Academiejaar 2015 - 2016 Tweedesemesterexamenperiode De leeranalyse bij psychoanalytisch therapeuten: een kwalitatieve studie naar de betekenis van het begin en het einde van de leeranalyse. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: prof. Reitske Meganck Begeleider: Rosa De Geest 00918878 Xenia De Zutter Woord vooraf Al van voor ik aan de opleiding klinische psychologie begon, ben ik gefascineerd door de psychoanalyse. Ik kreeg er interesse voor tijdens mijn opleiding sociaal werk waar een aantal vakken de theorie van Freud en Lacan heel summier belichten. Ik ben dan zelf aan het lezen gegaan vanuit deze interesse om mij verder te verdiepen en tot het besluit te komen om nog verder te studeren. Binnen de opleiding klinische psychologie ging mijn voorkeur al snel uit naar de psychoanalytisch georiënteerde vakken. In deze vakken kreeg ik ook steeds meer informatie over de leeranalyse en therapieopleiding. De leeranalyse is mij steeds blijven boeien en ik ging verder op zoek naar antwoorden en inzichten in het einde van de analyse. Toen er bij de masterproeven een onderwerp rond de leeranalyse stond, had ik natuurlijk interesse om daar verder over te lezen en te schrijven. Ik koos er dan ook voor om een thema verder uit te diepen dat mij steeds fascineerde, namelijk het begin en het einde van de analyse. Ik wil graag mijn promotor prof. Reitske Meganck bedanken voor de steun bij de keuze van mijn onderwerp en de uitgebreide bijdrage aan theoretische kennis. Ook wil ik haar graag bedanken voor de kritische feedback en de steun tijdens het schrijven van mijn masterproef. Daarnaast wil ik ook Rosa De Geest mijn begeleidster van harte bedanken voor het steeds opnieuw klaar staan als ik over iets twijfelde. Eveneens wil ik haar bedanken voor de feedback tijdens het schrijven van mijn masterproef en de hulp bij het analyseren van de transcripten. Graag wil ik ook Junior Ignouf bedanken voor de inzichten rond interpretatieve fenomenologische analyses en Femke Truijens voor de hulp bij de bronvermelding. Eveneens bedank ik Frederik De Boeck voor de kritische noot en het nalezen van mijn thesis. Daarnaast bedank ik Katrien Op De Beeck die eveneens haar thesis deed over de eigen analyse van therapeuten. Samen stelden wij de vragenlijsten en diepte-interviews op. Alsook was zij een hulp hij het analyseren van het eerste transcript. En niet te vergeten bedank ik de zes therapeuten die toch wel heel persoonlijke informatie met mij wilden delen over hun eigen analyse. Zonder al deze mensen was deze thesis niet mogelijk geweest. Als laatste bedank ik graag mijn ouders voor de steun en het vertrouwen in mij gedurende mijn tweede opleiding en tijdens het schrijven van mijn masterproef. Daarnaast bedank ik mijn zus voor de hulp bij taalkundige twijfels en haar onvoorwaardelijke steun. Abstract In deze masterproef wordt de betekenis van de leeranalyse onder de loep genomen, meer specifiek het begin en het einde hiervan. De leeranalyse of eigen analyse is een begrip dat steeds meer draagkracht krijgt binnen de therapieopleidingen. Voor de meeste therapieopleidingen is het zelfs een vereiste dat men in leeranalyse gaat, om eigen zwakke plekken te leren kennen. In deze studie wordt in kaart gebracht welke betekenissen therapeuten geven aan het begin en het einde van hun analyse. Om dit te onderzoeken werd gebruik gemaakt van diepte-interviews bij psychoanalytisch therapeuten die in analyse zijn of een analyse beëindigd hebben bij een psychoanalytisch georiënteerde therapeut. Interpretatieve fenomenologische analyses werden gebruikt om het uitvoerige tekstmateriaal te analyseren en zo diepgaand de ervaringen te interpreteren. Op basis van deze bevindingen kan worden gesteld dat een verplichting voor deze therapeuten niet noodzakelijk was, allen zijn zij voor hun therapieopleiding gestart met een eigen analyse vanuit een eigen lijden. Over de betekenis van het einde en de duur van de analyse kan al worden vermeld dat het werd ervaren als iets heel subjectiefs. Eveneens is het iets waar de deze therapeuten tijdens de analyse niet over proberen na te denken en zich geen beeld over wensen te vormen. Ze laten het einde vooral op zich afkomen en hebben het gevoel dat ze het einde zullen voelen aankomen. Inhoudstafel Introductie .................................................................................................................1 1. De leeranalyse: conceptualisatie .......................................................................3 1.1. De leeranalyse: een hedendaags concept .....................................................3 1.2. De leeranalyse binnen de psychoanalyse ......................................................5 1.2.1. Ontstaansgeschiedenis ........................................................................5 1.2.2. Overdrachtsrelatie ................................................................................13 1.2.3. Einde van een leeranalyse ...................................................................15 1.3. Onderzoek naar de leeranalyse .....................................................................17 1.3.1. Onderzoek naar het belang van de leeranalyse ...................................17 1.3.2. Probleemstelling ...................................................................................20 1.3.3. Onderzoeksvraag .................................................................................21 2. Methode ...............................................................................................................21 2.1. Kwalitatief onderzoek .....................................................................................22 2.2. Interpretatieve fenomenologische analyses....................................................25 2.3. Steekproef......................................................................................................27 2.4. Dataverzameling ............................................................................................30 2.4.1. Vragenlijst ............................................................................................30 2.4.2. Diepte-interview ...................................................................................30 2.4.3. Procedure ............................................................................................31 2.5. Data-analyse ..................................................................................................32 2.5.1. Stap 1: lezen en herlezen .....................................................................33 2.5.2. Stap 2: initiële thema’s .........................................................................33 2.5.3. Stap 3: verbindingen zoeken tussen thema’s .......................................37 2.5.4. Stap 4: opstellen van een tabel met hoofd- en subthema’s...................37 2.5.5. Stap 5: vergelijking over casussen heen ..............................................39 3. Resultaten ...........................................................................................................44 3.1. Subjectieve redenen om in analyse te gaan ...................................................46 3.2. De start van een analyse gaat gepaard met diverse gevoelens......................50 3.3. Veranderingen in de eigen praktijk door een analyse .....................................53 3.4. Verwachtingen over een mogelijks einde van een analyse.............................58 3.5. Ervaringen bij het einde van een analyse .......................................................61 3.6. Samenvatting .................................................................................................63 4. Discussie .............................................................................................................65 4.1. Empirische conclusie .....................................................................................65 4.1.1. Deelvraag 1 ..........................................................................................65 4.1.2. Deelvraag 2 ..........................................................................................65 4.1.3. Deelvraag 3 ..........................................................................................66 4.1.4. Deelvraag 4 ..........................................................................................67 4.1.5. Hoofdvraag...........................................................................................68 4.2. Beperkingen van het onderzoek .....................................................................69 4.3. Plaats in wetenschappelijke context ...............................................................71 4.4. Vooruitblik ......................................................................................................71 4.5. Besluit ............................................................................................................72 Literatuurlijst .............................................................................................................73 Bijlagen......................................................................................................................77 “Gnothi Seauton”: dit citaat staat boven de ingang van de tempel van Delphi en betekent “Ken jezelf” (Verhaeghe, 2013). De Griekse stad Delphi is volgens verschillende legendes gesticht door de goden, wanneer Zeus op zoek was naar het centrum van de wereld. Het orakel is waarschijnlijk ontstaan toen Koretas terugkeerde van een magische plaats op de Parnassus en de toekomst kon voorspellen. Nadien werd hier een tempel gebouwd ter ere van Apollon, god van de wijsheid en het licht. De priesteres of Pythia van de tempel zal de rol van orakel innemen. Men kon aan het orakel een vraag stellen en kreeg dan een profetie of voorspelling die niet altijd duidelijk was. Als een niet tevreden persoon terug kwam om verhaal te halen dan werd verwezen naar het citaat boven de tempel: ‘ken jezelf’. ‘Alleen wie zijn eigen sterke of zwakke punten kende, kon het orakel duiden’ (Historia, 2014). Bij de oude Grieken werd dus al veel belang gehecht aan zelfkennis. Men ging naar het orakel om de toekomst te kennen en om te weten wat men nog te wachten stond. Maar het orakel duidde erop dat je niets met deze informatie was als je jezelf niet voldoende kende. Jaren later valt het op dat zelfkennis nog steeds centraal staat binnen verschillende therapeutische opleidingen (Dienst Onderwijsondersteuning FPPW, 2013). Het wordt geacht een belangrijke kwaliteit van een therapeut te zijn. Maar waarom is die zelfkennis zo belangrijk? Kennen we onszelf ooit genoeg? Zijn we niet narcistisch in ons verlangen om onszelf door en door te kennen en om het altijd goed te doen (Wilson, 2010)? In dit kader is de leeranalyse1 een thema dat almaar meer wordt besproken in de literatuur. Algemeen wordt deze zelfkennis noodzakelijk geacht zodat therapeuten ethisch en deontologisch correct kunnen handelen (Bike, Norcross & Schatz, 2009). Die zelfkennis heeft zeker een centrale plaats binnen de psychoanalyse. De psychoanalyse verwacht van haar leden dat ze in leeranalyse gaan om die zelfkennis te verhogen. Meer recent wordt dit idee ook binnen de andere therapieopleidingen opgenomen. De meeste therapieopleidingen verwachten van hun kandidaat-therapeuten dat ze zelf in leertherapie gaan, om zo zichzelf beter te leren kennen (Dienst Onderwijsondersteuning FPPW, 2013). In de eerste delen van deze masterproef zal voornamelijk worden gesproken over de leertherapie als ruim concept over de verschillende stromingen heen. Vervolgens zal er meer specifiek over de leeranalyse worden geschreven vanuit een psychoanalytisch kader. 1 De leeranalyse zal verder nog uitvoerig worden besproken in hoofdstuk 1. Maar als er wordt gesproken over leeranalyse gaat het hier meer concreet over therapeuten die zelf in analyse gaan en dit binnen de school van de psychoanalyse. 