Foto: Martine Sprangers Overgewicht bij jonge kinderen De invloed van het kinderdagverblijf op voeding en beweging Door Jessica Gubbels, Stef Kremers, Carel Thijs, Annette Stafleu, Dave van Kann, Overgewicht bij jonge kinderen is een sterk groeiend probleem. Volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie zijn in 2010 wereldwijd maar liefst 42 miljoen kinderen jonger dan 5 jaar te dik (World Health Organization, 2010). Ook in Nederland is overgewicht bij kinderen een groeiend probleem. Het percentage kinderen dat te zwaar is, is zelfs meer dan verdubbeld tussen 1980 en 2003, van 5,2 naar 12,8 procent bij 5-jarige jongens en van 8,6 naar 17,5 procent bij 5-jarige meisjes (Van den Hurk en anderen, 2007). Overgewicht ontstaat door een positieve energiebalans: de energieinname is groter dan het verbruik. Het is dus de combinatie van voeding en beweging die bepaalt of iemand het risico loopt om overgewicht te ontwikkelen. Overgewicht kan ernstige gevolgen hebben: het is een risicofactor voor chronische ziektes zoals hart- en vaatziekten en suikerziekte (World Health Organization, 2004). Kinderen die te zwaar zijn, blijven dat vaak de rest van hun leven (Singh en anderen, 2008). Vooral in de voorschoolse periode wordt de basis gelegd voor de latere groei en voor de ontwikkeling van over- BSL - JEC - 0000_JEC | Kennis 15 JeugdenCo | Een toenemend aantal kinderen is te dik. Uit onderzoek van de Universiteit Maastricht blijkt dat kinderdagverblijfmedewerkers invloed kunnen hebben op wat kinderen eten en hoe veel ze bewegen. Ze kunnen ook ouders stimuleren om thuis gezond gedrag te bevorderen. Zo kunnen kinderdagverblijven bijdragen aan het voorkómen van overgewicht bij kinderen. 04 | 2010 Sanne de Vries en Nanne de Vries 015 J. Gubbels, S. Kremers, C. Thijs, A. Stafleu, D. van Kann. S. de Vries en N. de Vries gewicht (De Kroon en anderen, 2010). De behandeling van kinderen met overgewicht heeft vaak slechte resultaten: kinderen stoppen vroegtijdig met de behandeling of slagen er niet in veel af te vallen (Ben-Sefer en anderen, 2009; Oude Luttikhuis en anderen, 2009). Het is daarom belangrijk om al vroeg te beginnen met de preventie van overgewicht (Kremers en anderen, 2005). | Kennis 04 | 2010 De rol van het kinderdagverblijf JeugdenCo | 16 BSL - JEC - 0000_JEC Steeds meer kinderen gaan een deel van de week naar het kinderdagverblijf. In Europa gaat een op de vier baby’s naar het kinderdagverblijf en maken drie van de vier peuters en kleuters gebruik van kinderopvang (Eurostat, 2008). In Nederland steeg volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek het gebruik van kinderdagverblijven door huishoudens met kinderen onder de 4 jaar tussen 2006 en 2008 van 34 naar 39 procent (Bos en Huynen, 2010). Uit een onderzoek onder ruim tweeduizend gezinnen bleek dat kinderdagverblijfgebruik op jonge leeftijd samenhangt met een iets hoger risico op het ontwikkelen van overgewicht, ook als er gecorrigeerd wordt voor andere kenmerken van ouders en kind (Gubbels en anderen, 2010a). Daarbij lijkt vooral de vraag óf het kind naar het kinderdagverblijf gaat belangrijk, en niet zo zeer het aantal dagen. De onderzochte gezinnen nemen deel aan het KOALA-onderzoek, een langlopende studie van de Universiteit Maastricht die ruim 2.800 gezinnen met een kind dat tussen 2001 en 2003 is geboren volgt, beginnend tijdens de zwangerschap (www.koala-study.nl). Ook onderzoek in andere landen toont aan dat jonge kinderen die naar het