Niet alles wat kan, hoeft HANDVAT TEN VOOR DE PRAKTIJK Stuurgroep Passende zorg in de laatste levensfase Colofon Contactgegevens KNMG: postbus 20051 3502 LB Utrecht – (030) 0 282 38 00 – www.knmg.nl Webdossier passende zorg in de laatste levensfase: www.knmg.nl/passendezorg Omslagfoto: Bert Spiertz Vormgeving: Frank Lehman Druk: Schotanus & Jens Inhoudsopgave Voorwoord Op je handen zitten, column Rutger Jan van der Gaag Rijnstate, Aandacht voor passende zorg in de AIOS opleiding Westfriesgasthuis, Behandelwensen van kwetsbare ouderen bespreken en vastleggen De huisarts en curatieve overbehandeling, column Lucas Koch De afweging tussen medisch zinvol en hoop doet leven, column Jettie Bont Radboudumc, Tijdig starten met palliatieve zorg: wanneer, hoe en door wie? Een ‘goede’ dood?, column Bouchaib Saadane Hoe moeilijk kan het zijn?, column Gerrit van der Wal NOOM, Unie KBO, PCOB, Een goed gesprek rond het levenseinde vraagt om kennis van diversiteit Het verschil maken tussen menswaardig sterven en onnodig lijden, column Henk Bakker Bij starten ook nadenken over stoppen, column Jan Lavrijsen Doodgewoon samen praten over sterven, column Agnes van Balkom IKNL, Ontwikkeling van een Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg Nederland met Passende Financiering NHG, Een tijdig gesprek over het levenseinde in de huisartsenpraktijk De huisarts als patiëntenluisteraar, column Lisa Bracht De oudere patiënt: behandelen, behouden of berusten?, column Sophia de Rooij Elkerliek, St. Anna Ziekenhuis, Generalistisch werkende artsen palliatieve geneeskunde in en vanuit het ziekenhuis NPCF, FMS, Implementatiehandleiding 3 goede vragen Leven met kanker, Kies gerust in de laatste levensfase 3 4 6 9 12 14 17 20 23 25 28 30 32 34 37 40 42 46 49 53 pagina 3 Voorwoord ‘Hoe kunnen we bereiken dat mensen in de laatste periode van hun leven passende zorg krijgen, dat wil zeggen zorg die past bij hun wensen?’ Dit was de centrale vraagstelling van een breed samengestelde KNMG-stuurgroep die de afgelopen jaren heeft gefunctioneerd. Op deze complexe vraag bleken vele antwoorden te bestaan. De stuurgroep heeft zich beperkt tot het tegengaan van ‘overbehandeling’. Daartoe moet er vaker en eerder over het naderende levenseinde worden gesproken. De richtlijnen voor artsen moeten worden aangepast. Artsen dienen meer naar de hele mens te kijken en minder in de ‘behandelmodus’ te staan. Hulpverleners moeten beter samenwerken, de wensen van de patiënt vastleggen en beter aan elkaar overdragen. Palliatieve zorg moet eerder worden ingezet. Patiënten moeten duidelijker hun wensen bespreken, en over ziekte zou minder in termen van ‘strijd’ moeten worden gesproken. ‘Opgeven’ is soms wel degelijk een optie. Complexe antwoorden op een complexe vraag. Maar hoe geef je daar in de praktijk handen en voeten aan? De afgelopen jaren is gelukkig vanuit het veld een groot aantal initiatieven ontstaan die alle hetzelfde doel hebben: meer passende zorg bieden. In deze syllabus is een tiental van deze inspirerende voorbeelden bij elkaar gebracht. Vele daarvan zijn gepresenteerd op het congres ‘Niet alles wat kan, hoeft’, op 19 februari 2016. Zij laten zien dat het mogelijk is om in de dagelijkse praktijk succesvol met het thema aan de slag te gaan. De voorbeelden variëren van het aanleren van competenties in de artsenopleiding tot het omgaan met diversiteit van patiënten en het bieden van kwalitatief goede palliatieve zorg. De voorbeelden zijn dan ook voor veel verschillende doelgroepen bruikbaar: huisartsen, specialisten, verpleegkundigen en andere zorgverleners die betrokken zijn bij zorg in de laatste levensfase. Verder vindt u in deze publicaties enkele blogs die in het kader van dit project door leden van de Stuurgroep zijn geschreven. Wij hopen u hiermee te inspireren om zelf met passende zorg aan de slag te gaan! Gerrit van der Wal Voorzitter Stuurgroep Passende Zorg in de Laatste levensfase Februari 2016 NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 4 Op je handen zitten Bij het uitkomen in maart 2015 van het rapport ‘Niet alles wat kan, hoeft. Passende zorg in de laatste levensfase’ vertelde ik over het overlijden van mijn vader. Hij was altijd gezond, tot ineens bleek dat hij uitgezaaide kanker had. In die tijd werd nog nauwelijks gesproken over het naderende levenseinde, shared decision making of advance care planning. Mede daardoor heeft hij onnodig geleden. Inmiddels zijn we vele jaren verder en is medisch zo veel meer mogelijk. Het medisch kunnen lijkt onbeperkt. Maar niet alles wat kan, hoeft. Voor dokters blijft dit wennen. Wij zijn immers opgeleid om te handelen en worden hierin gesteund door medische richtlijnen en protocollen, waarin meestal niet wordt ingegaan op de vraag wanneer het beter is om te stoppen. Als huisarts kwam ik eens bij een oude dame en vermoedde een gescheurd aneurysma van de aorta achterin de buik. Wat te doen? Ik was stil. Zij vroeg: “Wat doet u, jongeman?” Ik denk na, was mijn antwoord. “Zullen wij dan samen nadenken?” En ik besprak met haar de keus tussen insturen of thuis sterven. Haar keuze was duidelijk. “Ik blijf hier.” Ik bleef ook totdat zij een uur later gestorven was. Het is soms moeilijk om op je handen te blijven zitten. Maar ook op je handen zitten kan goede en gedeelde zorg zijn. Mede dankzij de activiteiten van de stuurgroep staat deze denkwijze inmiddels stevig op de agenda. Niet alleen bij artsen en verpleegkundigen, ook bij patiënten en hun naasten. Die brede adressering is belangrijk, want passende zorg is een zaak van patiënten en niet alleen zorgverleners. Het is dan ook goed om te zien dat overal in het land zorginstellingen, patiënten- en ouderenorganisaties bijeenkomsten organiseren. Het antwoord op de vraag wat wel moet, en wat niet (meer) hoeft, kan voor elke persoon en in elke situatie anders luiden. Alleen door er samen goed bij stil te staan, kan je tot passende individuele besluiten komen. Ook de mate van openheid is daarbij geen vast gegeven. Geneeskunst is persoonlijke zorgvuldigheid. De patiënt moet goed, eerlijk maar gedoseerd voorgelicht worden. Zijn leven staat op zijn kop. Hij moet de tijd krijgen om aan zijn onverwacht nieuwe situatie te wennen. Van Sir William Osler hebben wij allemaal geleerd om te gaan zitten naast de patiënt tijdens het gesprek en er helemaal voor hem te zijn. Echte aandacht geven is een kwestie van attitude en empathie. Minder van tijd. Handelen wanneer het moet, maar altijd nadenken. Rutger Jan van der Gaag, voorzitter artsenfederatie KNMG NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk De Beeldredactie – Maarten Hartman pagina 5 pagina 7 Aandacht voor passende zorg in de AIOS-opleiding Aanleiding en doelstelling Binnen Rijnstate confronteren wij AIOS in discipline overstijgend onderwijs met hun eigen ethisch profiel. Wij confronteren hen ook met de gevolgen van hun profiel voor de manier waarop zij met patiënten en andere zorgverleners het gesprek aangaan over behandelafspraken. Behandelafspraken zijn de afspraken die wij met al onze opgenomen patiënten maken over het wel of niet stellen van grenzen aan het medisch behandelen, zoals behandelbeperkingen en niet-reanimeren-afspraken. Het doel van deze interventie is om AIOS in staat te stellen het moeilijke gesprek over behandelafspraken op het juiste moment en op een waardevolle, empathische manier te kunnen voeren. Zo dragen ook AIOS zoveel mogelijk bij aan het verlenen van voor de patiënt passende zorg. Inhoud interventie Alle AIOS van Rijnstate vullen via een website een ethische vragenlijst in, waaruit een ethisch profiel volgt. Tijdens een interactieve bijeenkomst in een groep van circa 20 AIOS worden deze profielen nader toegelicht en bediscussieerd. Vervolgens wordt aan de hand van een of meerdere speciaal voor dit thema vervaardigde films een aantal ethische discussies gevoerd. De films hebben als thema: 1. de niet reanimeren afspraak 2. een gebroken heup bij een patiënt met een gemetastaseerde aandoening met beperkte prognose 3. een jonge patiënte die een behandeling weigert In de films worden verschillende kanten van het ethische vraagstuk belicht. In de volgende discussie staat niet de goede oplossing centraal, maar is het doel meer inzicht te geven in de ethische vraagstukken die spelen. Ervaringen Door de AIOS wordt deze interventie als zinvol ervaren. Vooral als zij al een aantal weken of maanden in de kliniek werken, zijn zij al geconfronteerd met vraagstukken met betrekking tot behandelafspraken en ervaren zij het als een waardevolle aanvulling om hier gestructureerd over te kunnen spreken in een veilige omgeving. Ons streven is om alle AIOS aan dit programma te laten deelnemen. Ook co-assistenten hebben inmiddels belangstelling getoond. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 8 Ook aandacht voor passende zorg in uw organisatie? Ook uw organisatie kan deze interventie invoeren. Wij delen het format graag. Er zijn beperkte kosten verbonden aan het gebruik van de films (€ 500,00 voor een jaar gebruik binnen een organisatie). Meer informatie vindt u op www.rijnstate.nl/behandelafspraak. Contactpersoon: Mevr. drs. M. de Ridder Manager Marketing & Communicatie Rijnstate [email protected] NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 9 Behandelwensen van kwetsbare ouderen bespreken en vastleggen Doelstelling Het bespreken en vastleggen van behandelwensen van kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen. Korte omschrijving Een transmurale werkgroep in West-Friesland heeft op verzoek van orthopeden van het Westfriesgasthuis een succesvolle pilot uitgevoerd om behandelwensen van kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen vast te leggen. Dit om te voorkomen dat kwetsbare ouderen pas bij bijvoorbeeld het breken van een heup door een onbekende arts in het ziekenhuis gevraagd worden of zij nog wel geopereerd/behandeld willen worden. Niet opereren betekent in sommige gevallen dat de oudere zal overlijden. Het is voor het eerst in Nederland dat verzorgingshuizen behandelwensen op deze wijze vastleggen. Voor huisartsen kost het weinig tijd om met deze werkwijze de behandelwensen op een goede manier vast te leggen. Getrainde verpleegkundige specialisten of eerst verantwoordelijk verzorgenden inventariseren de behandelwensen. De patiënt legt daarna samen met de huisarts de behandelwensen officieel vast. Hierna worden ze beschikbaar gesteld aan alle betrokken zorgverleners. Voor de oudere die niet meer in het ziekenhuis behandeld wil worden, is palliatieve zorg beschikbaar. Voor wie is de interventie bedoeld? Kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen. Met kleine aanpassingen ook voor thuiswonende kwetsbare ouderen. Wat zijn uw positieve en negatieve ervaringen? In totaal hebben 60 kwetsbare dementerende ouderen aan de pilot deelgenomen en hun behandelwensen vastgelegd. De helft van deze ouderen, of hun vertegenwoordigers, kiest ervoor om niet in het ziekenhuis opgenomen te worden, maar om palliatieve zorg in eigen omgeving te ontvangen. Alle betrokkenen zijn enthousiast over de aanpak. De werkwijze blijkt goed uitvoerbaar en wordt nu uitgebreid naar andere bewoners van verzorgingshuizen in West-Friesland en thuis wonende kwetsbare ouderen. Ook buiten de regio bestaat belangstelling. Inmiddels zijn enkele van deze ouderen in het verzorgingshuis op basis van deze werkwijze niet naar het ziekenhuis gebracht en thuis overleden. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 11 Aanvankelijk hadden wij er geen rekening mee gehouden forensisch artsen te betrekken bij deze werkwijze. Overlijden na een heupfractuur wordt beschouwd als niet natuurlijke dood, waar forensisch artsen bij betrokken worden. Nadat een deelnemer aan de pilot thuis was overleden, hebben we de procedure aangepast. Forensisch artsen worden nu geïnformeerd als een oudere na het breken van een heup niet kiest voor een ziekenhuisopname. Waarom zouden collega’s dit moeten overnemen? Het is goed de behandelwens te kennen voor de medische diagnostiek en behandeling. Dat geldt des te meer voor mensen met een beperkt levensperspectief. Het bekend zijn van behandelwensen maakt het voor zorgverleners veel eenvoudiger op de vastgelegde wens in te gaan. Men kan vragen of de behandelwensen nog gelden in plaats van dat men in een acute situatie moet aankaarten wat behandelwensen van de oudere zijn. De oudere heeft daar meestal nog niet goed over nagedacht of met de familie besproken. Uit deze pilot bleek bij evaluatie hoe dankbaar patiënten en familie zijn als behandelwensen duidelijk zijn. In alle rust kan het onderwerp aangekaart worden. Men kan erover nadenken, aanvullende vragen stellen, waarna de behandelwensen worden vastgelegd en gecommuniceerd met betrokken zorgverleners. Waarmee moeten zij rekening houden? - Dat veel zorgverleners bij dit proces betrokken ( kunnen) zijn. Betrek hen vanaf de start bij het maken van afspraken. - Dat men niet moet vergeten om de huisartsenpost/ ambulance/ ziekenhuis/ gemeentelijk lijkschouwers bij de opzet te betrekken. - Dat er voldoende mogelijkheid voor palliatieve zorg is als patiënten niet meer in het ziekenhuis opgenomen willen worden. Contactpersoon: Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Miriam Eliel, projectleider, afdeling kwaliteit en veiligheid Westfriesgasthuis via [email protected] of T 0229-855504. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 12 De huisarts en curatieve overbehandeling Ook ik behoorde tot de 62% van de artsen die in de lezersenquête van Medisch Contact in 2012 aangaf dat ze vonden dat met pogingen tot curatie nogal eens langer dan gewenst doorgegaan wordt. kan in de laatste levensfase schadelijk zijn voor de kwaliteit. Schadelijk voor kwaliteit van leven maar ook van sterven, voor acceptatie, afsluiting en afscheid. Huisartsen kennen allemaal de verhalen van patiënten die tot het laatst toe aan belastende diagnostiek en/of behandelingen zijn blootgesteld. Patiënten en naasten laten dit gebeuren. Artsen willen de ziekte bestrijden, patiënten en naasten willen dat ook graag. Nogal eens hebben patiënten niet goed overdacht tegen welke prijs ze de verdere pogingen tot curatie nog willen. De uitslag van deze enquête is een van de triggers geweest om de stuurgroep passende zorg in te stellen, waar ik vanuit het NHG aan deelneem. Niet schaden Het behoort mijn inziens tot goed moreel handelen om als arts met de patiënt, die niet lang meer te leven heeft, in gesprek proberen te komen over het levenseinde. Dit vanuit de professionele standaard dat we, in de levenstijd die patiënt nog gegeven is, zoveel mogelijk goed doen en zeker schade tot een minimum beperken. Van welke levensbeschouwelijke achtergrond er ook sprake mag zijn, het kan nooit de bedoeling zijn dat het medisch handelen extra lijden veroorzaakt. Drijfveren van de stuurgroep passende zorg Ten eerste: Het is duidelijk dat er de laatste decennia een forse toename gekomen is van de medische mogelijkheden. Dat vervult ons met trots, maar noopt ons ook tot bezinning van het gebruik ervan. De toename van mogelijkheden van diagnostiek en van behandeling biedt zowel voordelen, als nadelen en risico’s. Ten tweede: Focus alleen op de lengte van het leven Verantwoordelijkheid van de huisarts? De huisarts kan met zijn medische kennis inschatten wat de patiënt nog te wachten staat. Een tijdig gesprek over het levenseinde in de huisartsenpraktijk kent zijn valkuilen en belemmeringen. Een goede registratie en communicatie erover kan veel misverstanden voorkomen. Een van de mechanismen die leidt tot curatieve overbehandeling betreft volgens de stuurgroep ook de huisarts: wensen en voorkeuren t.a.v. levenseinde zijn onvoldoende overdacht en duidelijk vastgelegd en/of toegankelijk. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina De professional kan de gedachtegang bij de patiënt erover op gang brengen. ‘Sense making’, zodat op momenten dat er een besluit genomen moet worden, dit op goede gronden plaatsvindt. Als er een gesprek heeft plaatsgevonden is een praktisch ingerichte registratie van belang, zodat automatisch ook een goede elektronische communicatie naar andere werkers plaatsvindt. Op deze twee punten is mogelijk nog wat bij te leren. Lucas A.M. Koch, huisarts, ethicus, projectleider Advance Care Planning NHG-scholing 13 pagina 14 De afweging tussen medisch zinvol en hoop doet leven Met een bolle buik kwam ze de spreekkamer in. ‘Dokter, het zit helemaal verstopt’. En het zat inderdaad verstopt, maar het was geen obstipatie. Het was ascites bij een groot ovariumcarcinoom met een slechte prognose. De diagnose kwam niet hard aan, sterker nog de diagnose kwam überhaupt niet aan. Deze dame van halverwege de 70 was absoluut niet van plan om dood te gaan. Menig dokter heeft haar vervolgbehandelingen afgeraden, maar ze wilde per se doorgaan met behandelen, met leven. Uitgebreide gesprekken volgden ook met mijn collega en mij, maar het was tevergeefs, over het levenseinde wilde zij het niet hebben. Uiteraard heb ik dat gerespecteerd, maar dat was voor mij als huisarts een stuk eenvoudiger dan voor de specialist. Deze moest met haar samen de beslissing nemen om wel of niet door te behandelen. Op een gegeven moment hield de specialist voet bij stuk. Het gevolg: een second opinion. En een third opinion. En weer volgde een behandeling. Ik moet wel eerlijk toegeven: uiteindelijk leefde deze patiënt een stuk langer dan menigeen verwacht had en wat daar de oorzaak van is….wie zal het zeggen. Met deze casus wil ik illustreren hoe moeilijk het kan zijn. Niet alles wat kan hoeft, maar dat is lang niet altijd wat de patiënt wil. En de afweging: vind ik het medisch zinvol versus ‘hoop doet leven’ - is soms lastig. Gelukkig was deze casus voor mij een uitzondering. Meestal gaat het anders. Willen mensen wel degelijk nadenken over de laatste maanden of jaren van hun leven. Het gesprek hierover is essentieel en de essentie is ‘tijd’ en ‘communicatie’. Tijdig samen communiceren, voldoende tijd nemen om te communiceren en op tijd andere zorgverleners informeren. Het is belangrijk om te weten wat een patiënt wel wil en niet wil. En om mee te gaan wanneer deze wensen veranderen. Soms is er net na de diagnose een sterke euthanasiewens, maar naarmate het proces vordert zie ik vaak dat mensen toch liever voor een goed palliatief traject kiezen zonder euthanasie. Deze wens kan je alleen maar opvolgen als je voldoende tijd neemt voor je patiënten en goed kan communiceren. Het is dan ook niet voor niets dat we op de huisartsopleiding hier zo veel aandacht aan geven. Een van de stafleden op het Huisartseninstituut zei tegen me ‘in de begeleiding van het levenseinde komt de kwaliteit van je werk als huisarts tot uiting’. En weet u, ik denk dat ze gelijk heeft. Jettie Bont, huisarts, hoofd Huisartsopleiding AMC-UvA en oud-LHV-bestuurslid. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 15 pagina 16 Yvonne Engels pagina 17 Tijdig starten met palliatieve zorg: wanneer, hoe en door wie? Doelstelling: het tijdig identificeren van de palliatieve patiënt op duidelijk herkenbare momenten, om vervolgens samen met de patiënt en naaste tijd te hebben om een anticiperend zorgbeleid op te stellen en uit te voeren. Omschrijving: palliatieve zorg wordt nog steeds voornamelijk beperkt tot de terminale fase, waarbij gehandeld wordt vanuit bestaande problematiek (reactieve zorg). Dit terwijl meerdere prospectieve studies hebben aangetoond dat tijdige palliatieve zorg de kwaliteit van leven verbetert, minder overbehandeling in de laatste levensfase en lagere zorgkosten geeft. Redenen waarom veel patiënten die tijdige palliatieve zorg nog niet krijgen is dat veel artsen niet weten wanneer te starten, onzeker zijn over hoe te communiceren over de toekomst, en niet weten hoe die zorg te organiseren en uit te voeren. Het Radboudumc heeft diverse hulpmiddelen ontwikkeld en getoetst (RADPAC, RADPAC long en Probleemkwadranten) (Zie bureaukaartje) en vertaald (SPICT), om artsen hierin te ondersteunen. Voor wie: voor huisartsen, medisch specialisten en gespecialiseerd verpleegkundigen die betrokken zijn bij de zorg aan mensen met een levensverkortende, ongeneeslijke aandoening zoals kanker, COPD, hartfalen of dementie. Positieve en negatieve ervaringen: Bregje Thoonsen, huisarts/onderzoeker heeft een interventie voor huisartsen getoetst in een gerandomiseerde gecontroleerde studie. (Thoonsen et al. 2011, 2012, 2015, 2016) Het bleek dat áls door onze tools en training patiënten op het netvlies van de huisarts staan, er minder ziekenhuisopnames zijn, meer contact met huisarts is, minder overlijden in ziekenhuis en vaker thuis. Echter, lang niet alle palliatieve patiënten kwamen in beeld. Knelpunten bleken het missen van duidelijke markeringsmomenten, het nog steeds lastig vinden een gesprek over de toekomst aan te gaan, en soms de patiënt niet in beeld kúnnen hebben doordat deze alleen bij de medisch specialist komt. In een lopend onderzoek naar tijdige palliatieve zorg bij mensen met COPD includeren we tijdens een acute exacerbatie. Resultaten worden in de loop van het jaar verwacht en lijken veelbelovend. (Duenk et al 2014; Duenk et al 2016) We raden daarom aan een specifieke, praktijkgerichte, interactieve training te volgen, waarin ruimschoots aandacht is voor het tijdig markeren van de palliatieve NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 18 patiënt, het starten van een gesprek over de toekomst, en het structureren van anticiperende zorg. Iedere patiënt heeft immers recht op een optimale kwaliteit van leven? Yvonne Engels, universitair hoofddocent tijdige palliatieve zorg Carel Veldhoven, huisarts Meer informatie: Yvonne Engels [email protected] Tel 0647310569 NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk 19 pagina 