1 In deze masterproef zal worden gekeken naar de betekenis die therapeuten verlenen aan hun analyse vanuit een psychoanalytisch kader. Er zal eveneens onderzoek worden gedaan naar de betekenis die therapeuten geven aan de finaliteit van de eigen analyse. In het eerste hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de hedendaagse betekenis van de leeranalyse. Naast deze hedendaagse betekenis zal in dit hoofdstuk de leeranalyse ook historisch worden gekaderd. De overeenkomsten en verschillen in de visie van Freud en Lacan zullen hier worden bestudeerd. Er zal worden bekeken of deze eerder theoretische visies overeenkomen met de hedendaagse praktijk en de doelstellingen die voorop worden gesteld door de International Psychoanalytic Association. Verder binnen dit hoofdstuk zal onderzoek naar het belang en nut van de leeranalyse aan bod komen. Studies naar de leertherapie zijn schaarser dan deze naar specifieke stoornissen als we zoeken in een database als Web Of Science2. Onderzoek over de leertherapie gaat vooral over de invloed van leertherapie op klinisch werk (Wiseman & Shefler, 2001), het verschil tussen leeranalyse bij een erkend leertherapeut of nieterkend leertherapeut (Schachter, Gorman, Pfäfflin, & Kächele, 2014), tevredenheid over de leeranalyse (Bike et al., 2009) en dergelijke meer. Wanneer we de verschillende studies over leertherapie naast elkaar leggen, wordt duidelijk dat een bepaald aspect van dit concept onderbelicht is. Er worden weinig studies teruggevonden waarin wordt bekeken welke betekenis therapeuten geven aan het beginnen en vooral het beëindigen van een leeranalyse. Wanneer heeft een therapeut voldoende uit zijn analyse gehaald? Vanuit deze lacune wordt er een duidelijk onderzoeksvraag geformuleerd. In een tweede hoofdstuk zal de methode volledig worden uitgediept. Het belang van kwalitatief onderzoek voor de onderzoeksvraag en de keuze voor de interpretatieve fenomenologische analyses (IPA) worden in dit hoofdstuk beargumenteerd. De steekproef alsook de verschillende stappen in het verwerkingsproces worden uitvoerig besproken. 2 Als in deze database de zoekterm ‘personal therapy’ wordt ingegeven en er wordt gekozen voor de optie ‘topic’, worden 9340 resultaten bekomen. Als er ter vergelijking ‘ADHD’ wordt ingegeven met als optie ‘topic’, dan wordt 22459 resultaten bekomen. Er worden dus minder dan de helft resultaten bekomen voor leertherapie maar toch zijn er studies te vinden. Er werd gekozen voor de zoekterm ‘personal therapy’ omdat hierbij de meeste significante resultaten gevonden werden. De zoekterm ‘learning therapy’ gaf geen resultaten over een leeranalyse maar over leerstoornissen. De zoekterm ‘learning analysis’ gaf geen resultaten over een eigen analyse. De gebruikte artikelen uit deze masterproef werden gevonden onder de zoekterm ‘personal therapy’. 2 In een derde hoofdstuk zullen de resultaten van de diepte-interviews uitvoerig worden besproken aan de hand van interpretatieve fenomenologische analyses. Er zal een antwoord worden geformuleerd op de onderzoeksvragen. Het vierde hoofdstuk brengt een terugkoppeling naar de literatuur. Er wordt een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvragen en benadrukt wat niet goed ging in deze studie. Eveneens wordt gekeken naar de mogelijkheden voor verder onderzoek. De Leeranalyse: Conceptualisatie De Leeranalyse: een Hedendaags Concept Klinische psychologie is een afstudeerrichting binnen de opleiding psychologie en pedagogische wetenschappen. De meeste therapiestromingen in de psychologie bieden na deze opleiding een therapieopleiding aan. Deze opleiding tot therapeut duurt gemiddeld vier jaar. Gedurende deze vier jaar krijgen toekomstige therapeuten een theoretische vorming en wordt van hen verwacht dat ze gevallen presenteren in supervisiegroepen, dit zowel intern in groep als extern individueel (Dienst Onderwijsondersteuning FPPW, 2013). De meeste opleidingen verwachten ook van hun leden dat ze in leertherapie gaan. De opleiding tot gedragstherapeut stelt bijvoorbeeld als voorwaarde dat toekomstig therapeuten vijftig uur therapie moeten volgen bij een ervaren leertherapeut gespreid over het tweede en derde jaar van de opleiding. De leertherapie heeft als doel ‘…inzicht verdiepen in het eigen functioneren, in zijn/haar wens om gedragstherapeut te worden en leren meer begrip op brengen voor gedrag, denken en voelen van de cliënt’ (Dienst Onderwijsondersteuning FPPW, 2013). De opleiding tot experiëntiële en cognitieve gedragstherapeut en de opleiding tot experiëntiële en ontwikkelingsgerichte kinder- en jeugdpsychotherapeut verwacht ook een leertherapie van haar leden. Deze leertherapie gebeurt residentieel en wordt begeleid door een ervaren en erkende leertherapeut. De leertherapie heeft als doel ‘…een leergroep waarin een intense exploratie van de eigen persoonlijkheid en interactie- en communicatiestijl centraal staan’ (Universiteit Antwerpen, 2015). De opleiding tot psychoanalytisch therapeut stelt dat leertherapie een voorwaarde is om te worden toe gelaten tot de opleiding tot therapeut (Pevpat, 2015). Er moet een bereidheid zijn om zelf in analyse te gaan. Men gaat er van uit dat de therapeut op blinde vlekken bij zichzelf zal botsen door in analyse te gaan. Men ervaart bovendien wat het is om zelf op de stoel te zitten, men leert spreken en een eigen verhaal construeren. Doordat een aantal zaken worden doorgewerkt, is men in staat om te 3 luisteren op een niet veroordelende manier (E. Trenson, persoonlijk gesprek, 28 april 2015). De leeranalyse wordt gestart op basis van een wederzijds vertrouwen. Als er een goede overdracht is, zal de vraag tot leeranalyse overgaan in een subjectieve vraag. Dan wordt de leeranalyse een therapeutisch proces dat niet verschilt van dat met de patiënt (Ibid.). Therapieopleidingen stellen in het algemeen drie leerdoelen voorop: theoretische vorming, supervisie en leertherapie. Deze opsplitsing vindt zijn oorsprong in het tripartite model van de psychoanalytische opleiding. Het tripartite model werd ontwikkeld door Eitingon en collega’s. In 1925 werd dit het officiële trainingsprogramma van de International Psychoanalytic Association met daarin de leeranalyse, theoretische seminaries en presenteren van gevallenstudies onder supervisie als leerdoelen voor de kandidaat-therapeut (European Psychoanalytic Federation, 2015). Wilson (2010) bespreekt in zijn studie dat de drie elementen van het tripartite model van belang zijn binnen de opleidingen. Hij benadrukt dat binnen de therapieopleiding theoretische vorming, supervisie en leeranalyse centraal staan, maar dat de leeranalyse toch iets centraler staat dan de andere twee benen van het model. Deze visie van Wilson zien we minder doorklinken in visies van de therapieopleidingen binnen Vlaanderen. Binnen deze opleidingen zien we dat er vooral veel belang wordt gehecht aan de theoretische vorming en supervisie. Dat wordt duidelijk aan de hand van de studiepunten die worden toegekend per opleidingsonderdeel. De theoretische vorming krijgt het meeste aantal studiepunten, daarna volgt supervisie en het minst aantal studiepunten wordt toegekend aan leertherapie (Dienst Onderwijsondersteuning FPPW, 2013). Enige gelijkenis wordt wel gevonden met de visie die Cabaniss en Bosworth (2006) bespreken in hun onderzoek. De leeranalyse heeft voor hen zowel een didactisch als een therapeutisch doel. De kandidaat-therapeut leert de psychoanalytische technieken kennen en ervaart hoe het is om in analyse te zijn. Binnen de psychoanalyse is het evenzeer belangrijk dat het therapeutische doel van de leeranalyse niet wordt onderschat. Hierin komen persoonlijke conflicten naar boven, zodat deze niet in de weg staan in de therapeutische relatie met de cliënt. Jonckheere (2003, p. 104) benadrukt dit ook als hij zegt: ‘de vraag “ik wil analyticus worden” is niet voldoende om in analyse te gaan…’. De kandidaat-analyticus gaat niet alleen in leeranalyse omdat hij analyticus wil worden, er moet ook een eigen vraag ontstaan. Dit is een subjectieve vraag die de analysant zelf stelt en waarvoor hij in analyse wil gaan. Deze vraag wordt 4 dan bewerkt via de overdrachtsrelatie met de eigen therapeut. Omdat er in de therapeutische relatie met de eigen analyticus een aantal zaken worden doorwerkt, kan de analysant dan weer op een niet veroordeelde manier luisteren naar eigen analysanten. De leeranalyse heeft tot doel dat de analyticus de patiënt niet zal gaan interpreteren vanuit een eigen geraaktheid, maar leert de therapeut te luisteren naar het spreken van de patiënt. De therapeut probeert niet om het tekort van de patiënt in te vullen en daarmee aan zijn eigen genot3 te beantwoorden (Jonckheere, 2003). De leertherapie is dus belangrijk binnen de verschillende therapieopleidingen. De term ‘leertherapie’ in deze masterproef kan worden gezien als een overkoepelende term die gebruikt wordt voor kandidaat-therapeuten uit verschillende stromingen. Dit kan zowel gaan over individuele- als groepstherapie gedurende een aantal sessie bij een erkend therapeut. Als er wordt gesproken over de leeranalyse dan gaat dit over een individuele analyse die kandidaat-therapeuten specifiek doorlopen binnen de psychoanalytische stroming (Norcross, 2005). Het vervolg van deze inleiding zal zich vooral toespitsen op de leeranalyse binnen de psychoanalyse vanuit een Freudiaans-Lacaniaans perspectief. Dit omdat het bespreken van de leertherapie voor verschillende stromingen ons te ver zou brengen en de leertherapie zijn oorsprong kent in de psychoanalyse, wat verder wordt belicht in het volgende hoofdstuk. De Leeranalyse Binnen de Psychoanalyse Ontstaansgeschiedenis. Freud. In het begin van de psychoanalyse was er geen verplichting tot leeranalyse, desondanks gingen vele volgelingen van Freud bij hem in supervisie. Hij achtte het wel noodzakelijk dat therapeuten hun eigen onbewuste analyseerden, maar dit moest niet in een analyse. Het was pas met de komst van ‘the International Psychoanalytic Association’ in 1910 dat de verplichting van de leeranalyse werd doorgevoerd (Jonckheere, 2003). Binnen de International Psychoanalytic Association hanteerde men een strikte procedure om analyticus te worden en had men ook een reeks regels die moesten worden gehanteerd eenmaal men analyticus werd (International Psychoanalytic Association, 2015). 3 In deze context wordt met het genot bedoeld dat de therapeut er van zou kunnen genieten iedereen te helpen. Hij heeft het verlangen iedereen te genezen en maakt daardoor interpretaties uit een eigen genot en niet vanuit een luisteren naar de patiënt. 5 Hoewel er dus eerst geen verplichting was tot leeranalyse, is dit wel een belangrijk concept voor Freud. In zijn werken van 1910 schrijft hij hieromtrent: ‘Sinds een vrij groot aantal personen de psychoanalyse beoefent en onderling ervaringen uitwisselt, hebben wij gemerkt dat iedere psychoanalyticus slechts zover komt als eigen complexen en innerlijke weerstanden het toelaten, en verlangen daarom dat hij zijn werkzaamheid met een zelfanalyse begint en deze, terwijl hij zijn ervaringen bij patiënten opdoet, doorlopend verdiept. Wie in zo’n zelfanalyse niets tot stand brengt, kan er zonder meer van uitgaan dat hij niet de gave bezit om patiënten te analyseren’ ([1909-1912]/2006,p.281). Hier gaat het over een zelfanalyse en nog niet over een leeranalyse. Freud stelt dat als de analyticus patiënten wil analyseren, hij eerst zichzelf moet kunnen analyseren. Ook als analyticus is het nodig om zich te verdiepen in innerlijke weerstanden om zo de patiënt te kunnen analyseren zonder dat iets van het eigen verlangen of tekort naar boven komt in zijn of haar interventies. Freud geeft hier ook aan dat niet iedereen geschikt is om analyticus te worden. Als men er niet in slaagt om zichzelf te analyseren, kan men ook geen patiënten analyseren (Freud, 2006). Voor Freud is een zelfanalyse dus een goed beginpunt maar hij stelt vast dat niet iedereen in staat is om zichzelf te analyseren zonder externe hulp (Cabaniss & Bosworth, 2006). Die zelfanalyse gebeurt volgens Freud aan de hand van de droomanalyse. Freud ziet het niet steeds voor mogelijk dat een analyticus voorbij de eigen weerstand geraakt in de droomanalyse en daardoor is de zelfanalyse onvolledig (Ibid.). Freud concludeert op dit punt dat als men analyticus wil worden, men genoodzaakt is om eerst zelf een analyse te ondergaan door iemand met expertise. Hier zien we voor het eerst de leeranalyse als concept