreerd raken door eisen die aan hen gesteld worden. Meestal heeft dit te maken met een gevoel van onveiligheid. Omgaan met probleemgedrag Een aantal handvatten: - oorzaak achterhalen en symptoombestrijding vermijden; waarom doet iemand iets in plaats van verbieden - gedrag serieus nemen en het de persoon niet aanrekenen - de persoon en zijn omgeving beschermen (bv volgens het protocol of begeleidingsplan) - Handel volgens BOPZ: De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen regelt hoe mensen tegen hun wil in een psychiatrische instelling kunnen worden opgenomen. Ook worden de rechten en plichten van alle betrokkenen in deze wet geregeld. Het gaat dan om afzondering, separatie, fixatie, toediening medicijnen, toediening vocht of voeding. (pag. 126 MZ) - Het probleemgedrag niet persoonlijk aantrekken; praat erover met collega’s - Willen beheersen/verbieden lost vaak niets op maar maakt het vaak erger. - Goede kennis van de specifieke problematiek. Interventies plaatsen Gedrag => Actie en reactie: Er is altijd een prikkel/aanleiding/stimulus voor gedrag. Zinvol Gedrag heeft een betekenis voor een individu. Mensen gedragen zich niet zomaar. Situatiegebonden Situatie is niet hetzelfde als omgeving: Omgeving bestaat uit objectieve personen, zaken en feiten. Een situatie zegt iets over de beleving van de omgeving en de rol die iemand er in speelt. Gedrag beïnvloeden Wanneer je gedrag wilt beïnvloeden is het uitgangspunt dat je de cliënt en zijn gedrag respecteert. Ingrijpen in ongewenst gedrag heef interveniëren. Twee redenen: - deviant/ afwijkend gedrag; afwijkend van bestaande waarden en normen. - (bij)sturen in de richting van afgesproken begeleidingsdoelen. Interventie door: -Beïnvloeding van het patroon actie-reactie: - de actie bespreekbaar te maken of weg te nemen - de reactie bespreekbaar maken - cliënt confronteren met de gevolgen van zijn reactie - goede voorbeeld geven - methodisch begeleiding met doelen en een plan - oefenen in rollenspel -Beïnvloeding van de zin, de betekenis: De betekenis van gedrag komt soms voort uit onbewuste denkpatronen en is daarom moeilijk te achterhalen. En als je de betekenis eenmaal weet is het nog erg lastig er verandering in aan te brengen. -Beïnvloeding van de situatie: 39 Om de situatie te beïnvloeden moet je eerst analyseren welke invloed deze heeft op de cliënt. Dan kan je deze proberen te veranderen. Het gaat om hoe iemands kijk is op de zaak en zijn rol die hij er in speelt; houding of attitude. Dus een manier om gedrag te veranderen is iemands manier van denken over het geheel te veranderen. Deze manieren van gedragsverandering dragen bij aan de duurzaamheid van de verandering. Als we gedrag willen veranderen door te straffen, belonen of iemand in de gaten te houden, verdwijnt het effect op het moment dat we weg zijn. Een houding is beschikbaar als je eraan kunt denken, als je weet dat je een standpunt hebt over een onderwerp en als deze houding je stimuleert en inspireert. Als je ergens een mening over hebt die je onderbouwd hebt. Een houding is relevant als deze betrekking heeft op een actuele situatie. Het kan echter wel zo zijn dat mensen niet het gedrag vertonen dat hun houding weergeeft. Bijvoorbeeld als iemand meegetrokken wordt door de groepsnorm. Je hebt een attitudeverandering teweeggebracht bij de cliënt. Nu willen we zeker weten dat de verworven houdingswijziging daadwerkelijk leidt tot gedragsverandering. Wat moeten we doen? Voorbeeld: wil afvallen nieuwe houding: vet eten is slecht naar de winkel gaan en het er onderweg even over hebbenFrist het geheugen op. Oefening In groepjes van 3 of 4 Neem een cliënt in gedachten waarbij je het gedrag wilt beïnvloeden. Ga volgens bovenstaande 3 interventies na waar je deze cliënt het beste kan beïnvloeden. Motiveer je antwoord. Weerstanden Veranderingen roepen weerstanden op en als begeleider moet je leren om met deze weerstanden om te gaan. Weerstanden worden veroorzaakt door: - onderliggende motieven; motieven die niet uitgesproken worden. Iemand is het bv wel eens met het veranderdoel maar niet met de persoonlijke consequenties. - Onbegrip: men snapt niet waarom men moet veranderen door gebrek aan info of inzicht - Verschil in verwachtingen: tijdens het veranderingsproces blijken de inspanningen te hoog te zijn. - Natuurlijke weerstand: hoe makkelijk gaat iemand om met verandering - Te veel veranderingen die elkaar opvolgen; men heeft geen tijd zich de nieuwe situatie eigen te maken - Tijdsaspecten: door tijdsdruk of als het proces te lange tijd vraagt. - Onzekerheid: verandering betekent onzekerheid en niemand geeft zich makkelijk over aan onzekerheden. Beïnvloeden van weerstanden. Voorkomen: - kiezen voor de juiste veranderingsmethode en inschatten of het haalbaar is 40 Ermee - kennis en inzicht over bovenstaande punten die weerstanden veroorzaken. Open en eerlijk communiceren en informeren over de verandering en het verloop Tijd en geduld bij communicatie tot verandering omgaan: oorzaak van weerstand achterhalen weerstand bespreekbaar maken als weerstand gebaseerd is op feiten, dan kijken of er iets aan de feiten veranderd kan worden en beargumenteren wanneer het niet kan. Als het kan, onderhandelen over de feiten die weerstanden veroorzaken Als weerstanden gebaseerd zijn op gevoelens, toon dan begrip en probeer ze niet rationeel weg te redeneren. Interventie Een interventie is een doelgerichte en planmatige activiteit die er op is gericht om een bepaalde verandering bij iemand te weeg te brengen. Werkloosheid wordt veroorzaakt en beïnvloed door factoren die deels veranderlijk - zoals competenties - en deels onveranderlijk - zoals leeftijd, etniciteit - zijn. Een interventie is logischerwijs gericht op de veranderbare en beïnvloedbare factoren van een bepaald probleem of gedrag. Binnen een interventie worden specifieke doelen gesteld met betrekking tot deze beïnvloedbare factoren. Het eindresultaat van de interventie wordt bepaald door het effect van de interventie op de beïnvloedbare factoren minus de werking van de niet-beïnvloedbare factoren. Een interventie kan verschillende werkzame ingrediënten bevatten. Algemeen werkzame factoren zijn de factoren die bijdragen aan het resultaat ongeacht de soort interventie en doelgroep. Ze zijn universeel omdat ze in iedere helpende of dienstverlenende relatie een rol spelen. Ze kunnen een belangrijke zo niet de belangrijkste toegevoegde waarde hebben in het effect van een interventie. Idealiter zijn zij in iedere interventie aanwezig omdat zij de basis vormen voor goede dienstverlening. Zonder deze basis kunnen de andere ingrediënten sterk in hun werkzaamheid worden beknot. Voorbeelden zijn: Goede motivatie van de cliënt Goede relatie cliënt – dienstverlener Goede structurering van de interventie Professionaliteit van de dienstverlener Goede werkomstandigheden van de dienstverlener Specifiek werkzame ingrediënten zijn werkzame elementen die alleen gelden voor bepaalde typen interventies in de context van bepaalde doelen en voor bepaalde doelgroepen. Voor bepaalde groepen arbeidsgehandicapten bijvoorbeeld lijken individuele interventies effectiever dan groepsinterventies. De specifieke ingrediënten worden bepaald door de onderliggende theorie die zich richt op het type probleem dat aan de orde is en de beïnvloedbare mechanismen en factoren die het aangrijpingspunt vormen van de interventie. Wat zijn interventies? Interventies zijn methoden en technieken die je gebruikt om het gedrag van de cliënt te veranderen en hun omstandigheden te beïnvloeden. Dit heeft als doel om de kwaliteit van het leven van de cliënt /samenleving te veranderen. 