20 Een ‘goede’ dood? In Nederland wordt tegenwoordig veel gesproken over een ‘goede’ dood. Voor de meeste mensen houdt dat in: sterven met je dierbaren om je heen. Maar als je verder doorpraat dan komen ook andere zaken naar boven, zoals de aanname dat ‘we’ toch allemaal het liefste zonder pijn en andere ongemakken doodgaan. Hoe vanzelfsprekend dit ook lijkt, niet iedereen zal hier op dezelfde manier tegenaan kijken. Voor moslims is het onze taak om ons te schikken naar de wil van de Allerhoogste. Als er pijn op onze weg ligt, dan wijzen we dat niet zonder meer af. Voor een belijdend moslim betekent dat een beproeving die ons is gegeven en die we zo goed mogelijk moeten doorstaan. We moeten vertrouwen dat Allah met ons het beste voor heeft. We moeten laten zien dat we ons ondergeschikt maken aan Zijn wil en dus het hiernamaals waardig zijn. Een gelovige moslim moet hoop houden tot het allerlaatste. Allah geeft het leven, Allah neemt het leven. Vanuit die gedachte is het ondenkbaar te stoppen met beademing of een andere vorm van behandeling, zoals artsen in Nederland dat soms aangeven. Hoezo: medisch zinloos handelen? Misschien is het juist religieus zéér zinvol handelen. Ik ben me ervan bewust dat ik hier spreek vanuit de voorschriften in de islam. Iedere moslim mag voor zichzelf uitmaken in hoeverre hij zich wil houden aan deze regels. Voor zorgverleners is het belangrijk te weten dat veel moslims, meer of minder streng in het geloof, deze gedachten over het lijden tijdens de laatste levensfase bij zich dragen. Dat betekent dat er samen met de patiënt en zijn familie iets te bespreken valt. Als moslim geloof ik dat afscheid nemen van het leven een belangrijke fase is, waarin we vechten om de lusten en lasten van ons bestaan los te laten. Dat kunnen we niet alleen. Daar hebben we de steun van onze familie en anderen uit de gemeenschap bij nodig. Voor Nederlandse begrippen zijn dat vaak ‘veel’ mensen. Voor ons werkt dat doorlopende bezoek verzachtend in onze beproeving. De geestelijk verzorger heeft moslims veel ondersteuning te bieden. Hij (of zij!) kan de stervende helpen om tot vrede te komen met het naderende einde en zich voor te bereiden op de overgang naar het nieuwe leven. Voor de familie kan de geestelijk verzorger een rustpunt en vraagbaak betekenen. Tot slot kan de geestelijk verzorger fungeren als verbindende schakel tussen patiënt, familie en zorgverleners. Hij kan de communicatie opener maken, ideeën en standpunten bij elkaar brengen en helpen zoeken naar tussenoplossingen. Soms is eenvoudig- NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 21 weg iets meer tijd nodig, soms zijn ook andere verzachtende middelen mogelijk. Het is een proces om twee werelden met elkaar te verbinden. Wat ik hierboven beschrijf vanuit mijn beleving als belijdend moslim geldt zeker ook voor veel andere oudere migranten, of ze nu moslim, christen, hindoe of boeddhist zijn. Voor hen hoeven de vanzelfsprekendheden uit de Nederlandse, sterk medisch georiënteerde en individualistische zorgverlening, niet zomaar op te gaan. Het is absoluut van deze tijd dat artsen en andere zorgverleners hier kennis van hebben en inspelen op deze diversiteit aan opvattingen rond het levenseinde. Bouchaib Saadane, Voorzitter NOOM (Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten). pagina 23 Hoe moeilijk kan het zijn? Hoe moeilijk kan het zijn? Hoe moeilijk kan het zijn om te luisteren naar de patiënt, nieuwsgierig te zijn naar zijn ervaringen met zijn ziekte, hem uit te nodigen zijn wensen en behoeften te formuleren, hem te vragen zijn visie te geven op -de rest van- zijn leven? Hoe moeilijk kan het zijn om de voor- en nadelen van een behandeling te schetsen, om niet alleen iets over kwantiteit van leven maar juist ook over kwaliteit van leven te bespreken? Hoe moeilijk kan het zijn om samen tot een besluit te komen over al dan niet met behandelen te starten of door te gaan? Soms best wel. Bijvoorbeeld als er weinig tijd is, als de patiënt zelf nog irreële hoop heeft, als er veel onduidelijk is over de kansen en de risico’s of als die lastig over het voetlicht te brengen zijn. dan dit. Waar een wil is, is een weg. Wie wil zoekt mogelijkheden, wie niet wil een reden. Laten we elkaar helpen meer ‘dimmer’, denker in mogelijkheden, te zijn dan ‘dipper’, denker in problemen. Overbehandeling in de laatste levensfase is ‘een veelkoppig monster’, en vraagt een aanpak via een ‘meersporenbeleid’. Overbehandeling is in ieder geval geen passende zorg. Passende zorg is behalve evidence based ook preference based. Dat laatste kan alleen via gedeelde besluitvorming. Het is personalized care in optima forma; het is zorg van goede kwaliteit, zorg van deze tijd! Gerrit van der Wal Voorzitter Stuurgroep Passende zorg in de laatste levensfase Maar meestal is het niet moeilijk, althans niet zo moeilijk als we onszelf soms wijsmaken. Tenminste als we echt werk willen maken van het centraal plaatsen van de patiënt. Daartoe zijn we immers intrinsiek gemotiveerd, hebben we de rest (bij)geleerd en in de loop van de tijd niet teveel afgeleerd? Dan is het toch ‘slechts’ een kwestie van houding en gedrag en voor een klein deel techniek? Ik wil de kwestie niet bagatelliseren, maar in de kern is het niet meer (en niet minder) NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk Yvonne Heygele Agnes van Balkom Sandrina Sangers pagina 25 Een goed gesprek rond het levenseinde vraagt om kennis van diversiteit ‘De oncoloog stelde voor om nog een derde chemokuur te ondergaan. Maar ik heb ervan afgezien. Ik ben nu 79. Het is wel mooi geweest zo. Laat me maar genieten van de dagen die me gegeven zijn. En als de pijn te erg wordt …. God heeft me het leven gegeven, mag ik het ook teruggeven?’. ‘Een gelovige moslim moet hoop houden tot het allerlaatste. Allah geeft het leven, Allah neemt het leven. Vanuit die gedachte is het ondenkbaar te stoppen met beademing of een andere vorm van behandeling, zoals artsen in Nederland dat soms aangeven. Hoezo: medisch zinloos handelen? Misschien is het juist religieus zéér zinvol handelen.‘ Aandachtig gesprek Voor ouderen is – net als voor jongere patiënten - goede medische zorg rond het levenseinde van groot belang. Maar minstens zo belangrijk zijn zingeving en spirituele zorg. Een goede voorbereiding en het nemen van voldoende tijd zijn allebei van belang om waardige en zinvolle gesprekken te voeren in de spreekkamer. Een goed en aandachtig gesprek met de arts en/of andere zorgverleners, een respectvolle bejegening, aandacht voor levensvragen, ruimte voor de inbreng van naasten, aansluiting bij hun belevingswereld: dat alles helpt ouderen bij het maken van keuzes ten aanzien van passende zorg in de laatste levensfase. Dit lijkt allemaal vanzelfsprekend, maar vraagt ook veel van zorgverleners. In een steeds pluriformer wordende samenleving krijgen we te maken met een groeiende diversiteit aan visies op gezondheid en ziekte, leven en dood, ouderdom en kwaliteit van leven. Wat voor de één kwaliteit van leven is, hoeft dat voor een ander niet te zijn. Dat kan te maken hebben met culturele achtergronden en levensbeschouwing, maar even zo goed met individuele wensen. Het is zeker niet zo dat ouderen altijd al nagedacht hebben over hun laatste levensfase en de vraagstukken die daar wellicht aan de orde komen. Ook hier zien we diversiteit: sommige ouderen hebben zeer uitgesproken waarden en wensen, anderen hebben veeleer vage gevoelens over wat voor hen belangrijk is. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 26 Kennis van diversiteit Om daar goed op in te spelen is kennis nodig van diversiteit in brede zin, maar ook wordt een beroep gedaan op cultuursensitiviteit en interculturele competenties. Aandacht voor zingevingsvragen en spirituele zorg horen per definitie bij palliatieve zorg, maar krijgen nog lang niet altijd het gewicht dat ze verdienen. Het ontwikkelen van competenties op dit gebied hoort thuis in het medisch en verpleegkundig ‘repertoire’ (zie onder andere de richtlijn spirituele zorg op http://www.pallialine.nl/spirituele-zorg). Samenwerking met bijvoorbeeld geestelijk verzorgers kan bovendien helpen om de medische en niet-medische opties te verhelderen voor de oudere en zijn familie. In een ziekenhuis- of woonzorgcentrum is dat vaak gemakkelijker te realiseren dan in de thuissituatie. Als steeds meer mensen thuis sterven, is het zinvol ook hier netwerken te ontwikkelen van samenwerking tussen medisch zorgverleners en geestelijk verzorgers. Deskundigheidsbevordering Het is een uitdagende taak voor opleidingen, bij – en nascholingen om kennis van en gevoeligheid voor de belevingswereld van patiënten in het algemeen en ouderen in het bijzonder een plaats te geven in de programma’s. Op verschillende plaatsen wordt geëxperimenteerd met nieuwe vormen van deskundigheidsbevordering in de vorm van casusbesprekingen en ontmoetingen met ouderen. Ook de seniorenorganisaties NOOM (Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten), PCOB (Protestants Christelijke Ouderen Bond) en Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen) zijn hierbij betrokken. Zij werken mee aan diverse programma’s en projecten om het ouderenperspectief te verhelderen, zodat hun stem beter gehoord en verstaan kan worden. Onze organisaties dragen graag bij aan de (door)ontwikkeling en invulling van vernieuwende scholingsprogramma’s en de organisatie van ontmoetingen tussen zorgverleners in opleiding met ouderen en geestelijk verzorgers van uiteenlopende religieuze, levensbeschouwelijke en culturele achtergronden, zowel voor opleidingen als op het niveau van instellingen, c.q. vakgroep of maatschap. Dit sluit aan bij de interventie om basiskennis over diversiteit in culturele en levensbeschouwelijke achtergronden en het omgaan met verschillen in beleving van ziekte en gezondheid, ouderdom en sterven in de opleidingen te verankeren. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina Voor meer informatie: NOOM Yvonne Heygele E: [email protected] PCOB Sandrina Sangers E: [email protected] Unie KBO Agnes van Balkom E: [email protected] NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk 27 pagina 28 Het verschil maken tussen menswaardig sterven en onnodig lijden Het zal voor u geen verrassing zijn. Toch kan het geen kwaad om nog eens te benadrukken: verpleegkundigen en verzorgenden leveren een cruciale bijdrage aan palliatieve zorg. Dat illustreer ik graag aan de hand van een voorbeeld dat me laatst ter ore kwam. In het ziekenhuis ligt een vijftigjarige Hindoestaanse man met uitgezaaide darmkanker. Hij is getrouwd en heeft drie tienerdochters. Hij ondergaat radiotherapie en een chemokuur. De man heeft veel pijn, is uitgeput, verward en heeft waarschijnlijk niet langer dan drie maanden te leven. De arts wil alle medische mogelijkheden uit de kast halen om het leven zo lang mogelijk rekken. De verpleegkundige heeft hier haar twijfels bij. De patiënt heeft haar gezegd dat hij de chemo volgt voor zijn familie. Hij durft zijn familieleden namelijk niet te zeggen dat hij binnenkort gaat overlijden. Hij maakt zich zorgen over zijn gezin. Tegen de dokter durft hij niet te zeggen dat hij de behandelingen niet meer wil, omdat hij bang is dat de artsen hem dan laten ‘vallen’. Schakel Verpleegkundigen en verzorgenden spannen zich dagelijks in om onnodig lijden te voorkomen, lijden dat niet te vermij- den valt te verzachten en een menswaardig einde mogelijk te maken. Zij ontwikkelen een intensieve relatie met de patiënt en zien en horen hierdoor veel wat voor anderen verborgen blijft. En dat is belangrijke informatie om te delen met artsen en overige bij de behandeling betrokken professionals. Soms lijkt een patiënt in te stemmen met een door de arts voorgestelde behandeling. Later blijkt in het contact met de verpleegkundige of verzorgende nogal eens dat er toch veel vragen en twijfels bij de patiënt leven. Als schakel tussen de arts en de patiënt speelt de verpleegkundige of verzorgende dan een cruciale rol. Zo zorgt de verpleegkundige vanuit haar regisserende rol ervoor dat de betrokken disciplines met elkaar bekijken (shared decision) wat de beste mogelijkheden zijn. Gesprek Terug naar het praktijkvoorbeeld: de verpleegkundige weet in dit geval wat er in het hoofd van deze man omgaat. Zij spreekt hem dagelijks meerdere malen. Zij kent hem, zijn achtergrond en zijn thuissituatie. De verpleegkundige gaat vanuit deze kennis samen met de behandelend arts het gesprek aan met hem. Centraal hierin staat de vraag hoe hij de laatste maanden van zijn leven wil doorbrengen. Wil hij veelvuldige opnames in het ziekenhuis, wil hij graag naar huis, of NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 29 naar een hospice? De verpleegkundige weet dat het in zijn cultuur niet gebruikelijk is om thuis te sterven en kan hier rekening mee houden. Dit voorbeeld is zo actueel dat nog niet besloten is wat er gaat gebeuren, maar de verpleegkundige heeft in ieder geval de stem van de patiënt laten horen. Lef De informatie van de verpleegkundige over de patiënt zorgt ervoor dat er niet meer zomaar doorbehandeld wordt, maar dat alle betrokkenen stilstaan bij de vraag wat nu passende zorg is voor deze patiënt. Toch pakken verpleegkundigen nog niet altijd hun rol, leren wij ook uit andere voorbeelden. Soms is dat omdat we nog te timide opereren en onze stem niet luid genoeg laten klinken. Daarom hamert V&VN er altijd op dat verpleegkundigen en verzorgenden lef moeten tonen. Want wij leveren vanuit onze deskundigheid, en ons zicht op de patiënt, een essentiële bijdrage aan passende zorg. Dat kan het verschil maken tussen menswaardig sterven en onnodig lijden. Henk Bakker, voorzitter V&VN. pagina 30 Bij starten ook nadenken over stoppen Het KNMG-rapport ‘Passende zorg’ begint met een brief die collega Hans van den Bosch aan zijn oncoloog schreef, gepubliceerd in Medisch Contact. Hij legde daarin uit hoe hij weloverwogen koos voor kwaliteit van leven in plaats van langer leven. En dat hij dus bij het vernemen van de diagnose hersentumor niet voor de daarbij horende behandeling zou kiezen. Er staan wijze lessen in vermeld die de kern van het rapport raken. In die brief (toegelicht in een Tv-interview vlak voor zijn dood) kwamen zijn ervaringen als SCEN- en (verpleeg)huisarts samen. Hij beschreef dat het verpleeghuis veel bewoners kent bij wie in het ziekenhuis iets begonnen is, zonder dat dit van condities voorzien was over hoe je gaat stoppen. Met daarbij zijn les: ‘Mij heeft dat geleerd om niet te beginnen als je dat start/stopscenario niet hebt geschreven en besproken’. Daaraan moet ik geregeld denken. Op momenten dat we onderzoeken dat mensen met langdurige bewustzijnsstoornissen vele jaren in een uitzichtloze toestand in verpleeghuizen liggen, omdat ze ooit in het ziekenhuis op goede gronden levensreddende interventies kregen toegediend. Maar als daarbij niet wordt besproken en overgedragen dat de doelen en redenen om ermee door te gaan anders komen te liggen als herstel uitblijft, dan blijft er een kloof bestaan tussen het starten en het stoppen. Ik moet er ook aan denken als ik de tracheacanules zie die bij deze doelgroep ooit op goede indicaties ingebracht zijn, maar waarbij kennis en richtlijnen ontbreken of er in de langdurige zorg wel mee doorgegaan moet worden, en zo ja hoe lang. Ik moet er ook aan denken als we onderzoeken hoe mensen met kanker in de laatste maanden van hun leven met medicatie tegen hoge bloeddruk en met cholesterolverlagers opgenomen worden in hospices. Die medicatie was ooit op goede indicatie voorgeschreven, onderbouwd met richtlijnen over het starten. Voor dilemma’s over de vragen wanneer en hoe je stopt in een andere context, is echter in de richtlijnen nauwelijks aandacht. En als het ook minder aantrekkelijk is om onderzoek te doen en te financieren over niet behandelen of stoppen, dan ontbreekt daarover de kennis en is de cirkel rond. En daarmee kan hetgeen ooit passende zorg was, in de context van het levenseinde niet meer passend zijn voor de patiënt. De samenhang van dit soort mechanismen die tot overbehandeling kunnen leiden, staat verwoord in het rapport ‘Passende zorg’; gekoppeld aan oplossingen waar iedereen mee aan de slag kan ‘die de schoen past’. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk Verenso, de beroepsvereniging van specialisten ouderengeneeskunde, zal het voortouw nemen om Advance Care Planning ten aanzien van dit soort onderwerpen, verder te ontwikkelen. Want specialisten ouderengeneeskunde die in en vanuit verpleeghuizen werken, beginnen immers daar waar anderen stoppen als er geen curatieve opties meer zijn. Maar zij staan ook voor de uitdaging om een goede afweging te maken over wanneer en hoe te stoppen, daar waar anderen er niet aan begonnen. Voor het goed afwegen van start- en stopscenario’s biedt het rapport praktische handvatten, van de spreekkamer tot het anders inrichten van het systeem dat daar dienend aan zou moeten zijn. Daarbij kan de brief van Hans van den Bosch een stimulans zijn om ook het ‘niet beginnen’ of ‘stoppen’ al vroegtijdig alle aandacht te geven die nodig is. Dat past in een werkelijk persoonsgerichte zorg waarin context wordt meegewogen. Want goede behandelingen gaan immers niet alleen over ‘hoe te beginnen’, maar ook over ‘hoe en wanneer te stoppen’. Tijdens het congres ‘Niet alles wat kan, hoeft’ op 19 februari lieten specialisten ouderengeneeskunde zien hoe zij dat als generalistisch werkende artsen met expertise in de palliatieve zorg vormgeven, in en vanuit het ziekenhuis. Met de steun in de rug van het rapport en de in- spirerende voorbeelden van die dag, kunnen we veel leren van elkaar. En laten we daarmee samen de symbolische muren afbreken die passende zorg in de weg staan. Wie daarmee start zal er nooit mee stoppen. Dr. Jan Lavrijsen, senior onderzoeker specialisme ouderengeneeskunde Radboudumc, lid van de stuurgroep Passende Zorg namens Verenso pagina 32 Doodgewoon samen praten over sterven Mijn buurvrouw van 85 vertelde me laatst dat haar broer en zijn vrouw besloten hadden om zich niet meer te laten behandelen. Beide familieleden hadden kanker met een slechte prognose. “Och”, besloot mijn buurvrouw, “ze hebben er vrede mee”. Daarna schakelde ze over naar de geweldige oogst van de walnotenboom dit jaar. Ouderen spreken doorgaans minder over sterven dan beleidsmakers, zorgverleners en de media. Als het gaat over de zorg rond het levenseinde, dan gaat dat vaak zoals tussen mijn buurvrouw en mij, zo’n beetje tussen de bedrijven van het leven door. Wij merken als ouderenorganisatie een zekere weerzin bij onze achterban tegen dit onderwerp. En ouderen staan daarin natuurlijk niet alleen. Maar aan de andere kant ervaren wij ook dat als een gesprek eenmaal over de dood gaat, dat zo’n uitwisseling bevrijdend en heilzaam kan zijn. De Unie KBO stimuleert al tien jaar het gesprek over levensvragen, zorg en de dood. Dit vanuit de overtuiging dat dit soort zaken van belang zijn voor ‘goed ouder worden’. Nog te veel wordt de zorg rond het levenseinde gezien als een louter medisch gebeuren, door zorgverleners én door patiënten. Het is inderdaad geweldig dat onze medische zorg het mogelijk maakt dat we lang kunnen (blijven) leven. Maar als het gaat om ´goed sterven´, dan vraagt dit om een bredere blik dan alleen de medische. Goed sterven vraagt van zorgverleners betrokkenheid en openheid over wat de patiënt en zijn of haar directe omgeving werkelijk ervaart en wenst. Vaker is dat een goed gesprek in plaats van nog een pil of een infuus. Van ouderen vraagt het om zich vooraf te durven verhouden tot hun sterfelijkheid en te willen weten wat de afwegingen kunnen zijn in het proces van ziekte tot sterven. We merken de laatste jaren vooruitgang: steeds meer ouderen ondernemen actie op dit onderwerp. Ze spreken zich uit over hun wensen, vragen wilsverklaringen aan en praten meer met hun kinderen of huisarts over dit onderwerp. Onze leden hebben interesse in de niet-reanimeerpenning en in informatie over hoe je met je huisarts over de laatste fase kunt praten. Wat veel ouderen over de streep trekt, is de wil om achterblijvers te laten weten wat de wensen zijn rond het moment van overlijden en daarna. Het gaat dan over vragen als: wil iemand thuis sterven, moet er doorbehandeld worden of bepaalde behandelingen juist niet (meer) en hoe wil iemand zijn of NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 33 haar afscheid vormgeven? Toch is nog lang niet iedereen zo ver en blijft er daarom nog veel onduidelijk in de laatste levensfase van veel mensen. Wij vinden daarom dat ouderen het onderwerp nog meer naar zich toe moeten trekken. Ons pleidooi is: denk na over je eigen levenseinde, weet wat er speelt en bepaal wat je van belang vindt. Praat vooral met je naasten en (huis)arts over wat je wil of niet wilt. Sterven doe je zelf, maar het is vooral ook een gebeuren van mensen samen. Agnes van Balkom, beleidsadviseur seniorenorganisatie Unie KBO pagina 34 Ontwikkeling van een Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg Nederland met Passende Financiering Wat is de doelstelling van de interventie? Het project richt zich op het aanreiken van handvatten die zorgorganisaties kunnen gebruiken bij het vaststellen van beleid ter verbetering van de palliatieve zorg. Centraal staat het ontwikkelen van een landelijk gedragen Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg. Daarnaast richt het project zich op doorontwikkeling van de bestaande financiering van palliatieve zorg en het verkennen van mogelijkheden voor innovatieve financiering. Korte omschrijving Patiënten en naasten hebben in toenemende mate verwachtingen over goede palliatieve zorg thuis én in het ziekenhuis. De meeste ziekenhuizen en veel organisaties in de eerste lijn werken aan initiatieven om structurele verbeteringen op het gebied van palliatieve zorg voor hun patiënten te realiseren. In algemene zin geldt dat ziekenhuizen nog op zoek zijn naar de optimale vorm van zorgverlening, zeker ook in relatie tot de lokale en/of regionale keten palliatieve zorg. Om adequaat en efficiënte palliatieve zorg te kunnen bieden, is samenhangend beleid nodig. Dit is een doelstelling van het ministerie van VWS. Het project ‘Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg Nederland met Passende Financiering’ beoogt de landelijke organisaties die zich bezighouden met palliatieve zorg te verbinden met wetenschappelijke verenigingen en koepelorganisaties, zorgverzekeraars en overheid om in overeenstemming te komen tot een gedragen, eenduidig kwaliteitstandaard voor palliatieve zorg met passende financiering. Samengevat moet dit project bijdragen aan continue kwaliteit van palliatieve zorg voor patiënten met een levensbedreigende aandoening en hun naasten, ongeacht waar zij verblijven. Voor wie is de interventie bedoeld? Alle zorgorganisaties die zorg verlenen aan patiënten in de palliatieve fase. Wat zijn uw positieve en negatieve ervaringen? Het project ‘Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg Nederland met Passende Financiering’ baseert zich onder andere op de knelpuntenanalyse die in het voorjaar 2015 is uitgevoerd in de vorm van een enquête onder Nederlandse ziekenhuizen en op de bezoeken aan diverse stakeholders voor de palliatieve zorg in de eerste en tweede lijn. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 35 Positieve ervaringen die zijn gebleken uit de enquête en de bezoeken zijn: • een significante toename van het aantal consulten bij teams palliatieve zorg die langer dan 3 jaar operationeel zijn • duidelijke groei van het aantal PaTz-groepen • ontwikkeling van het kwaliteitskeurmerk Prezo Hospicezorg • ontwikkeling van het kwaliteitsvoorstel van de Expertisecentra Palliatieve Zorg t.a.v. de samenstelling van het team palliatieve zorg en de werkwijze hiervan voor academische centra Negatieve ervaringen zijn: • onbekendheid over juist gebruik van meetinstrumenten om kwaliteit te borgen is groot • transmuraliteit staat nog erg in de kinderschoenen • uitval van declaraties DOT palliatieve zorg in ziekenhuizen is meer dan 50% • overplaatsing naar een hospice vindt in toenemende mate pas in de laatste dagen van het leven plaats Waarom zouden collega’s dit moeten overnemen? Doelstelling van VWS is dat in 2020 iedere burger, als het aan de orde is, verzekerd is van goede palliatieve zorg op de juiste plaats, op het juiste moment en door de juiste zorgverleners. Het ontwikkelen van een Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg Nederland draagt hieraan bij door te beschrijven wat gemandateerde vertegenwoordiging van patiënten, naasten, zorgverleners en zorgverzekeraars vinden dat de kwaliteit van palliatieve zorg voor patiënten en naasten in Nederland moet zijn. Hiermee levert de te ontwikkelen Kwaliteitsstandaard Palliatieve Zorg zorgorganisaties concrete handvatten op voor de verdere ontwikkeling en uitvoering van palliatieve zorg. Waarmee moeten zij rekening houden? De kwaliteitsstandaard is nog in ontwikkeling. De verwachting is dat deze in het voorjaar 2017 af is. Zowel in het voorjaar 2016 als in het najaar 2016 zullen er consultatierondes zijn waarbij leden van beroeps- en wetenschappelijke verenigingen kunnen reageren op voorstellen van de werkgroep. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 36 Informatie is te vinden op: www.iknl.nl Contactpersonen: Elske van der Pol, [email protected] Floor Dijxhoorn, [email protected] pagina 37 Een tijdig gesprek over het levenseinde in de huisartsenpraktijk Doelstelling NHG-cursus ‘Tijdig spreken over het levenseinde’ beoogt het tijdig spreken over het levenseinde met patiënten in de huisartspraktijk te bevorderen. Korte omschrijving De NHG heeft de scholing ‘Tijdig spreken over het levenseinde’ ontwikkeld waarbij huisartsen in hun eigen toetsgroep getraind worden om goede Advance Care Planning (ACP) te doen. De cursus beoogt het tijdig spreken over het levenseinde met patiënten in de huisartspraktijk te bevorderen. Hiertoe wordt het concept van Advance Care Planning als kapstok gehanteerd. De cursus bevat een tweetal samenhangende trainingsmodulen en een praktijkopdracht. Praten over het levenseinde Praten over het levenseinde is niet gewoon. Veel mensen praten niet over hun wensen rond het eigen levenseinde. Niet met hun naasten en goede vrienden en ook niet met hun hulpverleners. Als deze wensen wel bekend zijn, krijgen mensen over het algemeen meer passende zorg in de laatste levensfase. Vaak hebben mensen hun voorkeuren ook niet schriftelijk vastgelegd. Wat kan helpen is dat huisartsen vaker dan voorheen met kwetsbare ouderen en patiënten met een levensbedreigende aandoening in gesprek kunnen gaan over hun wensen en verwachtingen rond het levenseinde (zorg, welzijn, wonen) in de fase dat er nog geen directe aanleiding voor is (mechanisme 2 uit het rapport ‘Niet alles wat kan, hoeft’). Als er een gesprek heeft plaatsgevonden is een eenduidige registratie die voor andere hulpverleners makkelijk in te zien een vereiste. Doelgroep De uiteindelijke doelgroep betreft patiënten in de huisartsenpraktijk waarvan duidelijk is geworden dat zij binnen afzienbare tijd (één tot anderhalf jaar of eerder) zullen overlijden. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 38 Het betreft de volgende categorieën patiënten: A. Patiënten met kanker waarbij het lang goed kan gaan maar dan gaat het ineens ook hard bergafwaarts. B. Patiënten met chronisch orgaanfalen (hart, longen, nier). Hierbij is er sprake van een geleidelijke achteruitgang, maar telkens met een verslechtering van de gezondheidssituatie. Je weet echter niet of het de laatste verslechtering zal zijn die bij een redelijke situatie plots naar de dood voert. C. Kwetsbare ouderen, met vaak multimorbiditeit en polyfarmacie, hierbij zie je het slechter functioneren al lang aankomen. Wensen van patiënten in de laatste levensfase en overige relevantie informatie worden vastgelegd in het dossier en tijdig overgedragen. Waardoor op het acute moment gezamenlijke besluitvorming op goede gronden kan plaatsvinden. Bij het aanpakken van het knelpunt ‘over- en onderbehandeling’ is het van belang om ook de ethische aspecten mee te wegen. Waar lopen artsen tegenaan wanneer zij het nut en de wenselijkheid van behandelingen bij patiënten en hun familie aankaarten? Is er voor deze aanpak voldoende maatschappelijk draagvlak? Overdracht Uit onderzoek van Bart Schweitzer ‘Overdracht in de palliatieve zorg aan de huisartsenpost’ blijkt dat de overdracht van de eigen huisarts aan de dokterspost ernstig tekortschiet. Over het medische aspect wordt slechts in 45% gecommuniceerd. Nog veel slechter is het gesteld met de overdracht van de wensen van de patiënten (slechts 25% van deze 45%). Artsen noteren het gesprek vaak in de journaalregel. Als er een duidelijke wilsverklaring is afgegeven wordt die vaak als extra attentieregel of als ruiter (LT) weergegeven. Deze notering is geschikt voor de eigen huisartsenpraktijk, maar niet voor een goede communicatie naar buiten. Hiervoor is het van belang dat deze informatie op een herkenbare plek in het EPD wordt vastgelegd. Het NHG adviseert als tijdelijke oplossing een aparte episode aan te maken met ICPC-code ‘A20 - Verzoek/gesprek over euthanasie’. De titeltekst bij de ICPC-code A20 kan worden aangepast. Het is gewenst dit zo specifiek mogelijk te doen (bijvoorbeeld wil wel/niet reanimatie, euthanasie, opname). Deze episode dient een attentiewaarde dan wel probleemstatus te krijgen. Verbetering van de overdracht van relevante gegevens van de eigen huisarts naar de huisartsenposten is één ding. Wat betreft de wensen van de patiënten zal het helpen als we de registratie ervan in ons HIS voor communicatie op orde hebben. Een zorgvuldige, adequate en eenduidige registratie van de wensen van de patiënten in het HIS, voorlopig middels de ICPC-code A20 voor een episode of probleem met aangepaste titeltekst wordt gepropageerd. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 39 Na afloop weet de huisarts: • Wie er in aanmerking komen voor Advance Care Planning (selectie van patiënten) • Hoe een goed gesprek te voeren over “einde leven kwesties”, levensdoelen en zorg • Hoe de vinger aan de pols te houden bij de patiënt en evt. naasten (incl. HIS registratie) • Hoe zorg gedragen kan worden voor de communicatie met andere hulpverleners • Welk voorlichtingsmateriaal geschikt is • Hoe te komen tot een goede afweging van wat passende zorg is • Welke rechten en plichten een rol spelen bij Advance Care Planning • Hoe op een ethische manier om te gaan met culturele verschillen rond het levenseinde • Hoe emoties van patiënt, naasten en de arts zelf te hanteren Contactpersonen en meer informatie: Voor organisatorische vragen: Yvonne Klapdoor, [email protected] Voor inhoudelijke vragen: Lucas Koch, [email protected] Meer informatie: https://www.nhg.org/scholing/advanced-care-planning NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 40 De huisarts als patiëntenluisteraar Passende zorg in de laatste levensfase gaat over dood gaan zoals je hebt geleefd. Over regie over je leven houden, tot aan de laatste snik. Maar hoe blijf je regisseur als je steeds zieker wordt en je als kankerpatiënt een lang traject achter de rug hebt van talloze behandelingen, een woekerende ziekte en onvoorspelbare symptomen? Als we in de harde realiteit van onze ziekte geen medische wonderen meer kunnen verwachten van een patiëntenfluisteraar, mogen we artsen dan vragen om voor ons een patiëntenluisteraar te zijn? voor een kop koffie in het restaurant. Bij terugkomst bleek haar vader een nierdialyse te ondergaan, ondanks zijn slechte prognose door zijn vergevorderde leukemie. De dochter vraagt zich nog steeds af waarom niet met haar is overlegd en of dit nou passende zorg was voor die laatste levensdagen van haar vader. De goede bedoelingen en de professionele inzet staan niet ter discussie. Maar wat blijkt het lastig om in de hectiek van de zorg echt naar de patiënt te luisteren en om het medisch handelen hier vervolgens op af te stemmen. We willen graag dat er naar ons geluisterd wordt. Echt geluisterd. En dat blijkt nog best lastig, toen we onze achterban, de patiënten en hun familie, vroegen naar hun ervaringen. Zoals de ervaring van een vrouw die haar huisarts thuis uitnodigde om met hem en haar man haar behandelopties bij uitgezaaide kanker te bespreken. De huisarts ging er echter vanuit dat het gesprek over levenseindekeuzes ging en stak direct enthousiast van wal. Enigszins verbouwereerd wisten de patiënt en haar man na tien minuten alle juridische ins en outs van euthanasie en dat het voor deze huisarts de eerste keer