ontstaan. Freud ging er van uit dat deze leeranalyse verschilt van een therapeutische analyse daar de analyticus niet in analyse komt voor een of andere stoornis. Omdat het niet om een therapeutische analyse gaat zal de analyse dus nooit af zijn en is een blijvende zelfanalyse noodzakelijk volgens Freud (Cabaniss & Bosworth, 2006). De leeranalyse had voor Freud twee doelen, een educatief doel en didactisch doel. Enerzijds heeft de leeranalyse een vormende waarde. De analysant krijgt kennis over hoe zijn onbewuste werkt. Er komt duiding door in analyse te zijn bij een ervaren therapeut, die een expertise heeft over een psychoanalytische behandeling. Zo kan de analysant later zelf als analyticus ‘blinde vlekken’ vermijden als hij patiënten analyseert (Cabaniss & Bosworth, 2006). Freud schreef hierover: 6 ‘…Hij mag in zichzelf geen weerstanden tolereren die van zijn bewustzijn weghouden wat door het onbewuste is onderkend; anders zou hij in de analyse een nieuw soort selectie en vervorming invoeren, die veel schadelijker is dan die welke door het inspannen van zijn bewuste aandacht wordt veroorzaakt. Het is daarom niet genoeg dat hijzelf een min of meer normaal mens is, men mag veeleer eisen dat hij een psychoanalytische zuivering heeft ondergaan en kennis heeft genomen van zijn eigen complexen, die hem bij het begrijpen van het door de analysand aangereikte materiaal zouden kunnen storen’ (Freud, [1909-1912]/2006,p.498-499). Er wordt dus een voorwaarde gesteld vooraleer men analyticus kan worden. De analyticus moet eerst een leeranalyse ondergaan waarin eigen onbewuste verlangens naar boven komen zodat deze niet naar boven komen in de analyse van een patiënt. Zonder de leeranalyse kan de analyticus zijn onbewuste niet bewerken en zou dit een schadelijke invloed kunnen hebben op de analyse van patiënten. Om tot die ‘blinde vlekken’ te komen gaat de analyticus in leeranalyse en probeert ook hij tot het onbewuste te komen door middel van de vrije associatie net zoals een analysant dit doet (Stuer, 2012). Naast een educatief doel had de leeranalyse voor Freud ook een didactisch doel. De beste manier om volgens Freud kennis op te doen over de psychoanalytische therapie is door middel van de leeranalyse. Door het proces te ondergaan doet men kennis op over wat het proces is. De theoretische vormingen en supervisies over gevallen zijn niet voldoende. De leeranalyse demonstreert het bestaan en de relevantie van het onbewuste, aldus Freud (Cabaniss & Bosworth, 2006). Er kan dus worden besloten dat de leeranalyse voor Freud een centraal concept is. Hij wil de kandidaat-analyticus overtuigen van het bestaan van het onbewuste, kennis laten maken met het proces van de analyse en bewust maken van blinde vlekken in de analyse met analysanten. Volgens Freud kan men maar analyticus worden als de analyticus zelf een diepgaande leeranalyse onderging bij een analyticus die expertise heeft en een verdergaande zelfanalyse ondergaat. Lacan. Lacan ging in zijn conceptualisatie van de leeranalyse een stap verder dan Freud. Lacan zag geen verschil tussen de didactische analyse en de therapeutische analyse (Jonckheere, 2003). Wanneer Lacan in 1963 wordt geëxcommuniceerd door de 7 International Psychoanalytic Association, reageert hij hierop met het stichten van een eigen vereniging, een School. In 1967 bedenkt hij dan ook een nieuwe erkenningsprocedure voor een psychoanalyticus, de passe. Een centrale positie in deze procedure is te weten komen wat een analyticus is. Voor Lacan is een analyticus op de eerste plaats een geanalyseerde, een product van zijn eigen analyse (Lysy, 2007). Voor hem is het belangrijk dat een leeranalyse een therapeutisch karakter heeft. De geanalyseerde kan overgaan van analysant naar analyticus door zijn analyse. De kandidaat-analysant werd benaderd zoals elke andere analysant (Jonckheere, 2003). Omdat het gewoon gaat over een analyse, is er dus ook een einde mogelijk. Dit einde kan worden bereikt via een doorsteek4 van het fantasma en kennis over hoe men om kan gaan met het symptoom (Lysy, 2007). In de procedure van de passe zal de analysant een getuigenis afleggen waarna hij analyticus kan worden. Lacan heeft het hier over een functie, de functie als psychoanalyticus. Wat iemand tot analyticus maakt is volgens Lysy iemands eigen analyse, het einde van die analyse en de manier waarop men daarover getuigt in de passe. Er zal dan worden nagegaan of het fantasma voldoende is getraverseerd, wat voor Lacan een noodzaak is om analyticus te worden. Om de traversering van het fantasma verder uit te leggen, zal eerst stil worden gestaan bij het meester- en analytisch discours en vervolgens bij het structureel tekort in het verlangen (Lysy, 2007). De volledige discourstheorie van Lacan uitleggen zou ons te ver leiden voor deze masterproef, maar de bespreking van het analytische en meesterdiscours zijn noodzakelijk om de leeranalyse in Lacaniaanse termen uit te leggen. De theorie start vanuit het hysterisch discours waarbij de patiënt zich aanmeldt met een verdeeldheid en verwacht dat de analyticus die verdeeldheid kan opheffen. Op deze subjectieve verdeeldheid binnen het hysterisch discours kan op verschillende manieren worden gereageerd door de therapeut. Het meester- en analytisch discours zijn twee mogelijke reacties die de therapeut kan innemen ten aanzien van de vraag van de patiënt. In het ene discours zal de therapeut een expertpositie innemen, terwijl in het andere discours er een analytische positie wordt ingenomen waar het spreken van de patiënt centraal staat (Verhaeghe, 2009). Bij wijze van voorbeeld: een vrouw van rond de vijftig komt bij de therapeut en somt een reeks vage klachten op. De huisarts heeft haar doorverwezen omdat 4 De doorsteek van het fantasma zal verder nog worden besproken als het gaat over de overdrachtsrelatie in punt 1.2.2. 8 hij denkt dat de vrouw een depressie heeft. De therapeut laat de patiënte haar verhaal vertellen en er komen klachten als moeheid, hoofdpijn,… naar boven. Ook vertelt de patiënte dat haar zoon onlangs is getrouwd en haar dochter vorige maand alleen is gaan wonen. De relatie met haar echtgenoot verloopt goed, ze hebben nu meer tijd om dingen samen te doen. De vrouw wil weten waarom ze deze klachten heeft en wat ze er aan kan doen. 5 Een mogelijke reactie op het hysterisch discours is het meesterdiscours. In het meesterdiscours wordt meestal datgene belichaamd dat ons door het subject wordt toegeschreven, namelijk een meesterfiguur. De therapeut neemt een bepaalde positie in waarbij hij allerhande therapeutische adviezen zal geven. De patiënt ondergaat het discours en probeert een praktisch weten te ontwikkelen. Het gevolg op lange termijn is dat het subject monddood wordt gemaakt, zich machteloos voelt ten opzichte van zijn of haar eigen positie. Als gevolg van deze dialectiek weet het subject het6 niet, lukt het niet en heeft het gevoel dat alles ontglipt. Een meester die kennis of adviezen oplegt aan het subject heeft volgens het meesterdiscours van Lacan op lange termijn het effect dat het verlangen van de patiënt onbeantwoord blijft. Op lange termijn blijkt het dat het initiële tekort, datgene dat achter de vraag schuilt, niet kan worden ingevuld. Dit initiële tekort omschrijven we als het object a. Het gevaar is hier dus te vervallen in de waarheid van de meester. De analyticus legt zijn eigen waarheid, zijn weten op aan de patiënt om diens verlangen in te vullen maar dit maakt de patiënt net monddood. Deze positie innemen representeert iets van de orde van de subjectieve verdeeldheid van de analyticus die naar boven komt. De analyticus heeft zelf ook een verlangen dat hij steeds opnieuw probeert in te vullen. De analyticus kan het verlangen hebben om het tekort van de patiënt in te vullen en iedere patiënt te willen helpen. De analyticus kan dit proberen door adviezen te geven aan de patiënt en zo in het meesterdiscours te vervallen (Ibid.). Bijvoorbeeld: De therapeut kan het idee hebben dat de patiënte angst heeft verlaten te worden door iets wat speelt uit het verleden. Of hij kan denken dat ze in een nieuwe levensfase kwam nu beide kinderen het huis uit zijn. De therapeut kan dan deze interpretatie aan de patiënte voorleggen. In beide gevallen zou hij kunnen botsen op een weerstand omdat de patiënte hieromtrent zelf nooit iets expliciet aangaf. De therapeut geeft een eigen interpretatie uit een verlangen om de patiënte te helpen, maar luistert daardoor 5 Dit voorbeeld zal verder worden besproken bij het meester- en het analytisch discours. De term ‘het’ kan hier elke mogelijke invulling krijgen van verlangen waarnaar de patiënt op zoek is of zaken die volgens de patiënt mislukken in het leven. 6 9 niet naar haar verhaal. Zo legt de therapeut zijn eigen interpretatie op aan de patiënte en probeert hij zo het tekort in te vullen. Een andere manier van reageren op een hysterisch discours is het analytische discours. De patiënt meldt zich aan met een subjectieve verdeeldheid. Als therapeut neem je een plaats in waardoor je het discours gaat sturen maar paradoxaal als object a7. In dit geval wil dit zeggen dat de therapeut monddood is, geen recht heeft om te spreken want hij weet niets over de patiënt. Alleen de patiënt kan zeggen wat de waarheid is. Het subject wordt hier de meester en probeert iets te formuleren over het eigen verlangen. De waarheid8 verondersteld een weten, een ‘savoir faire’, waardoor niet iedereen de positie van therapeut kan innemen. Om in deze positie te staan moet de therapeut een zekere talige kennis hebben, er moet worden gewerkt vanuit een kader waarin het spreken vrij is en er wordt geluisterd vanuit een niet veroordelende manier. Om die talige kennis te verwerven moet de therapeut in leeranalyse gaan om voeling te krijgen met het eigen verlangen als mens. De analyticus heeft het verlangen als mens de positie van therapeut in te nemen. De analyticus moet zichzelf hierover kunnen bevragen, er moet zelfkennis zijn (Ibid.). Bijvoorbeeld: De therapeut luistert naar de patiënte en laat haar spreken. Hij zal geen interpretatie opleggen maar proberen de patiënte tot een eigen interpretatie te laten komen. De patiënt leert met behulp van de therapeut het eigen verlangen uit te spreken. Dit is enkel mogelijk als er een goede overdrachtsrelatie is. De leeranalyse is hierbij een meerwaarde omdat de therapeut daar leert zijn verlangen uit te spreken en te verwoorden. Doordat het eigen verlangen van de therapeut wordt doorwerkt zal het een minder grote rol gaan spelen bij de analyse van patiënten. Zo zal de therapeut zich bewust zijn van blinde vlekken doordat deze zijn verwoord in de eigen analyse. De leeranalyse zorgt er voor dat de therapeut niet vervalt in het meesterdiscours maar de therapeut zichzelf plaatst op de positie van het object a. Als de analyticus de analytische positie inneemt dan is er een minder groot gevaar dat de analyse zal uitdraaien op een opgelegd weten of het invullen van het tekort in het verlangen van de patiënt (Ibid.). 7 Het object a is binnen het analytisch discours hetzelfde als binnen het meesterdiscours maar staat op een andere positie. In het meesterdiscours staat het object a op de positie van het effect, het subject ondergaat het discours. In het analytisch discours staat het object a op de positie van de agens, het object a handelt, bepaalt het discours. 8 De waarheid binnen de discourstheorie is niet hetzelfde als hoe Van Dale woordenboek der Nederlandse taal de waarheid omschrijft. De waarheid is dat wat de handelaar drijft, dat bepaald waarom voor een bepaald discours wordt gekozen. 