Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 2 ■■ 2 Brandstoffen ■■ 2.1 Fossiele brandstoffen Kolendamp betekent eigenlijk: koolstof in de gasfase, verdampte koolstof. Uit bron 3 blijkt dat ‘kolendamp’ een andere naam is voor het gas koolstofmonooxide. Het gas koolstofmonooxide bevat niet alleen het element koolstof maar ook het element zuurstof. (bovendien kan koolstof onder normale omstandigheden niet verdampen.) 1 a Hout is geen fossiele brandstof, want het is niet heel lang geleden ontstaan. b Steenkool, aardolie en aardgas. b Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. 2 a Ga na uit welke elementen in de stoffen bij a, b en c aanwezig zijn. butaan + zuurstof koolstofmonooxide + water 2 C4H10(g) + 9 O2(g) 8 CO(g) + 10 H2O(l) In plaats van 13 O2 is er slechts 9 O2 nodig voor deze verbranding. Steenkool bestaat voornamelijk uit koolstof. Bij de volledige verbranding van steenkool ontstaat koolstofdioxide, CO2. b Aardgas is een koolwaterstof (zie bron 1) Bij de volledige verbranding van methaan ontstaan koolstofdioxide en water. 7 8 c Bij de volledige verbranding van methaan ontstaan koolstofdioxide en water. 9 c Bij iedere verbranding is zuurstof nodig. 2 C2H4(g) + 6 NO2(g) 4 CO2(g) + 4 H2O(l) + 3 N2(g) b De formule van butaan is C4H10. 10 – 11 Overdag schijnt de zon op aarde, via de dampkring. ’s Nachts staat de aarde weer warmte af aan het heelal. Als er te veel koolstofdioxide in de dampkring zit, staat de aarde die warmte niet meer goed af. Het gevolg is een langzame opwarming van de aarde en de dampkring. 12 Vergelijk steeds situaties zoals deze nu in ons land zijn met bijvoorbeeld Zuid-Frankrijk. butaan + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C4H10(g) + 13 O2(g) 8 CO2(g) + 10 H2O(l) 5 a Een onvolledige verbranding kan plaatsvinden bij gebrek aan zuurstof of bij een teveel aan brandstof. b Bij de onvolledige verbranding van een koolwaterstof ontstaan naast water ook roet en koolstofmonooxide. 6 a Wat gebeurt er bij de overgang water waterdamp? Gebeurt dat ook bij ‘kolen’ ‘kolendamp’? © Noordhoff Uitgevers bv Links staan de gassen vóór behandeling. Rechts staan de stoffen die onder invloed van de katalysator ontstaan. Er zijn twee stoffen die als ze de katalysator passeren, met zuurstof reageren. Daarbij ontstaan koolstofdioxide en water. Er is één stof die hierbij als leverancier van zuurstof optreedt. Welke stof is dat? Met CO2 gebeurt niets in de katalysator. CO en C2H4 verbranden, waarbij koolstofdioxide en water ontstaan. Stikstofdioxide fungeert hier als zuurstofleverancier en moet dus links van de pijl staan. 4 CO(g) + 2 NO2(g) 4 CO2(g) + N2(g) 4 a Denk bij deze vraag aan de branddriehoek uit de derde klas. c Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. Waar haalt een automotor de benodigde zuurstof vandaan? In een automotor wordt benzine verbrand. Hiervoor wordt lucht aangezogen. Lucht bevat naast zuurstof een grote hoeveelheid stikstof. Bij hoge temperatuur kan stikstof met zuurstof reageren. Daarbij ontstaan stikstofoxiden, zoals NO(g) en NO2(g). 3 a Een koolwaterstof is een stof die de elementen koolstof en waterstof bevat. b Uitspraak I is juist. Er zijn zeer veel koolstofverbindingen. Een deel daarvan wordt gevormd door de verbindingen van koolstof en waterstof. – a Als de temperatuur in Nederland hoger wordt, zal het assortiment aan landbouwproducten gaan lijken op dat van de landen aan de Middellandse Zee. Dat betekent zuidvruchten, tomaten en dergelijke. Andere gewassen die minder zon nodig hebben, kunnen dan minder goed in de buitenlucht worden verbouwd. 