kinderdagverblijf gaan een verhoogd risico hebben op overgewicht (zie bijvoorbeeld Benjamin en anderen, 2009). De vraag is waarom kinderen die naar het kinderdagverblijf gaan vaker overgewicht hebben. Er zijn twee mogelijke verklaringen, die waarschijnlijk beide een rol spelen. De eerste is dat ouders die hun kind naar het kinderdagverblijf brengen op de een of andere manier verschillen van ouders die dat niet doen, wat zich uit in de voeding en de lichaamsbeweging van het kind. Het blijkt bijvoorbeeld dat ouders naarmate ze meer werken – en de kans dus groter is dat hun kind naar het kinderdagverblijf gaat – vaak minder strikt en minder betrokken zijn als het gaat om de voeding en beweging van hun kind (Gubbels en anderen, 2010a; Gubbels en anderen, ingediend). Een andere mogelijke verklaring is dat er op het kinderdagverblijf factoren zijn die de ontwikkeling van overgewicht bij het kind 016 De invloed van het kinderdagverblijf op voeding en beweging beı̈nvloeden. Om meer inzicht te krijgen in die mogelijke factoren is onderzoek gedaan onder peuters op kinderdagverblijven. | Kennis 17 JeugdenCo | Negen kinderdagverblijven in Limburg deden mee aan het onderzoek naar voeding en beweging. Twee onderzoekers bezochten samen op elk kinderdagverblijf twee keer de peutergroepen: een keer ’s ochtends en een keer ’s middags. Aan het eerste deelonderzoek, het voedingsonderzoek, deden 135 kinderen mee. De onderzoekers keken wat en hoeveel de kinderen aten tijdens de lunch en de twee tussendoormomenten ’s ochtends en ’s middags (Gubbels en anderen, 2010b). Het eetpatroon werd bijgehouden op observatieformulieren die voor het onderzoek zijn ontwikkeld. Tegelijkertijd werd gekeken naar het gedrag van de kinderdagverblijfmedewerkers tijdens de eetmomenten. Er werd bijvoorbeeld gekeken of zij samen met de kinderen aten, of ze hetzelfde aten, of ze met de kinderen spraken over gezonde voeding, of ze de kinderen aanspoorden om meer te eten dan zij zelf wilden – ‘Eet je boterham eens op!’ – en of de kinderen het eten zelf mochten pakken of het aangereikt kregen. Voor het tweede deel van het onderzoek is gekeken naar de lichamelijke activiteit van 175 kinderen (Gubbels en anderen, in druk, 2010). Daarbij is bij ieder kind meerdere malen gedurende een bepaalde tijd geobserveerd hoe actief het was en met welke activiteit het bezig was, bijvoorbeeld zitten, lopen, rennen, klimmen. Zo werd de duur en de intensiteit van de inspanning vastgesteld. De beweging werd geobserveerd gedurende alle activiteiten behalve eten en slapen. Bij het onderzoek is ook gekeken naar de omgeving: of het kind bijvoorbeeld alleen speelde of in een groep, of er kinderdagverblijfmedewerkers bij waren, wat voor materialen aanwezig waren, en of het kind werd aangemoedigd actiever of minder actief te spelen – bijvoorbeeld door te zeggen ‘Ga je mee lekker rennen?’ of ‘Doe eens rustig!’ Bij het onderzoek zijn bestaande observatieformulieren van een Amerikaans onderzoek naar beweging bij jonge kinderen op kinderdagverblijven gebruikt (Brown en anderen, 2006). 