zou zijn. Of het verhaal van een dochter die haar terminale vader even alleen liet op de IC Wij willen graag passende zorg, gedurende ons lange ziektetraject en zeker in onze laatste fase. Zorg die niet alleen is afgestemd op onze ziekte, ons genprofiel en de rest van onze medische status, maar ook op wie wij zijn als mens. De diagnose kanker plaatst ons in een achtbaan van onderzoeken, behandelingen en leven tussen hoop en vrees. We vertrouwen ons lot toe aan veel verschillende artsen. Graag luisteren we naar hen als zij ons de mogelijkheden uitleggen, maar wat willen we graag dat er ook naar ons geluisterd wordt. Dat er een arts is - al is het er maar één - die ons in onze hele context ziet. Die weet waar we vandaan komen en waar we naar toe willen. Die weet wat voor ons belangrijk is en samen met ons kan reflecteren op alle keuzes NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 41 die we moeten maken door onze ziekte. En die, als we in de laatste snelkookpanfase van ons leven steeds minder zelf de regisseur kunnen zijn, onze regierol overneemt. In onze geest, zodat we in rust kunnen sterven. En dat we kunnen sterven zoals we geleefd hebben. Als de medische mogelijkheden van de patiëntenfluisteraars zijn uitgeput, mogen we dan op artsen een beroep doen als patiëntenluisteraar? Dat u onze arts bent die met al zijn kennis en ervaring het verlichten van ons lijden voortvarend aanpakt en regisseert door goed naar ons te luisteren? Lisa Bracht, voorzitter Leven met blaas- of nierkanker en Irene Dingemans, projectleider kwaliteit van zorg Levenmetkanker. pagina 42 De oudere patiënt: behandelen, behouden of berusten? De Nederlandse kinderen die nu geboren worden, krijgen te maken met een hele grote uitdaging. Zij zullen ouder worden dan hun ouders en voorouders ooit geweest zijn. Dat extra stukje leven aan het eind van het leven, dat lijkt een mooi cadeau. Dat is het uiteraard ook, wie wil nu liever niet nog langer genieten van gezin, kinderen, kleinkinderen, werk en andere zingevende en ontspannende activiteiten die het leven voor ons in petto heeft ? Tijdens college aan geneeskundestudenten of tijdens voordrachten in het land zijn er toch altijd een paar die hun vinger niet opsteken als ik vraag wie er oud wil worden. Zij lijken de vervolgvraag al te voorzien: “ Wie wil er oud zijn?” Dat zijn er aanzienlijk minder. Dat we iets willen worden wat we niet willen zijn, dat is wel een grote paradox. Zo een waar je je van af kan vragen wat dan de zin is van het leven en van ouder worden. Gedachten die je dan maar snel parkeert, totdat je zo oud bent. Het heeft mij op het concept effectieve ouderenzorg gebracht: ouderenzorg die aansluit bij de doelen die de oudere zelf wil bereiken. Om dat beter duidelijk te maken, wil ik graag een patiënt aan u voorstellen en u meenemen in het gesprek dat ik met hem heb gevoerd en dat veel indruk op mij maakte. Het spreekuur Tijdens de voorbereiding van mijn poliklinisch spreekuur zag ik de leeftijd van de patiënt in de verwijsbrief van de huisarts, bijna 92 jaar. Patiënt, zo schreef de huisarts, wilde met mij vooral eerst spreken over een klacht die hij onlangs had gehad. Toen het spreekuur was aangebroken en ik in de wachtkamer zijn naam noemde, stond een rijzige man met zilverwit haar op. Hij was alleen, zelfs zonder wandelstok. Als mensen alleen naar mijn spreekuur komen, is dat meestal een signaal van zelfstandigheid, of soms dat het begeleidende familielid even op de toilet heeft plaatsgenomen en we even moeten wachten met de aanvang van het consult. Hij bleek inderdaad alleen. Rustig maakte hij gebruik van de kapstok, haalde zijn boekje met aantekeningen uit zijn binnenzak, koos zorgvuldig een stoel uit en nam plaats. Hij keek mij aan en wachtte tot ik iets ging zeggen. Ik sprak mijn gebruikelijke woorden, heette hem welkom en lichtte toe dat ik met hem in gesprek wilde gaan over zijn problemen, klachten en vragen en dat we na dit gesprek en een lichamelijk onderzoek samen een plan zouden opstellen ten aanzien van eventueel vervolgonderzoek. ‘Ja’, gaf hij als eerste reactie, ‘dat spreekt mij aan’. ‘Daarom heb ik mijn huisarts gevraagd mij te verwijzen naar uw spreekuur’. Hij vertelde me dat hij op een dag in december bloed bij de ontlasting had gehad, twee keer om precies te zijn, boven op de ontlasting. Maar misschien ook wel er doorheen gemengd, NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk Sophia de Rooij dat had hij niet heel goed kunnen zien, zijn ogen waren niet meer zo scherp. Iets zei mij direct dat deze patiënt voor zijn bezoek reeds goed had nagedacht over zijn eigen vervolgtraject, het was nu inmiddels februari en bovendien, dat hij goed ingevoerd was in de geneeskunde, althans, dat leek vertrouwd terrein voor hem te zijn. Ik vroeg hem waarom hij nu pas actie ondernam. Hij gaf mij als antwoord dat hij het even had willen afwachten, hij had verder bij zichzelf geen lokaliserende klachten bemerkt. Ik vroeg hem vervolgens waarom zijn huisarts hem niet verwezen had naar een maag-, darm- en leverarts. Ja zei hij, dat was ook mogelijk geweest maar dan had ik hoogstwaarschijnlijk binnen een kwartier buiten gestaan met een afspraak voor een maag-en darmonderzoek in mijn hand en daar voel ik niet zoveel voor, ik wil eerst weten wat er allemaal kan spelen en wat ik wel en niet zou kunnen doen en wat dat precies dan betekent voor het resterend deel van mijn leven. Ik legde hem uit dat alle dokters, ook medisch specialisten beginnen met luisteren en dan pas in overleg met de patiënt gaan [be]handelen, maar hij schudde zijn hoofd. Nee dokter, dat ziet u niet goed, de a priorikans dat ik in een richtlijn terecht zou komen op mijn leeftijd, is vele malen groter bij bepaalde specialisten dan bij u als algemeen denkend medisch specialist. Ik wil met u over alle belangrijke scenario’s spreken, niet slechts over die van diagnostiek en behandeling. Ja, ik had inmiddels allang begrepen dat ik niet een doorsnee patiënt voor me had zitten die door zijn huisarts was ‘gestuurd’, maar ik wilde toch daar wel eerst wat meer details over voordat ik op zijn vragen kon ingaan. Ik antwoordde dat ik zeker bereid was om pagina 44 met hem over alle scenario’s te spreken, maar dat ik dan graag eerst wilde weten wat zijn eigen achtergrond was. Hij lachte me ietwat minzaam toe en gaf aan dat hij medisch hoogleraar was in een weliswaar preklinisch vak. In het uitgebreide gesprek dat volgde hebben we gesproken over de oorzaak van het bloedverlies, de kans op kanker, de aanwezigheid van oppervlakkige bloedvaatjes in de darmwand of de aanwezigheid van inwendige aambeien. Dat de opties zouden neerkomen op behandelen, behouden of berusten. Dat ‘niets doen’ op gebied van diagnostiek niet per se nietsdoen zou betekenen omdat bloedverlies bloedarmoede zou kunnen betekenen en hem moe zou kunnen maken, hartkloppingen en een beperkte actieradius zou geven en dat dat ook handelen zou kunnen vragen om zijn behoud van functioneren of zijn kwaliteit van leven te ondersteunen. Dat als er een poliep of kanker zou zijn in zijn darm, hij naar verloop van tijd lokale problemen met de stoelgang zou kunnen krijgen en dit dan ook vaak betekent dat er op zo’n moment echt niets meer aan te doen zou zijn, terwijl er nu door diagnostiek te verrichten en het behandelen van poliep of kanker zijn ook zijn functioneren behouden zou kunnen blijven. Ja uiteraard dat er na een eventuele operatie een tijdelijk dan wel blijvend stoma zou komen en dat hij dan mogelijk wel wat meer zorg in zijn leven nodig had, eventueel van anderen. Gaandeweg het gesprek kwamen we op veel verschillende opties en kon ik wel wat kansen noemen op deze opties, maar moest ik ook toegeven dat deze cijfers groepskansen betroffen en niet rechtstreeks geëxtrapoleerd konden worden naar een vitale 92-jarige zelfstandige, goed ingevoerde hoogleraar met emeritaat met een uitstekend kwaliteit van leven maar met onbekende staat van dienst ‘onder de motorkap’. Zijn belangrijkste drijfveer was zo lang mogelijk zo goed mogelijk verder leven met behoud van functioneren, hij wilde zich niet tot elke prijs laten behandelen en wilde van mij zo ver als ik kon mijn klinisch redeneren laten reiken en afwegingen horen die hij zelf ook al had gemaakt of die hij nog niet had bedacht. Hij had geen behoefte aan eerst onderzoek doen en ‘op grond van wat we vinden, beslissen we wel verder wat er moet gebeuren’. Hij gaf aan dat hij heel goed kon leven met onzekerheden en dat een eventuele darmoperatie hem ongetwijfeld op een lager plan zou gaan brengen. Ik bracht hier tegen in dat hij wel erg vitaal was, dus dat hij vast een chirurg bereid ging vinden om hem eventueel te opereren maar dat hij inderdaad toch meer [onbekende individuele] kansen op naadlekkage of andere complicaties had dan een jonger iemand. We besloten uiteindelijk samen dat hij wel zijn hemoglobine gehalte zou laten bepalen, en dat als hij nog een keer klachten kreeg hij direct ‘aan de bel zou trekken’. Bij de telefonische afspraak om de uitslag van zijn hemoglobine mee te delen, dat overigens normaal was, vertelde hij me dat hij het gesprek erg had gewaardeerd en dat de ziekte van een naast, eerstegraads familielid met darmkanker hem sterk aan het denken had gezet en hem daarom toch had doen besluiten naar mijn spreekuur te komen, NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina anders had hij zijn klacht nooit aan iemand verteld. Mechanismen overbehandeling Als ik denk aan de mechanismen die we beschreven hebben in het KNMG-rapport dan schoten mij er direct een paar door het hoofd, deze extra mededeling maakte de a priorikans op kanker ondanks uitblijven van lokaliseren klachten toch wel wat hoger. Maar hij heeft ook een grote kans op allerlei onbedoelde neveneffecten van een diagnostische en therapeutisch traject. Laat staan de belasting waarmee iemand moet leven als hij wel weet wat hij heeft en niet hiervoor behandeld wil worden. Toch bemerkte ik bij mijzelf na afloop van het gesprek enige lichte twijfel of ik er wel goed aan had gedaan, maar kon me helemaal vinden in de adviezen die we samen hebben doorgesproken. Bovendien hadden we recent zelf onderzoek verricht naar deze situatie en had ik enige ondersteuning aan de wetenschappelijke inzichten, al zijn die vaak schaars en nauwelijks te vinden over 90-plussers. Persoonlijke doelen De persoonlijke doelen en wensen die iemand heeft, verlopen lang niet altijd parallel met richtlijnen en zorgstandaarden en het is de taak van een huisarts en medisch specialist om met zijn individuele patiënt een zo goed mogelijk traject te maken. Dit traject kan de insteek behandelen, behouden van functioneren of berusten hebben en kwaliteit van leven nastreven, maar nooit ‘niets doen.’ Het vraagt moed van de patiënt om alle scenario’s open te bespreken en dit is 45 niet voor iedere patiënt weggelegd zoals de patiënt in de bovenstaande casus. Toch zullen we zo goed mogelijk onze patiënten hierbij moeten helpen om door middel van ‘samen beslissen’ het meest optimale pad vinden. Dat hierbij het generalistisch denken en handelen even belangrijk zijn als het specialistisch denken en handelen, spreekt voor zich. Het vraagt vaak juist eerst het holistisch denken van de internist die ook breed is opgeleid en in het ziekenhuis vaak ook belast is met de coördinatie en afstemming van zorg rondom een zieke waar verschillende specialisten bij betrokken zijn. Denk dan bijvoorbeeld aan de zorg rondom een operatie, in het behandeltraject van kanker of bij patiënten, die voor meerdere (chronische) ziekten behandeld worden met een veelheid aan medicijnen. Juist die holistische benadering is onontbeerlijk als aan het eind van het leven de meeste jaren achter iemand liggen, en het ouder worden vooral op een goede manier moet worden vormgegeven, met aandacht voor persoonlijke doelen en wensen. Ik pleit hierbij tegen overbehandeling maar ook tegen onderbehandeling en allereerst voor effectieve ouderenzorg: zorg die aansluit bij het doel van de patiënt zelf en neer zal komen op of behandelen, of behouden of berusten. Of, om te spreken met de woorden van William Osler: ‘Listen to the patient, he is telling you his story.’ Ik zou daar graag aan willen toevoegen ‘and his goals.’ Sophia de Rooij, internist-ouderengeneeskunde en hoofd van het Universitair Centrum Ouderengeneeskunde, UMCG NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 46 Generalistisch werkende artsen palliatieve geneeskunde in en vanuit het ziekenhuis De interventie Het St. Anna Ziekenhuis in Geldrop en het Elkerliek ziekenhuis in Helmond hebben als een van de eerste ziekenhuizen generalistisch werkende artsen (specialisten ouderengeneeskunde) met specialistische palliatieve kennis structureel toegevoegd aan de medische staf. De artsen zijn werkzaam in een team symptoombestrijding en palliatieve geneeskunde samen met in palliatieve zorg gespecialiseerde verpleegkundigen en een verpleegkundig specialist. Aanleiding interventie Vanuit de eerste ervaringen in het Elkerliek ziekenhuis met een palliatief consulentschap in de jaren voor 2009, bleek dat de externe consulent vaak pas in een laat, vaak crisisachtig stadium werd ingeschakeld. In het bijzonder bij de verpleegkundigen leefde de overtuiging dat vroegtijdige, intensieve en meeromvattende palliatieve zorg het leven van de patiënt en diens familie aangenamer zou kunnen maken. Nadat gebleken was dat de interventie succesvol was, heeft het naburige ziekenhuis in Geldrop vanaf november 2013 gekozen voor dezelfde werkwijze. Doelstelling van de interventie Het structureel verbeteren van palliatieve aspecten van zorg en behandeling in en vanuit het ziekenhuis. En daarmee de palliatieve zorg in de regio op een hoger niveau brengen. De werkwijze De artsen doen consultaties, medebehandeling en zorgen voor palliatieve overdrachten naar de eerstelijn of het verpleeghuis. Met hun model sluiten ze zoveel mogelijk aan bij de dagelijkse gang van zaken in het ziekenhuis. Zo werken zij in het EPD van het ziekenhuis, waardoor alle betrokken hulpverleners inzage hebben in het beleid en de adviezen van het team. Zij werken transmuraal, want naast klinisch en poliklinisch werk doen zij telefonische consultaties voor huisartsen en leggen huisbezoeken af. De uitgangpunten zijn: • vroegtijdig palliatieve zorg en behandeling in afstemming met wensen en verwachtingen van goed geïnformeerde patiënten en hun naasten; NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 47 • de palliatieve zorg en behandeling zoveel mogelijk in de thuissituatie van de patiënt, met als het kan de huisarts als regisseur. Door hun generalistische kennis en ervaring zijn de artsen in staat om hun palliatieve expertise in te zetten bij alle doelgroepen die palliatieve zorg nodig hebben. Naast oncologische patiënten betreft dit o.a. ook geriatrische, neurologische of cardiale patiënten. Door deze manier van werken komt het palliatief denken ziekenhuisbreed en in de eerstelijn op een hoger plan. Al in een vroeg stadium, soms zelfs nog voor de diagnose helder is, worden de artsen ingezet voor symptoombestrijding. De werkwijze van generalistisch werkende artsen met specialistische kennis ten aanzien van pallatieve zorg sluit naadloos aan bij een van de aanbevelingen in KNMG-rapport ‘Niet alles wat kan, hoeft’: het aanstellen in ziekenhuizen van generalistische hulpverleners en zorgen dat zij een duidelijke en stevige positie krijgen. Positieve ervaringen en knelpunten De positieve ervaring is dat de palliatieve zorg in de regio meer van reactief naar proactief is gegaan, zowel medisch inhoudelijk als qua zorglogistiek. Naast het steeds vroeger betrokken worden in het traject denken wij met dit model invloed te hebben op andere mechanismen, zoals beschreven in het rapport. Door de rol als medebehandelaar vindt er betere afstemming plaats tussen de verschillende hulpverleners. De transmurale manier van werken en de palliatieve overdracht draagt bij aan verbetering van de continuïteit . Daarnaast denken wij dat hiermee de kwaliteit van leven voor de patiënt verbetert, crisissituaties verminderen en het aantal ligdagen en onnodige, belastende medische (be)handelingen verminderen. Het streven is daarbij om minder onnodige opnames in de laatste levensfase te realiseren. Daarbij verwachten we dat meer mensen zullen overlijden op hun plaats van voorkeur. Een knelpunt is dat palliatieve geneeskunde nog geen erkend specialisme is. Dit is een van de redenen dat de artsen werkzaam in deze constructie niet kunnen aansluiten bij de huidige ziekenhuisfinanciering (DOT’s). De financiële voordelen van de inzet van een specialist palliatieve geneeskunde bestaat vooral uit het eerder stoppen van onnodige onderzoeken of behandelingen. Hier is op onderdelen al onderzoek naar gedaan, maar nog niet naar de effecten op de kosten bij het zo breed inzetten van een team palliatieve geneeskunde. Totdat er reguliere financiering komt, is het realiseren van zo’n team afhankelijk van een ziekenhuisbestuur dat prioriteit wil geven aan structurele palliatieve zorg binnen de organisatie. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 48 Vanuit de positieve ervaringen met dit model, zowel voor de kwaliteit van zorg en behandeling als doelmatigheid, hopen wij dat er een oplossing komt voor de knelpunten. Omdat wij denken dat we met dit model goede palliatieve zorg kunnen garanderen en klaar zijn voor de toekomst van steeds meer palliatieve en kwetsbare (oudere) patiënten. Daarbij pleiten wij voor wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van deze werkwijze. Met dank aan de besturen van het St. Anna Ziekenhuis en het Elkerliek ziekenhuis voor het mogelijk maken van deze constructie. Drs. Maaike Veldhuizen, arts palliatieve geneeskunde en specialist ouderengeneeskunde Drs. Marlie Spijkers, arts palliatieve geneeskunde en specialist ouderengeneeskunde Dr. Jan Lavrijsen, senior onderzoeker specialisme Ouderengeneeskunde Radboudumc, lid stuurgroep Passende Zorg Contactadres: Maaike Veldhuizen, arts symptoombestrijding en palliatieve geneeskunde Elkerliek ziekenhuis Wesselmanlaan 25 5707 HA Helmond [email protected] Maaike Veldhuizen Marlie Spijkers pagina 49 Implementatiehandleiding 3 goede vragen 3 Goede Vragen 3 Goede Vragen is bedoeld om de bewustwording van Samen Beslissen (shared decision making) te vergroten onder zowel patiënten als zorgverleners.1,2 Deze handleiding bevat aanbevelingen voor implementatie van 3 Goede Vragen, gebaseerd op ervaringen in binnen- en buitenland*. Goed om te weten voordat u aan de slag gaat • Deze handleiding geeft de basisaanbevelingen voor implementatie weer. Er worden ook enkele aanvullende aanbevelingen beschreven: organisaties/afdelingen kunnen de keuze maken om deze aanbevelingen op te volgen om 3 Goede Vragen nog sterker te borgen. • Het is aan te bevelen om zelf een lokaal implementatieplan op te stellen, passend binnen de eigen organisatie. • Patiëntenfederatie NPCF en de Federatie Medisch Specialisten kunnen voorzien in een gratis en vrijblijvend proefpakket met communicatiematerialen. • De communicatiematerialen van 3 Goede Vragen zijn gratis beschikbaar op www.3goedevragen.nl en, met bronvermelding en in ongewijzigde vorm, te gebruiken. Wij moedigen u aan om de materialen zelf te laten drukken. © 2015 Patiëntenfederatie NPCF, alle rechten voorbehouden. • Wanneer u besluit om 3 Goede Vragen toe te passen binnen uw organisatie en zich daarbij te confirmeren aan ten minste de basisaanbevelingen zoals hieronder genoemd, kunnen wij uw organisatie aanprijzen als partner van 3 Goede Vragen op de website www.3goedevragen.nl. Neem hiervoor contact met ons op. Afbakening Deze implementatiehandleiding is alleen gericht op de implementatie van 3 Goede Vragen, en niet van Samen Beslissen (shared decision making) in het algemeen. Om ervoor te zorgen dat gesprekken tussen zorgverleners en patiënten daadwerkelijk aan alle voorwaarden van shared decision making voldoen, zijn naast 3 goede vragen ook andersoortige interventies nodig. Deze handleiding is bovendien opgesteld nav ervaringen met 3 goede vragen binnen de medisch specialistische zorg. Andere vormen van zorg vereisen wellicht andere of aanvullende implementatie stappen. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 50 Projectteam: Basisaanbevelingen 1. Benoem een projectleider die organisatorische vaardigheden heeft en inhoudelijke besluiten kan nemen (of beleg deze taken bij twee verschillende personen die goed afstemmen). 2. Stel een lokaal team samen van artsen, verpleegkundigen (andere zorgverleners indien van toepassing) en patiënten(organisatie). Het team dient voldoende breed te zijn zodat de afdeling/organisatie zich eigenaar voelt van 3 Goede Vragen. Maar houd oog voor de grootte van het team zodat het wel slagvaardig kan zijn. a. Zorg voor de actieve betrokkenheid van een arts per afdeling, dit kan het belang van 3 Goede Vragen voor de afdeling benadrukken. b. Erken dat patiënten aanvullende expertise hebben ten opzichte van zorgprofessionals. En waak voor het invullen van wat patiënten zouden willen. Indien een patiëntenorganisatie/cliëntenraad beschikbaar is: betrek hen bij de opzet van de campagne 3. Het team brengt in kaart: a. In welke consulten/gesprekken het bespreken van 3 goede Vragen van pas komt. De ervaring leert dat zorgverleners en patiënten kunnen verschillen van inzicht hierover. Respecteer dit en zet 3 goede vragen in zodra één van beide partijen daar het nut van inziet. b. Wat goede momenten zijn waarop patiënten en zorgverleners in contact komen met het communicatiemateriaal. pagina 51 c. Punt a. en b. kunnen verschillen per organisatie en per afdeling2-6 d. Het is in ieder geval van belang dat zorgverleners en patiënten met de communicatiematerialen in aanraking komen, getriggerd worden, in de omgeving waarin zij het gesprek met elkaar hebben. e. Daarnaast is het van belang dat patiënten de mogelijkheid hebben om zich met het communicatiemateriaal van 3GV voor te bereiden op het gesprek. f. Mochten de beschikbare communicatiematerialen niet aansluiten op de praktijk binnen uw organisatie, dan verzoeken wij u om contact op te nemen om de mogelijkheden te bekijken. Projectteam: Aanvullende aanbeveling 4. Erken het belang van een breed draagvlak binnen de organisatie. In dat kader kan het van belang zijn om de kwaliteitsafdeling, communicatieafdeling en/of bureau voorlichting te betrekken. 