15 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 c Elektrolyse is ontleding door middel van elektrische stroom. b Een hogere temperatuur betekent een grotere opbrengst, omdat de gewassen sneller groeien. Bovendien kun je in sommige gevallen tweemaal per jaar oogsten. c Door de verhoging van de temperatuur zal het ijs aan de polen smelten, waardoor het niveau van de zeespiegel stijgt. d Doordat de zon meer gaat schijnen zal meer toerisme mogelijk worden, die gericht is op ‘buiten zijn’. Onze grote stranden en vele meren zullen dan vele maanden per jaar zeer druk bezocht worden. e Door de verhoging van de temperatuur zal het ook ’s winters minder koud zijn en hebben we minder energie nodig om de huizen warm te stoken. 13 Denk hierbij zowel aan landen waar het nu al erg warm of erg koud is en aan bijvoorbeeld ons land. Dat het gemiddeld een aantal graden warmer wordt, is in onze streken nog niet zo erg. Maar in de zuidelijke landen zal het te heet worden voor landbouw. De grond zal steeds meer woestijnachtig zijn, waardoor geen landbouw mogelijk is. Ook zullen laaggelegen landen overstromen door de stijging van de zeespiegel. 14 Ga na wat de samenstelling van benzine is en welke reactieproducten dus ontstaan bij verbranding. Benzine is een mengsel van koolwaterstoffen. Bij de volledige verbranding ontstaan alleen koolstofdioxide en water. Ten opzichte van de onvolledige verbranding ontstaat dus minder koolstofmonooxide, roet en gedeeltelijk verbrande koolwaterstoffen. Er ontstaat meer koolstofdioxide en water. ■■ 2.2 Alternatieve brandstoffen 15 a Isolatie van muren en daken (schuim of glaswol in de spouwmuur), ramen (dubbel glas) spaarlampen, niet onnodig lampen laten branden, een zonneboiler, hoog-rendement cv-ketel. b Onze voorraad fossiele brandstof wordt in relatief korte tijd ‘opgestookt’. Als we zo doorgaan raakt die voorraad uitgeput. We moeten dus op zoek naar andere, alternatieve brandstoffen. c Energiebesparing is ook goed voor het milieu, omdat er minder stoffen zoals koolstofdioxide (broeikaseffect) in de atmosfeer terecht komen. 16 16 a Biogas ontstaat bij het rotten van organisch materiaal, zoals mest en plantaardig materiaal. b Bio-alcohol is alcohol die gemaakt wordt uit plantaardige materialen zoals suikerriet of glucose. © Noordhoff Uitgevers bv water 2 H2O(l) 17 waterstof en zuurstof 2 H2(g) + O2(g) Denk aan de regels die gelden bij de verbranding van een ontleedbare stof. a bio-alcohol + zuurstof koolstofdioxide + water C2H6O(l) + 3 O2(g) 2 CO2(g) + 3 H2O(l) b Denk na: waarom verbranden we brandstoffen? Vanwege de interessante reactieproducten....? Planten leggen zonne-energie vast in hun materiaal. Als stoffen zoals bio-alcohol worden verbrand, komt die energie weer vrij. Het gaat hier dus om een exotherme reactie. 18 a Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. koolstofdioxide + waterdamp glucose + zuurstof 6 CO2(g) + 6 H2O (g) C6H12O6(s) + 6 O2(g) b Bij de fotosynthese wordt koolstofdioxide verbruikt. Bij de verbranding van plantaardig materiaal ontstaat weer koolstofdioxide. De koolstofdioxide die bij de verbranding ontstaat, is eerst uit de lucht gehaald om het plantaardig materiaal te laten ontstaan. Er is geen bijdrage aan het broeikaseffect. 19 a Bij de verbranding van een niet-ontleedbare stof ontstaat het oxide van het element waaruit die niet-ontleedbare stof bestaat. 2 H2(g) + O2(g) 2 H2O(l) b – Je kunt waterstof, net als LPG, opslaan in tanks. Op zich is dat veilig, maar bij lekkages en ongelukken kan een explosief mengsel ontstaan van waterstof en zuurstof. – Als het maken van waterstof erg duur is, zal het ook duur zijn om waterstof als brandstof te gebruiken. Zolang het gebruik van andere brandstoffen goedkoper is, gaat daar de voorkeur naar uit. c Welke gassen zijn van invloed op het broeikaseffect? Bij de verbranding van waterstof ontstaat water. Water speelt geen rol als broeikasgas in de atmosfeer. 