Het gesprek, de tienduizend dingen en de

advertisement
Het gesprek,
de tienduizend dingen
en de boterbloem
Geerat J. Vermeij
.
Robbert Dijkgraaf
.
Kristofer M. Schipper
.
Frans Lanting
.
Het gesprek,
de tienduizend dingen
en de boterbloem
.
Essays over mens en natuur
.
Theunis Piersma, Sytze Pruiksma, Tsjêbbe Hettinga
.
Onder redactie van
Johan van de Gronden
Met illustraties van
en
Joep Bertrams
Monique Grooten
..
.
Het gesprek,
de tienduizenJohan van de Gronden en Monique Grooten
dingen kop weg?
en de boterbloem
4
5
W
at hebben een mariene bioloog, een
taoïstisch meester, een fotograaf, een
fysicus, een dierecoloog, een componist
en een dichter met elkaar gemeen?
Ze zijn allemaal, ergens in hun jeugd, geraakt door
de schoonheid en de kwetsbaarheid van natuur.
De auteurs van de essays in deze bundel zijn in
Nederland geboren of getogen, uitgevlogen en
elders neergestreken of teruggekeerd naar de
provincie van hun jeugd. Het zijn kosmopolieten
met wortels in de klei. Ze zijn erkende meesters
in hun vak, maar ze hebben als volwassenen iets
van het vermogen behouden om zich te verwonderen als een kind.
De natuurbeschrijvingen van Geerat Vermeij, die
al op jonge leeftijd zijn gezichtsvermogen verloor,
zijn zo beeldend en verlokkend, dat de bloemen
je toegeuren op de pagina en de insecten al gauw
zoemen in je oor. Het gesprek met de natuur dat
hij als klein jongetje aanging, voert hij nu als vooraanstaand mariene bioloog, nog steeds met de
ontwapenende nieuwsgierigheid van toen.
Achter de vermaarde sinoloog en taoïstisch
meester, Kristofer Schipper, vermoed je amper
een begeesterde tiener die in de jaren vijftig in de
ommelanden van Amsterdam eropuit trok met de
Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie nog
voor hij een Chinees karakter leerde ontcijferen.
Die eerste indrukken van de grote rijkdom aan
soorten en de verfijnde onderlinge samenhang
in kleine biotopen hielpen hem later om de kosmologie van de Tao te doorgronden, waarin één
vorm van kosmische energie alle levende en nietlevende natuur doorademt.
Voor de fotografische autodidact Frans Lanting,
speelde de estuariene natuur rond het Rotter-
dam van zijn jeugd een belangrijke vormende rol.
Hij zag getijdendynamiek plaatsmaken voor de
opmars van de petrochemische industrie. Het liet
hem nooit meer los. De Friezen Theunis Piersma,
Sytze Pruiksma en Tsjêbbe Hettinga zagen hun
platteland verwoest worden door die andere tak
van zware industrie, de intensieve landbouw.
De fysicus Robbert Dijkgraaf voert ons verder terug
in de tijd en vraagt zich af wat er door de jonge
Charles Darwin heen moet zijn gegaan toen hij,
gezeten op een fossiele boomstam hoog in het
Andesgebergte, een idee begon te krijgen van de
immense evolutionaire ouderdom van dit versteende bos.
Ergens in de jonge jaren begint, als vanzelfsprekend, een dialoog met de natuur. De vertrouwdheid van de omgeving, het gevoel ergens thuis te
horen en de verwondering over de uitbundigheid
van al die verschillende levende wezens. Vermeij
noemt de wisselwerking tussen de onderzoekende,
nieuwsgierige mens en de natuur een gesprek.
Voor hem leidt het pad van kennis en vermeerdering van inzicht in de verbluffende samenhang van
soorten en ecosystemen naar een sterker gevoel
van verbondenheid. Naarmate wij meer kennis
opdoen, begrijpen we ook meer van onze oorsprong.
6
7
hoor je nogal eens een pleidooi voor het ‘niethandelen’. Dit non-interventionisme lijkt zich
sterk af te zetten tegen het wapengekletter van
despoten en machtige bestuurders in de tijd van
de Strijdende Staten1. Zhuang Zi zou vrijwel zeker
sceptisch staan tegenover breed verordonneerde
klimaat- en milieudoelen. Een groeiende groep
onttoverde en moderne burgers zal zich daar
gemakkelijk in herkennen. Zij vestigen amper nog
hun hoop op regeringsleiders om milieuproblemen
de baas te worden.
Wij kunnen ons de stilte van een verbroken bond
niet veroorloven.
In het essay van Kristofer Schipper klinkt iets door
van de scepsis en de ironie van de oude meester,
Zhuang Zi, wiens geschriften hij voor het eerst volledig toegankelijk maakte voor een breed Nederlands publiek in een prachtige en geannoteerde
vertaling. Laten we ons zelf niks wijsmaken, lijkt
hij met Zhuang Zi te willen zeggen; ecologie en
natuurbehoud zijn zo oud als de Tao. Eenvoudige
boeren op het Chinese platteland stelden een paar
duizend jaar geleden al praktische richtlijnen op
die nu niet zouden misstaan op een informatiebord
bij de ingang van Yellowstone of Kruger National
Park. De term ‘ecologie’ is amper 150 jaar oud.
De praktijk van natuurbescherming gaat echter
duizenden jaren terug. We zouden er verstandig
aan doen om een betere aansluiting te vinden bij
een levende culturele onderstroom van motieven
en drijfveren die zo oud zijn als Methusalem.
De tienduizend dingen zijn zoals ze zijn, even
verscheiden als verbonden. Richt je liever op het
innerlijk landschap van je eigen natuur, waarin je
de verbondenheid met alles wat leeft en niet leeft
zult aantreffen. In de klassieke taoïstische teksten
Zhuang Zi was een tijdgenoot van Aristoteles.
Het is vreemd dat zijn werk in het Westen zoveel
minder bekend is. Als Aristoteles ‘bij ons’ de
eerste bioloog is, dan is Zhuang Zi wellicht de
eerste grote geleerde die zelfinkeer bepleit om de
harmonie met de tienduizend dingen niet verder
te verstoren.
Maar de twee hebben meer gemeen. Een gesprek
tussen beide wijsgeren, wandelend om de denkbeeldige zuilengalerij van een Grieks-Chinese
academie, zou al gauw tot overeenstemming
hebben geleid over de deugd van gematigdheid.
1
De Periode van de Strijdende Staten beslaat de ijzertijd van
ongeveer 475 voor onze jaartelling tot de eenwording van China
onder de Qin-dynastie in 221 voor de jaartelling.
8
9
Het juiste midden houden en de extremen mijden
behoorden in Oost en West altijd tot de kern van
een aantal praktische aanbevelingen die moeten
leiden tot een verstandig en harmonieus leven.
De gevolgen van een gebrek aan matiging laten
zich wel erg duidelijk illustreren in het afsluitende
essay van deze bundel. Daar springt de boterbloem uit de tienduizend dingen als symbool voor
de teloorgang van de bloemrijke graslanden in
agrarisch Nederland en de ontstellende achteruitgang van weidevogels als grutto en kemphaan.
Terecht vragen de auteurs zich af of deze teloorgang niet is te keren door een verstandiger
afweging van belangen. We zijn niet alleen
Europees kampioen export van land- en tuinbouwproducten, maar ook kampioen biodiversiteitsverlies in Noordwest-Europa.
Dit boekje is een geschenk. Het geschenk van een
vijftigjarige dame die voor haar verjaardag familie
en vrienden uit de hele wereld heeft uitgenodigd
op een oude oceaanstomer in Rotterdam. Jubilea,
zeker die met ronde getallen, stemmen vaak licht
weemoedig. Daarvoor is er taart en zijn er ballonnen en slingers. Of persberichten, jubileummunten en congressen. Dat alles is belangrijk en
een tikkeltje onvermijdelijk. Maar als de glazen
zijn geleegd, de power points zijn vertoond, als
de goede voornemens zijn gesmeed tot meetbare,
ambitieuze doelen, dan rest ons nog de stilte van
het eigen vertrek. De essays in deze bundel laten
zich het beste lezen onder een schemerlamp.
In de verte blaft misschien een hond. De buren
slapen. De laatste tram loopt krakend in de remise.