04 | 2010 Observatieonderzoek Voeding Uit het voedingsonderzoek bleek dat de kinderen gemiddeld genomen volgens richtlijnen van het Voedingscentrum niet te veel of BSL - JEC - 0000_JEC 017 | Kennis 04 | 2010 J. Gubbels, S. Kremers, C. Thijs, A. Stafleu, D. van Kann. S. de Vries en N. de Vries JeugdenCo | 18 ongezond aten, uitzonderingen daargelaten. ’s Ochtends werd vaak fruit gegeten, tijdens de lunch boterhammen, en in de middag meestal koekjes, vla of andere zoete tussendoortjes. In alle gevallen werd het eten verstrekt door het kinderdagverblijf, de kinderen brachten geen eten mee van thuis. De meeste medewerkers van de kinderdagverblijven aten samen met de kinderen, en ze aten vaak ook hetzelfde als de kinderen. Een derde van de medewerkers at echter ook ongezonde dingen in het bijzijn van de kinderen, zoals snoep en snacks. Iets minder dan de helft van de kinderen mocht zelf het eten pakken, bij de rest bepaalde een medewerker hoeveel een kind kreeg. Meer dan de helft van de kinderen werd tijdens de eetmomenten aangespoord om meer te eten dan ze zelf wilden, bijvoorbeeld door te zeggen: ‘Eet je bord eens leeg!’ Bekeken is ook of medewerkers kinderen aanspoorden om iets anders te proeven, door bijvoorbeeld te zeggen: ‘De appeltjes zijn op, wil je misschien een lekker stukje peer?’ Dat bleken zij nauwelijks te doen, en als ze het al deden was dat maximaal één keer per eetmoment. Verder spraken de medewerkers tijdens de eetmomenten slechts af en toe met de kinderen over gezonde voeding. Een medewerker zei bijvoorbeeld: ‘Ik ga straks thuis lekkere broccoli eten. Welke groenten vind jij lekker?’ Wat de kinderen aten, bleek samen te hangen met het gedrag van de medewerkers. Belangrijk was hun voorbeeld: als ze samen met de kinderen aten, aten de kinderen meer, onafhankelijk van wat de medewerkers verder deden. Het maakte daarbij uit of de medewerkers hetzelfde aten als de kinderen, of andere dingen. Als medewerkers hetzelfde aten, dan aten de kinderen meer gezonde producten met veel voedingsvezels, zoals fruit. Soms aten de medewerkers in het bijzijn van de kinderen ongezonde producten als chocola of snacks. Dan aten de kinderen gewoon meer van hetgeen voor hen beschikbaar was, ook als dat minder gezonde voedingsmiddelen waren. Naast het voorbeeldgedrag bleek belangrijk hoe het eten werd aangeboden. Kinderen aten meer als zij het eten zelf mochten pakken, als er bijvoorbeeld een kom met stukjes fruit of een koektrommel op tafel stond waar ze zo veel uit mochten pakken als ze wilden. Tot slot bleek dat de kinderen meer gezonde producten aten als de medewerkers met de kinderen over gezonde voeding praatten. Beweging In het bewegingsonderzoek werd de lichamelijke activiteit van kinderen op het kinderdagverblijf bestudeerd. De kinderen bleken een BSL - JEC - 0000_JEC 018 Het onderzoek kan geen definitief antwoord geven op de vraag waarom kinderen die naar een kinderdagverblijf gaan vaker overgewicht krijgen dan andere kinderen. Het voedingsgedrag van de kinderen op de onderzochte kinderdagverblijven lijkt in grote lijnen te voldoen aan de geldende richtlijnen. Niettemin eten sommige kinderen op het kinderdagverblijf te veel of ongezond. Daarnaast brengen de kinderen een groot deel van de tijd inactief door, terwijl de kinderdagverblijven vaak wel mogelijkheden bieden om veel te bewegen en actief te spelen. Wat ook de oorzaak van het hogere risico op overgewicht is, het onderzoek maakt wel duidelijk dat kinderdagverblijven kunnen bijdragen aan de preventie van overgewicht bij jonge kinderen, door het eet- en beweegpatroon op het kinderdagverblijf te beı̈nvloeden. Bovendien kunnen medewerkers invloed hebben op hoe ouders thuis omgaan met de voeding en beweging van hun kind. Kinderdagverblijfmedewerkers kunnen concrete dingen doen om te zorgen dat kinderen gezond eten en voldoende bewegen op het kinderdagverblijf. Het management