20 a Er zijn fossiele brandstoffen en alternatieve brandstoffen. Waar horen aardgas en dieselolie bij? Aardgas zelf is een fossiele brandstof (op is op). Als er bio-alcohol is bijgemengd (zie bron 9), dat is de brandstof voor de bussen een gedeeltelijk alternatieve brandstof. 16 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 2 ethaan butaan octaan b Bio-diesel wordt gewonnen uit pas gegroeid plantaardig materiaal en is dus een alternatieve brandstof. Dieselolie wordt gemaakt uit aardolie, een fossiele brandstof. 2 4 8 6 10 18 C2H6 C4H10 C8H18 c Hoe meer koolstofatomen in de keten van een koolwaterstof aanwezig zijn, des te hoger het kookpunt is. c Bio-diesel wordt gewonnen uit koolzaadolie. Bij de productie van koolzaadolie worden koolstofdioxide en water verbruikt. Bij de verbranding van koolzaadolie ontstaat weliswaar weer koolstofdioxide, maar netto ontstaat er geen of minder koolstofdioxide. d – e – f – d Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. g – h Bij gewone destillatie van bessenjenever probeer je één stof, alcohol, zo zuiver mogelijk op te vangen. De thermometer geeft daarbij het kookpunt van alcohol aan. Bij gefractioneerde destillatie vang je een mengsel van stoffen op, waarvan de kookpunt en binnen bepaalde grenzen liggen, bijvoorbeeld tussen de 50 en 150°C. Dat mengsel heet een fractie: een deel van het totale mengsel. glucose ethanol en koolstofdioxide C6H12O6(s) 2 C2H6O(l) + 2 CO2(g) 21 a Een deel van de steenkool ligt op te grote diepte en de winning is economisch niet rendabel. b Het voordeel van kolenvergassing is, dat er geen mijnen gegraven hoeven te worden en de kolen niet naar boven gehaald hoeven te worden. Ook het afval blijft ondergronds. c De kolen (vaste stof) die hoofdzakelijk uit koolstof bestaan kunnen zelf niet verdampen. Bij de chemische reactie, die ondergronds plaatsvindt, reageert koolstof en ontstaan gasvormige producten, die als brandstof kunnen dienen. Op die manier maak je van de vaste stof een gas. 25 We spreken hier van een gefractioneerde destillatie, omdat er per keer in een bekerglaasje of opvangbolletje een fractie wordt opgevangen. Een fractie is een mengsel van stoffen. De kookpunten van deze stoffen liggen tussen bepaalde grenzen. 26 a In welke fase brandt een stof? 22 a Watergas is een mengsel van waterstof en koolstofmonooxide b Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. waterdamp + koolstof koolstofmonoxide en waterstof H2O(g) + C(s) CO(g) + H2(g) koolstof + zuurstof koolstofmonooxide 2 C(s) + O2(g) 2 CO (g) c Watergas is een mengsel van twee stoffen, die beide verbranden. waterstof + koolstofmonooxide + zuurstof koolstofdioxide + water H2(g) + CO(g) + O2(g) CO2(g) + H2O(l) ■■ 23 Een stof brandt in de gasfase. Een vloeistof met een lager kookpunt is gemakkelijker te verdampen. De damp wordt vervolgens gemengd met zuurstof en kan worden aangestoken. b Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. octaan + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C8H18(l) + 25 O2(g) 16 CO2(g) + 18 H2O(l) 27 a Bij de gefractioneerde destillatie van aardolie ontstaan diverse fracties, zoals benzine, kerosine, stookolie en dieselolie. b Let op de gegevens in bron 13. Fouten in de tekening: 1) De temperatuur van de olie is na de verwamingsketel veel hoger dan 50 °C. 2) 1 borrelkapje is verkeerd getekend (tweede van boven). 3) De uitlaat bovenin voor de gasvormige bestanddelen ontbreekt. 4) Het residu zit onderin in plaats van bovenin. 5) De zware destillaten (zware stookolie) wordt onderin de destillatiekolom gewonnen. 6) Het gasvormig destillaat wordt niet onderaan afgetapt, maar via de top van de kolom. 