10 Dit brengt ons bij het structureel tekort in het verlangen. Jonckheere (2003) benadrukt dat de analyticus zich bewust moet zijn van zijn verlangen, op welke fantasmatische manier de analyticus zijn wereld organiseert. Ook volgens Lacan is het mogelijk om door middel van een leeranalyse iets te weten te komen over het eigen verlangen. Via de leeranalyse probeert de analyticus tot het fantasma te komen. ‘Ik wil analyticus worden’ is voor Lacan niet voldoende om in analyse te gaan, er moet daaronder ook altijd een neurotisch lijden schuilen (Ibid.). Het uiteindelijke doel van de leeranalyse is dat de analyticus het spreken van de patiënt niet interpreteert vanuit een eigen geraaktheid. Hij moet een interpretatie maken op basis van het spreken van de patiënt en niet op basis van de tegenoverdracht9. De therapeut kan niet zomaar alles interpreteren waar hij zelf van denkt dat er een belangrijke waarheid in schuilt, dan zou hij namelijk terug vervallen in het meesterdiscours. Lacan stelt dat als de therapeut alleen maar zaken interpreteert vanuit een niet-geraakt zijn, de patiënt kan groeien en tot eigen interpretaties kan komen. Als de therapeut toch een interpretatie maakt dan schuilt daar altijd iets van het verlangen in van de therapeut, van het genot. Als de therapeut dit verlangen erkent en er zich bewust van is, dan zal hij interpretaties kunnen maken die de patiënt vooruit helpen, net omdat deze interpretaties dan voortkomen uit het verhaal van de patiënt en niet uit een geraaktheid van de therapeut (Ibid.). De leeranalyse is er dus om die geraaktheid en dat genot te leren kennen. De analysant verwacht van de analyticus dat hij het verlangen kan invullen, dat hij het antwoord heeft. Het gevaar is dat de analyticus hierin mee gaat, wetende dat hij het verlangen niet kan invullen en zo blijft het subject altijd onbevredigd. Als de analyticus hierin meegaat is dit vanuit zijn verlangen om patiënten te genezen en het verlangen van de ander in te vullen. Hierin vervallen is volgens Lacan in de val lopen van de tegenoverdracht en de meesterpositie innemen. Daar schuilt het gevaar dat de analysant deze interpretaties van de analyticus verwerpt en daardoor de therapie stopt of ze overneemt en er een monddood zijn wordt gecreëerd. Als het eigen verlangen van de analyticus wordt opgelegd aan de analysant dan zal de therapie vast komen te zitten en zal de analysant niet groeien (Verhaeghe, 2009). Er kan worden geconcludeerd dat Lacan de leeranalyse niet onderscheidt van de therapeutische analyse. De leeranalyse is een therapeutische analyse die een 9 Tegenoverdracht is het geheel van onbewuste reacties van de analysticus op de persoon van de analysant. Volgens Freud is dit een negatief gegeven. De analyticus brengt de eigen overdracht in het spel en dit is gevaarlijk want dan is de analyticus geen objectieve toeschouwer meer (Freud, 1910d). 11 toekomstig analyticus moet ondergaan. Volgens Lacan kan iedereen een vraag hebben analyticus te worden na een volledig doorwerkte therapeutische analyse (Jonckheere, 2003). De therapeut komt met een verlangen in analyse om analyticus te worden maar dit is niet voldoende. De therapeut zal moeten leren omgaan met het tekort in dat verlangen en een analyse starten met een eigen subjectieve vraag. De analyticus in wording wil eerst het tekort invullen maar aangezien dit volgens Lacan structureel is, is dit onmogelijk. Wanneer de analyticus zich daar bewust van wordt zal een nieuwe verhouding tegenover het tekort plaatsvinden en kan dan de therapie beëindigen met een ander verlangen (Ibid.). We zien dus enkele verschillen maar ook gelijkenissen tussen de interpretatie van de leeranalyse door Freud en Lacan. Freud benaderd de leeranalyse als iets verschillend van de therapeutische analyse. Voor Freud is de leeranalyse educatief en didactisch, de leerling-analyticus leert het belang van het onbewuste kennen, ervaart de leeranalyse aan den lijve en de verdrongen complexen worden bewerkt. Voor Freud dient de leeranalyse uitgevoerd door een therapeut met expertise over te gaan in een zelfanalyse. Omdat er een zekere vorm van analyse blijft doorlopen, is deze dus nooit volledig af. Lacan daarentegen ziet de leeranalyse als een therapeutische analyse waar de kandidaat-analyticus leert omgaan met het tekort van het verlangen, dat er een aanvaarding is van dat structurele tekort en dit verandert naar een onuitgegeven verlangen. Voor Lacan kan dit een punt zijn van finaliteit in de leeranalyse (Jonckheere, 1988). Een meer hedendaagse visie. In een meer hedendaagse kijk op de leeranalyse worden de visies van Lacan en Freud beide gekoppeld. Er worden voor- en nadelen belicht van beide visies die dan vaak in een aantal doelen voor de leeranalyse worden gegoten (Cabaniss & Bosworth, 2006). Zo besluiten Cabaniss en Bosworth (2006) op basis van een grondige analyse van de werken van Lacan en Freud dat er vijf doelen kunnen worden gekoppeld aan de leeranalyse. Deze doelen zijn: analyseren van een toekomstig analyticus, aanleren van psychoanalytische technieken, ondersteunen van de leerervaring, ervaren van een eigen analyse en ondervinden van de effectiviteit van de psychoanalyse. Zij stellen dat naast deze vijf doelen er ook vele indirecte doelen kunnen zijn zoals ervaren van empathie, identificatie met de therapeut, interpretatie, introspectie…(Ibid.). 12 Ook in een tekst van de International Psychoanalytic Association (2015) vinden we vijf doelen voor de leeranalyse die zij voorop stellen: het bewerken van infantiele impulsen en affecten om ze te kunnen opsporen in analyses bij patiënten en in de overdrachtsrelatie, het inperken van therapeutische ambities door inzicht te krijgen in fantasieën over almacht, doorwerken op narcisme en empathie, ontwikkelen van autonomie om te kunnen omgaan met het verlies bij het einde van de analyse en ontwikkelen van een capaciteit om aan zelfanalyse te doen. Als we kijken naar de doelen die Cabaniss en Bosworth (2006) en de International Psychoanalytic Association (2015) vooropstellen dan zien we verschillende aspecten uit de theorie van Freud en de theorie van Lacan terugkeren. Het is mogelijk dat de hedendaagse doelen van de leeranalyse gefundeerd zijn op de visies van Lacan en Freud. In punt 1.3 van deze masterproef zal verder worden gekeken naar meer recent onderzoek over de leeranalyse maar alvorens daar aan te beginnen moeten eerst nog een aantal fundamentele concepten, zoals overdrachtsrelatie en einde van de analyse, worden verduidelijkt. Overdrachtsrelatie. Lacan en Freud stellen zelf geen doelstellingen voorop in verband met de leeranalyse, maar de post-Freudianen wel. Zij stellen een aantal doelstellingen voorop die moeten worden behaald alvorens men analyticus kan worden (Verhaeghe, 2013). Door deze doelstellingen wordt de leeranalyse vaak gezien als iets educatief, maar daardoor wordt de verhouding vergeten waarin dit alles speelt; de verhouding tussen mensen (Ibid.). Een psychoanalytische behandeling, of dit nu een leeranalyse of therapeutische analyse is, kan alleen maar slagen als er een overdracht is tussen patiënt en therapeut waarlangs het doorwerken van zelfkennis mogelijk wordt (Ibid.). Overdracht is meer dan positieve of negatieve gevoelens die patiënten hebben ten opzichte van hun therapeut. Het gaat over ervaringen die worden herleefd, niet als deel van het verleden, maar als toepassing op de therapeut op dit moment (Fink, 2007). Freud benadrukte dit al in zijn artikel: “de dynamieken van de overdracht” (1912b). Hij merkte in zijn gesprekken met patiënten dat emoties die in de gesprekken werden beleefd, nauwelijks voor hem bestemd waren. Het waren heruitgaven van oude gevoelens die oorspronkelijk betrekking hadden op andere personen, maar naar boven kwamen in de gesprekken met de therapeut (Freud, 1912b). De overdrachtsrelatie is er zowel binnen de patiënt-therapeutrelatie als ook binnen de kandidaat-therapeut-therapeutrelatie. Er is een weten dat de analysant bij de analyticus 13 veronderstelt. De liefde die men heeft voor het weten kan vrij snel gaan veranderen in een liefde voor de persoon bij wie men dat weten veronderstelt (de analyticus), dit wordt dan de overdrachtsliefde genoemd (Mertens, 2006). Dit soort overdracht is er niet alleen in de therapeutische situatie maar vindt ook plaats in het dagdagelijkse leven. Zo kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin we iemand juist leren kennen en die onmiddellijk niet leuk vinden omdat hij lijkt op iemand anders die we niet leuk vinden. Overdracht kan dus in elke relatie plaatsvinden, maar daarom moet niet alles wat wordt gezegd, worden geïnterpreteerd als overdracht (Fink, 2007). Verhaeghe (2013) benadrukt dat overdracht een centraal gegeven is in elke relatie en dus eveneens in de leeranalyse, want ook daar gaat het om een verhouding tussen mensen. In de verhoudingen tussen mensen komt er een overdracht tot stand door de liefde voor het weten die aan de ander kan worden toegeschreven. De eenvoudigste manier om deze overdrachtsrelatie uit te leggen is door middel van de kennisoverdracht. Want in eerste instantie wordt altijd gesproken van een kennisoverdracht. Het effect van de overdracht op de analysant en de analyticus kan twee richtingen uitgaan; namelijk deze van identificatie of separatie. Identificatie als effect kan worden uitgelegd aan de hand van de meester-leerling dialectiek. De leeranalyse kan hierin ook worden gesitueerd omdat de analysant in zekere zin kennis wil overnemen van de analyticus over de analyse. Kennisoverdracht binnen deze dialectiek kan enkel slagen als er een positieve overdrachtsverhouding is. Dit kan worden uitgelegd aan de hand van het schoolvoorbeeld met een meester en een leerling. De leerling gaat naar school en veronderstelt kennis bij de meester, de meester wil deze kennis delen met de leerling maar dit kan enkel als er een positieve overdrachtverhouding is. Bij een negatieve overdrachtsrelatie zal niets worden overgenomen of geleerd. Er zal geen identificatie zijn van de leerling met de meester. Dit is een richting van waaruit de overdrachtsrelatie kan worden gezien, deze van de overdracht van kennis. Als er verder wordt gekeken naar het proces van de leeranalyse staat niet alleen kennis centraal maar veel belangrijker zelfkennis. Binnen een analytisch proces staat deze zelfkennis centraal en dit kan alleen worden bereikt door de overdracht. Wat hier opvalt is dat de richting van de overdracht veranderd. Bij de aanvang van een analyse weet de analyticus niets, daardoor komt hij te staan in de positie van de leerling en is de analysant leermeester. In de analyse wordt gebruik gemaakt van de vrije associatie om te spreken en produceert de analysant op deze manier kennis. Op een bepaald punt zal de analysant botsen op een limiet aan die 14 zelfkennis en het is op dat punt dat de analysant moet kiezen. De analysant kan er in eerste instantie voor kiezen om zich nogmaals te identificeren met een bepaalde groep en daardoor het tekort weer te bedekken. Maar in tweede instantie kan de analysant er voor kiezen om zich te separeren van de Ander en los te komen van de identificatie (Verhaeghe, 2013). Op dit punt kan de leeranalyse eindigen in een separatie, via de overdracht kan de zelfkennis worden doorwerkt. Het doorwerken van de overdrachtsrelatie is dus een separatie, een loslaten. Er wordt afscheid genomen van de imaginaire meesterfiguur. Er is geen meesterfiguur meer nodig waarmee men zich wil identificeren of die men wil volgen om het tekort in te vullen. Er vindt een separatie plaats waarbij de analysant het tekort heeft doorwerkt en zich niet meer genoodzaakt voelt om zich te identificeren met een Ander. De analysant is op dit punt in staat om in de meesterpositie te worden geplaatst door een ander, zonder er zelf in te geloven. Op dit ogenblik kan de analysant de analytische positie innemen. Voor Lacan kan dit een mogelijk eindpunt van de behandeling zijn, de analysant komt los van de Ander en kan eigen keuzes maken (Verhaeghe, 2013). Einde van een leeranalyse. Het begin van de leeranalyse is vaak verplicht vanuit de therapieopleiding maar een specifiek eindpunt wordt niet voorgeschreven, hoewel zowel Lacan als Freud hier een specifieke visie op hebben. Zo is er voor Lacan wel een eindpunt mogelijk aan de analyse terwijl dit voor Freud overgaat in de zelfanalyse. Freud schreef hierover het volgende: ‘Om praktische redenen kan deze analyse alleen kort en onvolledig zijn, haar voornaamste doel is de leraar in staat te stellen te beoordelen of de kandidaat tot de verdere opleiding kan worden toegelaten. Ze heeft haar functie vervuld als ze de leerling de stellige overtuiging geeft dat het onbewuste bestaat, hem de anders ongeloofwaardige zelfobservaties bij het opkomen van het verdrongene levert en hem aan