van kinderdagverblijven zou deze punten, die deels gebaseerd zijn op het Pedagogisch kader kinder- BSL - JEC - 0000_JEC | Kennis Voorbeeld 19 JeugdenCo | groot deel van de tijd inactief te zijn: ze stonden, zaten of lagen, zonder grote bewegingen. Vooral binnen bleken de kinderen zelden lichamelijk actief te zijn. Buiten waren de kinderen actiever, maar waren ze nog steeds een derde deel van de tijd inactief. Meestal werden de kinderen niet door kinderdagverblijfmedewerkers of andere kinderen aangemoedigd om actiever te spelen. Ze werden overigens ook niet vaak gemaand om rustiger spelen. Ook bij het beweeggedrag was duidelijk de invloed van medewerkers te zien: het aanmoedigen van kinderen om meer te bewegen leidde daadwerkelijk tot meer beweging. Daarnaast bleek dat kinderen minder actief werden naarmate ze in grotere groepen speelden. Dat zou eraan kunnen liggen dat spelletjes in groepen minder intensief zijn dan individueel spel, of dat kinderen in groepen relatief minder plaats en materialen tot hun beschikking hebben. De kinderen waren ook minder actief als er meer medewerkers aanwezig waren. Vooral de jongste kinderen leken in de buurt van medewerkers te blijven rondhangen, en daardoor minder actief te spelen. Tot slot bleken de beschikbare speelruimte en de speelmaterialen een belangrijke invloed te hebben op de beweging van de kinderen. 04 | 2010 De invloed van het kinderdagverblijf op voeding en beweging 019 | Kennis 04 | 2010 J. Gubbels, S. Kremers, C. Thijs, A. Stafleu, D. van Kann. S. de Vries en N. de Vries JeugdenCo | 20 centra 0-4 jaar (Singer en Kleerekoper, 2009), kunnen verwerken in het pedagogisch beleid. . Geef het goede voorbeeld: eet samen met de kinderen gezonde producten en speel actief mee. Jonge kinderen zijn bijvoorbeeld dol op het imiteren van leuke en gekke bewegingen. . Praat met de kinderen over gezonde voeding en beweging, en moedig ze aan gezonde keuzes te maken. . Presenteer fruit, groenten en andere gezonde producten op zo’n manier dat de kinderen meer kunnen pakken als ze dat willen. Geef ze ook voldoende keuze tussen verschillende gezonde etenswaren. Bied bijvoorbeeld bij het fruithapje verschillende soorten fruit aan waaruit het kind zelf mag kiezen. . Beperk de beschikbaarheid van ongezonde tussendoortjes. . Zorg voor voldoende speelruimte en speelmaterialen. Zowel binnen als buiten moeten de ruimte en materialen tegemoet komen aan een breed scala van bewegingsvormen. . Stimuleer de kinderen om actief te spelen en gebruik te maken van de aanwezige ruimte. Vaak is de ruimte er wel, en zijn er ook voldoende speelmaterialen, maar worden ze niet goed genoeg benut. . Het is belangrijk om kinderen zo veel mogelijk te laten doen wat ze al zelf kunnen, eventueel met wat kleine aanwijzingen of hulp. Dat geldt zowel tijdens het eten als tijdens het spelen. Peuters en kleuters kunnen vaak al meer dan mensen in hun omgeving denken. Via internet is informatie beschikbaar die kan helpen bij het uitvoeren van deze aanbevelingen (zie kader). Informatie over eten en bewegen De site van het Voedingscentrum biedt veel nuttige informatie over gezonde voeding voor kinderen en volwassenen. Voor tips en adviezen: www.voedingscentrum.nl > Eten & gezondheid. Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) heeft een programma ontwikkeld om beweging bij jonge kinderen te stimuleren, ‘Beweegkriebels’. Voor meer informatie, beweegtips en spelletjes voor kinderen van verschillende leeftijden: www.beweegkriebels.nl. Het Voedingscentrum en het NISB hebben samen een workshop ontwikkeld die kinderdagverblijfmedewerkers kunnen aanbieden aan ouders: ‘Eetplezier en Beweegkriebels’. Voor meer informatie: www.voedingscentrum.nl/ professionals > Onderwijs en kinderopvang > Kinderopvang. BSL - JEC - 0000_JEC 020 | Kennis 21 JeugdenCo | Ouders spelen een belangrijke rol in de vorming van het voedings- en bewegingspatroon van hun kind. Het is de vraag in hoeverre kinderdagverblijfmedewerkers ouders daarop kunnen aanspreken. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de communicatie tussen het kinderdagverblijf en ouders beperkt blijft: ouders en medewerkers praten vaak alleen vluchtig met elkaar over praktische zaken (Bradley, 2010). Daarnaast blijken er grote verschillen te zijn tussen hoe er thuis en op het kinderdagverblijf wordt omgegaan met de opvoeding van het kind: ouders en kinderdagverblijfmedewerkers hebben vaak andere ideeën over opvoeding, en hanteren andere regels (Tavecchio en anderen, 1996). Kinderopvangmedewerkers kunnen die patronen misschien doorbreken door bepaalde onderwerpen met ouders te spreken. . Bespreek met ouders wat voor activiteiten het kind leuk vindt om te doen op het kinderdagverblijf, die het wellicht ook thuis kan doen. Dat geldt ook voor eten: wat eet het kind wel en niet op het kinderdagverblijf? Zo kunnen ouders thuis verder gaan met het laten proeven en leren eten van nieuwe, gezonde dingen. . Maak ouders duidelijk hoe belangrijk hun voorbeeldgedrag is. Vertel ze bijvoorbeeld de ‘succesverhalen’ van het kinderdagverblijf. Als een kind meer fruit eet wanneer de medewerker met het kind mee eet, kan dat thuis ook werken als ouders samen met hun kind fruit eten. Zijn andere strategieën succesvol bij een kind, zoals zelf fruit laten pakken of praten over gezonde voeding, dan kunnen ouders ook dat thuis navolgen. Deze onderwerpen kunnen in de alledaagse communicatie met de ouders aan bod komen, maar kinderdagverblijven kunnen ook een ouderavond over voeding en beweging organiseren, waarop ouders en het kinderdagverblijf hun aanpak op elkaar kunnen afstemmen (Singer en Kleerekoper, 2009). 04 | 2010 De invloed van het kinderdagverblijf op voeding en beweging Dit artikel is, net als de andere artikelen in dit nummer, gratis te downloaden via www.jeugdenco.nl > Archief > Kennis tijdschrift > 2010 > Inhoudsopgave Jeugd en Co Kennis nr. 4-2010. Verder lezen Ben-Sefer, E., Ben-Natan, M. & Ehrenfeld, M. (2009). Childhood obesity: current literature, policy and implications for practice. International Nursing Review, jaargang 56, nummer 2, pagina 166-173. BSL - JEC - 0000_JEC 021 J. Gubbels, S. Kremers, C. Thijs, A. Stafleu, D. van Kann. S. de Vries en N. de Vries Benjamin, S.E. e.a. (2009). Early child care and adiposity at ages 1 and 3 years. Pediatrics, jaargang 124, nummer 2, pagina 555-562. Bos, W. & Huynen, B. (2010). Gebruik en kosten van kinderopvang 2006-2008. In: Centraal Bureau voor de Statistiek, Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal 2010. Den Haag/Heerlen, Centraal Bureau voor de Statistiek. Bradley, R.H. (2010). From home to day care. Chaos in the family/child-care mesosystem. In: Evans, G.W. & Wachs, T.D. (red.), Chaos and Its Influence on Children’s Development. Washington, American Psychological Association. Brown, W.H. e.a. (2006). Assessing preschool children’s physical activity. The observational system for recording physical activity in