Hoe zit dat toch, met ons en die natuur?
10
11
Johan van de Gronden (1963) en Monique Grooten (1966)
werken allebei bij het Wereld Natuur Fonds, respectievelijk
als algemeen directeur en programmamanager voetafdruk,
klimaat en energie.
De geschiedenis
van een gesprek
Geerat J. Vermeij
G
“
aat het jou als mij... dan tovert de naam
Artis je op slag een wereld van de meest
verschillende dieren, een atmosfeer van
verre, vreemde landen en gedroomde avonturen
voor de geest.”
Toen ik deze woorden voor het eerst met mijn
jonge vingers las spraken ze mij meteen aan.
Door middel van zijn aangrijpend geschilderde
woordenbeeld riep de schrijver, a.f.j. Portielje,
een fantasiewereld vol verrassingen in het leven.
Alleen al de vreemd klinkende plaatsnamen voerden me op lange verbeeldingsreizen door wou-
12
13
weest zijn - ervoer ik de piepkleine madeliefjes
in februari, de zoete geur van dennen in de warme zon, het geruis van de wind door de populieren langs de dijk, de brandnetels tussen het gras,
en een dreigende onweersbui na een broeierige
dag als normale verschijnselen. Ze bevestigden
de normale gang van zaken. De verschillen tussen vochtig bos en droge hei, modderige sloot
en zanderig zeestrand, het voorjaar met groot
hoefblad en de herfst met gevallen kastanjes,
waren haast vanzelfsprekend. De dingen waren
zoals ze waren, en daar viel niet aan te twijfelen
of over te peinzen waarom ze bestonden of hoe
ze tot stand kwamen.
den, woestijnen en gebergten. Zo ontmoette ik
kleurrijke papegaaien op Jobi bij Nieuw-Guinea,
dravende kamelen in de Gobiwoestijn, en speelse
zeeleeuwen aan de kust van Californië. Nauwelijks kon ik me voorstellen, of zelfs hopen, dat ik
ooit echt zo zou reizen en zulke merkwaardige
dingen zou meemaken.
Een liefde voor de natuur heb ik al vanaf mijn
jongste jaren bezeten. Buiten in de polder bij
Gouda, in het bos rond Huis ter Heide of aan het
strand van Scheveningen, vond ik niet alleen alles wat mooi was - eikels, dennenkegels, geurige
bloemen en schelpen - maar ook de geruststellende orde, een gevoel van tevredenheid en voldoening dat scherp afstak tegen mijn ongelukkig
bestaan op het blindeninstituut ver van huis.
Mijn ouders en broer Arie lieten me alles voelen,
ruiken en horen wat er te vinden was en vulden
deze ervaringen aan met boekjes die ze met pen
en reglette in braille overzetten, waaronder dat
boekje over Artis.
Mijn kennismaking met de natuur verliep in het
begin zonder enig besef van vreemdheid. Voor
zover ik erover nadacht - en dat zal niet veel ge-
Pas toen ik op negenjarige leeftijd in Amerika
belandde, werd ik me bewust van de uitdaging
die de natuur voor iemand met een wetenschappelijke inslag kon wekken. Al op de eerste
avond in een afgelegen bosrijk gedeelte van
New Jersey, klonk in mijn oren het gegons van
honderden boomkrekels, die onbegrijpelijk allemaal tegelijk golven van geluid voortbrachten.
We zaten hier te midden van een heuvelachtige
wildernis vol scheldende blauwe gaaien, helder
zingende boslijsters, rupsen die met hun
14
15
duizenden in een zijden bouwsel in de bomen
leefden, en zelfs giftige slangen. In de herfst,
voordat de felkoude winter bergen sneeuw
bezorgde, lag de grond in het geheimzinnige
bos zo dik bedekt met bladeren dat het voelde
alsof we op een kussen vol veren liepen. Elke
gedachte van vertrouwde bekendheid verdween.
Mijn verbazing over de nieuwe orde werd des
te groter toen ik - een jaar later - kennismaakte
met schelpen uit Florida, die de lerares van de
vierde klas in Dover mee terugbracht van vakantie. Vergeleken met de wat grove, en toch
vingervriendelijke kokkels, scheermesjes en
strandschelpen van de Noordzee, toonden de
schelpen uit Florida een verbijsterende verscheidenheid van vormen. Al die schelpen waren
eindeloze variaties op het thema spiraal (dat ik
toen nog niet herkende). Aan de binnenzijde
waren ze glad als glas, terwijl de buitenkant was
versierd met keurig geplaatste ribben, knobbels
en zelfs stekels. Mijn verbeelding zwierf naar
de stranden waar zulke prachtige voorwerpen
te vinden waren, en ik droomde van tropische
kusten waarvan ik geheel geen voorstelling kon
hebben.
Het duurde niet lang tot dat mooie schelpen en
vreemde landschappen me wetenschappelijk
begonnen te prikkelen. Bewondering voor alles
wat fraai en verrassend was groeide uit tot een
diepe behoefte aan echte kennis, aan begrip en
verklaring van de voorwerpen, met name de
schelpen, die ik nu serieus begon te verzamelen.
Al spoedig rees de vraag hoe het contrast tussen de tropische schelpen en die van de koudere
stranden van Nederland en New Jersey kon
worden verklaard. Er ontstond in mijn dagelijks
leven een drang naar uitleg, een verband tussen
nauwkeurig waarnemen en het lezen en nadenken over allerlei onderwerpen. Arie en ik verdiepten ons in atlassen, boeken over de zee en
natuurgidsjes. Iedereen in de familie las voor en
brailleerde boeken, en Arie en mijn vader tekenden kaarten en maakten andere afbeeldingen in
reliëf.
Zo’n overgang naar een meer wetenschappelijk
perspectief is misschien onmogelijk wanneer
alles om je heen vanzelfsprekend lijkt te zijn.
Men moet van zulke bevredigende opvattingen
wakker geschud worden om de raadsels die zelfs
in het bekende schuilen te openbaren. Voor mij
16
17
evenals voor vele anderen gebeurde dit pas bij
het terechtkomen in een nieuwe en onbekende
omgeving. Charles Darwin en Alfred Russel
Wallace bereikten hun inzichten in het ontstaan
van de grote verscheidenheid aan soorten planten en dieren toen ze op reis gingen in tropische
wouden en op onbewoonde eilanden. Als ze
thuis in Engeland gebleven waren, zouden ze
wellicht nooit zijn getroffen door de in de tropen zo opvallende strijd om het leven, of door
de geografische verspreiding van soorten die
met een statisch beeld van soortenvorming niet
overeenkwam.
Het ontluiken van raadsels wordt voor de wetenschappelijke natuurliefhebber al gauw een
noodzakelijke gewoonte van denken en doen.
Men verkeert in een voortdurende staat van
nieuwsgierigheid, een honger naar kennis, een
gedreven behoefte om uit al die verscheidenheid
van feiten en indrukken een coherente eenheid
van verheldering op te bouwen. Zo’n wetenschappelijke aanpak wordt en blijft een gesprek
tussen mens en natuur: de buitenwereld biedt
telkens nieuwe inzichten en noemenswaardige verschijnselen aan, terwijl degene die daar
vatbaar voor is steeds antwoorden op nieuwe
vragen verlangt. Uiteindelijk gaat het niet alleen
om de wezens en verhoudingen in de levende
natuur en in het verre geologische verleden
beter te leren kennen, maar ook vooral om hen
te waarderen, te behouden, en te beschermen.
De gedroomde avonturen waarover Portielje zo
verleidelijk schreef, werden voor mij omgezet in
levende werkelijkheid. Familie, braille, goede
scholen en steun van een welwillende overheid
zorgden ervoor dat mijn jeugdige rondzwervingen in de natuur zich tot een uiterst bevredigende
loopbaan in de wetenschap ontwikkelden.