41 De stap voor stap methode: (Transactionele benadering) Deze methode bestaat uit 4 stappen. Aan de hand van deze 4 stappen kun je de cliënt begeleiden. Je volgt dan de stap voor stap methode. Deze methode valt binnen de methode van agogische adviseren. Het doel van de stap voor stap methode is om lichte agogische problemen verhelderen Bijvoorbeeld je hebt een kind die niet wil slapen, hoe leer je je kind ‘s avonds te gaan slapen zonder dat je de hele avond bezig bent hem naar bed te brengen. Concreet: in het gesprek probeer je een duidelijk beeld te krijgen, van wat er aan de hand, hoe er mee omgegaan wordt en wanneer het probleem zich afspeelt. Je sluit af met een samenvatting. De volgende stap is het samen met de ouder inzicht verwerven in de opvoedingssituatie Bijvoorbeeld het kind slaapt niet alleen in de kamer maar samen met zijn broertje. Wat voor gevolgen kan dat hebben voor het wel of niet slapen gaan van het kind. Concreet: Wat voor Inzicht heb je in de situatie gekregen, welke factoren hangen mogelijk samen met de situatie. Je sluit af door samen met de ouder te besluiten in welke categorie het probleem het meest thuishoort. De volgende stap is het probleem vertalen in 1 of meer aangrijpingspunten voor verder handelen. Bijvoorbeeld het kind apart leggen om te slapen. Concreet: Nu ga je Handelen, je verwijst of zoekt naar haalbare mogelijkheden om verbeteringen in de situatie aan te brengen in de categorie van afspraak. Als laatste stap Evalueer je het effect van deze handelswijze. Bijvoorbeeld het kind is ‘s avonds wel rustiger, maar wil nog steeds niet slapen, een oorzaak kan zijn dat hij alleen bang is in het donker. hoe los je dit probleem dan op. Concreet: Je evalueert de gemaakte afspraken en kijkt of er verandering bereikt zijn. Voorbeelden Voorbeelden van interventies die je in het gesprek en binnen de stap voor stap methode kan toepassen zijn: Hummen Wat: Kleine aanmoediging geven (vrouwen) en goedkeuring (mannen). Hoe: Door te hummen of te knikken. Waarom: Het geeft de cliënt erkenning van belang van wat hij zegt. Je laat zo merken dat je de cliënt volgt en dat je er bij bent. Wanneer: Dit verschilt. Mannen vatten hummen eerder op als een instemming met de inhoud van wat ze zeggen, terwijl het voor vrouwen een kleine aanmoediging is om door te praten (‘ik luister, vertel door’). Voorbeeld: Man: “ik vind dat we het maar goed hebben samen’. Vrouw: hmm (man hoort: ‘dat vindt ik ook’, vrouw bedoelt: ‘vertel verder’) Open/gesloten vragen stellen Wat: Open/gesloten zijn manieren van vragen om meer specifieke of juist meer informatie over het onderwerp te weten te komen 42 Hoe: Ik stel een open vraag om een onderwerp breder uit te lichten, een gesloten vraag om zeer specifieke informatie over een (deel)onderwerp te verkrijgen. Waarom: Om meer te weten te komen over datgene wat je weten wilt. Je kunt open vragen stellen door meer diepgang in een gesprek te krijgen. Wanneer: Wanneer ik meer (specifieke/brede) info wil weten over het onderwerp. Voorbeeld: Cliënt: ‘ik vind het heel vervelend dat ik die examens niet gehaald heb en het maakt me enorm onzeker.’ Socail worker: Gesloten vragen: ‘heb je dit vaker?’ Open vragen:’ hoe maakt het je onzeker. Wordt je vaker onzeker wanneer je dingen niet behalen kan’‘wat is het dat je onzeker maakt?’,‘wat bedoel je met vervelend? Op welke manier ben je onzeker? Wat bedoel je met onzeker? Waarom maakt het je onzeker? Mogelijke interventies: Een voorbeeldfunctie vervullen: model-leren Wanneer er inconsistenties bestaat tussen woorden en daden hechten mensen meer geloof aan de acties. Het gedrag telt! De implicatie hiervan voor de groepsbegeleider: je bent een rolmodel! Spelers zullen jouw gedrag en houding imiteren. Zij kijken wat de trainer doet en passen zich dienovereenkomstig aan. Model-leren werkt vooral bij gedragsverandering. Het is niet zo bruikbaar voor het veranderen van een gevoel of gedachte. Model leren werkt vooral door te laten zien, zonder erbij te zeggen. Zelfonthulling/ disclosure Zelfonthulling is het geven van informatie over jezelf (gevoelens, ervaringen, wensen en verwachtingen) waarmee je je eigen kwetsbaarheid toont. Zelfonthulling is een krachtige interventie. Voor veel groepsleden is het een openbaring te horen dat de groepsbegeleider vergelijkbare problemen kent. Door openheid te laten zien, kwetsbaarheid te tonen en intense gevoelens te delen, nodigt de begeleider het groepslid uit tot hetzelfde. Wees hier wel voorzichtig mee. Belemmerende overtuigingen zijn die opvattingen over de wereld om je heen en over jezelf die je ervan weerhouden actie te ondernemen en te veranderen. Belemmerende overtuigingen belemmeren je eigen ontwikkeling omdat je oude vastgeroeste ideeën hebt over “hoe de dingen nou eenmaal zijn”. Een voorbeeld van een belemmerende overtuiging:”ik ben nou eenmaal niet goed in verkopen omdat ik verlegen ben”. Door zo’n belemmerende overtuiging bespreekbaar te maken, kun je vaak de weerstand wegnemen. “Vertel eens, waarom denk je dat je niet kunt verkopen als je verlegen bent? Is deze aanname wel waar? Hoe zou je er mee om kunnen gaan dat het in je voordeel werkt?” De hier-en-nu interventie Concreet gedrag bespreken, zoals de deelnemers van een groepsbijeenkomst nu laten zien. Praten over het hier-en-nu gedrag is concreet en actueel. Je kunt zien of dat wat een deelnemer zegt overeenkomt met hoe hij zich gedraagt. Een deelnemer die zegt dat hij punctueel is, maar op de groepsbijeenkomst te laat komt, nodigt uit tot een hier-en-nu interventie. 43 Hiertegen over staat de toen-en-daar interventie: “je hebt toen gezegd dat.....”. “Nee dat heb ik niet gezegd”. Het gevaar bestaat dat we “oude koeien uit sloot halen” en dat de discussie een welles-nietes spelletje wordt. Wij-gevoel interventie Uit onderzoek blijkt dat het benadrukken van de groep en de hechtheid ervan, al leidt tot een verhoogde cohesie. “Wij hebben dat als team toch maar mooi even geflikt”. Of: “We hebben klachten gekregen van onze klant. Hoe gaan wij dat als team oplossen?” De "Roos van Leary" …..actie is reactie Ook aan de orde geweest in 2.5, maar belangrijk om te herhalen, is goed om in je persoonlijke systeem te hebben als begeleider, zodat je er niet meer over na hoeft te denken.. Leary heeft in 1957 een model ontworpen waarmee relaties tussen mensen in kaart gebracht kunnen worden: de zogenaamde "Roos van Leary". Dit model kan behulpzaam zijn voor het verkrijgen van meer zicht op het betrekkingsniveau. Uit veel onderzoeken in de sociale wetenschappen naar menselijke relaties komen telkens twee hoofddimensies naar voren: 1. een dimensie rond controle, invloed en dominantie; 2. een dimensie rond intimiteit en affectie. Dat wil zeggen, wanneer mensen met elkaar omgaan, speelt er enerzijds steeds iets van macht en invloed of het ontbreken daarvan en anderzijds iets van persoonlijke afstand of nabijheid. 44 De eerste dimensie betreft de mate waarin mensen invloed op elkaar uitoefenen. Aan het ene uiterste van deze dimensie vinden we "veel invloed" (macht, overheersing, dominantie en dergelijke), aan het andere uiterste "weinig invloed" (volgzaamheid, onderwerping en dergelijke). De invloedsverdeling tussen gesprekspartners kan dan ook verschillende vormen aannemen. Wanneer de invloedsverdeling gelijk is, spreken we van een symmetrische relatie. Wanneer ze ongelijk is van een complementaire relatie. De tweede dimensie betreft de vraag naar hoe persoonlijk of afstandelijk de betrokkenen met elkaar omgaan. Op deze dimensie gaat het meer om vragen van samenwerking of tegenwerking, sympathie of antipathie, affectie of afwijzing en alle varianten hiertussen. Aan het ene uiterste van de samenwerkingskant plaatsen we coöperatieve gedragingen als ondersteunen, helpen en assisteren; aan het andere uiterste allerlei gedragingen die juist afstand scheppen en tegenwerking impliceren. Gaat de eerstgenoemde dimensie over de thematiek "boven of onder", de tweede dimensie gaat over "dichtbij of veraf" ofwel "samen of tegen". Leary heeft zijn model gebaseerd op deze twee dimensies: de "boven-onder" dimensie tekent hij verticaal, de "tegen-samen" dimensie horizontaal. (Zie figuur a). Met dit model kunnen we symmetrische en complementaire interacties beter aangeven. In principe zijn heel wat symmetrische en complementaire interacties denkbaar. Telkens wanneer gedrag uit een bepaalde sector, zeg leidend gedrag of agressief gedrag, beantwoord wordt met gelijksoortig gedrag, dus met eveneens leidend of agressief gedrag, is dit een symmetrische interactie. Telkens wanneer gedrag uit een bepaalde sector, bijvoorbeeld weer leidend of agressief gedrag, beantwoord wordt met gedrag uit de tegenoverliggende sector in de andere cirkelhelft, dus met afhankelijk of met opstandig gedrag, is dit een complementaire interactie. Volgens Leary gelden twee belangrijke hoofdregels: - Symmetrie-principe: samen-gedrag lokt samen-gedrag uit en tegen-gedrag lokt tegen-gedrag uit. - Complementariteit: boven-gedrag roept onder-gedrag op en onder-gedrag roept boven-gedrag op. Ofwel, in bovenstaande schematische weegave: - aanvallen lokt verdedigen uit, en omgekeerd - leiden lokt volgen uit, en omgekeerd Dus: Uit onderzoek is gebleken dat de volgende complementaire patronen veruit het meest voorkomen in groepen: - leidend-afhankelijk, en omgekeerd: afhankelijk-leidend; - helpend-meewerkend, en omgekeerd: meewerkend-helpend; - competitief-agressief, en omgekeerd: agressief-competitief. Wat betreft symmetrie komen de volgende patronen in groepen het meest voor: - meewerkend-meewerkend ("samen"-"samen"); - afhankelijk-afhankelijk ("samen"-"samen"); - agressief-agressief ("tegen"-"tegen"); - competitief-competitief ("tegen"-"tegen"). Met andere woorden: "samen"-gedrag van de één wordt meestal beantwoord met "samen"-gedrag van de ander. "Tegen"-gedrag van de één roept meestal nieuw "tegen"gedrag op. Het model gebruiken Als je het gedrag van iemand anders wilt beïnvloeden, of als je een vastgelopen patroon wilt doorbreken, begin je met het vaststellen van het typerende gedrag van de ander. 