2.3 Aardolie – 24 a Aan het centrale koolstofatoom zitten vier waterstofatomen: CH4 b stofnaam methaan aantal C atomen 1 © Noordhoff Uitgevers bv aantal H atomen 4 formule CH4 28 – 17 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 29 Waarvoor wordt nafta gebruikt? Nafta is een brandstof. De eis die daaraan gesteld wordt dat die brandstof goed moet verbanden in de motor. Daarvoor is het niet nodig dat het een zuivere stof is. e Volgens het artikel (tweede alinea) maakt de fabriek synthetische ruwe olie, die via pijpleidingen wordt afgevoerd. f 30 a Aardolie is niet te vervangen als grondstof voor de chemische industrie. b Er zijn andere brandstoffen denkbaar: plantaardige oliën en vetten, waterstof, watergas (het gasmengsel dat ontstaat door kolenvergassing). 31 Een explosiepunt betekent dat bij slechts één verhouding een explosie optreedt. Bij explosiegrenzen zijn bij meer verhoudingen tussen brandstof en zuurstof explosies mogelijk. a Bedenk welke stoffen ontstaan bij de volledige verbranding van een koolwaterstof. Geef eerst het reactieschema in woorden. wasbenzine + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C6H14(l) + 19 O2(g) 12 CO2(g) + 14 H2O(l) b Dat moet je uit het experiment halen. ■■ 34 2.4 Atoombinding – 35 a Een molecuul is een groepje atomen die aan elkaar zijn gebonden. b De molecuulformule geeft aan hoeveel atomen en welke atoomsoorten in een molecuul aanwezig zijn. c waterstof: H2 methaan: CH4 koolstofdioxide: CO2 36 a Een (negatief) gemeenschappelijk elektronenpaar is een tweetal elektronen, dat zich tussen twee (positieve) atoomresten in bevindt. b De binding tussen twee atomen in een molecuul heet atoombinding. 32 37 a De covalentie van een atoom is het aantal atoombindingen dat een atoom kan aangaan met andere atomen. b De covalentie van waterstof is 1. c De covalentie van chloor is 1. 38 a Wat is het atoomnummer van fluor? 33 a Als een gas wordt afgefakkeld, wordt het in de open lucht verbrand. b Het aardgas wordt afgefakkeld omdat de hoeveelheid die ontstaat niet erg groot is. Het opvangen en transporteren naar de bewoonde wereld is te duur. c Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. 18 aardgas + zuurstof koolstofmonooxide + waterstof 2 CH4(g) + O2(g) 2 CO(g) + 4 H2(g) d Er ontstaan meerdere koolwaterstoffen, die niet met name genoemd worden. Bovendien hangt het van de katalysator af welke stoffen ontstaan. © Noordhoff Uitgevers bv Fluor heeft atoomnummer 9. Een fluor atoom heeft dus 9 protonen in de kern en ook 9 elektronen in de elektronenwolk. De atoomrest van een fluoratoom is wat er overblijft als er één elektron weggehaald wordt. Dan blijven er dus 9 protonen in de kern en 8 elektronen in de elektronenwolk over. b Wat is de lading van een proton en wat is de lading van een elektron? We spreken van een atoomrest als er één of meer elektronen zijn weggehaald. Het restant dat overblijft, bevat altijd meer protonen dan elektronen en is dus altijd positief geladen. c Zie vraag 37 De covalentie van fluor is blijkbaar ook 1, want een fluoratoom gaat één binding aan met een waterstofatoom. 39 a Vloeibaar chloor geleidt niet de stroom. Vloeibaar kwik geleidt wel de stroom. (in de vaste toestand geldt hetzelfde). 18 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 2 b Chloor bestaat uit moleculen, die uit twee atomen bestaan. Die atomen zijn door een atoombinding aan elkaar gebonden. a waterstof heeft covalentie 1, zwavel heeft covalentie 2. Dus H – S – H b Jood heeft covalentie 1. Dus H – I c Een atoombinding ontstaat als twee elektronen (negatief geladen) en twee atoomresten (positief geladen) elkaar aantrekken. Die elektronen bevinden zich tussen beide atoomresten en vormen zo een gemeenschappelijk elektronenpaar. c d d De covalentie van een atoom is het aantal atoombindingen dat een atoom kan aangaan met andere atomen. e 40 atoomsoort covalentie H 1 N 3 O 2 45 Zie het voorbeeld voor H2O in bron 19. Waterstof heeft covalentie 1. In een molecuul methaan moeten de vier waterstofatomen gebonden zijn aan één koolstofatoom. Er kan immers geen waterstofatoom zowel aan het koolstofatoom als aan een ander waterstofatoom gebonden zijn. Koolstof heeft dus een covalentie 4. 