Onvergetelijk was mijn eerste bezoek aan het
tropisch regenwoud in Costa Rica, met zijn
weelde aan klimplanten en waar alles gonst,
geurt, groeit, en beweegt. De schelpen die ik
eens slechts als mooie abstracte voorwerpen
beschouwde, zag ik nu als onderdelen van
weekdieren met eigenschappen die aanpassingen aanduidden. Zelf kon ik deze dieren waarnemen en verzamelen op de koraalriffen van
Palau, de uitgestrekte zandstranden van Panama,
de met scherpe oesters beklede wortels van
mangroves in Madagaskar, de koude rotskusten
18
19
van Alaska en IJsland, en de schorren en keien
aan de kusten van Nieuw-Zeeland. Mijn toenemende interesse in de evolutie en de geschiedenis van het leven op aarde bracht mij naar
miocene ontsluitingen in Panama en Florida
en naar de geweldige collecties en bibliotheken
van musea in Sydney, Tokyo, San Francisco,
Washington, Londen, Parijs, en Leiden.
Deze ervaringen en het onderzoek dat daaruit
voortkwam zorgden ervoor dat ik ook anderen
van de inzichten die de natuur mij verschafte
kon inlichten door publicaties en lezingen.
Het is van algemeen belang dat dergelijke mogelijkheden ook voor toekomstige vrienden van
de natuur beschikbaar blijven. Dat vereist niet
alleen behoud van de vrije natuur en al haar
werkzaamheden in een altijd veranderende
wereld, maar ook vooral het behoeden van de
vrijheid om het natuurstelsel te bewonderen
en te ondervragen.
De band tussen ons en het rijk waaruit levende
wezens zijn ontsprongen mag niet worden
verbroken: het gesprek tussen mens en natuur
moet doorgaan.
20
21
Geerat J. Vermeij (1946) is universiteitshoogleraar mariene
biologie aan de University of California in de Verenigde Staten.
Hij specialiseerde zich in de evolutiebiologie van week- en
schelpdieren.
Het sublieme in de
wetenschap
Robbert Dijkgraaf
D
e 150e verjaardag van de publicatie van
The Origin of Species van Charles Darwin
vierde ik in zeer kleine kring.
Sarah Darwin, de achterachterkleindochter van
de wetenschapper die wellicht het beste idee aller
tijden heeft gehad, las een sfeervolle bladzijde
voor uit de Origin gezeten op een boomstam in
het zo toepasselijk genaamde Darwinbos. Dat bos
is allesbehalve groen en weelderig. Sterker nog,
er is in de verste verte geen levende natuur te
bekennen. Het bos bevindt zich midden in een
kurkdroge woestijn in het Argentijnse deel van
het Andesgebergte en bestaat uit een handvol
fossiele bomen, afkomstig uit het midden-trias,
zo’n 245 miljoen jaar oud.
22
23
Voor Darwin was de ontdekking van dit versteende woud in het voorjaar van 1835 een keerpunt in zijn denken over tijd en de geschiedenis
van het leven. Deze bomen hadden ooit in een
geheel andere omgeving en klimaat geleefd dan
waar ze zich nu bevonden. Door een speling van
het lot was een stuk oerwoud integraal versteend.
De bomen stonden nog met hun wortels in de
grond en vele van de versteende stammen staken meters hoog de lucht in. Darwin kon zo een
wandeling door het fossiele bos maken en zich
een concreet beeld vormen van een lang verdwenen wereld. Deze sublieme ervaring hielp hem
het grootste geheim van de natuur te ontsleutelen: de scheppende kracht van de evolutie die de
onvoorstelbare rijkdom van het leven op aarde
heeft gevormd en in stand houdt. Midden in de
Argentijnse woestijn staat een uiterst bescheiden
plaquette gewijd aan Carlos R. Darwin die dit
gigantische keerpunt in de wetenschap markeert.
Ook op mij maakte het bezoek aan het Darwinbos
grote indruk. Het was eigenlijk een ontmoeting
met twee historische gebeurtenissen. De eerste
vond honderden miljoenen jaren geleden plaats:
een bescheiden stukje bos uit een lang verdwe-
nen wereld wordt door een speling van de natuur
integraal geconserveerd. De tweede gebeurtenis lag veel dichterbij: een jonge wetenschapper
wordt midden in de woestijn getroffen door de
duizelingwekkende diepte van de tijd, een ervaring waar hij de halve wereld voor over heeft
moeten reizen. Dat alles in een overweldigende
omgeving.
Vergeleken bij de nietige schaal van de mens
zijn de afmetingen en de veranderingen van de
natuur onvoorstelbaar. Om het spel van geologische krachten, water, ijs en atmosfeer te kunnen
bevatten, zouden we de tijd moeten versnellen,
zodat eeuwen uren worden. Dit geldt evenzeer
voor de invloed van de mens zelf op de aarde.
De mensheid mag zich nu in het rijtje van
natuurkrachten scharen en haar effecten zijn
even verbazingwekkend als onherroepelijk.
Kun je als nietige individu, vanuit geologisch
perspectief niet meer dan een eendagsvlieg, vandaag de dag nog wel direct contact maken met
deze reuzenverschijnselen? Het antwoord op die
vraag zag ik letterlijk voor me door het beslagen raampje van een tweemotorig vliegtuigje:
het was een klein geel tentje in een onmetelijk
24
25
wit vlak. We vlogen boven een van de zeldzame
plaatsen op aarde waar de sluipende veranderingen van de planeet goed zichtbaar zijn en die
minstens zo onherbergzaam, kaal en afgelegen
is als de Argentijnse woestijnvlakte. Als gast van
het Wereld Natuur Fonds vergezelde ik samen
met andere wetenschappers de Prins van Oranje
op een missie om de verschillende aspecten van
natuurbehoud in het Arctische gebied te verkennen.
De ijskap van Groenland is, letterlijk en figuurlijk,
een van de laatste witte vlekken op de wereldkaart. Het is tegelijkertijd een van de kwetsbaarste en onbekendste gebieden. In het Noordpoolgebied worden de effecten van klimaatverandering aanzienlijk versterkt. Het tempo van het
smelten van het ijs is de afgelopen jaren ruwweg
verdubbeld, meer dan het laatste rapport van het
klimaatpanel ipcc voorspelde. Sommige gletsjers
trekken zich terug met een snelheid van zes kilometer per jaar, oftewel één meter per uur. Weinig
generaties hebben meegemaakt dat de wereld
er een complete oceaan bij kreeg, maar binnen
enkele tientallen jaren zal de Arctische Oceaan in
de zomer ijsvrij worden, met alle economische,
ecologische en juridische gevolgen van dien.
Voor een leunstoelwetenschapper als ikzelf,
wiens favoriete wapens toch potlood en papier
zijn, is de afstand van de theorie naar de werkelijkheid meestal te groot om in één stap te
overbruggen. Maar het kleine rode propellervliegtuigje dat ons van de warme conferentiezaal
naar de snijdende kou van de 2500 meter hoog
gelegen ijskap bracht, deed precies dat. Enkele
minuten na ons vertrek vlogen we in een witte
wereld, waar uiteindelijk zelfs geen horizon meer
te bekennen was. Totdat na een dik uur vliegen
in dat enorme witte niets een eenzaam tentje
opdoemde. Het vliegtuigje draaide een rondje,
landde luchtig op zijn ski’s en kwam met veel
geraas in enkele tellen tot stilstand. Daar sta je
dan, ingepakt in tien lagen kleding met dikke
laarzen in de krakende sneeuw, een zwarte stip
in een oneindig plat vlak, alsof je zelf een meetkundig figuur bent geworden. Een eindeloos grote
wereld die tegelijkertijd onvoorstelbaar klein is.
Geconfronteerd met zo veel leegte trekt je belevingswereld zich onwillekeurig samen, van het
kampement via de tent tot uiteindelijk de beslotenheid van je eigen brein.
Het is verleidelijk te denken dat in deze tijd van
hoogwaardige technologie alle wetenschappelijke
26
27
metingen aan de dikte van de ijskap gedaan kunnen worden door satellieten. Men vergeet echter
gemakkelijk dat al deze getallen alleen maar betekenis krijgen als iemand ter plekke controleert of
de conditie van ijs en sneeuw past bij de rekenmodellen. En dat vraagt veel, op zijn minst de
bereidheid een maand in een tentje in de vrieskou te willen zitten. Op die anonieme plek midden op de Groenlandse ijskap waar ons vliegtuigje
was geland, waren twee enthousiaste onderzoekers hard aan het werk. In de snoeiharde wind
groeven zij een diepe kuil in de sneeuw, sloegen
een pvc-buis in de ijswand en stelden vast hoe de
verschillende lagen zijn gevormd en veranderd.