45 Waar ligt dat gedrag in het kompas? Stel je zelf dan de vraag wàt er volgens jou moet veranderen. Waar zit de ander in de Roos, en waar wil je hem naartoe bewegen? Afhankelijk van het antwoord op die vraag kies je een vorm van gedrag die horizontaal of verticaal tegenover het gewenste gedrag van je partner ligt. Gedrag dat horizontaal tegenover elkaar ligt, roept elkaar op en lokt elkaar uit. Gedrag dat verticaal tegenover elkaar ligt versterkt elkaar. Gedragsvarianten herkennen Om zo duidelijk mogelijk vast te stellen waar de ander zit in de Roos, maar ook om te onderzoeken waar je zelf zit, kun je de volgende richtlijnen gebruiken: 1. De sector Boven-Samen (BS). –Leiden- ‘zo laten we nu beginnen’ zelfdefinitie: ik ben sterker, beter dan jij; Ik overzie "het" definitie van de ander: jij bent zwak en hulpbehoevend relatiedefinitie: jij moet naar mij luisteren 2. De sector Boven-Tegen (BT). -competitief- ‘ik weet iets beters, laten we stemmen’ zelfdefinitie: ik ben beter dan wie ook, ik vertrouw alleen op mezelf definitie van de ander: jij bent vijandig en zwak relatiedefinitie: kijk naar mij en voel je minderwaardig 3. De sector Tegen-Boven (TB). -snieren- ‘sjonge, helemaal zelf bedacht , goed hoor’ zelfdefinitie: ik ben kwaad, bedreigend definitie van de ander: jij bent vijandig en machteloos relatiedefinitie: wees bang voor mij 4. De sector Tegen-Onder (TO). -sputteren- ‘ik zie dat niet zitten, lukt toch niet’ zelfdefinitie: ik ben anders dan anderen, ik heb niemand nodig definitie van de ander: jij bent onbetrouwbaar, jij mag mij niet relatiedefinitie: verwerp me, haat me maar 5. De sector Onder-Tegen (OT). -mokken- ‘nou als jullie dat denken, het zal mijn tijd wel duren’ zelfdefinitie: ik doe alles verkeerd, het is mijn eigen schuld definitie van de ander: jij bent bedreigend relatiedefinitie bemoei je maar niet met mij 6. De sector Onder-Samen (OS). -meegaand- ‘als je vindt dat ik iets kan doen, zeg het maar’ zelfdefinitie: ik ben zwak en gewillig, ik heb hulp nodig definitie van de ander: jij bent steviger dan ik relatiedefinitie: jij moet mij helpen en leiding geven 7. De sector Samen-Onder (SO). –inleven- ‘jij zit te popelen he?’ zelfdefinitie: ik ben vriendelijk, aardig en meegaand definitie van de ander: jij bent ook vriendelijk en aardig relatiedefinitie: zeg maar wat je wilt; ik ben tot alles bereid 8. De sector Samen-Boven (SB). –actief helpend- ‘dat is goed ik zal alvast dit en dit gaan doen.’ 46 zelfdefinitie: ik ben evenwichtig, betrouwbaar en sympathiek definitie van de ander: jij bent ook evenwichtig en sympathiek relatiedefinitie: wij mogen elkaar graag Binnen elke sector kan er een verschil in kracht/sterkte worden aangegeven. Geef als docent voorbeelden hoe je met deze Roos kan werken. www.testjegedrag.nl/tjg/zelftest/zelftest.htm Omgaan met agressie Agressie is een veel voorkomend gedragsprobleem. Tips die helpen bij het benaderen van cliënten met agressief gedrag: - Probeer de reden te achterhalen. - Bouw kennis op over de cliënt. - Vertaal het agressieve gedrag naar een hulpvraag; bv een woede aanval als gevolg van niet gehoord worden. - Stem je aanpak af op het gedrag; confronteren of uit de weggaan afhankelijk van de situatie. Zie ook Roos van Leary. - Benader gedrag methodisch; analyseren, handelen, reflecteren. - Maak een signaleringsplan voor cliënten die regelmatig agressief gedrag vertonen; het bevorderd consequent handelen in een team. - Wees congruent: wat je aan de binnenkant voelt moet aan de buitenkant zichtbaar zijn (echt overkomen). - Meld agressief gedrag dmv een incidentformulier (pag.139 GZ). 47 WEEK 7 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Samenwerken met andere cliënten Omschrijving: Stimuleren van cliënten om samen te werken met andere cliënten; groepsdynamica. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema 5.4 MZ Gehandicaptenzorg SAW 4 Thema Groepsprocessen Er zijn groepen in allerlei soorten en maten. In werkproces 2.5 is daar al uitgebreid aandacht aan besteed; sociogram, rollen in een groep, in- en outgroep, etc. Deze kennis is belangrijk voor het begrijpen van deze workshop. Met name het maken van een sociogram en het kennen van de groepsrollen, ben je beter in staat om de juiste interventies te plaatsen. We gaan hier vooral in op leefgroepen. Aspecten die belangrijk zijn bij groepsprocessen en groepsinterventies: - Vorming van waarden en normen - Cliënten begeleiden bij de omgang met anderen - Functioneren van cliënten in een groep optimaliseren - Voorwaarden voor een goed groepsklimaat creëren - Interveniëren in groepsprocessen Vorming van waarden en normen Om een groep goed te begeleiden moet je de waarden en normen van de groep kennen. Het is niet eenvoudig om die zomaar te achterhalen; sommige mensen kunnen hun waarden en normen zo opnoemen, maar meestal zijn ze zo algemeen en gewoon dat men ze niet precies weet. Uitgangspunten bij groepsbegeleiding: - (Inter)nationale normen; referentiekader, meestal vastgelegd in wetten en normen. Je hebt hier geen invloed op en je begeleiding is erop gericht om de cliënt hiermee bekend te maken. - Instellingsgebonden waarden en normen; ook deze zijn niet makkelijk te beïnvloeden al heb je meer kans dan bij de voorgaande. Het gaat er ook hier om dat je bij de cliënt bekend maakt en ze erop wijst als ze zich er niet aan houden. Hierbij kan je denken aan: vertrektijd van bezoek, stilte tijden op het terrein, etc. - Waarden en normen van de groep; bij groepen met een snel wissellende samenstelling, gelden over het algemeen de waarden en normen van de instelling. Als leefgroepen langer bij elkaar is, ontwikkelen zich eigen waarden en normen. Waarden als respect, hygiëne, gezelligheid spelen daar een groet rol. De groep speelt zelf een rol in het naleven ervan, de begeleider is sturend en ondersteunend. Een groepsregel kan bijvoorbeeld zijn dat iedereen minstens 5 minuten voor het begin van een maaltijd aanwezig moet zijn. - Persoonlijke waarden en normen; horen bij iemands eigenheid en deze beïnvloed je alleen als begeleider wanneer ze strijdig zijn met bovenstaande waarden en normen. Bij begeleiding van waarden en normen gaat het om: - Overdragen van waarden en normen - Aangeven van grenzen - Bij afwijken normgedrag: confronteren en corrigeren 48 - Cliënten leren verschillen te accepteren en bespreekbaar te maken Goede voorbeeld geven Bij hardnekkig afwijkend normgedrag methodisch te werk gaan Cliënten begeleiden bij de omgang met anderen Het eerste stukje is aan de orde geweest in werkproces 1.2, daarbij is het schema op pag. 184 gebruikt. Actie en reactie: Er is altijd een prikkel/aanleiding/stimulus voor gedrag. En de reactie die volgt op de prikkel wat daarop volgt heet dan de respons. Ook niet reageren is ook een respons. De prikkel kan uit jezelf komen; ergens zin in hebben of uit de omgeving; De bel gaat Een reactie kan bewust zijn; je kiest tussen 2 of meer alternatieven of onbewust zijn; er is dan geen keuze: de reactie is dan een reflex op iets wat je zenuwstelsel waarneemt (hete kachel) Zinvol Gedrag heeft een betekenis voor een individu. Mensen gedragen zich niet zomaar. Zelfs zinloos gedrag heeft een betekenis. Het is zinloos omdat anderen dat vinden; de persoon zelf kan daar heel anders over denken. Bv pesters gaan vaak anderen pesten uit compensatie. Als je de betekenis van gedrag kan achterhalen heb je de sleutel tot gedragsverandering; het is een voorwaarde. Situatiegebonden Situatie is niet hetzelfde als omgeving: Omgeving bestaat uit objectieve personen, zaken en feiten. Een situatie zegt iets over de beleving van de omgeving en de rol die iemand er in speelt. Gedrag beïnvloeden Wanneer je gedrag wilt beïnvloeden is het uitgangspunt dat je de cliënt en zijn gedrag respecteert. Ingrijpen in ongewenst gedrag heef interveniëren. Twee redenen: - deviant/ afwijkend gedrag; afwijkend van bestaande waarden en normen. - (bij)sturen in de richting van afgesproken begeleidingsdoelen. Interventie door: -Beïnvloeding van het patroon actie-reactie: - de actie bespreekbaar te maken of weg te nemen - de reactie bespreekbaar maken - cliënt confronteren met de gevolgen van zijn reactie - goede voorbeeld geven - methodisch begeleiding met doelen en een plan - oefenen in rollenspel -Beïnvloeding van de zin, de betekenis: De betekenis van gedrag komt soms voort uit onbewuste denkpatronen en is daarom moeilijk te achterhalen. En als je de betekenis eenmaal weet is het nog erg lastig er verandering in aan te brengen. -Beïnvloeding van de situatie: Om de situatie te beïnvloeden moet je eerst analyseren welke invloed deze heeft op de cliënt. Dan kan je deze proberen te veranderen. 