de hand van een eerste proeve de techniek toont die in de analytische praktijk als enige haar waarde heeft bewezen. Alleen dat zou onvoldoende zijn als onderricht, maar men rekent erop dat de in de eigen analyse ontvangen aansporingen niet eindigen als de analyse ophoudt, dat de transformatieprocessen van het Ik spontaan doorgaan bij de analysand en alle verdere ervaringen in de nieuw verworven zin zullen toepassen. Dat 15 gebeurt ook werkelijk, en zover het gebeurt, maakt het de analysand geschikt als analyticus’ ([1930-1938]/2006,p.301). Volgens Freud is het doel van de leeranalyse dus dat de kandidaat-analyticus de overtuiging heeft dat het onbewuste bestaat. Als in de analyse de kandidaat-analyticus zijn eigen onbewuste kan onderkennen dan is voor Freud de analyse geslaagd. Maar dit is niet voldoende voor hem. De kandidaat-analyticus heeft als taak zichzelf blijvend te analyseren zoals dit gebeurde in de leeranalyse. Freud zegt ook dat het dus mogelijk is dat iemand geen analyticus wordt want als de kandidaat er niet van overtuigd geraakt dat het onbewuste bestaat kan die volgens Freud geen analyticus worden (Freud, 2006). Zoals eerder gezegd kan de leeranalyse voor Lacan wel eindig zijn. Als de kandidaatanalysant in zijn leeranalyse wordt geconfronteerd met het tekort in het verlangen en dit kan omvormen tot een onuitgegeven verlangen, is er een eindpunt aan de leeranalyse (Jonckheere, 1988). De analyticus beheerst zijn angst voor het rëele en aanvaard dat er in het reële een onmogelijkheid schuilt. Hij beseft dat het reële niet valt te symboliseren en het onbereikbaar is. Op het einde van de behandeling gaat dit volgens Lacan niet meer over een therapeutisch einde maar is er een overgang geweest naar een analytische einde (Verhaeghe, 1997). Het einde van de leeranalyse wordt gekenmerkt door de manier waarop de overdrachtsanalyse wordt beëindigd. Verhaeghe (2013) stelt dat er twee mogelijke richtingen zijn om die overdrachtsanalyse te beëindigen: de identificatie met de meesterfiguur of de separatie. De eerste richting is de identificatie met de meesterfiguur als eindpunt van de analyse. Hier blijft de overdracht tussen analysant en analyticus beperkt tot een kennisoverdracht, waarin de kennis komt van de Ander en er weinig of niets komt van de subjectiviteit van de leerling. De leerling neemt over wat de meester hem voorlegt en identificeert zich daarmee. In het tweede geval is er een separatie ten gevolge van de leeranalyse. De analysant kan eigen keuzes maken in het besef dat er geen algemene waarheid is, geen volledig weten. Zo kan de analyticus aanvaarden dat hij op een imaginaire positie van meester wordt geplaatst zonder dat hij daar zelf in gelooft of zijn waarheid wil opleggen aan de analysant (Verhaeghe, 2013). Het einde van de leeranalyse verschilt dus voor Freud en Lacan. Het is duidelijk wat beiden bedoelen met de leeranalyse. Zo heeft de leeranalyse voor Freud een 16 didactisch en educatief doel, terwijl de leeranalyse voor Lacan eigenlijk hetzelfde is als de therapeutische analyse van een patiënt. Het einde van de analyse is voor beide verschillend. De leeranalyse kan eindig zijn voor Lacan maar voor Freud is een permanente zelfanalyse nodig. De criteria die zij opgeven voor het einde van de leeranalyse blijven echter vrij vaag. Hoe lang moet zo een analyse duren? Zijn er bepaalde criteria waaraan men moet voldoen? Hoe ervaart een therapeut dit einde zelf? Dit zijn onduidelijkheden in de lectuur van Freud en Lacan en de ruimere literatuur omtrent de leeranalyse die verder in deze masterproef wordt geëxploreerd. Ook de International Psychoanalytic Association probeerde hier meer duidelijkheid te scheppen door een aantal criteria en gevaren op te lijsten. Een criteria is autonomie ontwikkelen voor het einde van een analyse, zodat de therapeut het verlies van het einde van de analyse kan dragen. Zij waarschuwen ook voor het gevaar van een te vroeg einde als de analyticus in wording botst op conflicten uit zijn adolescentie alsook het te lang de analyse doorvoeren wanneer de analyticus zich almachtig voelt (EPF, 2015). Het begin van de leeranalyse is duidelijk vanuit de verwachting van de therapieopleidingen maar bij het einde kunnen we ons dus veel vragen stellen. Er is een gevaar aan te lang doorgaan met een leeranalyse omdat er ook een afstand moet worden gecreëerd, er moet een separatie optreden. Maar er kan ook een gevaar schuilen in het te vroeg beëindigen van de leeranalyse op een punt waar de angst te groot is en daardoor niet alles wordt doorwerkt (EPF, 2015). Wanneer is het dan net voldoende? Net zoals eerder vermeldt is het dus ook hier niet duidelijk wanneer een leeranalyse moet stoppen. Ervaart de analysant dit eindpunt zelf als voldoende of is het iets dat wordt aangegeven door de analyticus? Dit zal verder duidelijk worden in meer hedendaags onderzoek naar de leeranalyse. Onderzoek naar de Leeranalyse Onderzoek naar het belang van de leeranalyse. Vanuit een theoretisch oogpunt kunnen we besluiten dat analytici er baat bij hebben om in leeranalyse te gaan. Zowel vanuit een Freudiaans als een Lacaniaans oogpunt is dit belangrijk. Dit komt tot uiting in een aantal doelen die de International Psychoanalytic Association (2015) en Cabannis en Bosworth (2006) voorop stellen. In dit hoofdstuk zal worden bekeken of het belang dat aan de leeranalyse wordt gehecht, 17 terecht is. Aan de hand van enkele onderzoeken zal het nut van de leeranalyse worden besproken. In studies naar de leeranalyse komen vaak dezelfde onderzoeksvragen naar boven. Zo onderzoeken Macran en collega’s (1999) en Wiseman en Shefler (2001) de impact op de professionele en persoonlijke ontwikkeling en de invloed van de leeranalyse op de praktijk. Bike en Norcross (2009) gaan verder in diezelfde lijn door het proces en de uitkomsten van therapie te bestuderen. Orlinsky (2011, 2013) gaat dan weer een stap verder en onderzoekt de redenen waarom therapeuten in therapie gaan. Van de therapeuten die deelnamen aan deze studies hechten er veel belang aan de leeranalyse aangezien een groot deel van die therapeuten ooit in therapie ging (Orlinsky, Schofield, Schroder & Kazantzis, 2011; Orlinsky, 2013). Deze therapeuten gaan gemiddeld twee tot drie keer in therapie (Bike et al., 2009) en doen dit niet enkel als training (Orlinsky, 2013). Van hen geeft ook 73 procent aan dat de leeranalyse verplicht zou moeten zijn. Aan de hand van verschillende studies blijkt eveneens dat de leeranalyse een positieve invloed heeft op de professionele (Ibid.) en persoonlijke ontwikkeling (Bike et al., 2009). Meer dan 70 procent van de therapeuten geeft aan positieve uitkomsten te ervaren op verschillende domeinen (Ibid.). Therapeuten geven dus aan therapie belangrijk te vinden, maar wordt dit ook gestaafd door onderzoek? De studie van Macran, Stiles en Smith (1999) behandelt het nut van de leeranalyse. Zij deden onderzoek naar het effect van de leertherapie op de praktijk van de therapeut. Uit interviews met therapeuten komt vooral naar boven dat zij in therapie leren om meer bewust te zijn van de therapeutische relatie met cliënten, meer bewust te zijn van de overdracht en leren om meer empathie, geduld en tolerantie te hebben (Macran, Stiles & Smith, 1999). Aan de hand van thematische analyses vinden Macran en collega’s (1999) drie verschillende domeinen uit twaalf thema’s: therapeut georiënteerd, cliënt georiënteerd en luisteren met het derde oor. De leeranalyse heeft een nut voor therapeuten omdat ze hun eigen positie binnen de therapie beter begrijpen en zo leren welke rol zij hebben als psychoanalytisch therapeut. Ze doen dit door de therapie zelf te ervaren en dit wordt vaak omschreven als de beste manier om te leren. Ze leren in hun therapie de overdracht beter te begrijpen en hoe ze die kunnen gebruiken. Ook is het voor de therapeut nuttig om aan zelfzorg te doen omdat het zo veiliger is om met cliënten te werken. Therapeuten leren, zoals Freud het in zijn theorie al beschreef, hun onbewuste kennen door zelf in analyse te gaan en de rol als cliënt in te vullen. Het is eveneens 18 belangrijk dat de therapeut zijn eigen grenzen kent en dit wordt volgens het onderzoek van Macran en collega’s (1999) ook aangegeven als doel van de leeranalyse. In therapie leerden deze therapeuten om de cliënt ruimte te geven en er in te geloven dat de cliënt een eigen oplossingsvermogen heeft. Door te luisteren met een ‘derde oor’ leren therapeuten om de cliënt dieper en accurater te begrijpen. Er kan zo op een dieper onbewust niveau worden gewerkt (Ibid.). In het onderzoek van Wiseman en Shefler (2001) naar de impact op professionele en persoonlijke ontwikkeling komen een aantal overlappende thema’s naar voor, als ook in de studie van Orlinsky en collega’s (2011) over het gebruik van de leertherapie. Verschillende therapeuten geven aan dat de reden voor de start met therapie het trainingsproces is maar diezelfde therapeuten geven verder in dit onderzoek aan op zoek te zijn naar zichzelf (Wiseman & Shefler, 2001). Wiseman en Shefler (2001) stellen drie doelen centraal voor het starten met therapie: persoonlijke redenen, groei en training. Op persoonlijk vlak geven therapeuten aan dat ze alle kanten van hun ‘zelf’ leren kennen en dat de leeranalyse een vereiste zou moeten zijn (Ibid.). Het belang hiervan geeft Freud al aan in zijn theorie en keert dus terug bij de bevraging van therapeuten. Freud benadrukt al dat de therapeut in zijn analyse zijn onbewuste moet leren kennen. Therapeuten geven daarnaast aan dat door hun leeranalyse hun persoonlijke ontwikkeling stijgt en ze meer capaciteiten ontwikkelen en een hoger welzijn ervaren (Orlinsky et al., 2011). Een van de belangrijkste voordelen die Orlinsky en collega’s (2011) vinden in hun onderzoek is dat therapeuten aangeven meer bewust te zijn van hun menselijkheid, macht en grenzen door hun leertherapie. In beide studies wordt eveneens de ontwikkeling als therapeut besproken. Therapeuten geven aan hun therapeut als rolmodel te zien. Ze starten met een imitatie en identificatie om dan een meer eigen weg te creëren in hun therapie. In hun therapie leren ze therapeutische vaardigheden kennen en kunnen ze een professionele zelfidentiteit ontwikkelen. Door hun leeranalyse gaan therapeuten meer gaan geloven in de effectiviteit van therapie. Therapeuten ervaren zowel nut van hun leeranalyse, didactische vorming en supervisie (Orlinsky et al., 2011; Wiseman & Shefler, 2001). Hier benadrukken therapeuten dus zelf het belang van het tripartite model. Therapeuten geven aan in hun leeranalyse belangrijke zaken te leren die hun beter helpen omgaan met cliënten. Veel therapeuten vertellen dat ze meer empathisch kunnen zijn na hun leeranalyse. Ze ervaren een veranderde attitude waar ze spontaner 19 kunnen omgaan met de cliënt. Door zelf in de rol van cliënt te staan, kunnen ze meer begrip op brengen voor de cliëntrol. Ze ervaren meer geduld met de cliënt en hebben meer vertrouwen in de cliënt (Orlinsky et al., 2011; Wiseman & Shefler, 2001). In een studie van Bike en collega’s (2009) komt nog een ander belangrijk aspect naar boven. Therapeuten ervaren aan de hand van hun leeranalyse dat ze de overdrachtsrelatie beter begrijpen en de overdracht beter kunnen hanteren. Aan de hand van al deze verschillende studies kunnen we veronderstellen dat de leeranalyse terecht wordt ervaren als belangrijk door therapeuten. Deze therapeuten geven aan positieve effecten te ondervinden van hun leeranalyse. Deze effecten doen zich voor op zowel persoonlijk als professioneel vlak. Therapeuten leren in hun analyse zich persoonlijk te ontwikkelen en doen er zelfkennis op. Tevens verwerven zij een aantal therapeutische vaardigheden die helpen bij hun persoonlijke ontwikkeling als ook bij hun professionele ontwikkeling tegenover de cliënt. Probleemstelling. De populariteit van de leeranalyse is sinds Freud sterk gegroeid. De leeranalyse10 kent de laatste jaren een grote populariteit buiten de psychoanalyse. De leertherapie11 is binnen de meeste therapieopleidingen een verplicht onderdeel. Aan de hand van de voorgaande onderzoeken wordt vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de therapeuten aangeeft veel belang te hechten aan de leeranalyse. Therapeuten hebben baat bij de leeranalyse op professioneel en persoonlijk vlak. Er wordt meestal onderzoek gedaan naar het nut en het belang van de leeranalyse. Eveneens wordt gekeken welke invloed de leeranalyse heeft op de praktijk en hoe het kan worden gebruikt in de eigen praktijk. Voorafgaand aan de meeste interviews wordt gevraagd aan therapeuten wanneer ze in therapie gingen, hoeveel keer ze in therapie gingen, hoe lang hun therapie duurde,… (Orlinsky, 2013). In het onderzoek van Wiseman en Shefler (2001) geven therapeuten aan dat de leeranalyse een deel van hun leven is, maar dat het niet iets is voor het ganse leven. Verder wordt hier niet op ingegaan. Er wordt niet bevraagd aan de therapeuten wanneer het dan net genoeg was en hoe lang een analyse voor hen zou moeten duren. In het onderzoek van Orlinsky en collega’s (2011) wordt het carrièreniveau van 10 Leeranalyse betreft heel specifiek de eigen analyse die psychoanalytisch georiënteerde therapeuten doorlopen. 