Hoe belangrijk is de directe ervaring met de natuur
voor een wetenschapper? De reis is een veelgebruikte metafoor voor het avontuur van het onderzoek. Wetenschappers zoeken de grenzen van onze
kennis op. De spanning en opwinding waarmee
dat onderzoek gepaard gaat, zijn niet gemakkelijk
over te brengen. Alleen de onderzoeker zelf ondergaat de volle frustratie van de vele doodlopende
wegen en de directe angst voor fouten en misvattingen. De grenzen van het bekende liggen tegenwoordig ver voorbij de reikwijdte van de mens of,
even ongrijpbaar, diep binnen in de mens ver-
scholen. De avontuurlijke bestemmingen zijn de
verste sterrenstelsels of de miniatuurmechanieken
die we in een levende cel kunnen vinden. De weg
is echter niet minder lang en verraderlijk. Om de
ervaringen van die tochten met een breed publiek
te delen, vraagt een radicaal andere houding. Hiertoe kunnen we ons laten inspireren door de grote
naturalisten uit het heden en verleden.
Zo zagen de achttiende en negentiende eeuw een
wonderbaarlijke groei van de publieke belangstelling voor de wetenschap. Vanuit de binnenkamers van een handjevol geleerden betrad de
wetenschap het publieke domein. Geïnteresseerde
burgers organiseerden regelmatig lezingen waar
de nieuwste inzichten werden gedemonstreerd,
liefst met veel vonken en explosies. Naturalisten
werden op expeditie gestuurd over de hele wereld.
In musea werd getoond wat er aan natuur en cultuur te vinden was, van fossielen tot mineralen,
van instrumenten tot opgezette dieren. Dit alles
werd gevoed door de verlichtingsgedachte dat de
aanraking met de vruchten van kunst en wetenschap de burgers zou stichten en uiteindelijk tot
een betere en rechtvaardiger maatschappij zou
leiden. Daarbij stond niet alleen kennis centraal.
Er werd ook ruimte geboden aan de verwonde-
28
29
ring, de directe confrontatie met wezensvreemde
objecten en ideeën.
Met de opkomst van de grootschalige praktijk
van de moderne natuurwetenschap begon deze
romantische begeestering naar de achtergrond
te geraken. De wetenschap verdween weer uit
het publieke domein, nu niet verborgen in de
elegante salons van de edelman, maar veilig opgesloten achter de solide muren van de professionaliteit. Hoe kunnen we burgers weer deelgenoot
maken van de begeestering en de verwondering
die het onderzoek drijven?
Dit is bijzonder relevant waar het de grote problemen betreft die op dit moment de aarde bedreigen. Klimaatverandering, overbevolking, wereldwijde epidemieën, en natuurlijk het catastrofale
en onomkeerbare verlies aan biodiversiteit zullen
onze wereld ingrijpend veranderen. Om burgers
te overtuigen van de urgentie van deze vragen en
hen te betrekken bij de zoektocht naar oplossingen, is het noodzakelijk ze in contact te brengen
met de aarde. Dat kan direct of indirect, dicht bij
huis of op een verre bestemming. De sublieme
ervaring van de wetenschap kan plaatsvinden
aan de oever van een polderslootje, maar het kan
ook in een versteend bos in de Andes of op de
ijskap van Groenland. Een bladzijde Darwin voorlezen in de woestijn of een pvc-buis in een ijswand
slaan – het is onze manier om te laten zien dat we
geven om de toekomst van de aarde.
30
31
Robbert Dijkgraaf (1960) is president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en universiteitshoogleraar
mathematische fysica aan de Universiteit van Amsterdam.
Per medio 2012 is hij benoemd als directeur van het Institute
for Advanced Study in Princeton in de Verenigde Staten.
Natuur en ecologie
in het Oude China
Kristofer M. Schipper
I
n het Amsterdam van de jaren 50 was het woord
‘ecologie’ alleen nog maar bekend bij een klein
aantal specialisten. Toch kenden wij het woord
ook. ‘Wij’, dat waren de leden van een enigszins
informele club die zich bezighield met natuurstudie.1 Om lid te worden moest je 12 jaar of ouder
zijn en jonger dan 21. De contributie was meer dan
redelijk (ik geloof een kwartje per maand of zoiets).
Je had alleen enthousiasme nodig en daar hadden
we geen gebrek aan! Elk weekend, elke vakantie,
eigenlijk elk moment dat we vrij hadden, trokken
we de stad uit om alles wat er aan natuur was te
bestuderen: grassen, mossen, bloemen en bomen,
wormen, insecten, amfibieën, vogels, enzovoort.
We gingen meer af op het kleine, en ogenschijnlijk
onbelangrijke, dan op het grote en spectaculaire.
Geleidelijk aan koos ieder van ons een specialiteit
1
njn, Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie.
32
33
en werd een ‘vakman’ op een bepaald gebied: wilde
orchideeën, blauwgraslanden, russen, vliegen...
Sommigen van ons bleven gewoon ‘klunzen’, want
die moesten er ook zijn, en een paar kregen echt de
smaak te pakken en gingen biologie studeren.
Wat mijzelf betreft: ik ging sinologie studeren en dat
betekent – zoals Confucius had kunnen zeggen –
boeken lezen en niet in een moeras rondkruipen om
kikkers te observeren. Desalniettemin ontdekte ik al
gauw dat mijn jeugdige ervaring met natuurstudie
en het analyseren van veldwaarnemingen me goed
van pas kwamen bij het werken met historische en
archeologische gegevens. Vooral de kennis die ik
had vergaard tijdens mijn studie van ecosystemen
hielp me begrijpen hoe alles in de wereld met elkaar
samenhangt. Dit is namelijk ook een fundamenteel
aspect van de klassieke Chinese filosofie.
Zowel de taoïstische als ook de confucianistische
tradities erkennen deze onderlinge verbondenheid.
De Weg (Tao) is de natuur, gedefinieerd als: ‘wat
spontaan is zoals het is’ (ziran; zie Daodejing, hoofdstuk 25). De ‘tienduizend dingen’, dat wil zeggen:
alle fenomenen, zijn spontaan door de natuur
voortgebracht als een groot organisch geheel. Binnen dit denksysteem is er geen ontologisch verschil tussen mens en dier, noch tussen mens en
plant, steen, water, of wat dan ook. Alles is bezield,
omdat alle materie (en daaronder valt ook wat wij
de geest of de ziel noemen) bestaat uit dezelfde
kosmische energie (qi) en meestroomt in het eeuwige transformatieproces van de Weg.
De vroege Chinese filosofen hielden zich niet alleen bezig met kosmologische theorieën of ethische
principes, maar keken ook pragmatisch naar de
staat van de ‘tienduizend dingen’ in hun omgeving.
Reeds vele eeuwen voor het begin van onze jaartelling vonden ze reden om de schade die aan het
milieu gedaan werd te betreuren en te protesteren
tegen wat zij zagen als het verlies van de ‘oorspronkelijke natuur.’ De filosoof Mencius (Meng Zi;
372-289 v. Chr.) schrijft bijvoorbeeld:
Op de Buffelberg waren vroeger prachtige bossen.
Maar omdat de berg dicht bij een grote stad lag,
werd het woud aangevallen met bijlen en hakmessen.
Kan men zeggen dat de berg daardoor fraaier werd?
Nadat de berg een tijdje met rust was gelaten en door
regen en dauw was bevochtigd, raakte hij helemaal begroeid
met jonge scheuten en grassen. Maar toen de mensen dreven
er hun koeien en schapen op om hen daar te laten grazen.
Toen werd de berg zoals hij nu is: helemaal kaal.
Als mensen hem in deze staat zien denken ze dat er nooit
bomen op de berg groeiden. Maar ik vraag je: hoe zou dit ooit
de oorspronkelijke natuur van de berg geweest kunnen zijn! 2
2
Mengzi, hoofdstuk 6A, paragraaf 8
34
35
Mencius betreurt hier niet alleen dat de berg zijn
oorspronkelijke natuur heeft verloren, maar dat dat
ook het geval is voor de mensheid. Het gaat hier niet
om een metafoor. Voor Mencius bestond er wel
degelijk een nauw verband tussen de twee: de vernieling van de bossen was veroorzaakt omdat de
mensheid zijn eigen oorspronkelijke natuur had
verloren.