49 Het gaat om hoe iemands kijk is op de zaak en zijn rol die hij er in speelt; houding of attitude. Dus een manier om gedrag te veranderen is iemands manier van denken over het geheel te veranderen. Deze manieren van gedragsverandering dragen bij aan de duurzaamheid van de verandering. Als we gedrag willen veranderen door te straffen, belonen of iemand in de gaten te houden, verdwijnt het effect op het moment dat we weg zijn. Het kan echter wel zo zijn dat mensen niet het gedrag vertonen dat hun houding weergeeft. Bijvoorbeeld als iemand meegetrokken wordt door de groepsnorm. Omgangsvormen Het is belangrijk cliënten bekend te maken met omgangsvormen, ze het goede voorbeeld te geven en erop te wijzen als ze het niet goed doen. Voorbeeld: - omgaan met een andere generatie; aanspreken met ‘u’, behulpzaam zijn, voor laten gaan, ouderen aanspreken met ‘meneer of mevrouw’ en niet ‘opa of oma’. - Omgang tussen man en vrouw; basis is respect voor elkaar hebben en dat men anders tegen dingen aan kan kijken. Er zijn niet veel verschillen meer in benadering sinds de emancipatie, maar voor oudere generaties gelden er nog wel vaak. Het is een kwestie van elkaar kennen en ontdekken wat de ander wenst. Sociale vaardigheden Het gaat er hier om hoe je cliënten begeleid bij het ontwikkelen van sociale vaardigheden, zodat ze contacten kunnen leggen en onderhouden met anderen. - - Anderen respecteren en accepteren; leren omgaan met dat niet iedereen hetzelfde is en denkt Assertief zijn; Samenwerken met anderen is als het jongleren met belangen en gevoelens. Als je assertief bent, heb je een goede balans gevonden om zowel aan je eigen behoeftes, belangen en gevoelens recht te doen, als aan die van een ander. Anticiperen; vooruit lopen op en herkennen van situaties en verhoudingen. Inleven in de ander waarmee je samenwerkt Omgaan met kritiek; bewust maken dat je van kritiek iets kan leren. Rekening houden met anderen; niet iedereen is hetzelfde en wil hetzelfde. Luisteren; als je goed luistert begrijp je een ander beter. Afspraken nakomen; dat maakt je betrouwbaar. Andere aspecten die ook belangrijk kunnen zijn, maar wellicht alleen op een hoger niveau bruikbaar zijn: - Netwerken; De manier om met mensen in contact te komen die iets voor jou en jij voor hen kunnen betekenen. - Overtuigen; Gelijk hebben is vaak het probleem niet. Gelijk krijgen, dát is de kunst. Hoe overtuig je de ander van je gelijk? Inhoud vermenigvuldigd met verpakking is succes! - Diversiteit hanteren; Mensen heb je in alle kleuren, vormen en maten. Omgaan met verschillen tussen groepsgenoten is soms lastig, maar wel noodzakelijk om prettig te kunnen samenwerken. Bovendien levert het je heel veel nieuwe inzichten en mensenkennis op. - Conflict hanteren; Iedereen raakt wel eens in een conflict verzeild. Dat is op zich geen probleem, maar je moet er wel mee kunnen omgaan. Voordat je het weet maak je elkaar uit voor alles wat mooi en lelijk is en is het oorspronkelijke verschil van mening of inzicht een echte ruzie geworden. Of je bewaart de zoete lieve vrede, maar kan de ander daarna nooit meer recht in de ogen kijken. Wat is wijsheid in zo´n geval? - Beïnvloeden; Beïnvloeden is een belangrijke vaardigheid als je samenwerkt. Eigenlijk willen we allemaal invloed uitoefenen als je samenwerkt, toch? Houd je 50 - hoofd en je hart erbij, want door goed naar de ander te kijken, weet je welke strategie je moet gebruiken om effectief te beïnvloeden. Omgaan met agressie; Er zijn verschillende manieren om op agressieve personen te reageren. Welke manier de beste is, is afhankelijk van wat de kwade persoon met zijn of haar agressie wil bereiken. Verbeteren van sociale vaardigheden van cliënten: - gedrag bespreekbaar maken - cliënt confronteren met de gevolgen van zijn gedrag voor zichzelf en voor anderen - zelf het goede voorbeeld geven - methodisch begeleiden met doelen en een plan - training en oefenen bv in een rollenspel (hoger niveau); een veilige omgeving is dan vereist. Functioneren van cliënten in een groep optimaliseren Groepsindeling en groepssamenstelling Een leefgroep in een instelling kan je beschouwen als een primaire groep; relatief klein en een redelijk grote maten van delen van intimiteit, vergelijkbaar met een gezinssituatie. Naast een formeel karakter heeft een dergelijke groep ook een informeel karakter; groepsleden kunnen zelf ook warden en normen hebben die niet voor de anderen gelden. Als SAW-er kan je de groep meestal niet zelf samenstellen, maar je kan er wel invloed op uitoefenden als bijvoorbeeld het karakter van bepaalde cliënten echt niet bij elkaar passen. In grotere groepen krijg je vaak te maken met subgroepen. Formele subgroepjes hebben weinig invloed op de groep, maar informele (vriendengroepjes)kunnen een stimulerende of negatieve uitwerking hebben op de grote groep. Ze kunnen bijvoorbeeld regels opleggen aan de grote groep. Groepsklimaat en groepsprocessen Kenmerken van groepscohesie (goede groepsstructuur en samenhangend geheel): - onderlinge relatie van groepsleden en eventueel ontstaan vriendschappen - wisselwerking en onderlinge samenhang tussen individuele en sociale activiteiten - een structuur waarin ieder zijn plaats/rol heeft. - Er is een normen en waarden patroon ontwikkeld en er zijn vaste gebruiken en rituelen - Groepsleden houden zich min of meer vanzelfsprekend aan ontstane regels Functie van de groepsleden: -identificeren/ ergens bij horen -onderscheiden van andere groepsleden; identiteit/ rol -leren leven met anderen/ socialisatie -leren omgaan met en gebruik maken van materialen en omgeving Voorwaarden voor goede begeleiding van een groep : - elk individu volgen en aandacht geven om zo het welbevinden en de ontwikkeling ten goed te komen - voorwaardenscheppend: stabiel, aandacht voor ruimte, inrichting, materialen, programma, groepssamenstelling - aantal deelnemers per begeleider niet te groot - houding (door de groep laten samenstellen): positief, sensitief voor cognitieve niveau, soepele omgang, respect autonomie, structureren en grenzen stellen, praten en uitleggen, ontwikkeling en ontplooiing stimuleren, interacties tussen groepsleden begeleiden 51 Versterken van de groepscohesie (samenhang): - groepsleden ruimte geven om met ideeën te komen en hun verhaal te doen - gezamenlijke activiteiten aanbieden - groepsleden eigen verantwoordelijkheden en taken geven die ze samen uitvoeren - positieve acties stimuleren en belonen - weinig aandacht voor negatief gedrag - samen activiteiten organiseren - sociaal gedrag stimuleren Groepscohesie kan verstoord raken door wisseling van begeleiding of als er veel leden weggaan of door subgroepjes die anderen buitensluiten De volgende aspecten zijn goed te gebruiken als aandachtspunten voor observatie. Groepsklimaat wordt beïnvloed door: - Omgevingsfactoren; ligging, ruimte, hygiëne, inrichting, verlichting etc. Bv. veel lawaai en slechte ventilatie zijn niet bevorderlijk voor de concentratie en de rust in een groep. - Evenwicht in de groepssamenstelling; Bij een goede groepsstructuur zijn posities, relaties, rollen van de groepsleden duidelijk en op elkaar afgestemd. De groepsstructuur geeft de veiligheid zodat ieder lid zich kan ontwikkelen. Rollen die evenwichtig aanwezig moeten zijn: o actievelingen o socialen o neutralen Teveel actieven drukt de socialen weg; teveel socialen geeft weinig dynamiek (teveel op elkaar gericht); teveel neutralen zorgt dat er geen hecht geheel is/ men kan geen beslissingen nemen. De groepsleider moet zich in het evenwicht schikken; hij neemt de rol op zich die onder vertegenwoordigd is. - Interactie tussen groepsleden; Het groepsklimaat wordt ook bepaald door de kwantiteit en kwaliteit van interactie. De kwaliteit is vooral afhankelijk van de sociale vaardigheid van de groepsleden (belangstelling, assertief, luisteren, etc.) Bij de vorming van nieuwe groepen vind het volgende proces plaats: o Positie in de groep bepalen: kennismaken, wat is mijn plek, wie zijn de anderen, wat is ieders rol, waar zijn bedreigingen, etc. o Grenzen verkennen: wat zijn de regels en kan ik ze overtreden. Hier zet de begeleider meestal strek de hekjes neer om ze later wat los te laten. o Evenwicht: iedereen weet zijn plek en er ontstaan zekerheiden. Groepsnormen worden belangrijk. o Ontplooiing: zekerheden en gevoel van veiligheid is toegenomen en men kan nu aan doelen werken. - Houding van de begeleider; groepen functioneren het beste als ze zelf initiatieven kunnen nemen en problemen op kunnen lossen. Een begeleider moet een goede balans vinden: bij teveel leiden wordt de groep passief en heeft geen binding met de prestatie. Bij te weinig leiding kan een groep stuurloos worden. - Ongewenste situaties; een probleem dat in de groep zich afspeelt ook als groepsprobleem te benaderen. Je concentreert je op de hele groep. Dan bereik je dat de dader feedback van de hele groep krijgt, het slachtoffer de steun van alle groepsleden, men de bezwaren van ongewenst gedrag leert zien. 52 Voorwaarden voor een goed groepsklimaat creëren Controle van factoren die het groepsklimaat beïnvloeden - gunstige omgevingsfactoren - evenwicht in de groepssamenstelling - interactie tussen groepsleden