11 Leertherapie is de algemene benaming voor het als therapeut in therapie zijn over de verschillende stromingen heen. 20 therapeuten bekeken en de link met een leeranalyse. Zij komen tot de vaststelling dat therapeuten gedurende hun volledige carrière in analyse gaan en de leeranalyse gebruiken doorheen hun professionele leven. Wat hier echter niet wordt bevraagd is waarom therapeuten opnieuw in analyse gaan. Was hun eerste analyse niet voldoende? Botsen ze op nieuwe zaken van het onbewuste? Dit is een hiaat dat opduikt in het lezen van de literatuur. In de verschillende theorieën wordt een beeld geschetst wat een leeranalyse is en benadrukken Freud en Lacan respectievelijk de oneindigheid en eindigheid ervan. Maar zelden wordt in onderzoek die eindigheid of oneindigheid vanuit perspectief van de analysant of therapeut bestudeerd. Aan de hand van dit hiaat in de literatuur zal een onderzoeksvraag worden geformuleerd die hier een antwoord op poogt te bieden. Onderzoeksvraag. In de literatuur vinden we dus niet bijster veel informatie over het concrete einde van de leeranalyse. Wanneer geeft de therapeut aan dat initiële doelen veranderd of bereikt zijn? Ook vinden we niet veel informatie over wat een vroeg of laattijdig einde van een analyse betekent en welke invloed dit heeft op het klinisch werk van therapeuten. In de literatuur werd wel wat gevonden over het beginnen van een leeranalyse, maar delen therapeuten in analyse in Vlaanderen de bevindingen van de verschillende onderzoekers? Wat betekent de start van een leeranalyse voor hen? Aan de hand van dit gebrek aan onderzoek wordt volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Hoe verlenen psychoanalytische therapeuten betekenis aan het beginnen en beëindigen van hun leeranalyse?’ Er wordt hierbij getracht om een antwoord te bieden op volgende deelvragen: Vanuit welke reden starten therapeuten met een leeranalyse? Welke betekenis krijgt het begin van een leeranalyse? Welke betekenis geven therapeuten aan het beëindigen van hun leeranalyse? Welke veranderingen voelen therapeuten na hun leeranalyse? Aan de hand van verder kwalitatief onderzoek zal worden geprobeerd om een antwoord te bieden op deze onderzoeksvraag en de deelvragen. Methode In deze masterproef staat de onderzoeksvraag: ‘Hoe verlenen psychoanalytische therapeuten betekenis aan het beginnen en beëindigen van hun leeranalyse?’ centraal. Allereerst werd afgewogen welk soort onderzoek best wordt gehanteerd. Na een grondige analyse van reeds bestaande studies betreffende de leertherapie werd tot de 21 vaststelling gekomen dat al veel kwantitatief onderzoek werd gedaan met betrekking tot dit onderwerp. In deze onderzoeken komt veel cijfermateriaal naar boven omtrent hoeveel therapeuten in therapie gaan, welke theoretische achtergrond hun therapeut heeft, welk nut ze zelf geven aan de leertherapie en dergelijke meer. Dit cijfermateriaal geeft een goed beeld weer van het belang van de leertherapie maar vertelt weinig over de eigen ervaringen van therapeuten. Daarom wordt voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag geopteerd een kwalitatief onderzoek uit te voeren. In dit onderdeel zal eerst een beeld worden geschetst van wat kwalitatief onderzoek is en waarom voor dit soort onderzoek wordt gekozen. Vervolgens zal de gekozen analysemethode verder worden toegelicht alsook de steekproef en dataverzamelingsmethode. Daarna wordt de eigenlijke data-analyse toegelicht. Voor de selectie van de participanten werd gebruik gemaakt van een kwantitatieve vragenlijst. Ook dit zal hieronder uitvoerig worden besproken. Kwalitatief Onderzoek Kwalitatief onderzoek houdt drie sleutelelementen in die met elkaar verbonden zijn. In kwalitatief onderzoek wordt een psychologisch fenomeen bestudeerd waarbij de context of de levensgeschiedenis niet uit het oog mag worden verloren, deelnemers starten vanuit hun eigen belevingswereld en de mens wordt gezien als een reflectief betekenisverlenend en betekeniszoekend wezen (Marecek, 2003). Naast deze drie kernelementen benoemt Marecek (2003) nog vijf andere aspecten die verduidelijken wat kwalitatieve psychologie inhoudt. Bij dit soort onderzoek wordt de waarheid lokaal gezocht, er wordt gestart vanuit een relevante context. In kwalitatief onderzoek staat de hoe-vraag centraal omdat met dit soort vragen structuren en processen beschreven en verduidelijkt kunnen worden. Kwalitatief onderzoek legt ook de nadruk op het feit dat mensen intentionele en zingevende actoren zijn. In het onderzoek zit een waarheid voor zowel de participant als de onderzoeker. Ook taal staat hier centraal, want dit is de manier om de subjectieve wereld van anderen te leren kennen. De rol van de onderzoeker is daarnaast heel belangrijk binnen kwalitatief onderzoek. De onderzoeker maakt keuzes en moet deze verantwoorden en bevragen aangezien deze keuzes de innerlijke wereld van de onderzoeker reflecteren (Marecek, 2003). Als de onderzoeksvraag nu opnieuw wordt bekeken, kan aan de hand van deze kenmerken worden verduidelijkt waarom werd gekozen voor een kwalitatief onderzoek. De onderzoeksvraag bevraagt namelijk hoe therapeuten hun analyse ervaren en welke 22 betekenis zij geven aan het begin en het einde ervan. De hoe-vraag staat hier dus centraal en de therapeut wordt gezien als betekenisgevend wezen dat via de taal en de eigen context een eigen waarheid naar voor brengt. Het is dan aan de onderzoeker om samen met de participant die waarheid te interpreteren. De meest geschikte manier om dit te doen is via kwalitatief onderzoek. Op deze manier kan dicht bij de betekenis en leefwereld van de participant worden gebleven. De subjectieve beleving van participanten kan zo in kaart worden gebracht en er kan veel belang worden gehecht aan de bewoording van participanten. Kwalitatief onderzoek laat daarnaast ook toe om op een gedetailleerde manier interviews te analyseren (Mortelmans, 2007). In een kwalitatief onderzoek is het essentieel om iets te zeggen over de kwaliteitscontrole. Bij kwantitatief onderzoek wordt spontaan gedacht aan de begrippen validiteit en betrouwbaarheid maar bij kwalitatief onderzoek moet dit deels worden genuanceerd. Binnen kwalitatief onderzoek is er sprake van kwaliteitscontrole en kan worden gekeken naar de validiteit en betrouwbaarheid, maar dit op een andere manier dan in kwantitatief onderzoek. Validiteit is het in vraag stellen of datgene wordt gemeten dat we willen meten, het gaat hier over de geloofwaardigheid van de interpretatie. Betrouwbaarheid gaat dan weer over de consistentie, zijn bevindingen reproduceerbaar, hier gaat het over de geloofwaardigheid van de data. Beide begrippen worden nagegaan in kwalitatief onderzoek volgens Lincoln en Guba (1985) en Malterud (2001) maar dan aan de hand van andere criteria. De criteria die deze auteurs vooropstellen worden hier verder uitgediept. Een eerste criteria is geloofwaardigheid (credibility), hiermee wordt bedoeld het vertrouwen in de waarheid van de bevindingen. Een langdurig engagement en het betrekken van negatieve casussen kan hierbij hulpvol zijn. Ook triangulatie ofte het benutten van meerdere bronnen is belangrijk. Een tweede criteria is toepasbaarheid (transferability) in een andere context. Hierdoor is theoretische veralgemeenbaarheid mogelijk door rijke contextuele informatie. Een derde criteria is afhankelijkheid (dependability). Doordat elke stap te traceren is, kunnen bevindingen worden herhaald. Een laatste criteria is staafbaarheid (confirmability), dit is de mate van neutraliteit. Zijn bevindingen gevormd door wat de participant zegt of door een bias, motivatie of interesse van de onderzoeker. Om dit te voorkomen is het proces van auditing belangrijk. Hierbij lezen andere onafhankelijke onderzoekers delen van de analyse om te bekijken of zij tot dezelfde bevindingen komen (Lincoln & Guba, 1985). 23 Kwalitatief onderzoek is een co-constructie tussen interviewer en participant. Er is sprake van een dialoog, overleg en interpretatie. Hierdoor is het niet mogelijk om validiteit te bevragen in de zin van de waarheid maar eerder als een verwijzing naar verdedigbare beweringen (Kvale & Brinkmann, 2009). De vaardigheden van de onderzoeker zijn hier van cruciaal belang. Zo is het nodig dat de onderzoeker luistert naar het verhaal van de participant en overleg omtrent een thema aanvaard. De onderzoeker moet interpretaties maken bij het verhaal, die de woorden van de participant representeren en niet zozeer de ideeën van de onderzoeker. Iedere bewering die de onderzoeker maakt moeten kunnen worden aangetoond door het verhaal van de participant. Nog een andere manier om kwalitatieve controle na te gaan is met behulp van de standaarden van Stiles (1993). Aan de hand van deze standaarden deed de onderzoeker van deze masterproef aan kwalitatieve controle. Om een goed kwalitatief onderzoek te doen is validiteit, transparantie en reflexiviteit belangrijk. Transparantie binnen het onderzoek zorgt voor een grotere geloofwaardigheid. Als eerste is het dus belangrijk om te vermelden dat interpretaties worden gemaakt door een onderzoeker met een zeker kennis. Deze masterproef werd gemaakt in het kader van de opleiding psychologie waardoor dus kan worden verondersteld dat er een zekere kennis en beïnvloeding is vanuit die opleiding. De interpretaties werden dus voor een deel beïnvloed door de psychologische kennis vanuit de opleiding, door literatuur bestudeerd in het kader van de masterproef en door een zekere interesse in een Freudiaans-Lacaniaans perspectief. Doordat de onderzoeker zelf ook in leeranalyse wil gaan na de opleiding, is er al een zekere positieve verwachting naar de leeranalyse toe. Er is een grote interesse voor het thema door de onderzoeker en een grote vraag naar het vinden van een mogelijk eindpunt van de leeranalyse. Intuïtief wordt dus verwacht dat aan de hand van de interpretatieve fenomenologische analyses (IPA) een duidelijk begin- en eindpunten van de leeranalyse naar boven zal komen. Maar de onderzoeker is er zich ook van bewust dat het mogelijk is dat de vraag onbeantwoord blijft. Door het afnemen van de interviewers kreeg de onderzoeker een meer genuanceerd beeld omtrent de leeranalyse. De onderzoeker werd meer bewust van de complexiteit van een mogelijk eindpunt aan de leeranalyse en voerde de IPA analyse genuanceerder uit. De onderzoeker reflecteerde hierover in een logboek dat bijgehouden werd tijdens de interviews en de analyses om zo heel bewust met dit thema om te gaan. In dit logboek staan bedenkingen en conflicten waar de onderzoeker gedurende het onderzoek op botste. In het logboek werden eveneens alle 24 stappen die de onderzoeker deed genoteerd en werd er een kritische reflectie gemaakt over dit proces. Door deze transparantie kan elke stap van het proces na worden gegaan en is er een helder zicht op de interne processen van de onderzoeker tijdens het interview en de analyse. Verder was de onderzoeker ook veel bezig met het lezen en herlezen van de transcripten en was er een heen en weer werk tussen gevonden thema’s. Voor de auditing werd beroep gedaan op twee externe onderzoekers 12 om op deze manier aan intervisie te doen op verschillende punten in