De taoïstische filosoof Zhuang Zi – een tijdgenoot
van Mencius – deelde de zienswijze van deze laatste
en gaf als voorbeeld de manier waarop mensen omgaan met paarden:
Wat paarden betreft, zolang als ze over het land trekken, grazen
en water drinken, tonen ze hun vreugde door hun nekken over
elkaar te leggen en met hun lijven tegen elkaar te schuren, en hun
wrevel door met hun achterste tegen elkaar te gaan staan en naar
elkaar te trappen. Dat is alles wat ze weten te doen. Maar worden
ze geharnast en op een rij gehouden door middel van disselbomen,
dan weten ze ineens hoe ze hun halster moeten breken, zich uit
het harnas moeten wringen, de huif van de wagen kapot moeten
slaan, het bit uit moeten spugen en de teugels stuk moeten bijten.
Daarom zeg ik: paarden ertoe brengen dat ze zich zo gaan misdragen, dat is de misdaad van de mensen. 3
Zhuang Zi en andere taoïsten vonden dat dieren het3
Zhuangzi, hoofdstuk 9. De tekst voegt hier nog toe: “zoals Bole.” Bole was
een legendarische paardentemmer.
4
Lie Zi zou een vroegere tijdgenoot van Zhuang Zi zijn geweest. Het boek
dat zijn naam draagt niet van hem, maar is samengesteld uit verschillend
bronmateriaal, waaronder veel die, zoals de hier geciteerde passage, van
dezelfde afkomst zijn als de geschriften van het boek van Zhuang Zi.
zelfde waren als mensen. Dit wordt het duidelijkst
uitgedrukt in het boek toegeschreven aan Lie Zi.4
Hier is een voorbeeld:
Waarom zou het karakter van wilde dieren anders zijn dan die
van mensen? Natuurlijk, ze hebben andere lijven dan wij en ze
maken andere geluiden. […] Maar er zijn genoeg voorbeelden die
laten zien dat, als het om verstand gaat, de natuur ze hetzelfde
heeft gemaakt als mensen. Ze willen hun leven behouden, en
daarvoor doen ze volstrekt niet onder voor de mensen.5
Wat hierboven staat, werd geschreven in de tijd dat
China nog een confederatie van staten was, en toen
de landbouw nog niet zo intensief beoefend werd.
Dieren werden getemd en vastgehouden, maar de
menselijke samenleving was nog relatief open.
Men kon migreren naar de plek die men wilde en
ook naar een ander land verhuizen wanneer het
leven daar beter leek.
[ Maar met de komst van het één geworden keizerrijk,
in 221 voor onze jaartelling, en de ontwikkeling van
de waterbouwkunde, waardoor irrigeerbare rijstvelden konden worden aangelegd, veranderde dat.
Er werd steeds meer land in cultuur gebracht.
Door het grootschalige productie- en belastingsysteem werd niet alleen het leven van dieren, maar
ook dat van mensen steeds aan banden gelegd en de
5
Liezi, hoofdstuk 2. De huidige versie van de Liezi is pas in de derde
eeuw van onze jaartelling samengesteld, maar veel geschriften, zoals
ook het hier geciteerde, dateren uit dezelfde tijd als de Zhuangzi, namelijk uit de derde eeuw voor onze jaartelling.
36
37
vrijheid ingeperkt. De overbevolkte landbouwcentra
van China werden zo een gemakkelijk doelwit voor
onderdrukking, epidemieën en invasies door rovers
en wilde stammen. Deze grimmige omstandigheden
waren er de oorzaak van dat in tweede eeuw van
onze jaartelling in het westen van China de eerste,
onofficiële volksgemeenschappen ontstonden. Het
was deze volksbeweging, die zich de Weg van de
Hemelse Meester (Tianshidao) noemde, die de eerste
duidelijke en consistente ecologische visie in de geschiedenis ontwikkelde.
In China werden bergen, rivieren, zeeën en natuurlandschappen vanouds gezien als heilige plaatsen
voor het behoud van lichamelijk en geestelijk welzijn: een soort van vrijplaatsen voor mensen als ook
voor dieren. Nu echter, door de enorme ontwikkeling
van de landbouw ten koste van de veehouderij en
met de aanleg van geïrrigeerde rijstvelden, dreigden
deze heilige plaatsen te verdwijnen. Daarom begon
de bovengenoemde taoïstische volksbeweging op de
nog overgebleven heilige bergen zogenaamde ‘plaatsen van genezing’ te stichten.
De oudste van deze beschermde gebieden, die we
tegenwoordig ‘natuurpark’ of ‘natuurgebied’ zouden
noemen, werden gecreëerd in het noorden van de
provincie Sichuan (in de regio Shu). Eerst waren er
zo’n twintig of dertig beschermde bergen, maar de
beweging breidde zich uit en na drie eeuwen waren
deze ‘plaatsen van genezing’ over het hele land verspreid en liep hun aantal in de honderden. De Weg
van de Hemelse Meester bleef een levenskrachtige
volksorganisatie tot in de elfde eeuw van onze jaartelling dat wil zeggen: het moment dat de moderne,
stedelijke en marktgerichte samenleving, waaruit de
grote economische expansie in Oost- en ZuidoostAzië is voortgekomen, zich begon te ontwikkelen.
De ‘plaatsen van genezing’ waren niet bedoeld voor
kluizenaars en anachoreten die zich uit de wereld
wilden terugtrekken. In tegendeel: het was de hele
plaatselijke bevolking die hier in normale tijden
ten minste driemaal per jaar bij elkaar kwam om
gezamenlijk retraites te houden om daarmee haar
gezondheid te bewaren en haar levenskracht te versterken. In tijdens van crisis, zoals hongersnood,
oorlog en gewelddadige onderdrukking, werden
deze heilige plaatsen toevluchtsoorden waar de
bevolking heen kon vluchten om te kunnen overleven. Men had speciale overlevingsmethoden en
diëten ontwikkeld waarmee de gemeenschap ook in
de meest extreme omstandigheden voedsel en bescherming kon vinden.
Om goed te functioneren was het behoud van de
natuurlijke omgeving een prioriteit. Daarom stelde
de Weg van de Hemelse Meester een reglement op
van 180 gedragsregels en voorschriften, dat zeer gedetailleerd vastlegde hoe de gemeenschap zich in
38
39
de beschermde berggebieden diende te gedragen. Veel
van deze regels waren gericht op de bescherming van
de natuurlijke omgeving. Hier volgt een kleine greep:[
Men zal niet:
• [ de vegetatie van] gecultiveerde of ongecultiveerde velden of
die van berg en bos afbranden;
•
•
•
•
•
•
•
•
onnodig bomen kappen;
onnodig bloemen of kruiden plukken;
giftig materiaal in meren, rivieren en de zee gooien;
onnodig putten graven en daarmee de bodem vernielen;
moerassen droogleggen;
vissen of jagen en daarbij levende wezens doden;
dieren en insecten in hun winterslaap opgraven;
o
nnodig in bomen klimmen en daarbij nesten en eieren
vernielen;
•
•
•
•
•
kooien gebruiken om vogels en [andere] dieren te vangen;
vervuilende dingen in bronnen gooien;
bronnen en vennen afsluiten;
vlakten afbranden;
z ich ontlasten op levende planten die door mensen gegeten
kunnen worden of in water dat door mensen gedronken kan
worden;
•
•
•
•
onnodig of veelvuldig baden in rivieren en meren;
giffen maken en deze opslaan;
vogels en andere dieren verstoren;
onnodig meren of poelen graven.
Wat we hier in feite zien, is een pragmatische toepassing van de oude Chinese natuurbeschouwing.