stimuleren - bewust van je eigen houding als begeleider - ongewenste situaties voorkomen of oplossen Individuele aandacht aan groepsleden Door individuele aandacht voelen groepsleden zich ondersteun en veilig. Het draagt bij aan de persoonlijke vorming en ontplooiing en de ontwikkeling van de eigen identiteit tov anderen. Zorg daarbij voor een evenwichtige verdeling van de aandacht (is niet altijd makkelijk) Gelijkwaardige participatie van groepsleden bevorderen Soms moeten dominante leden geremd worden en passieve leden meer gestimuleerd. Het is belangrijk dat de leden er bewust van zijn en er mee leren omgaan: aanleren sociale vaardigheden. Onderlinge betrokkenheid stimuleren Dit begint bij jezelf als begeleider: voorbeeld functie. Verder stimuleren door: - inlevingsvermogen van groepsleden aaspreken - oprechte belangstelling en respect laten tonen - leren luiseter en positieve feedback laten geven - groepsgesprekken houden Interveniëren in groepsprocessen Invloeden op het groepsproces Hier kan een onderscheid gemaakt worden is individuele groepsleden en invloedrijke gebeurtenissen. -Individuele groepsleden: In elke groep zitten leden die een beetje buiten de boot vallen; stiller, passiever, domineren etc. Sommige hebben pos. en sommigen neg. Invloed op het groepsproces. Vaak valt dit op is een sociogram. Bedenk dan als begeleider wat je opvalt en je wilt bereiken. Het probleem aanpakken (Zie ook methodisch werken): -Wat is het eigenlijke probleem: - methodisch (goede manier om aansluiting te krijgen in een groep) – relatieprobleem (overheersen) – materieel (verkeerde materialen, ruimte) – fysiek of mentale beperking -Van wie is het probleem: -groep – persoon – leiding – ouders -Wanneer is het opgelost -Hoe kan je aan het probleem werken;wie en wat heb je nodig -Wat wordt je werkwijze -Evalueer -Invloedrijke gebeurtenissen Als je er rekening mee houdt dat er vervelende dingen kunnen gebeuren in een groepsproces, kan je er op voorbereiden. Ruzie maken Dit is een uit de hand gelopen vorm van communicatie 53 Het heeft invloed op de veiligheid in een groep, dus moet tijdig aangepakt worden. Men voelt zich in zijn gedrag minder vrij. Het heeft ook een functie: verkennen van grenzen, spelen met macht, conflicten oplossen, zichzelf verdedigen, gevoelens uiten, aandacht vragen. Leren oplossen van conflicten is belangrijk voor de ontwikkeling. Dus eerst zelf laten kijken of men eruit komt. Lukt dat niet dan moet je het begeleiden en is het belangrijk dat je de reden van de ruzie weet. Laat groepsleden bedenken hoe ze het probleem op kunnen lossen en wees onderhandelaar. Wijs op geduld en respect. Groepsleden die niet betrokken zijn kan je laten meedenken en napraten omdat het conflict ook invloed heeft op hen. Als iemand steeds ruzie maakt is er vaak iets anders aan de hand; probeer daar achter te komen. Pesten Wat is het verschil tussen pesten en plagen? Waardoor gaat iemand pesten? Autoritair leefmilieu, weinig interesse in een persoon, slechte verhouding met opvoeders, machtstrijd, weinig sociale controle, zichzelf belangrijk maken. Uit frustratie, onmacht, woede, of machtswellust gat men dan pesten. Of uit angst om door anderen gepest te worden. Bij de gepeste wordt het zelfbewustzijn en plezier aangetast. Wie betrekken bij de oplossing: -pester -gepeste -min of meer actieven of passieve toekijkers -opvoeders en begeleiders Voorkomen: -Sociaal gedrag als vanzelfsprekend beschouwen/ goed voorbeeld -verschillen tussen personen als waardevol zien -complimentjes bij pos. sociaal gedrag -aandacht voor waarden en normen van de groep -praten over de sociale omgang met elkaar Als er dan toch gepest wordt: -bespreek met collega’s -in de groep bespreken; grenzen stellen, sancties -spreek met de pester -de gepeste ondersteunen en weerbaarheid vergroten -meer controle op gedrag -met meelopers bespreken en alternatieven voor hun gedrag laten bedenken -ouders op de hoogte brengen Pesten is een groepsgebeuren en niet alleen iets van de pesters; in feite is iedereen verantwoordelijk. Als men er goed doorheen komt, bevordert het de groepscohesie. Subgroepvorming Pestgedrag kan in stand gehouden worden als in een groep op negatieve manier subgroepen gevormd worden. Het hoeft niet negatief te zijn; mensen zoeken altijd mensen op waar ze zich prettig bij voelen. Het wordt pas negatief als de subgroep: -de grote groep gaat negeren -groepsleden buitensluiten -negatief opstelt tov andere groepsleden of de rest van de groep -zich superieur gaat voelen. 54 Om een interventie te plaatsen moet je eerst bepalen waarom je moet ingrijpen. Dit doe je door: - goed observeren - tijdig signaleren - oorzaken achterhalen - adequaat interveniëren Als groepsleider ben je hier voordurend mee bezig. Het is belangrijk dat je de juiste oorzaak achterhaalt, want een verkeerde oorzaak leidt tot een verkeerde interventie en daarmee een ongewenst resultaat. Mogelijke veranderingen: - Samenstelling van de groep; Als er teveel dezelfde rollen in een groep zitten. Dit is niet altijd mogelijk of snel toepasbaar ivm instellingsafspraken. - Situatie in de groep veranderen; als je de omgeving niet kan veranderen kan je misschien wel iets aan de situatie doen. - Je eigen rol aanpassen; pas je positie/rol aan op de situatie van de groep; bv passief of actief - Informele subgroepen beïnvloeden; werk met de eerder besproken gunstige en ongunstig effecten van subgroepjes. Bespreek regelmatig onderwerpen waarvan je weet dat er geen overeenstemming is. - Aandacht voor individuele groepsleden; plaats je groepsinterventie ook waar hij bedoelt is en geeft de veroorzaker de gepaste aandacht Oefening In groepje van 4 of 5. Ga samen terug in de herinnering naar de 1e bijeenkomst van deze groep en beschrijf de antwoorden op de volgende vragen: - Hoe gedroegen de mensen zich en hoe voelde je je toen? - Wat herkende je van het thema verkennen? - Wie maakten de eerst contacten met elkaar? - Waren er signalen van machtsvorming? Wat gebeurde daarmee? Werd het toegestaan? - Waren er fasen van respect, waardering en uiten van positieve gevoelens naar elkaar? Geef voorbeelden. - Is deze groep een autonome groep (eigen taakstructuur, invloedsverdeling, relatiepatroon). Waaraan zie je dat? - Welke fase van groepsproces speelt nu de grootste rol? (zie boven) Hoe zie je dat? Bespreek de bevindingen in de groep. 55 WEEK 8 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Plannen en organiseren Omschrijving: Het maken van een tijdsplanning, stellen van prioriteiten, materialen, situationele voorwaarden voor het uitvoeren van een activiteitenplan. Evenwichtig programma voor de cliënt. Ondersteunende theorie: MZ Volwassenenwerk SAW 4 Thema Oefenopdrachten: GZ 18 In het ondersteuningsplan staan de doelen die een cliënt wil behalen. Aan elk doel kan je activiteiten verbinden. In deze workshop leer je om volgens een plan te werken om zo effectief mogelijk naar het te behalen doel te werken. Wanneer je een activiteit gaat plannen is het belangrijk niet zomaar aan de slag te gaan, maar met een structuur naar de uitvoering van de activiteit toe te werken. Hier bespreken we hoe je dat doet voor 1 cliënt en ook voor een grotere activiteit. Plannen met de planningscyclus De planningscyclus biedt houvast tijdens het plannen van projecten en activiteiten. Zoals je ziet, vindt de eigenlijke uitvoering van het project pas plaats als zesde stap. Wanneer je met een cliënt een activiteit onderneemt, dan is het raadzaam om de gehele planningscyclus te doorlopen en je verder te verdiepen in de verschillende stappen. Een deel van die cyclus is eerder al besproken in andere werkprocessen. Nu verdiepen we het proces als het gaat om het activiteitenplan voor een cliënt/cliëntengroep. Voor het maken van een goede planning, neem je de volgende stappen: 56 1. Analyseer de huidige situatie Je planning geeft je op korte termijn inzicht in wat je te doen staat, en op lange termijn helpt het je doelen beter en sneller te realiseren. Voordat je doelstellingen voor de activiteit formuleert, analyseer je eerst je kansen: je onderzoekt wat de situatie van de cliënt nu is en een cliënt al kan en gaat na wat je kunt doen om deze te verbeteren. Dit doe je bijvoorbeeld met behulp van een SWOT-analyse, waarbij je nagaat: Wat zijn mijn sterke punten? Wat zijn mijn zwakke punten? Welke kansen doen zich voor op de markt? Welke bedreigingen dienen zich aan? SWOT-analyse (in werkproces 2.5 een beetje aan de orde geweest en iets verder uitgediept in 1.2) Waar sta je en waar wil je naartoe? Van tijd tot tijd denk je samen met de cliënt na over toekomstmogelijkheden. Een handig hulpmiddel om de situatie nu in kaart te brengen, is de SWOT-analyse. Hierbij benoem je de belangrijkste sterke en zwakke punten, samen met de belangrijkste kansen en bedreigingen. SWOT staat voor Strenghts, Weaknesses, Opportunities en Threats. Met het volgen van onderstaande