41 Zie het voorbeeld voor H2O in bron 19. Waterstof heeft een covalentie 1. In een molecuul ammoniak moeten de drie waterstofatomen wel aan het stikstofatoom gebonden zijn. Er kan geen waterstofatoom zowel aan een stikstofatoom als aan een ander waterstofatoom gebonden zijn. Stikstof heeft dus een covalentie 3. 42 atoom covalentie H F CI O 1 1 1 2 N 3 46 a Bij een dubbele binding bevinden zich niet twee, maar vier elektronen tussen de twee atoomresten. Er zijn dus twee gemeenschappelijke elektronenparen. We geven een dubbele binding weer met twee streepjes. afgeleid uit / gevonden via H-H H-F H-CI H-O-H b Let eerst weer op de covalentie van beide atoomsoorten. Waterstof heeft covalentie 1: een waterstofatoom heeft altijd één binding met een ander atoom. Een dubbele binding is dus niet mogelijk. 47 Ga eerst na wat de covalentie is van de atomen. a Koolstof heeft covalentie 4, waterstof heeft covalentie 1 fig. C 4 43 a Een structuurformule geeft aan hoe een molecuul is opgebouwd en welke atomen met atoombindingen aan elkaar gebonden zijn. Die atoombindingen geven we weer met streepjes. b silicium heeft gezien de formule covalentie 4, waterstof heeft covalentie 1. b Ga eerst na wat de covalentie is van waterstof en van fluor. Zowel waterstof als fluor hebben covalentie 1. De atomen hebben dus één gemeenschappelijk elektronenpaar. De structuurformule is dus H – F 44 Ga eerst na wat de covalentie is van de atomen. © Noordhoff Uitgevers bv 19 c Zuurstof heeft covalentie twee. Tussen de twee zuurstofatoomresten zullen dus twee streepjes getekend moeten worden: een dubbele binding: Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 51 Ga eerst na wat de molecuulformules zijn van deze stoffen, denk aan de covalenties en teken dan de structuurformules. c 52 In een molecuul van een verzadigde koolwaterstof komen geen C=C groepen voor. In een molecuul van een onverzadigde koolwaterstof komen één of meer C=C groepen voor. d De structuurformule geeft meer informatie. Bij een structuurformule zie je direct hoe het molecuul is opgebouwd. Je kunt ook altijd de molecuulformule afleiden uit de structuurformule. Omgekeerd is dat niet altijd mogelijk. 53 Als een molecuul van een koolwaterstof niet het maximale aantal waterstofatomen bevat, is het onverzadigd. 54 Wanneer noemen we een koolwaterstof onverzadigd? O=O 48 a Wat is de covalentie van fosfor en van waterstof? Fosfor heeft covalentie 3 en kan dus drie waterstofatomen binden. b Kijk nog eens naar opgave 41 De molecuulformule van fosfine is PH3. 49 Ga eerst na wat de covalentie is van de atomen. a Stikstof heeft een covalentie 3. Tussen de twee stikstofatoomresten moeten dus drie gemeenschappelijke elektronenparen getekend worden: N≡N b Wat moet je doen als er te weinig waterstofatomen lijken te zijn? Koolstof heeft covalentie 4, waterstof heeft covalentie 1. De drie koolstofatomen moeten dus aan elkaar vastzitten. Vervolgens kunnen we de zes waterstofatomen aan de koolstofatomen ‘vastplakken’. Maar.... de koolstofatomen moeten wel op covalentie 4 uitkomen. c Hoe kunnen aan een atoom met covalentie vier slechts twee atomen gebonden zijn? Zonder dubbele bindingen red je het niet in dit geval. Koolstof heeft covalentie 4, zuurstof heeft covalentie twee. Een structuurformule als O – C – O klopt dus niet. De covalenties kloppen wel als je dubbele bindingen gebruikt: O = C = O Koolstof heeft nu wel covalentie 4 (2 x 2) en zuurstof covalentie 2. 