Uit de voorbeelden hierboven wordt duidelijk
dat het niet gaat om een strikte wetgeving, maar
dat de 180 regels wel vanuit een filosofisch doordachte, maar toch op een praktische manier de
bescherming van de natuurlijke omgeving willen
verzekeren. Over het algemeen vinden we geen
absolute verboden en in dit opzicht is het veelvuldig gebruik van het woord ‘onnodig’ van grote
betekenis. Dit geeft aan dat het behoud van de natuur een kwestie is van afwegen en zich aanpassen aan de omstandigheden. Alleen onachtzaam
gedrag wordt afgewezen en de mogelijkheid om
de natuurlijke bronnen aan te spreken als het echt
nodig is wordt opengehouden. Aangezien mensen
ook dieren zijn, hebben zij net als andere dieren
het recht om te leven en datgene uit de natuurlijke
rijkdom te halen wat nodig is om te overleven,
maar ook niet meer dan dat.
[ Het voornaamste idee is: ‘niet te veel’, ‘niet onnodig’ of ‘zolang het voorkomen kan worden’, en
het leidmotief is respect. De eenvoudige lieden
die deze eerste democratische gemeenschappen
stichtten onder het autocratische keizerlijke bestuur van die tijd, waren zeker geen utopistische
dromers. Het ging hen om duurzame exploitatie
40
41
van de natuurlijke rijkdommen die tot hun beschikking stonden en ze waren doordrongen van de absolute noodzaak om deze te behouden.
De tekst van de 180 regels van deze vroege boerengemeenschappen is nooit doorgedrongen tot de
officiële Chinese literatuur en met het verdwijnen
van de Weg van de Hemelse Meester is het reglement in vergetelheid geraakt. Pas onlangs is het
herontdekt tussen de bewaard gebleven teksten van
de taoïstische canon (Daozang). Dit is een enorme
verzameling van meer dan 1500 werken waarvan
de meeste nog niet door wetenschappers zijn bestudeerd. Ook naar de ecologische volksbeweging
die hieruit voortkwam, dient nog gedetailleerd onderzoek gedaan te worden. Als dat gebeurt, vinden
we in de wijsheid van het oude China wellicht nog
een overvloed aan ideeën die ook nu nog bruikbaar
zouden kunnen blijken.
Dat neemt niet weg dat we op basis van onze huidige kennis al enkele belangrijke inzichten kunnen
verwerven. Allereerst zouden we misschien ons
moeten realiseren dat reeds lang geleden mensen
hebben ingezien dat de natuurlijke omgeving beschermd moest worden en dat zij hadden ook al
op positieve wijze nagedacht over hoe dat dan wel
moest. Het feit dat deze mensen geen wetenschappers of politici waren, maar gewone boeren uit de
vlakten van Sichuan, zou ons tot bescheidenheid
kunnen inspireren. Een tweede punt dat hier natuurlijk vermeld moet worden is, dat de problemen
die zij eeuwen geleden probeerden op te lossen, nu
nog steeds bestaan. Ze zijn niet opgelost. Ze zijn er
nog steeds, alleen vele malen groter.
De historische feiten die hier naar voren zijn gebracht, mogen ons echter ook reden geven voor
nieuwe hoop. Ze bewijzen dat de noodzaak het
milieu te beschermen en te behouden geen recente
ontwikkeling is, maar al heel lang bestaat en
bovendien universeel is. Dat maakt dat we mogen
vertrouwen dat dit besef zal blijven bestaan en de
mensheid zal mobiliseren om de planeet te redden.
Een laatste gedachte: misschien dat nu, van waar
ze ook mogen zijn, de oude filosofen en hun vrienden uit de boerengemeenschappen van weleer
naar ons kijken en zeggen: “Geweldig! Misschien
gaat deze keer de hele wereld het begrijpen!”
Kristofer M. Schipper (1934), is emeritus hoogleraar Oriëntaalse
studies aan de Leidse universiteit en de Sorbonne in Parijs.
Hij is als hoogleraar verbonden aan Fuzhou universiteit en het
Zhangzhou College in China.
42
43
‘Soms moet je gewoon een
stukje doordenken’
Frans Lanting
D
e geur van de zoute Noordzee in zilte ontmoeting met de Nieuwe Waterweg.
In die omgeving werd ik groot. Ik groeide op
in Rozenburg, vlak bij Rotterdam. Toen nog een
klein gehucht met natuurgebied De Beer om de
hoek. Die duinen. Eindeloos naar vogels kijken.
Brede stranden en wuivend helmgras. Ik vond het
fantastisch en dacht dat het onverwoestbaar was.
En toch heb ik het allemaal zien verdwijnen.
Vanaf 1957 kreeg de vooruitgang hier vorm in de
aanleg van de Europoort; de uitbreiding van de
Rotterdamse haven. De zandbanken vulden zich
met schoorstenen, gehuld in een vette damp van
44
45
de petrochemische industrie. Ik verwijt niemand
iets. In het naoorlogse Nederland was er geen andere waarde dan de economische waarde. Maar
dat was mijn eerste directe ervaring met verlies
van natuur in mijn eigen omgeving.
Degelijke opleiding
Ik was graag bioloog of geograaf geworden. Maar
als de eerste in onze familie die kon gaan studeren, moest ik carrière maken. Mijn ouders deden
mij kiezen voor een ‘degelijke opleiding’: economie. Maar dan wel met een afstudeerrichting vallend onder professor Peter Nijkamp, hoogleraar
ruimtelijke economie. Hij kwantificeerde als een
van de eersten de waarde van natuur. Dat was in
het midden van de jaren zeventig heel radicaal
en nieuw.
Daarna ging ik naar de Verenigde Staten en
maakte kennis met een heel ander besef van
natuur. Ik hoorde van activisten zoals John Muir,
die eind negentiende eeuw al in het geweer
kwam tegen de nietsontziendheid waarmee pioniers – die naar Californië kwamen vanwege de
Goldrush – te werk gingen in natuurgebieden. Zijn
activisme leidde tot het uitroepen van een nationaal natuurpark zoals Yosemite en de oprichting
van de Sierra Club; nog steeds een van de grootste
natuurbeschermingsorganisaties in de Verenigde
Staten. Daar kwamen (en komen) artiesten,
wetenschappers en activisten samen op voor het
belang van natuurbehoud. Dat bestond in Nederland nog niet.
Wandelen en dan snel weer naar huis
Vanwege de grootsheid van de Amerikaanse
natuur ontstond aan de westkust een meer dynamisch natuurbesef. Dat gevoel was zo anders en
sprak me enorm aan. Het was ook zo veel groter
dan de beleving van de Nederlandse natuur waarmee ik was opgegroeid. Natuur in Nederland; het
perfecte, pastorale plaatje van Jac. P. Thijsse 1.
Natuur was iets om op zondag in te gaan wandelen. Daarna weer naar huis en dan hoorde natuur
er doordeweeks niet meer bij. Ik zie me nog in de
schoolbanken zitten, kijkend naar de schoolplaten
van natuur ‘in de sloot’. Daar moest je het mee
doen in Nederland, meer natuur zagen we niet.
1
Jac. P. Thijsse (1865-1945) was een van de grondleggers van de
Nederlandse natuurbescherming en medeoprichter van de Vereniging Natuurmonumenten. Thijsse was onderwijzer en later leraar
aan de Amsterdamse kweekschool, maar werd bekend door een
groot scala aan activiteiten ten behoeve van de veldbiologie, de
natuureducatie en de natuurbescherming.
46
47
Sommige mensen vragen mij: “Waarom maak je
van die prachtige natuurfoto’s?” Die beelden gebruik
ik om een grotere samenhang te laten zien. Ik beschouw mezelf als een verhalenverteller. Een journalist die visueel beschrijft in samenwerking met
wetenschappers en activisten. Ik vind mijn werk
niet romantisch. Het laat een realiteit zien en dat is
niet altijd een gelikt plaatje. Er zitten wel degelijk
minder mooie aspecten aan. Maar met die dynamiek vertelt een foto van natuur altijd een verhaal.
Alleen moet je soms een stukje verder doordenken.
Voor National Geographic kreeg ik de opdracht om
het begrip biodiversiteit in beeld te brengen.
Ik kwam er al heel snel achter dat dit weinig van
doen heeft met iconische soorten zoals pinguïns
of tijgers.
De rijkdom in het woord soortenrijkdom bestaat
vooral uit kleine organismen die niemand kent.
De opdracht bracht me bijvoorbeeld naar de
Noord-Atlantische kust van de Verenigde Staten
om de degenkrab te fotograferen. Dit dier is een
levend fossiel en komt al 300 miljoen jaar bij volle
maan massaal aan land. Ik werd zo gegrepen door
het tafereel dat ik me een tijdreiziger voelde.