de analyse (Stiles, 1993). Daarnaast werd beroep gedaan op een andere student die dezelfde interviews gebruikte voor haar masterproef. De interpretaties werden vergeleken en er werd tot consensus gekomen via auditing. Om de validiteit te garanderen werd beroep gedaan op deze intervisies via auditing. De intervisies zorgden er ook voor dat er consensus was over de gekozen thema’s en codering van het transcript. Binnen dit onderzoek was het eerder moeilijk om verschillende bronnen te raadplegen. Dit omdat binnen IPA er een zeker homogeniteit vereist is maar daarover verder meer13. De validiteit werd ook gegarandeerd door een logische opbouw te maken van het verhaal van de patiënt. Er werden zinvolle interpretaties gemaakt die werden gestaafd door voorbeelden (Stiles, 1993). Interpretatieve Fenomenologische Analyse Binnen kwalitatief onderzoek kunnen verschillende analysemethodes worden gehanteerd. De data kan bijvoorbeeld worden bekeken vanuit narratieve, thematische, discours, interpretatieve fenomenologische analyses en dergelijke meer. In deze masterproef wordt gekozen om de data te selecteren en verwerken aan de hand van interpretatieve fenomenologische analyses (IPA). Dit omdat IPA het meest geschikt is om betekenissen te analyseren binnen een bepaalde context. Om dit te verduidelijken is het belangrijk een blik te werpen op het theoretisch kader van IPA. IPA uitleggen wordt het best gedaan door drie gebieden in de filosofie te bespreken, met name fenomenologie, hermeneutiek en idiografische benadering. Bij fenomenologie wordt gedacht aan namen zoals Husserl, Heidegger, Merleau-Ponty en Sartre. Husserl legde een sterke focus op ervaringen en perceptie (Smith, Flowers & Larkin, 2009). Hij wou terug naar de essentie, terug naar het ding ‘an sich’ (Smith & Eatough, 2007). Heidegger, Merleau-Ponty en Sartre legden eerder de nadruk op het ingebed zijn van de mens in de wereld. De mens is ingebed in de wereld en staat in een bepaalde 12 Beide onderzoekers zijn werkzaam op de vakgroep psychoanalyse en raadplegingpsychologie. Dit zijn namelijk de promotor en begeleidster van de thesis. 13 Homogeniteit wordt verder besproken in het volgende punt: interpretatieve fenomenologische analyses. 25 relatie tot de wereld. Zij hebben het meer over een interpretatieve en wereldse positie. Het doel van IPA is dan net die relatie begrijpen door interpretatie en focus op de pogingen om ergens betekenis aan te geven (Smith et al., 2009). Een belangrijke overgang hierbij is die naar de hermeneutiek, want daar wordt gefocust op de interpretatie zelf. De hermeneutische cirkel is een belangrijk begrip hierbij en staat voor een dynamische, niet lineaire denkstijl. ‘To understand any given part, you look to the whole; to understand the whole, you look to the parts’ (Smith, Flowers & Larkin, 2009, p. 28). IPA past binnen dit idee omdat het een iteratief proces is. Het is een proces van gaan en keren en er wordt niet stap voor stap gewerkt. Er wordt onderzocht hoe een fenomeen voorkomt en de onderzoeker moet hier betekenis aan geven, om dit te kunnen doen moet er terug kunnen worden gekeerd in het proces van analyse (Smith et al., 2009). Als derde filosofisch gebied wordt de idiografische aanpak besproken. Hier gaat het in de eerste plaats over het individuele, over de details. Daarom wordt er gebruik gemaakt van diepte-interview en diepteanalyses. Ten tweede gaat het over begrijpen hoe bepaalde fenomenen begrepen worden vanuit het perspectief van individuele personen in een individuele context. Door heel diep in te gaat op een casus is het mogelijk om tot een andere manier van generalisatie te komen, net omdat het iets raakt van wat essentieel menselijk is. Het specifieke van de verhalen is uniek maar de grote lijn is gedeeld en gemeenschappelijk. De hoofdtaak van IPA is het uitvoeren van gedetailleerde analyses van individuele casussen maar daar stopt het niet. Over de tijd heen is het mogelijk om grotere aantallen casussen te verwerken en zo tot de meer essentiële kenmerken van een fenomeen te komen (Smith et al., 2009). IPA is dus een gedetailleerde bevraging van menselijke ervaringen. Het is vanaf het begin een interpretatief proces. Het situeert participanten in hun context en verkent hun persoonlijke perspectieven. Door een gedetailleerd onderzoek van individuele casussen is het mogelijk om tot iets universeel te komen (Smith et al., 2009). Toegepast op de onderzoeksvraag wordt voor deze analysemethode gekozen omdat het doel van IPA is om zo gedetailleerd mogelijk persoonlijke ervaringen te exploreren en te onderzoeken hoe participanten zin geven aan hun persoonlijke en sociale leefwereld (Smith & Eatough, 2007). In een IPA staat de perceptie centraal. De onderzoeker speelt ook een actieve rol en moet zich bewust zijn van de eigen opvattingen om zin te geven aan de persoonlijke leefwereld van de ander. Dit zal gebeuren aan de hand van een proces van interpretatie. Dit proces zal uitvoerig worden besproken in het onderdeel over de data-analyse. IPA legt een sterke nadruk 26 op de betekenisgeving van zowel de participant als de onderzoeker. Deze techniek is uiterst geschikt voor de onderzoeksvraag omdat door middel van diepte-interviews participanten worden uitgenodigd om hun persoonlijke ervaringen te delen. Er wordt vervolgens gekeken hoe participanten betekenis geven aan een bepaalde ervaring. Dit is ook het opzet van de onderzoeksvraag. Hoe ervaren therapeuten hun leeranalyse en welke betekenis geven ze aan het beginnen en beëindigen ervan. (Smith & Eatough, 2007) In wat volgt zal de gekozen onderzoeksmethode verder worden toegelicht. Er zal worden besproken hoe de steekproef werd uitgekozen binnen het kader van een IPA studie. Daarnaast zal worden verklaard waarom specifiek voor deze materialen en procedure werd gekozen. Verder zal worden besproken hoe de data zal worden geanalyseerd. Steekproef Om een antwoord te bieden op de empirische onderzoeksvraag wordt dus gebruik gemaakt van interpretatieve fenomenologische analyses (IPA). Om deze analysemethode te gebruiken is het noodzakelijk doelgericht een kleine steekproef te selecteren. Bij een IPA studie is het vooral belangrijk dat de participanten een perspectief representeren eerder dan de populatie. De participanten worden dus geselecteerd op basis van de kennis die zij hebben over een bepaald thema. Er wordt ook gekozen voor een kleine steekproef bij IPA omdat er van ieder transcript een individuele gedetailleerde analyse wordt gemaakt. Het doel van de studie is om in detail de perceptie en beleving van deze participanten te beschrijven en dit proces vergt veel tijd. Bij een IPA studie is het dus belangrijk om een vrij homogene participantengroep te vinden voor wie de onderzoeksvraag betekenisvol is. Met homogeniteit wordt hier bedoelt dat de groep sterk op elkaar gelijkt qua sociale factoren relevant voor de studie. Omdat de steekproef zo specifiek is, worden de casussen lokaal gehouden en gebeuren analyses voorzichtig. Analyses worden zo opgebouwd dat ze cumulatief zijn en elke analyse een meerwaarde is voor de vorige analyse. En net daarom moeten ze heel gedetailleerd zijn en contextspecifiek zijn. Voor die redenen wordt gekozen voor een kleine steekproef zodat het mogelijk is om iedere casus heel gedetailleerd te bekijken en een micro-analyse te doen naar de gelijkenissen en verschillen over de casussen heen (Smith et al., 2009). 27 Om de doelpopulatie in kaart te brengen werd via e-mail naar zo veel mogelijk therapeuten en psychologen een vragenlijst verstuurd, hiervoor werd beroep gedaan op de verschillende verenigingen en therapieopleidingen in Vlaanderen14. De vragenlijst werd bijgevoegd als bijlage (bijlage 3) en wordt verder besproken in het onderdeel over de dataverzameling. 137 psychologen vulden de vragenlijst in en aan de hand daarvan werd een screening gemaakt om de steekproef te selecteren. Aangezien homogeniteit belangrijk is binnen IPA, moesten de therapeuten voldoen aan bepaalde kenmerken (Smith et al., 2009). De inclusiecriteria voor de participanten zijn, 1) werken vanuit een psychoanalytisch kader. 2) De therapeuten hebben de therapieopleiding gevolgd en afgerond of zijn actief werkzaam binnen één van de analytische verenigingen. 3) De therapeuten ondergingen zelf een leeranalyse of zijn nog steeds in analyse bij een analytisch geschoold therapeut. 4) De therapeuten staan al langer dan 4 jaar in het werkveld. 5) De therapeuten moesten man zijn. Dit omdat er dan een heel homogene steekproef kon worden gehanteerd. Er kon ook worden gekozen voor een vrouwelijke steekproef maar er wensten maar een paar vrouwelijke participanten deel te nemen aan het diepte-interview en de andere inclusiecriteria werden niet steeds voldaan. Bij de eerste inclusiecriteria werd vooropgesteld dat therapeuten al een leeranalyse hadden beëindigd maar na het bestuderen van de vragenlijsten leek dit niet realistisch. Er waren namelijk weinig therapeuten die al een analyse hadden beëindigd. Dit inclusiecriteria is om deze reden geschrapt. Aan de hand van de resterende inclusiecriteria werden mogelijke participanten geselecteerd. Er werd aanvankelijk gekozen om een steekproef van vier participanten te hanteren aan de hand van de gelezen werken van Smith en collega’s (2007, 2009). Smith geeft aan dat IPA een intensieve onderzoeksmethode is waarbij de casussen voldoende gedetailleerd moeten kunnen worden geanalyseerd. Na afname van de eerste vier interviews werd een vrij gelijkaardig patroon in het verloop van de analyse gevonden. De eerste vier therapeuten hadden nog geen analyse beëindigd en er werd specifiek gekozen om nog twee therapeuten te zoeken die dit wel al hadden gedaan. Deze twee therapeuten werden benaderen via de eerste participanten en de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingpsychologie van de universiteit Gent. 14 De vragenlijst werd verstuurd naar: de Vlaamse Vereniging voor Gedragtherapie, Vakgroep Gedragstherapie Universiteit Gent, Vakgroep Gedragstherapie KULeuven, Vakgroep psychoanalyse en Raadplegingpsychologie Universiteit Gent, Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie, Vlaamse Vereniging voor Klinisch Psychologen, Belgische Federatie van Psychologen en Belgische Vereniging voor Psychoanalyse. 28 Alle therapeuten zijn gevestigd in Oost-Vlaanderen en hebben al langer dan vier en een half jaar een eigen praktijk. De therapeuten zijn allemaal langer dan 6 jaar in analyse. Een aantal demografische gegevens van de zes therapeuten worden in tabel 1 geïllustreerd aan de hand van fictieve namen. Deze tabel zal een verdere hulpbron zijn voor de lezer bij het bekijken van de resultaten. De gegevens van de participanten werden anoniem verwerkt. Alle participanten ondertekenden een informed consent (bijlage 1). De participanten wisten dat er persoonlijke vragen gingen worden gesteld en dat zij ten allen tijde konden stoppen of weigeren te antwoorden. De inclusiecriteria werden op voorhand met de promotor en begeleider besproken alsook eventueel opkomende ethische kwesties. Er werd dus voor gekozen om geen random steekproef te trekken. Random een steekproef trekken is niet wenselijk voor een IPA studie volgens Smith en collega’s (2009) omdat het doel van IPA eruit bestaat om een bepaald fenomeen in kaart te brengen aan de hand van ervaringen van participanten. In dit onderzoek was het dus belangrijk dat de psychoanalytische therapeuten ervaringen konden delen over hun leeranalyse. Smith (2009), een van de experts op vlak van IPA, stelt dat de klemtoon meer op het ideografische aspect ligt, waardoor het doel van IPA dus geen generalisatie is. Hierdoor is het niet noodzakelijk om een grote steekproef te hanteren. In deze masterproef werd er voor gekozen om zes participanten te interviewen, dit omdat de interviews op zich gemiddeld een uur duurden en de analyse van zo een rijk interview heel intensief is. Omdat de klemtoon dus op het ideografisch aspect ligt kan met een kleine steekproef al voldoende saturatie worden bekomen. Na het vierde interview was het duidelijk dat er nog niet voldoende saturatie was en werd er voor gekozen twee extra interviews te doen. Na het zesde interview was er wel voldoende saturatie en had de onderzoeker het gevoel geen extra informatie meer te halen uit volgende interviews. Tabel 1: Demografische factoren participanten Naam Geslacht Leeftijd Provincie Bart man Tom man Jan man Mark man OostVlaanderen OostJa Vlaanderen OostNee Vlaanderen OostJa Vlaanderen Tussen 35-39 jaar Tussen 30-34 jaar Tussen 30-34 jaar Tussen 40-44 jaar Therapie- Aantal jaren Aantal jaren in opleiding therapeut analyse Ja 10 14 5 8 6 6 17 20 29 Piet man Tussen 30-34 jaar OostJa Vlaanderen 4,5 Joris man Tussen 30-34 jaar OostJa Vlaanderen 3 Eerste analyse 7 en tweede analyse 1 jaar, tussen periode 9 maand Eerste analyse 5 en tweede analyse al 1 jaar lopende, tussen periode van 2 jaar Dataverzameling Eerder in deze masterproef werd de keuze voor kwalitatief onderzoek en IPA beargumenteerd. In dit onderdeel zal worden besproken voor welke dataverzamelingsmethode werd gekozen en waarom. In het onderdeel over de steekproef werd al een vragenlijst vermeld. Hieronder zal worden gekaderd hoe deze vragenlijst werd verwerkt. Vragenlijst. Eerder werd al vermeld dat therapeuten werden geselecteerd aan de hand van een vragenlijst, te vinden in bijlage 3. Deze vragenlijst werd opgesteld om een duidelijk en overzichtelijk beeld te krijgen van de steekproef en op basis daarvan de meest geschikte kandidaten voor het onderzoek te lokaliseren. Op de vragenlijst kwam een ruime respons door een goede verspreiding via de vakgroepen van de universiteiten van Gent en Leuven alsook door de verschillende psychologie verenigingen in Vlaanderen. 