stappen kom je tot een goede SWOT-analyse. Stap 1: Bedenk waarom jij inzicht wilt krijgen in je sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen. Ik maak een SWOT analyse met als doel….. Stap 2: Wat zijn de sterke punten van de cliënt? Je kunt hierbij denken aan persoonlijke eigenschappen die je goed van pas komen, vaardigheden, opgedane kennis en werk- of andere ervaringen. Wees eerlijk en kritisch bij het formuleren van je sterkten: probeer de sterke punten vanuit het oogpunt van de cliënt te zien. Mijn (cliënt) sterke kanten zijn (noem minimaal drie sterke punten) Stap 3: Wat zijn jouw (cliënt) zwakke punten? Hierbij geldt het tegenovergestelde van stap 2: welke eigenschappen komen slecht van pas, welke vaardigheden mis je, welke kennis en ervaring ontbreken om een taak te verrichten? Mijn(cliënt) minder sterke kanten zijn (noem minimaal drie zwakke punten). Stap 4: Welke kansen heb je(cliënt)? Welke ontwikkelingen zijn er gaande in jouw omgeving? Je kunt hierbij denken aan activiteiten die anderen doen waarbij je zou kunnen helpen. Of mogelijkheden om iets te doen waar je goed in bent en wat nog niemand anders doet. Wat/wie ondersteunt mij in het doen van een activiteit? Ik zie de volgende kansen (noem minimaal drie kansen): Stap 5: Welke bedreigingen zijn er? Wat zorgt ervoor dat ik mijn taak niet kan verrichten? Waar moet ik rekening mee houden? Ik signaleer de volgende bedreigingen (noem minimaal drie bedreigingen): Stap 6: Het is gebruikelijk de SWOT-analyse weer te geven als een matrix met vier vakken: 57 Kansen Bedreigingen Sterkten Zwakten Maak een matrix en vul hem in met je sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen. Stap 7: Waar mogelijk leg je verbanden binnen de matrix. Geef antwoord op de volgende vragen: Welke sterke punten kun je benutten voor je kansen? Welke zwakten brengen de bedreigingen dichterbij? Welke punten daarvan kun je verbeteren of compenseren? Stap 8: Je SWOT-analyse is klaar. Ga nu terug naar de eerste stap: waarom wilde je ook alweer inzicht krijgen in je sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen? Oefening Individueel Neem een cliënt in gedachten en een activiteit die je met hem wilt doen om een doel te behalen. Maak een SWOT-analyse. Bespreek in de groep. 2. Bepaal de doelen Met het definiëren van doelstellingen scherp je de focus van je activiteitenplan aan. Zo voorkom je dat je op een zijspoor belandt. Doelstellingen worden vaak vaag en vrijblijvend geformuleerd als wensen, intenties, of goede voornemens. Met behulp van de SMART-formule kun je doelstellingen concreet maken. SMART staat voor: Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch Tijdgebonden 3. Verken de uitvoeringsmogelijkheden Het is verleidelijk om het eerste idee dat in je opkomt meteen aan te grijpen, maar denk eens langer na. Zo kom je vast op minder voor de hand liggende mogelijkheden, en verrassende en leuke activiteiten om te doen oplossingen. 58 4. Maak een gedetailleerd plan De gekozen werkwijze ga je zo gedetailleerd mogelijk uitwerken in een planning. Je begint met prioriteiten stellen. Dit kun je doen aan de hand van twee vragen: Zijn de werkzaamheden/activiteiten belangrijk of niet? Zijn de werkzaamheden/activiteiten dringend of niet? Dringend Niet dringend Belangrijk Ongestoord aan werken Direct doen Weinig tijd aan besteden Later doen Niet belangrijk Tijd voor reserveren Of Ander laten doen, doorgeven Tussendoor doen Of Niemand laten doen Vervolgens werk je (liefst met de cliënt) de meest efficiënte en effectieve manier uit om de doelen die je geformuleerd hebt te halen. Je analyseert wat de stappen moeten zijn om tot het doel te komen en schat de tijd in die voor elke stap nodig is. Deze stap resulteert in een plan van aanpak of een actieplan met activiteitenlijst. Daarin staat minimaal wat de cliënt gaat doen, wanneer en hoe. Heb je moeite met het inschatten van tijd? Het nauwkeurig registreren van de tijd die je aan verschillende taken besteedt, helpt je in de toekomst een goede tijdschatting te maken. Een andere manier om prioriteiten te stellen is met het Moscow-principe. Moscow staat voor: Must have Should have Could have Want to have but won't have this time M-eisen moeten worden gerealiseerd en krijgen de hoogste prioriteit. S-eisen moeten ook worden gerealiseerd, maar er is eventueel een andere mogelijkheid. C-eisen worden alleen gerealiseerd als er voldoende tijd is. Deze kunnen ook vervallen. De W-eisen tenslotte zijn heel belangrijk, maar horen kennelijk niet bij de doelstellingen van het project. Deze vervallen dus. 5. Evalueer het plan Zoals je in de planningscyclus ziet, staat er bij de evaluatie van het plan ook een pijl terug naar boven. Als het hele plan uitgewerkt is, moet je er nog een keer stilstaan of het de moeite waard is en zal opleveren wat je wilde. Als dat niet zo is, ga je een stap terug in de cyclus. Oefening Individueel Neem een activiteit die jij moet doen in je hoofd. Doorloop de beschreven vijf stappen van de planningscyclus en maak een goede planning voor jezelf, op basis van jouw doelen, mogelijkheden, prioriteiten en besteedbare tijd. 59 Bespreek in de groep. Bepaal de taken bij het doen van een grotere (groeps)activiteit Stel dat je een activiteit moet doen voor een woongroep. Zo'n project kun je alleen plannen als je het in stukken hakt. De makkelijkste manier om dat te doen is om het geheel als een product te zien dat je opknipt in kleine tussenproducten. Voor elke tussenproduct stel je een tussendoel. Voor elk tussendoel beschrijf je taken die gedaan moeten worden om dit te halen. Al die tussenproducten samen vormt je eindproduct: de activiteit. Mensen die een speelfilm maken, nemen bijvoorbeeld een script, een castinglijst, een locatieoverzicht, een montageschema en nog zo wat tussenproducten op in hun planning. Dit ophakken noem je het maken van een Work Breakdown Structure (WBS). Je begint met het einddoel dat je moet bereiken: Een dagje uit naar de Efteling met de woongroep van 12 cliënten en 5 medewerkers. Hieruit maak je een aantal subdoelen. Deze subdoelen kun je soms ook weer onderverdelen. Als een tussendoel door meer dan één persoon bereikt moet worden, is het sowieso handig om hun opdrachten in subtaken te verdelen. Want wat je straks weer nodig hebt in je actieplan is een overzicht van Wie, Wat, Wanneer klaar moet hebben. Een WBS heeft een hiërarchische structuur (boomstructuur) van doelen, tussendoelen, taken, subtaken enzovoorts (zo diep als je wilt). Die structuur kun je tekstueel weergeven in een grafisch diagram. Bijvoorbeeld als je een cursus wilt gaan geven: Bij elk tussendoel dat je opschrijft bedenk je of je dit nog verder kunt ophakken. Zo rafel je je hele project uit. Wat op de onderste laag van je bouwwerk staat, is wat je het eerste moet bereiken. 60 Om je actieplan te kunnen schrijven moet je nu nog vijf stappen zetten: 1. 2. 3. 4. 5. doelen vertalen in taken mijlpalen bepalen taken analyseren op uitvoering tegelijk of na elkaar data aan doelen hangen taken aan mensen toekennen 1. Doelen vertalen in taken Een doel vertaal je vaak heel makkelijk in een taak. Een taak ziet er altijd zo uit: werkwoord + ding + precisering. Denk eraan dat je er altijd echt een werkwoord van maakt dat een concreet zichtbaar ding oplevert en niet iets vaags. Vaak moet je immers taken aan collega's uitbesteden en zij moeten precies weten wat ze moeten gaan doen en met welk resultaat jij hen terug wilt zien. Dus bv.: Bestellen van een busje op die-en-die datum voor 17 personen met een chauffeur. 2. Mijlpalen bepalen In een project zitten altijd beslismomenten. Je verzamelt informatie, bijvoorbeeld over de kosten. Als je zelf die bevoegdheid niet hebt, moet je degene die moet beslissen een duidelijk voorstel kunnen doen met de alternatieven en de voor- en nadelen. Watis er mogelijk en wat mag dat kosten? Zo'n beslismoment op basis van een tussenproduct, noem je een mijlpaal. Ook als je niet afhankelijk bent van beslissingen van anderen in de uitvoering van je activiteit moet je toch voor jezelf mijlpalen inbouwen. Zie dit als een soort denkpauzes waarin je stil staat bij alles wat je gedaan hebt, controleert of alles nog aan de gestelde eisen voldoet, je de planning van de volgende taken nog kan halen, of dat je iets moet bijstellen aan je Plan van Aanpak. 