Die foto’s hadden ook miljoenen jaren geleden
gemaakt kunnen worden.
life, A Journey Through Time
Zo werd het idee van life, A Journey Through Time
geboren. Ik ging op pad omdat ik een beeld van
de oorsprong van het leven op aarde wilde neerzetten. Natuur waarin niet alleen alles samenhangt in de tegenwoordige tijd, maar ook in het
verleden. Dat project leidde tot een multimediale
symfonie waarin ik mijn beelden combineerde
met de muziek van Philip Glass. Muziek en beelden leveren een heel sterke belevingswaarde op.
En – muziek en natuur zijn één: ritmisch, dynamisch en gelaagd. Dat concert is al vele malen
uitgevoerd om wetenschappelijke en natuurbeschermingsevenementen te ondersteunen.
De mens, in wezen maar een speldenprik in de
geschiedenis van het leven, maakt zijn opwachting pas in het zesde onderdeel van de lifesymfonie. Dan laten we menselijke voeten zien
als symbool voor de kwetsbaarheid van ons eigen
bestaan. Daarna zien we hoe de patronen in onze
eigen lichamen – foto’s die ik maakte van onze
hersens en de bloedvaten in onze handen –
overeenkomen met patronen in de natuur;
de nerven van een blad, een meanderende rivier,
het wortelstelsel van een boom.
48
49
Een krop sla
In onze korte geschiedenis als soort heeft de mens
zichzelf een plaats op aarde toegeëigend alsof hij
los staat van de natuur. Een solitaire vorm van
leven verheven boven zijn eigen oorsprong.
Maar ik vind dat we naar een nieuw natuurbesef
toe moeten.
Vaak wordt er gewezen op het feit dat we 98%
van onze genen gemeen hebben met chimpansees. Maar wat veel meer verbazing wekt:
we hebben ook 50% van onze genen gemeen
met een krop sla. De mens is echt niet zo onafhankelijk van de rest van het leven op aarde
zoals we zelf graag zouden geloven.
Wie zich bezighoudt met natuur en milieu heeft
genoeg redenen om moedeloos te worden.
Maar laten we niet vergeten dat moderne natuurbescherming pas 50 jaar geleden op gang kwam,
mede door de oprichting van het Wereld Natuur
Fonds. Een paar mannen in nette pakken kwamen
met het radicale idee om de natuur vanuit een
wereldwijd perspectief te bezien. En kijk eens
hoe we nu tegen natuur en milieu aankijken!
50 jaar terug draaide het enkel om het beschermen van soorten en gebieden, terwijl we nu de
natuur veel meer zien als iets alomvattends waar
we zelf onderdeel van zijn.
Uiteraard verliezen we veel, maar ik ben ervan
overtuigd dat in de komende 50 jaar ook veel te
winnen valt. We moeten niet achterom kijken,
maar vooruit! En soms een stukje verder doordenken. De natuur, dat zijn wij toch uiteindelijk
zelf.
50
51
Frans Lanting (1951) is natuurfotograaf. Zijn werk verschijnt
wereldwijd in boeken en tijdschriften en op tentoonstellingen. Hij woont en werkt in Californië in de Verenigde Staten.
De koning, de grutto
en de boterbloem
Theunis Piersma, Sytze Pruiksma, Tsjêbbe Hettinga
De boterbloem
ij groeiden op in wat je, achteraf gesproken, een romantische omgeving zou
noemen. Wij groeiden op in dorpen in
Zuidwest-Friesland, in het noorden van Nederland, in een periode dat er in de Nederlandse weilanden meer grutto’s broedden dan ooit tevoren.
Wij vonden het doodgewoon dat in april en mei
onze jongenswereld er één was van boerderijen,
koeien en paarden, en van slootjes en weilanden
die afwisselend zachtroze kleurden van de pinksterbloemen of goudgeel van de boterbloemen.
Daarna het paarsrood van de zuring waarop wij
onze kaken stijf kauwden. En tegen die tijd van
volle bloei werd er eerst schuchter, dan massaal
met het maaien begonnen. Dan rook je overal het
zoet van versgeoogst kruidenrijk gras.
W
52
53
Er was zo veel wat wij doodgewoon vonden: het
hemelse lied van de veldleeuweriken – op zonnige
momenten waar je ook was of waar je maar keek
– het zoeken naar en het rapen van kievietseieren,
de dansende schijngevechten van kemphanen op
zomerdijkjes, de samenscholingen aan meeroevers
van duizenden grutto’s en kemphanen aan de
vooravond van hun vertrek naar het verre zuiden.
Tegen de achtergrond van deze rijke agrarische
omgeving werden de bioloog, de musicus en de
dichter gevormd. Het is ons ijkpunt geworden bij
het ondergaan van de seizoenen en het beleven
van de landschappen.
Wij groeiden op in een tijd dat het in Nederland
steeds beter ging. De honger werd verdreven, de
gezondheidszorg verbeterde en daarmee ook de
volksgezondheid. Het wegennet werd uitgebreid,
de huizen talrijker en beter. Dubbeltjes werden
kwartjes. Vooruitgang dus.
Echter, steeds meer van wat in onze jeugd gewoon
was, is de laatste dertig jaar zeldzaam geworden.
Het is waarschijnlijk daarom dat dat uitzonderlijke
weilandje met boterbloemen, die koe die loom uit
een sloot staat te drinken, deze grutto op zijn hekpaal, dat hoge lied van de leeuwerik, momenten
van diepe ontroering geven. Een nostalgisch geluk wellicht, en iedere keer ook een moment van
bezorgdheid (‘hoe lang nog?’). De scherpe geur
van de gier bij het injecteren van de stroloze koemest in de razendsnel gemaaide raaigrasakkers,
beheerst door het toverwoord schaalvergroting,
draagt een zweem van pijn en verraad in zich.
Hoog daarboven zingt een vogel: ‘Hoe groter de
schaal hoe kwetsbaarder het ei’.
Wij hebben het hier in Nederland ontegenzeggelijk beter gekregen. Maar tegen welke prijs? Welke
waarden zien wij over het hoofd wanneer we voor
de harde kanten van de zogenaamde vooruitgang
kiezen? Laten we die zachtroze waarden van pinksterbloemen genoeg meekleuren in onze aandacht
voor het diepgewortelde landschap, of laten we ons
gijzelen door een economisch gedreven rat race?
Wat ís vooruitgang eigenlijk?
De grutto
Laten we het nog even over grutto’s hebben. Het
zijn hoogpotige ranke vogels met lange snavels
die in voorjaar en zomer een prachtig oranjebruin
verenkleed dragen. Als belichaming van de modernste jachtvliegtuigen voeren ze, om de blits
te maken, halsbrekende duikvluchten uit, maar
ze kunnen evenzeer waggelend stilhouden in het
luchtruim. Ze vallen net niet naar beneden. In
de laatste hoedanigheid roepen ze ‘grutto, grutto,
54
55
grutto’. Dat geluid laten deze gruttomannen ook
horen als ze vanaf een hoge positie in het lage land
hun territorium vrij van indringers willen houden.
Vooral dan hebben ze iets majesteitelijks. Een eeuw
geleden al noemde Jac. P. Thijsse 1 de grutto ‘de ko
ning van de weidevogels’.
Grutto’s trekken naar Nederland om te broeden in
natte kruidenrijke weilanden. In historisch perspectief zijn zulke weilanden echt een uitvinding
van onze Lage Landen waar in de plaats van de
drooggelegde venen, veeteelt de economische bedrijvigheid bij uitstek werd. We zouden de gulle
aanwezigheid van grutto’s dus als een creatie van
de Nederlandse melkveehouders kunnen zien.
Met het overgrote deel van de Europese grutto’s binnen onze landgrenzen, levert Nederland met zijn
boerengrutto’s wat betreft biodiversiteit een unieke
bijdrage aan de wereld. Ook al speelt het familieleven
van de grutto zich bij ons af, toch verblijven ze het
grootste deel van het jaar elders. Van augustus tot
december vertoeven ze bij de kleinschalige rijstboeren van Senegal en Guinée-Bissau, en in januari
en februari zitten ze bij rijstbouwers in Portugal en
de Spaanse Extremadura. Daarmee zijn grutto’s het
jaar rond echte boerenvogels die bij ons van maart
1
Zie pagina 47.
tot juli van regenwormen leven. De rest van het jaar
eten zij rijst, aangevuld met dansmuggenlarven.