50 a Een stokje stelt een atoombinding voor: een gemeenschappelijk elektronenpaar. 20 b Meestal tekenen we de atomen van elkaar af om een overzichtelijke tekening te krijgen. In werkelijkheid raken de atomen elkaar. ■■ 2.5 Kraken © Noordhoff Uitgevers bv In de moleculen van etheen is er een C=C groep. Etheen is dus een onverzadigde koolwaterstof. 55 a Er is veel benzine nodig voor het enorme, wereldwijde verkeer. b Destillatie is een scheidingsmethode. De stoffen worden niet omgezet in andere stoffen. Het is dus geen chemische reactie. c Bij kraken worden grote moleculen kapot gemaakt. Er ontstaan kleinere moleculen. Kraken is dus wel een chemische reactie. d Aardolie bevat voor een deel stoffen, die niet als benzine bruikbaar zijn. Door deze stoffen te kraken, ontstaat een extra hoeveelheid benzine. 56 De eerste proef hoort bij foto nummer 4. De ontwijkende damp is niet gemakkelijk brandbaar. De tweede proef hoort bij foto nummer 1. De ontwijkende damp is wel gemakkelijk brandbaar. De derde proef hoort bij foto nummer 3. De dichtheid van de damp is groter dan die van lucht. De kleur van broomwater is geel tot bruin. De damp wordt met broomwater geschud. Hierbij hoort foto nummer 2. Het broomwater wordt hierbij kleurloos. 57 Wat is de definitie van ontleding? a Bij een ontleding verdwijnt één stof, waarbij twee of meer reactieproducten ontstaan. Bij het kraken ontstaat uit één koolwaterstof minstens twee nieuwe stoffen. b Kraken vindt plaats door de stof te verhitten tot een hoge temperatuur. Er is dus sprake van thermolyse. 20 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 2 58 a Het moet natuurlijk wel een kloppende reactievergelijking worden! C14H30(l) C8H18(l) + C6H12(l) b Uit één verzadigde koolwaterstof moeten dan twee verzadigde koolwaterstoffen ontstaan. Daarvoor zijn echter onvoldoende waterstofatomen beschikbaar. Er ontstaat altijd een stof met een tekort aan waterstofatomen, dus een onverzadigde koolwaterstof. 59 – begrip onverzadigde koolwaterstoffen kraken 2 – 3 – 4 Wat zijn de covalenties van fosfor en chloor? Fosfor heeft een covalentie 3, chloor heeft een covalentie 1. De formule van fosforchloride is PCl3. 60 a C18H38(l) 2 C5H10(l) + C8H18(l) b Kijk naar de reactievergelijking. In welke toestand verkeren de producten na afloop van de reactie? 5 Er ontstaat een mengsel van vloeistoffen, dat te scheiden is door middel van destillatie. omschrijving Brandstoffen, miljoenen jaren geleden ontstaan uit levende organismen volledige verbranding Dan ontstaat koolstofdioxide en van een koolwaterstof water onvolledige Verbranding met te weinig verbranding zuurstof. Er ontstaat roet en/of koolstofmonooxide. broeikaseffect Stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde. koolstofdioxide Deze levert een bijdrage aan het broeikaseffect. bio-gas Aardgas, ontstaan uit plantaardige grondstoffen gefractioneerde Desitillatie van een mengsel, destillatie waarbij de bestanddelen in groepen van stoffen (fracties) worden opgevangen. Een fractie bestaat uit een mengsel van stoffen met kookpunten die dicht bij elkaar liggen. atoombinding Een gemeenschappelijk negatief elektronenpaar houdt de positieve atoomresten bij elkaar. covalentie Het aantal atoombindingen dat een atoom kan vormen. structuurformule Een formule waarmee de bouw van een molecuul wordt weergegeven. De atoombindingen worden met streepjes aangeduid. dubbele atoombinding dubbele binding tussen twee koolstofatomen verzadigde Koolwaterstoffen met moleculen koolwaterstoffen waarin uitsluitend enkelvoudige atoombindingen aanwezig zijn. 6 Bij het broeikaseffect gaat het om een stijging van de hoeveelheid