3. Taken analyseren op uitvoering tegelijk of na elkaar Als je een gedetailleerde planning maakt, moet je weten welke taken tegelijk uitgevoerd kunnen worden en welke taken op elkaar moeten wachten. Als je zo’n WBS (zie boven) hebt gemaakt, heb je een piramide met een aantal routes naar de top naast elkaar. Je hebt in het bovenstaande voorbeeld de route met de praktische organisatie (locatie, groepsindeling, uitnodigingen) en de route die tot het cursusdraaiboek leidt, en de route voor het cursusmateriaal. De taken binnen zo'n route zijn onderling van elkaar afhankelijk. Je kunt pas uitnodigingen versturen als je de locatie hebt geboekt. De taken die op de horizontale lagen van je piramide staan, kun je vaak wel tegelijk (laten) uitvoeren. Het regelen van de locatie heeft niets te maken met het zoeken van de schrijver. Maar, let op! Sommige taken zijn nodig voor meer dan één tussenproduct. Een lijst maken van de meest gebruikte functies is nodig voor het maken van het draaiboek, anders weet de docent niet welke functies hij moet behandelen, en voor het cursusmateriaal, want daar staan de oefeningen met die functies in. Dus het draaiboek moet wachten op die lijst. Ook taken die niets met elkaar te maken lijken te hebben, hebben vaak toch invloed op elkaar. Stel dat je bij het opstellen van het programma voor het draaiboek besluit dat er eerst een ochtend uitleg over de organisatie rond agendabeheer wordt gegeven, waarbij 61 nog geen computers nodig zijn. Dan heb je een locatie nodig met een gewone zaal voor de ochtend en een computerzaal voor de middag. Als je het organiseren van de locatie uitbesteedt aan een secretaresse, dan weet je dat je met haar moet overleggen. Op alle punten waar taken afhankelijk van elkaar zijn is overleg nodig! Daarom is het handig om mijlpalen in te bouwen. Dit zijn dan momenten waarop informatie uit verschillende routes naast elkaar moet worden gelegd om beslissingen te kunnen nemen. Met een zogenaamde Gantt-chart kun je de tijdafhankelijkheden tussen taken visualiseren. Je ziet in een oogopslag welke taken wanneer worden uitgevoerd, welke taken overlappen of parallel lopen en welke taken op elkaar moeten wachten. 4. Data aan taken hangen Nu komt het aller-lastigste deel van het maken van je gedetailleerde planning. Je moet per taak precies inschatten hoeveel tijd de uitvoering kost. Als je met drie mensen aan het project werkt en ze moeten op elkaars tussenproducten wachten voor ze verder kunnen, dan moet je bij elke taak harde afspraken maken over deadlines. Heb je zo'n Gantt-chart gemaakt, dan zorg je ervoor dat alle medewerkers deze hebben en dus ook elkaars planning kennen. Maak daarmee duidelijk dat het halen van de eindplanning een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. 5. Taken aan mensen toekennen Sommige mensen doen het liefst alles alleen, dan heb je alles in de hand. Natuurlijk zitten daar nadelen aan. Het kan eenzaam zijn, je moet ook alles zelf doen en er is niemand die zoveel van je project weet als jij. Het erover hebben, wordt dan ingewikkeld. Bovendien kun je vaak niet alles. Je legt de taken neer bij de mensen die: Capaciteiten en kennis hebben voor de taak Tijd kunnen/mogen vrij maken voor de taak Bevoegd zijn om de taak zelfstandig uit te voeren Als je een WBS gemaakt hebt waarin je ook kwaliteitseisen aan de taken hebt gekoppeld, dan krijg je een goed beeld van de mensen die je nodig hebt voor de uitvoering daarvan. Dan wordt het tijd mensen te gaan werven. Tijdsplanning Het is heel belangrijk dat je per taak een goede inschatting maakt van de benodigde tijd. Je hangt er tenslotte je deadlines aan op en anderen moeten erop kunnen vertrouwen 62 dat je je deadlines haalt. Bovendien wordt op basis van de benodigde tijd bepaalt wat de vergoeding en winstmarge is van het project. Meestal onderschatten mensen de tijd die ze nodig hebben. Vooral al ze nog geen of weinig ervaring hebben met de activiteiten of taken. Ze vergeten rekening te houden met onverwachte gebeurtenissen of ongepland werk met hoge prioriteit. Of ze onderschatten de complexiteit van het werk: 'dat doe ik wel even...' Als je tijd onderschat kun je een stuk geloofwaardigheid verliezen. Je mist deadlines, en misschien nog wel erger - je zet jezelf en anderen onder onnodige stress en werkdruk. Wat is een goede strategie op een tijdinschatting te maken? 1. Zorg voor helderheid. Je moet precies begrijpen wat je moet bereiken. Dus je bekijkt het plan totdat er geen onduidelijkheden meer zijn. 2. Analyseer je werk per taak. Probeer je zo precies mogelijk voor te stellen dat je die taak gaat uitvoeren. Wat moet je allemaal doen? Maak een lijst met alle taken die je tot in het kleinste detail uitwerkt. 3. Maak een inschatting van de tijd die je nodig hebt per taak op je lijst om die taak uit te voeren. Probeer je voor te stellen dat je dat werk echt gaat doen. Hoe lang ben je daar mee bezig? 4. Hou rekening met extra tijd voor extra werk en factoren die de tijdsduur kunnen verdubbelen of meer dan verdubbelen. Extra werk bestaat bijvoorbeeld uit werk dat je moet doen om je werk te organiseren en te administreren (besprekingen, voortgangrapportages, kwaliteitsbewaking, enzovoort). Factoren die de tijdsduur kunnen verlengen: andere zeer dringende taken die op je pad komen en meer prioriteit hebben ongelukjes en spoedgevallen interne vergaderingen vakantie en ziekte bij onmisbare medewerkers materiaalpech enz. 63 Activiteitenlijst In een activiteitenlijst zet je overzichtelijk onder elkaar wie wat doet. Hoe concreter je de taken vertaalt in acties en stappen, hoe groter de kans dat alles ook echt gebeurt. Stappen / acties Wie? Uitvoering / verantwoordelijk Start Klaar Kosten / uren Spullen Denk ook aan materiële zaken. Het zijn vaak kleine extra dingen die je nodig hebt, maar vervelend als je erop moet wachten. Vraag dit soort spullen dus ook tijdig aan of koop ze zelf van jouw budget. Neem het als taak op in je plan van aanpak of actieplan. Als mensen begrijpen waarom het voor jou belangrijk is, kun je er op rekenen dat je het ook krijgt. Wees niet zo arrogant om te denken, 'daar hebben ze toch niets mee te maken'. Mensen willen (meestal) juist graag bij je werk betrokken zijn. 64 WEEK 9 THEORIE WORKSHOP Wp 1.3 Workshop titel: Uitvoeringsaspecten van activiteiten. Omschrijving: Activiteiten analyseren en aanpassen. Veilig werken en activiteiten uitvoeren. Ondersteunende theorie: Begeleiden 4 SPW WZ 404; Hoofdstuk 6 In de vorige workshop is al besproken hoe je bij het plannen van een grotere activiteit tussen of subdoelen maakt. Hier kijken we naar wat dit voor een activiteit voor een cliënt betekent. Analyseren en aanpassen van activiteiten Vrijwel alle activiteiten kun je analyseren en verdelen in taken of handelingen. Dit is nodig voor: - planning: de activiteit verspreiden over een langere periode. - Aanpassing: de activiteit of de middelen aanpassen aan de mogelijkheden van de cliënt. Uitleg voorbeeld pannenkoeken bakken: Je gaat met de groep pannenkoeken bakken, dwz je begeleidt de cliënt bij het uitvoeren hiervan. Uitgangspunt is dat de cliënten alles zelf doen en dat jij, waar nodig, instructies geeft en begeleidt. Doel vaststellen: - zinvolle tijdsbesteding - cliënten leren zelfredzaam te zijn Analyseren van de activiteit Activiteit is het overkoepelende begrip. Iedere activiteit kan je opdelen in handelingen en deelhandelingen. Niet alle zijn op te delen in taken, maar pannenkoeken bakken wel. De activiteit kun je opsplitsen in: - taken: een verzamelingbij elkaar horende handelingen die één geheel vormen en hetzelfde doel hebben. o boodschappen doen o pannenkoeken bakken o tafel dekken o tafel en keuken opruimen en de afwas doen - handelingen: een handeling is een kleiner samenhangend onderdeel van een activiteit of taak. Een handeling moet erop gericht zijn om het doel van de taak te behalen: o voorbereiding: beslag maken o de pannenkoeken bakken - deelhandelingen: Veel handelingen kun je opsplitsen in deelhandelingen; een aantal samenhangende doelgerichte deelhandelingen leidt tot een taak of activiteit: o het beslag gedoceerd in de koekenpan doen o de pannenkoek op de helft van de baktijd keren - (eventueel) bewegingen: veel deelhandelingen kun je verder opsplitsen in bewegingen; soms kan een cliënt alle deelhandelingen uitvoeren behalve 1 bepaalde beweging. o De pannenkoek keren 65 Aan de hand van een dergelijke analyse kun je beoordelen of een activiteit geschikt is voor de doelgroep. Als je in dit geval alleen maar cliënten hebt die kunnen tafeldekken, dan heeft het geen zin deze activiteit te doen. Als hij wel geschikt is, volg je de volgende stappen: - taken onderling verdelen - plannen: datumkiezen, bepalen wie wat wanneer doet en welke hulpmiddelen nodig zijn. - beoordelen wie welken instructies nodig heeft. Activiteit aanpassen Als blijkt uit de analyse van de activiteit dat deze niet geschikt is voor de doelgroep, kan je de activiteit aanpassen door een activiteit, taak, handeling of deelhandeling eenvoudiger of complexer te maken. - Eenvoudiger: o De activiteit: als pannenkoeken bakken niet haalbaar is, kies je een andere activiteit, bv een uitgebreid visbuffet. De taak bakken vervalt dan en de taak boodschappen doen wordt uitgebreider. Het doel van de activiteit blijft hetzelfde. o De taken: Je kunt de activiteit in stand houden door te kijken of je de taken eenvoudiger kunt maken door bv zelf meer te doen. Het zelf meer doen heeft als nadeel