De vijfduizend kilometer van Nederland naar
West-Afrika vliegen ze meestal non-stop. Ze vertrekken op een zonnige namiddag en vliegen dan,
dag en nacht, drie of vier etmalen door. Terug de
Sahara over, naar Portugal of Spanje, in weer één
lange vlucht. Hoe evenwel de reis van de Iberische
rijstvelden naar Nederland verloopt, is nog volstrekt een raadsel. Wat we wel weten, is dat de
Friese grutto’s via Laag-Holland reizen; veel van
deze grutto’s stoppen een paar dagen bij Ouderkerk aan de Amstel, in het Landje van Geijsel vlak
bij Schiphol.
‘In mei leggen alle vogels een ei, behalve de koekoek en de griet’. In de tijd van Thijsse legden
grieten hun eieren in juni. Toen wij jongens waren,
vertrokken de grutto’s meestal pas na half juli,
terwijl ze nu eind mei alweer uit het verdroogde
Friese land naar Guinée-Bissau vertrekken. Grutto’s
lukte het toen om kuikens vliegvlug te krijgen: dat
kost een week of drie ouderzorg. In die tijd stelden
ze hun vertrek ook uit om een deel van hun veren
te vervangen. Dat is geen sinecure want met een
gat in de vleugel is het slecht vliegen. Waar toen
de agrarische omstandigheden nog zo gunstig
56
57
waren dat grutto’s een groot deel van hun jaarlijkse
opknapbeurt in Nederland konden uitvoeren,
stellen ze dat nu uit tot na hun aankomst in Afrika.
Het vroegere vertrek van onze Nederlands grutto’s
werd sterk gevoeld door de Balanta rijstboerinnen
van Guinée-Bissau. Die verloren steeds meer van
hun pas gezaaide rijst aan grutto’s: die zijn verzot
op zulke rijst-taugé. De Balanta’s pasten hun rijstcultuur aan, en zaaien nu tussen de palmen dicht
bij de dorpen. De rijstplanten worden pas naar het
buitengebied gebracht als ze hun aantrekkelijkheid
voor grutto’s hebben verloren.
De koning
Achteloos voorbijgaand aan het feit dat de rijstverbouwende Balanta’s met extra landarbeid werden
opgescheept, hebben wij in West-Europa alles op
alles gezet om vertragende factoren bij de voedselproductie uit te bannen. Waar het land te nat was,
werd het drooggepompt. Waar de grond geen goede
structuur had, werd die met zware machines verbeterd. Kunstmest in allerlei vormen werd in steeds
grotere hoeveelheden over gras- en akkerland
gestrooid om de productie op te voeren. Het vervangen van menselijke arbeid door die van machines
maakte een sterk verfijnd net van verharde wegen
noodzakelijk. Het platteland raakte beroofd van
haar werkgelegenheid. Zo raakt het platteland gestaag ontvolkt.
Worstelend met al dit verlies, vragen wij ons af
of het werkelijk nodig was dat we deze prijs voor
onze vooruitgang betaalden. Had het anders
gekund? Hadden we onze voedselproductie op
kunnen schroeven, onze volksgezondheid en de
ontsluiting van onze dorpen kunnen verbeteren
en het gevaar van water kunnen verkleinen met
behoud van biodiversiteit? Hebben wij de laatste
halve eeuw te veel gedacht in termen van controle
over vertragende factoren en een zo snel als
mogelijk groeiende agrarische productie?
Met de Europeaan Sicco Mansholt 2, die terugkwam
op zijn wensdroom over grootschalige industriële
landbouw, denken wij dat het antwoord ‘ja’ is.
Wij hadden inderdaad best een florerend Europees
land kunnen zijn met het kleinste verlies aan biodiversiteit. Wij hadden kunnen leven op een ecologisch en economisch welvarend platteland, met
als grootste gevaar een platlopen door toeristen uit
andere rijke delen van de wereld. Waar de Neder2
Sicco Mansholt (1908-1995) nam als landbouwminister deel aan 6
regeringen en zette in op schaalvergroting. Daarna was hij 15 jaar lang
commissaris van de Europese Commissie en geestelijk vader van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Na zijn pensionering kreeg Mansholt spijt van de invoering van landbouwsubsidies en schaalvergroting.
58
59
landers die het kunnen betalen nu elders ‘in de natuur’ op adem proberen te komen, zou Nederland
dan een eco-culturele verademing zijn geweest,
bediend door kleinschalige toeristische bedrijvigheid. Nederland als inspiratiebron voor mensen uit
werelden waar het vooruitgangsstreven alle zachte
waarden met voeten had getreden.
Hier ontmoeten de boterbloem, de grutto en de
koning elkaar, want het is ook een verworvenheid
van de laatste eeuw dat wij als burgers nu koning
zijn. Wij zijn het zelf die gemeenteraden, provinciale staten, waterschapsbesturen, parlementen en
regeringen kiezen met veel te weinig oog voor de
kwetsbare waarden van ons land.
It grien fan ’e fierte
Nederland voert inmiddels de wereldranglijst aan
van landen met de minst overgebleven biodiversiteit. Het is onze eigen keuze geweest. Maar het
is niet te laat, het wemelt van nieuwe kansen. We
kunnen gaan zoeken naar manieren om nieuwe
agrarische bedrijvigheid mogelijk te maken, met
nadruk op de kwaliteit van product en omgeving.
Werken met, in plaats van tegen water. In de laagste delen van het land geen vee- maar waterboeren.
Waterberging in plaats van nieuwe gemalen.
Het is heel goed mogelijk om, zoals de oude dichters al zongen, van stenen brood te maken.
Theunis Piersma (1958) is bioloog en werkt als hoogleraar Global
Yn in wynslaan fan rûzjende fearren wurdt
Us sjongen in hoedzjen fan ljurken en skriezen,
In fleanen ûnder ljippen en tjirken as
Ingels fan goud mei eagen grôtfol fierten, grien.
Een groen verschiet
In een ruis van windgeslagen veren wordt
Ons zingen een hoeden van leeuwerik en grutto,
Een vliegen onder kieviet en plevier als
Engelen van goud met ogen vol verten, groen.
Flyway Ecology bij de Rijksuniversiteit Groningen en bij het
Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (nioz), Texel.
Sytze Pruiksma (1972) is slagwerker, componist en filmmaker
die, voortbouwend op zijn landschapssymfonie Lân (2008,
Frysk Festival), verbindingen legt tussen de grote thema’s van
de wereldwijde vogeltrek en zijn verbeelding.
Tsjêbbe Hettinga (1949) is dichter en performer. Hij studeerde
Nederlands en Fries aan de Rijksuniversiteit in Groningen.
Hettinga debuteerde in 1971 bij een Fries-literaire prijsvraag
die hij ook won.
60
61
Woord van dank
Het maken van dit boekje was een genoegen.
Dank aan alle auteurs en de illustrator die
spontaan op onze uitnodiging ingingen.
Jo-Lan van Leeuwen onderhield de contacten met
de auteurs en bewaakte de deadlines.
Lot Folgering werkte het interview met
Frans Lanting uit.
Susan Massotty vertaalde het gedicht (pagina 61)
van Tsjêbbe Hettinga naar het Engels.
Uitgever Paul M. Kemmeren omarmde het
idee voor een bundel essays van harte.
62
63
Dank aan allen.
Het boekje is opgedragen
aan alle fantastische collega’s in Zeist.
Zeist, mei 2012
Joep Bertrams (1946) is politiek tekenaar. Naast tekeningen
en spotprenten maakt hij animaties, ontwerpt hij poppen en
decors en illustreert hij boeken. www.yoopdeloop.com
Colofon
Bureauredactie
Vormgeving
Productie
Druk
mk teksten
x-hoogte, Hans Lodewijkx
knnv Uitgeverij
Drukkerij Dekkers van Gerwen
© Wereld Natuur Fonds, mei 2012
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of
openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie
of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Download