children-preschool version. Research Quarterly for Exercise and Sport, jaargang 77, nummer 2, pagina 167-176. Eurostat (2008). Childcare in the EU in 2006. A quarter of children aged less than three in formal childcare. And more than 80% of children from three to compulsory school age. Luxemburg, Eurostat Press Office. Gubbels, J.S. e.a. (2010). Interaction between physical environment, social environment and child characteristics in determining physical activity at child-care. Health Psychology, in druk. | Kennis 04 | 2010 Gubbels, J.S. e.a. (ingediend). Impact of parenting practices on children’s dietary intake, JeugdenCo | 22 physical activity and development of body mass index: the KOALA Birth Cohort Study. Gubbels, J.S. e.a. (2010a). Child-care use and the association with body mass index and overweight in children 7 months to 2 years of age. International Journal of Obesity, jaargang 34, nummer 10, pagina 1480-1486. Gubbels, J.S. e.a. (2010b). Child-care environment and dietary intake of 2- and 3-year-old children. Journal of Human Nutrition and Dietetics, jaargang 23, nummer 1, pagina 97-101. Hurk, K. van den, Dommelen, P. van, Buuren, S. van, Verkerk, P.H. & HiraSing, R.A. (2007). Prevalence of overweight and obesity in the Netherlands in 2003 compared to 1980 and 1997. Archives of Disease in Childhood, jaargang 92, nummer 11, pagina 992-995. Kremers, S.P. e.a. (2005). Netherlands research programme weight gain prevention (NHFNRG): rationale, objectives and strategies. European Journal of Clinical Nutrition, jaargang 59, nummer 4, pagina 498-507. Kroon, M.L. de, Renders, C.M., Wouwe, J.P. van, Buuren, S. van & HiraSing, R.A. (2010). The Terneuzen birth cohort: BMI changes between 2 and 6 years correlate strongest with adult overweight. PLoS One, jaargang 5, maand 2, e9155. Oude Luttikhuis, H. e.a. (2009). Interventions for treating obesity in children. Cochrane Database of Systematic Reviews, artikelnummer CD001872. Singh, A.S., Mulder, C., Twisk, J.W., Mechelen, W. van & Chinapaw, M.J. (2008). Tracking of childhood overweight into adulthood: a systematic review of the literature. Obesity Reviews, jaargang 9, nummer 5, pagina 474-488. Singer E. & Kleerekoper, L., 2009. Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. Maarssen, Elsevier gezondheidszorg. Tavecchio, L., IJzendoorn, R. van & Stams, G.J. (1996). Onderzoek: kinderopvang en thuis twee gescheiden werelden. Kinderopvang, jaargang 6, nummer 12, pagina 24-27. BSL - JEC - 0000_JEC 022 De invloed van het kinderdagverblijf op voeding en beweging World Health Organization. (2010). Childhood overweight and obesity on the rise. Genève, World Health Organization. World Health Organization (2004). Obesity: preventing and managing the global epidemic. Report of a WHO consultation. Genève, World Health Organization. Jessica Gubbels ([email protected]) is onderzoeker aan de Universiteit Maastricht. Stef Kremers ([email protected]) is universitair hoofddocent aan de Universiteit Maastricht. Carel Thijs ([email protected]) is universitair hoofddocent aan de Universiteit Maastricht. Annette Stafleu ([email protected]) is projectleider bij TNO Kwaliteit van Leven. Dave van Kann ([email protected]) is onderzoeksassistent aan de Universiteit Maastricht. Sanne de Vries ([email protected]) is onderzoeker bij TNO Kwaliteit van Leven. Nanne de Vries ([email protected]) is hoogleraar aan de Universiteit | Kennis 04 | 2010 Maastricht. JeugdenCo | 23 BSL - JEC - 0000_JEC 023