dat het doel zelfredzaamheid niet meer behaalt wordt en het doel zinvolle tijdsbesteding maar gedeeltelijk. o Handelingen: De handeling beslag maken kan je bv eenvoudiger maken door kant en klare beslagmix te kopen. o Deelhandelingen: Voor de juiste dosering kan men bv een pollepel gebruiken ipv gieten. Om een pannenkoek te keren kan men de koekenpan met deksel erop te keren zodat de pannenkoeken in de deksel ligt en hem vervolgens weer in de pan te laten glijden. - Complexer: o De activiteit: hier kan je bv de maaltijd uitgebreider maken door een zelfgemaakt voor- en/of nagerecht toe te voegen. o De taken: Je kan bijvoorbeeld allerlei ingrediënten toevoegen zoals spekjes, kaas, appels etc. o De handelingen: bv zelf beslag maken van lossen ingrediënten of met 2 koekenpannen bakken zodat de wachttijd korter wordt. o De deelhandelingen: het keren van de pannenkoek kan je laten doen door in de lucht te keren. Oefening In groepjes van 4 - Kies een doelgroep en bedenk zelf een activiteit, vergelijkbaar met het pannenkoeken bakken. - Omschrijf het doel van de activiteit. - Analyseer de activiteit en verdeel haar in taken, handelingen en deelhandelingen - Maak de activiteit, taken, handelingen en deelhandelingen eenvoudiger. - Maak de activiteit, taken, handelingen en deelhandelingen complexer Breng verslag uit aan de groep. Hulpmiddelen en materialen aanpassen Je kiest natuurlijk hulpmiddelen en materialen die afgestemd zijn op de doelgroep en de activiteit, maar soms kan het nodig zijn ze aan te passen of een extra hulpmiddel te gebruiken. Soorten aanpassingen: 66 - - Structurele: voor meer activiteiten of voor een langere tijd, Dit kan nodig zijn om de volgende redenen: o Lichamelijke handicap: allerlei lichamelijk handicaps of functieverlies kan ervoor zorgen dat een cliënt handelingen niet goed kan uitvoeren. Een ergotherapeut kan advies geven hoe je dit kan oplossen. Vaak is er slechts een eenvoudig hulpmiddel nodig, zoals een bordrand of een melkpakopener of een vlak tableau voor in bed of op een rolstoel om op te kunnen werken. o Geestelijke handicap (ook als gevolg van ouder worden): bv een eigen memoriespel maken met extra grote kaarten,of etiketten op de planken van een kast waar de inhoud vermeld staat, of picto’s o Linkshandigheid: dit is geen handicap, maar wel iets om rekening mee te houden. Zorg dat je hulpmiddelen voor linkshandigen hebt. Incidentele aanpassingen: deze hebben vooral betrekking op materialen (ipv hulpmiddelen). Je past het gebruik van het materiaal aan op de individuele cliënt; bv een cliënt die een zachtere houtsoort nodig heeft om te bewerken. Veiligheid en milieu Arbowet De Arbowet bevat bepalingen die betrekking hebben op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid. De gebouwen waarin mensen werken moeten voldoen aan de eisen die in deze wet gesteld worden. Voor kantoorruimten, maar ook voor andere ruimten geldt onder meer dat waar mensen voor langere tijd verblijven daglicht moet zijn. Ruimten die niet aan deze eis voldoen, mogen uitsluitend voor verblijf van korte duur worden gebruikt, bijvoorbeeld als vergaderruimten. Arbeidsomstandighedenwet die de werkgever verplicht om een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren, dat onder meer gericht is op het voorkomen van ziekteverzuim. Het Arbobeleid moet daarbij gebaseerd zijn op een deugdelijke en op schrift gestelde inventarisatie en evaluatie van de risico`s in het bedrijf. In de Arbowet wordt ook genoemd dat alle werkgevers zich moeten laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst. Bedrijfshulpverlening Volgens de Arbowet is elk bedrijf of instelling verplicht een bedrijfshulpdienst te hebben. Bedrijfshulpverlening is het door het bedrijf zelf georganiseerde verlenen van hulp door werknemers bij gevaarlijke situaties. Als er een situatie is die gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en gasten zorgen bedrijfshulpverleners ervoor dat letsel en schade zoveel mogelijk wordt voorkomen en beperkt. Elke werkgever is verplicht bedrijfshulpverlening te hebben. In kleine bedrijven kan een werkgever zelf de bedrijfshulpverlener zijn. Organisaties die volledig draaien op vrijwilligers hoeven geen bedrijfshulpverlening te hebben. Dit moet wel als er minstens één werknemer in dienst is. De vrijwillige brandweer en politie moeten altijd bedrijfhulpverlening organiseren. Wat moet u doen als u bedrijfshulpverlener bent? Als je bedrijfhulpverlener bent, moet je in een gevaarlijke situatie letsel en schade bij collega’s, cliënten en gasten zoveel mogelijk voorkomen en beperken. Je hebt een aantal taken: 1. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen; 2. het beperken en bestrijden van brand; 67 3. in noodsituaties werknemers en andere personen in het gebouw alarmeren en evacueren. Als u als bedrijfshulpverlener de brand of het ongeval niet (meer) aan kan, moet uw werkgever zorgen dat er hulp van buiten het bedrijf wordt ingeroepen. De brandweer of andere hulpverlenende instanties kunnen worden gealarmeerd. RI&E Het aantal bedrijfshulpverleners wordt bepaald aan de hand van de RI&E (risico inventarisatie en evaluatie) en hangt af van de grootte van het bedrijf/organisatie en de risico’s bij de werkzaamheden. Iedere organisatie die de veiligheid en gezondheid van werknemers en andere aanwezigen wil garanderen, moet daarvoor beginnen met het uitvoeren van een RI&E, want voor het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever hierin schriftelijk vast, welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich mee brengt. Een plan van aanpak, waarin is beschreven welke maatregelen zullen worden genomen om die risico's te bestrijden, maakt deel uit van de RI&E. In het plan van aanpak is tevens beschreven binnen welke termijn de maatregelen zullen worden genomen. Nadat de meeste risico's aan de hand van het plan van aanpak zijn beperkt, zullen altijd een aantal risico's overblijven. Dit worden restrisico's genoemd. Voorbeelden van restrisico's zijn brand, ongeval en alle andere risico's die van te voren niet zijn uit te sluiten. Aantallen die over het algemeen gelden (om een indruk te krijgen) is 1 bedrijfshulpverlener per 50 medewerkers. Dit geld dan per locatie. Taak van de werkgever De werkgever moet zorgen voor scholing van de BHV-er. Je moet eerste hulp kunnen verlenen, brand kunnen bestrijden en collega’s, cliënten en gasten kunnen evacueren. Je kunt ook worden opgeleid voor één van deze taken. Je moet regelmatig worden bijgeschoold om te zorgen dat de kennis en vaardigheden op peil blijven. Ook moeten er oefeningen worden georganiseerd in een instelling. Uw werkgever ervoor zorgen dat er voldoende materiaal beschikbaar is. Maatgevende factoren zijn factoren waarmee rekening gehouden moet worden bij de opzet van de bedrijfshulpverlening. - de aard, grootte en ligging van de organisatie; - de in de organisatie aanwezige gevaren (ook gevaren vanuit de omgeving) en de voor de organisatie maatgevende brandscenario's; - het aantal aanwezige werknemers en anderen (inclusief de tijdstippen waarop zij aanwezig zijn); - het aantal niet zelfredzame personen (zij die zichzelf in een noodgeval niet zelfstandig in veiligheid kunnen brengen); - de opkomsttijd van de professionele hulpverleningsdiensten; - de aanwezigheid van een infrastructuur op het gebied van arbeidsomstandigheden; - de samenwerkingsmogelijkheden met andere organisaties; - de aantoonbare aanwezige deskundigheid; - de bekendheid van werknemers en anderen met de ontruimingsprocedure. Overige aspecten van veiligheid en milieu Veiligheid Behalve een calamiteitenplan zoals hierboven moet je als begeleider ook aandacht besteden aan veiligheid bij het uitvoeren van je werk, Je moet voorkomen dat iemand gewond raakt of dat er andere schade optreed (zoals brand) - Gebruik gereedschap: o Gebruik het op het juiste moment 68 - - o Gebruik het waarvoor het bedoeld is o Instrueer de cliënt duidelijk over het gebruik en wijs op de risico’s o Met scherpe gereedschappen geld altijd: altijd van je lichaam af werken. Persoonlijke beschermingsmiddelen: Denk aan: o Gehoorbeschermers o Veiligheidsbrillen o Beschermende handschoenen o Speciaal schoeisel Brandpreventie: als je werkt met brandgevaarlijke stoffen moet altijd een brandblusser in de buurt hebben. Bij veel brandgevaarlijke vloeistoffen is de damp al brandgevaarlijk. Milieu Bij het doen van activiteiten speelt het milieu een rol: - Keuze van materialen: Gebruik materialen die niet belastend zijn voor het milieu als je ze weggooit. Gebruik geen agressievere middelen dan nodig. - Hergebruik: Veel materialen kan je hergebruiken, zoals, papier, hout, karton, melkdozen etc. zijn te gebruiken bij activiteiten. Het is ook leuk om oude gammele meubelen op te knappen samen met cliënten. - Afvalbehandeling: heb aandacht voor de manier waarop afval wordt ingezameld en maak cliënten hier ook bewust van. 69