koolstofdioxide en om de opwarming van de aarde. Onder deze omstandigheden gaan planten beter groeien. Beide uitspraken zijn dus juist. Dus antwoord D. 7 Wat is de covalentie van koolstof? En van waterstof? Wat is het verschil tussen propaan en propeen? begrip fossiele brandstof © Noordhoff Uitgevers bv Bedenk wat kraken betekent. Antwoord A is onmogelijk, omdat daar te weinig waterstofatomen voor beschikbaar zijn. Ook lukt het niet om uitsluitend onverzadigde koolwaterstoffen te laten ontstaan. Antwoord C is het juiste antwoord. ■■ Op weg naar het proefwerk 1 omschrijving Koolwaterstoffen met moleculen waarin één of meer C = C bindingen voorkomen. Grote moleculen van koolstofverbindingen worden in kleine stukken gebroken. In formule A hebben de beide buitenste koolstofatomen covalentie 3 en dat is onjuist. In formule B heeft het middelste koolstofatoom covalentie 5 en het linker koolstofatoom heeft covalentie 3. Dat is allebei onjuist. Formule C voldoet wel aan de regels: koolstof heeft covalentie 4, waterstof covalentie 1 en er is een dubbele binding aanwezig. In formule D heeft het middelste koolstofatoom covalentie 5 en het rechter koolstofatoom covalentie 3. Dat is allebei onjuist. 8 a Wat is de covalentie van koolstof? En van waterstof? b Geef eerst het reactieschema in woorden, daarna in formules en maak van het schema een kloppende vergelijking. propaan + zuurstof koolstofdioxide + water C3H8(g) + 5 O2(g) 3 CO2(g) + 4 H2O(l) 9 a Het moet wel een kloppende vergelijking worden! C16H34(l) C7H16(l) + C9H18(l) 21 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 b Bij het kraken kunnen uit één verzadigde koolwaterstof nooit twee verzadigde koolwaterstoffen ontstaan. daarvoor zijn te weinig waterstofatomen beschikbaar. Op de plaats waar het molecuul is gebroken, ontbreken de waterstofatomen. 10 a Een koolwaterstof is een stof waarvan de moleculen zijn opgebouwd uit koolstofatomen en waterstofatomen. betekent dat vergelijking C en E in aanmerking komen. e De waterstof die ontstaat, wordt direct gebruikt door bacteriën die er methaan van maken. f In de vergelijking moet dus waterstof links staan en methaan rechts. Dat is alleen in vergelijking H het geval. b Kraken c Als we moleculen sorteren, zijn we met een scheidingsmethode bezig. Het proces van sorteren heet dus scheiden. d Bij kraken gaan de moleculen kapot en er ontstaan nieuwe moleculen. Het is dus een chemische reactie. Bij scheiden / sorteren blijven de moleculen intact. Het is dus geen chemische reactie. 11 De covalentie van waterstof is bekend. Dus kun je die van seleen afleiden. a Waterstof heeft covalentie 1. Seleen moet dus wel covalentie 2 hebben. b H – H – Se is onmogelijk. Het moet dus H – Se – H zijn. 12 a Bio-olie en biogas ontstaan uit plantaardig materiaal dat recent ontstaan is. b CO2(g) draagt bij aan het broeikaseffect. Daarom moet er zo weinig mogelijk CO2(g) worden uitgestoten. c – vergassing – vergisting – samenpersing d De transportsector produceert CO2(g), omdat bij de verbranding van benzine, autogas en dieselolie CO2(g)ontstaat. e De aardgassector (huishoudens en industrie) produceert CO2(g), omdat bij de verbranding van methaan (hoofdbestanddeel van aardgas) CO2(g) ontstaat. 13 a Waterstof is een belangrijke alternatieve brandstof. Bij de verbranding van waterstof ontstaan geen broeikasgas. b Bij de verwerking van fossiele brandstoffen komt koolstofdioxide vrij. Dit is wel een broeikasgas. Het draagt bij aan het broeikaseffect: opwarming van de aarde. 22 c De schrijver bedoelt met CO2-neutraal: een techniek waarbij net zoveel CO2(g) gebruikt wordt als ontstaat. d Bij dit proces wordt uitgegaan van een fossiele brandstof. Dat kan aardgas of aardolie zijn. Dat © Noordhoff Uitgevers bv 22