5. Betrek het ondersteunend personeel bij de opzet en uitvoering van 3 Goede Vragen, aangezien zij waarschijnlijk een rol zullen hebben bij het onder de aandacht brengen van de communicatiematerialen bij patiënten. Dit verloopt beduidend beter wanneer het ondersteunend personeel het nut van 3 Goede Vragen inziet, en weet wie er tot de doelgroep behoort. 6. Benoem een trekker van 3 Goede Vragen, bundel de verschillende trekkers of enthousiastelingen en laat hen ervaringen uitwisselen. Implementatie: Basisaanbevelingen 1. Plan voldoende tijd in voor het uitdenken van het plan van aanpak voordat 3 Goede Vragen gelanceerd wordt. 2. Houd rekening met resources (faciliteiten, tijd en geld). 3. Commitment vanuit de Raad van Bestuur is noodzakelijk om implementatie van 3 Goede Vragen te laten slagen. (Zie ‘presentatie voor management en bestuurders’) 4. Alle mogelijke belanghebbende partijen dienen geconsulteerd te worden om de kans te optimaliseren dat zij het toepassen en verspreiden van 3 Goede Vragen accepteren. Er zijn enkele veelgehoorde barrières van zorgverleners en management voor het toepassen van 3 Goede Vragen. Zie de bijlage. Hier kunt u rekening mee houden tijdens de opzet en introductie van 3 Goede Vragen. 5. Borg 3 Goede Vragen waar mogelijk in lopende of geplande (verbeter)projecten, structuren, en/of doelstellingen van de organisatie. Om daarmee te bewerkstelligen dat de campagne van binnenuit de organisatie gedragen wordt. 6. Begin bij enthousiastelingen, en breid daarna verder uit. 7. Stel de rest van uw organisatie op de hoogte van het gebruik van 3 Goede Vragen. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 52 8. Organiseer een kick-off in de vorm van een informatiebijeenkomst en/of korte maar krachtige workshop voor zorgverleners die met 3 Goede Vragen in aanraking komen. (Zie ‘presentatie voor zorgverleners’) a. om de aanleiding voor 3 Goede Vragen duidelijk neer te zetten. b. om het doel en de inhoud van het project te schetsen. c. om de rol van zorgverleners hierin te verhelderen. d. het doel moet zijn om bovenstaande punten zo kant en klaar mogelijk aan te bieden, zodat zorgverleners zo min mogelijk tijd hoeven te investeren om zich te verdiepen in het project. Implementatie: Aanvullende aanbeveling 9. Indien een patiëntenorganisatie/cliëntenraad met kennis van het onderwerp Samen Beslissen beschikbaar is: betrek hen bij de introductiebijeenkomst 10.Een actieve rol van zorgverleners in 3 Goede Vragen helpt mogelijk om de drie punten ook echt te bespreken. In principe worden patiënten aangesproken in de communicatiematerialen van 3 Goede Vragen. Maar Samen Beslissen doe je samen. 11.Observeer gesprekken van zorgverleners met patiënten en geef daarop feedback. Bijvoorbeeld middels video-analyses, het shadowen van gesprekken of spiegelgesprekken. Dit had ten tijde van de pilot duidelijk meerwaarde voor vakgroepen. Zorgverleners realiseerden zich achteraf dat Samen Beslissen dus nog niet iets is ‘wat we al doen’. Het schepte ook duidelijkheid over welke rol zorgverleners binnen 3 Goede Vragen hadden. Bovendien hadden deze interventies meerwaarde in het kader van communicatie naar patiënten in het algemeen. 12.Maak gebruik van voorbeelden over het gebruik van 3 Goede Vragen in gesprekken met patiënten. In de pilot van 3 Goede Vragen kwam de wens van zorgverleners naar voren om een bijvoorbeeld een film hierover te maken. Om te gebruiken als onderwijsmateriaal bij de introductie van 3 Goede Vragen. Hier worden inmiddels plannen voor gemaakt door patiëntenfederatie NPCF en de Federatie Medisch Specialisten, in samenwerking met Radboudumc en De Hart&Vaatgroep. 13.Bekijk de mogelijkheden om het gebruik van 3 Goede Vragen te meten, als drukmiddel om tot resultaat te komen en als een manier om aan de hand daarvan successen te vieren. Maar bewaak dat de campagne niet in de negatieve van ‘extra registratie’ komt te staan. Contactgegevens: [email protected] www.3goedevragen.nl NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk pagina 53 Kies gerust in de laatste levensfase Als input voor deze tekst is geput uit twee projecten die Levenmetkanker momenteel uitvoert: - Ontwikkeling van het Time-out-gesprek, waarbij het belang van het tijdig en juist bespreken van keuzemogelijkheden wordt benadrukt. - Moet alles wat kan, waarbij het taboe over praten over het levenseinde wordt onderzocht. Methodiek en resultaten van beiden projecten worden in onderstaande interventie gebruikt. Doelstelling interventie Het praten over het levenseinde is een structureel onderdeel van de zorgverlening tijdens de palliatieve fase. Een continu proces van Shared Decision Making in de laatste levensfase. Waarbij de zorgverlener de patiënt informeert over zijn rol en over de behandelmogelijkheden en waarbij de patiënt de zorgverlener informeert over zijn verwachtingen en wensen. Essentieel is dat bij de start van de palliatieve fase wordt benadrukt dat keuzes mogen worden herzien op ieder moment in de zorgverlening. Omschrijving De palliatieve fase kan lang duren, soms meer dan 10 jaar, maar soms ook heel kort, enkele maanden. Voor iedere patiënt komt het moment dat het gesprek over het naderende levenseinde gevoerd gaat worden en dat keuzes moeten worden gemaakt. Het gesprek hierover tussen zorgverlener en patiënt is complex. In de praktijk lopen de verwachtingen, het kennisniveau en persoonlijke visie op dit onder- werp tussen behandelend arts en patiënt soms sterk uit elkaar. Dat kan grote gevolgen hebben, waarbij de laatste levensfase van patiënten soms ontluisterend verloopt en naasten blijven zitten met het gevoel dat het zo anders had gekund. Het is van belang dat patiënten zich meer bewust worden van de keuzes die er zijn als je niet meer beter wordt. Zorgverleners hebben hierin een belangrijke rol, ten eerste door tijdig de patiënt te vertellen dat genezing niet meer mogelijk is en vervolgens om de patiënt te ondersteunen bij het maken van de keuzes. Het maken van keuzes in de palliatieve fase is geen éénmalige actie, maar een continue proces gedurende de hele palliatieve fase. Het ondersteunen van de patiënt kan door het voeren van Time-out-gesprekken. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk Ella Visserman pagina In dit gesprek komen de volgende aspecten aan de orde: - Kennis van patiënt over diagnose (dat je niet meer beter wordt) en behandeling, wat is er begrepen/onthouden. - Stilstaan bij de diagnose en consequenties daarvan. - Voor de keuze van behandeling (of om niet te behandelen) zijn drie vragen van belang: 1.Wat zijn de mogelijkheden? 2.Wat zijn de voordelen en nadelen van deze mogelijkheden? 3.Wat betekent dat voor de patiënt in zijn situatie? - Waarden, motivaties en voorkeuren van patiënt. - Mogelijkheden andere behandelaar aankaarten. - Bespreken van de ondersteuning bij zelfmanagement door oncologische verpleegkundige. - Informeren over (online)keuzehulpen die zelfmanagement ondersteunen. - Onbeantwoorde vragen vastleggen om mee te geven naar gesprek met een andere zorgverlener. Voor wie is de interventie bedoeld? Voor palliatieve patiënten en hun zorgverleners. Ervaringen en wensen Samen beslissen in de palliatieve fase: ervaringen en wensen van patienten. Ervaringen van patiënten: - Ik heb gekozen voor kwaliteit van leven, zodat ik nog redelijk mijn laatste tijd door kom. - Eigen regie nemen gaf mij kracht. - Door de informatie kreeg ik meer grip op mijn situatie. - Ik heb gekozen voor euthanasie, maar als het echt zover is denk ik er misschien anders over. - Mijn arts vroeg altijd: is alles duidelijk, heb je nog vragen, kan ik nog wat voor je doen. Dat gaf mij ruimte om te vragen. - Mijn zorgverleners bleven vragen wat ik wilde en ik mocht mijn keuzes herzien en wijzigen. Dat gaf veel vertrouwen. Wensen van patiënten: - Ik wil graag dat een arts me vertelt wat de behandeling betekent voor mijn kwaliteit van leven. - Bespreek tijdig wat mogelijkheden zijn en wacht niet tot de patiënt al suf is van de medicijnen. NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk 55 pagina 56 - Beweeg mee met de patiënt in zijn veranderende situatie en help bij het maken of herzien van keuzes. Waarom zouden collega’s dit moeten overnemen? Omdat het proces van Shared Decision making in de palliatieve zorg essentieel is om patiënten te begeleiden in het maken (of herzien) van keuzes die passen bij hun wensen. Waarmee moeten zij rekening houden? - Iedere patiënt is anders. - Shared Decision Making in de palliatieve fase is een ongoing dialoog. Door het wankele evenwicht van de patiënt kan zijn situatie snel veranderen en mogen keuzes die gemaakt zijn veranderen. - Beslissen doe je samen. Contactpersoon: Ella Visserman, projectleider Kwaliteit van Zorg Levenmetkanker [email protected] Internetadres voor meer informatie www.levenmetkanker.nl NIET ALLES WAT KAN, HOEFT - Handvatten voor de praktijk Hulpverleners en patiënten met een beperkte levensverwachting moeten tijdig met elkaar in gesprek gaan over het levenseinde. Dit kan overbehandeling voorkomen en ervoor zorgen dat patiënten die zorg krijgen die bij hun leven en wensen past. Maar hoe geef je daar in de praktijk handen en voeten aan? Hoe zorg je dat patiënten op tijd palliatieve zorg krijgen en dat die zorg van goede kwaliteit is? De afgelopen jaren is vanuit het veld een groot aantal initiatieven ontstaan die alle hetzelfde doel hebben: meer passende zorg bieden. In deze publicatie is een aantal van deze inspirerende voorbeelden bij elkaar gebracht. Vele daarvan zijn gepresenteerd op het congres ‘Niet alles wat kan, hoeft’, op 19 februari 2016. De voorbeelden zijn bedoeld als handvatten om zelf mee aan de slag te gaan. Verder in deze publicatie ook enkele inspirerende blogs die in het kader van dit project door leden van de Stuurgroep zijn geschreven. Het rapport Niet alles wat kan, hoeft. Passende zorg in de laatste levensfase is vastgesteld door een stuurgroep, ingesteld door artsenfederatie KNMG, met vertegenwoordigers vanuit de volgende organisaties: De pdf van dit rapport en aanvullende informatie vindt u in het webdossier passende zorg in de laatste levensfase: www.knmg.nl/passendezorg. U bent van harte welkom om teksten uit deze publicatie onder bronvermelding over te nemen.