137 psychologen namen deel aan de vragenlijst en een dertigtal van hen wenste deel te nemen aan het interview. De resultaten van de kwalitatieve analyse wordt gevonden in hoofdstuk vier. Diepte-interviews. Smith en collega’s (2009) benadrukken het belang van een dataverzamelingsmethode te kiezen die uitnodigend is om rijke en gedetailleerde ervaringen te vertellen. Zij geven aan dat best wordt gekozen voor diepte-interviews of dagboekstudies omdat deze het toelaten om makkelijk over gedachten en gevoelens te spreken. Deze methoden geven participanten de kans om hun verhaal te vertellen, vrij en reflectief te spreken en ideeën te ontwikkelen en zorgen te uiten (Smith, et. al, 2009). In deze masterproef werd gekozen om met diepte-interviews te werken. Dit omdat een diepte-interview iets weg heeft van een ‘gesprek met een doel’ en dagboekstudies 30 waarschijnlijk niet de meeste relevante informatie zouden geven voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (Smith, et. al, 2009). Er werd gekozen voor een semigestructureerd, één op één interview. Dit laat toe om een interviewschema te hanteren maar ook om er van af te wijken. Zo kunnen de initiële vragen worden aangepast aan de hand van de antwoorden die de participant geeft. Een interviewschema kan handig zijn in die zin dat het aangeeft welke onderwerpen moeten worden besproken, wat potentiële gevoelige onderwerpen zijn en helpt open vragen te hanteren. Door een schema op te stellen moet worden nagedacht over wat wordt verlangd van het interview. Het is van belang bij semigestructureerde diepte-interviews om open en brede vragen te stellen. Een schema zorgt er voor dat daar over wordt nagedacht. Meestal wordt begonnen met een beschrijvende vraag om het interview voor de participant comfortabel te maken en daarna wordt overgegaan naar meer analytische vragen (Ibid.). Het gehanteerde interviewschema is te vinden in bijlage 2 en bevat zeven open vragen met telkens een aantal bijvragen. Omdat IPA een iteratief proces is kan na een eerste interview het interviewschema worden aangepast. Door een eerste interview kunnen er namelijk nieuwe ideeën worden ontwikkeld en kan het interessant zijn om de vragen te veranderen. In deze masterproef werd na het eerste interview het transcript bekeken door de begeleider en werden een aantal vragen besproken en aangepast omdat deze niet open genoeg waren of te suggestief. Procedure. De eerste drie therapeuten werden geselecteerd aan de hand van de vragenlijst. Er werd een afspraak gemaakt met deze therapeuten om een diepte-interview af te nemen over hun ervaringen met hun leeranalyse. Aan de tweede therapeut werden enkele namen gevraagd van collega’s die eventueel zouden willen meewerken. Uit deze lijst met namen werd vervolgens een therapeut geselecteerd en ook met hem werd contact op genomen voor het interview af te nemen. Omdat hierna, zoals al eerder vermeld, nog niet voldoende saturatie was, werden nog twee andere therapeuten gecontacteerd. Deze twee therapeuten werden specifiek gevraagd omdat zij al een analyse beëindigden. Alle interviews vonden plaats in de praktijk, werk- of thuisomgeving van de therapeuten. De interviews werden uitgevoerd, opgenomen en getranscribeerd door dezelfde persoon die de data verwerkte. Omdat de onderzoeker de participant zijn mentale en emotionele status kon interpreteren gedurende het interview, is deze nog meer in staat 31 interpretaties te maken die dicht aanleunen bij de leefwereld van de participant (Smith & Eatough, 2007). De interviews duurden gemiddelde 56 minuten, dit varieerde tussen ongeveer 26 en 77 minuten. Eerst werd het opzet van het onderzoek uitgelegd en ondertekenden de therapeuten een informed consent. Daarna werd aan de hand van een beschrijvende openingsvraag een aantal algemene gegevens bevraagd. Vervolgens werd bevraagd hoe therapeuten tot de beslissing kwamen in analyse te gaan. Daarna werd gekeken naar welke betekenis ze geven aan het beginnen van hun leeranalyse en welke ervaringen ze hadden gedurende hun analyse. Tenslotte werd bevraagd hoe het einde van hun leeranalyse verliep als er een einde was. Als er nog geen einde was, werd gevraagd wat zij van een einde verwachten. Doorheen alle vragen werd vooral de betekenis bevraagd die therapeuten aan het beginnen en beëindigen van hun leeranalyse toekennen. Na afloop van het interview noteerde de interviewer een aantal opmerkingen en algemene bevindingen in een dagboek. Dit werd gedaan om tijdens de analyse een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de context van het interview. Data-analyse Interpretatieve fenomenologische analyse is een iteratief en inductief proces. Hierdoor is het moeilijk om een vast verloop op te stellen. Smith en collega’s (2009) proberen toch een aantal stappen neer te schrijven betreffende het IPA proces. Zij benadrukken dat IPA geen normatieve aanpak is en dat de stappen die zij bespreken, mogelijke stappen zijn (Smith & Eatough, 2007). De fases zijn ontwikkeld om de beginnende IPA onderzoeker een weg te wijzen in het IPA proces. De analyse is een wisselwerking tussen participant en onderzoeker en kan dus sterk variëren. Hoewel de hoofdzorg van IPA bestaat uit het goed in beeld brengen van de ervaringen van participanten en betekenissen die participanten daaraan toekennen, is het eindresultaat van IPA altijd van de orde van hoe de onderzoeker denkt dat de participant denkt. Er is dus sprake van een dubbele hermeneutiek, die al eerder werd besproken in het theoretische gedeelte over IPA studies. Hierdoor moet voorzichtig worden omgegaan met waarheidsuitspraken want het zijn veronderstellingen en de analyse is subjectief (Smith et al., 2009). Verschillende onderzoekers benadrukken het belang van het starten bij één casus. Dit is belangrijk omdat IPA steunt op een idiografische aanpak. De eerste casus wordt in detail geanalyseerd en vervolgens wordt overgegaan naar een tweede enzovoort. 32 Daarna wordt pas gekozen om over casussen heen te gaan kijken (Smith et al., 2009; Smith & Eatough, 2007; Storey, 2007). In wat volgt zullen de verschillende stappen worden toegelicht aan de hand van de uitgevoerde kwalitatieve studie. Deze stappen worden gehanteerd om te garanderen dat de integriteit van wat de participant zei zo goed mogelijk werd bewaard en dit door middel van een iteratief proces (Smith & Eatough, 2007). De stappen zijn een hulpmiddel om de beginnende onderzoeker toe te laten centrale ideeën te identificeren in de data en deze verder uit te werken en te interpreteren (Storey, 2007). Stap 1: lezen en herlezen. Nadat het interview werd afgenomen, heeft de onderzoeker het interview getranscribeerd. Hierbij werd een dagboek bijgehouden om initiële gedachten, opmerkingen of significante zaken te noteren (Smith & Eatough, 2007). Eenmaal het interview getranscribeerd was, moest de onderzoeker zich familiair maken met het transcript. Dit werd gedaan door het transcript een aantal keer te herlezen en het interview te herbeluisteren. Zo kreeg de onderzoeker een holistisch beeld van het verhaal van de participant, wat er voor zorgt dat interpretaties gegrond zijn binnen dit verhaal (Ibid.). Het is dus belangrijk dat de onderzoeker zichzelf onderdompelt in het transcript zodanig dat de participant de focus wordt van de analyse. Daarnaast is transparantie volgens Storey (2007) zeer cruciaal binnen dit proces. Volgens haar is het belangrijk te noteren wat je dacht tijdens het lezen en welke invloeden er een rol spelen. Daarom reflecteerde de onderzoeker over haar interpretatieve kader en erkende dat het een rol speelt tijdens de analyse van de data. De onderzoeker was zich bewust van het eigen psychoanalytische kader en probeerde dit tijdens het interpreteren zoveel mogelijk opzij te zetten. Een analytische interpretatie kon enkel als die letterlijk voorkwam in de transcripten en deze voldoende werd ondersteund. Dit zorgt er voor dat de transparantie zal stijgen. Natuurlijk is dit niet altijd duidelijk, soms is dit kader eerder onbewust aanwezig en zal het een onbewuste invloed hebben op de data (Storey, 2007). Stap 2: initiële thema’s. Deze stap verschilt in de verschillende onderzoeken. In het onderzoek van Smith en collega’s (2009) houdt stap twee het maken van initiële notities in bij de tekst. En voor hen is stap drie pas het ontwikkelen van thema’s. In het artikel van Smith en Eatough (2007) is stap twee het identificeren van initiële thema’s en organiseren van clusters. 33 Ook Storey (2007) volgt dit idee en hanteert als tweede stap het identificeren en labellen van thema’s. In deze masterproef werd er voor gekozen om alles samen te voegen in een tweede stap. Deze stap werd dan onderverdeeld in een deel waar de initiële notities centraal staan en een deel waar er uit die initiële notities thema’s werden gevormd. De twee delen hangen nauw samen en worden daarom samen besproken in stap 2. Initiële notities. Tijdens het lezen is het de bedoeling om met een open geest naar de tekst te kijken en bij alles dat interessant is notities te maken. Het is handig om dit in een kolom naast de tekst zelf te doen. Er zijn geen uitgesproken regels voor het opschrijven van opmerking maar het doel is om een begrijpbare en gedetailleerde set aan notities te hebben bij de data. Het is wel belangrijk om dicht bij de tekst van de participant te blijven en niet oppervlakkig te lezen. Smith en collega’s (2009) benoemen drie vormen van verkennende opmerkingen die kunnen helpen bij het analyseren van transcripten. Deze drie vormen zijn volgens hen manieren om als onderzoeker goed ondergedompeld te raken in de leefwereld van de participant. De drie soorten opmerkingen zijn: beschrijvende, taalkundige en conceptuele opmerkingen. Descriptieve opmerkingen beschrijven de inhoud van wat de participant zei. Dit kan betrekking hebben op sleutelwoorden, zinnen of verklaringen. Er wordt gewoonlijk over gegaan van woorden naar meer betekenisvolle zinnen. Taalkundige opmerkingen leggen de focus op taal en taalgebruik zoals herhalingen, metaforen, maar ook pauzes en lachen. Een metafoor is belangrijk omdat het een beschrijvende notitie kan linken aan een conceptuele notitie. Conceptuele opmerkingen zijn dan weer eerder de opmerkingen op een abstract niveau. Het gaat hier over linken, vergelijkingen en dergelijke meer. De onderzoeker stelt zich vragen bij de data en dit vergt tijd omdat het een shift vraagt naar de focus van de onderzoeker. Er zit vaak ook een element van persoonlijke reflectie in, de eigen kennis heeft hier een invloed. Het gaat niet meer over antwoorden vinden maar over open zijn voor een variatie aan tijdelijke betekenissen. Verder kan bij conceptuele opmerkingen worden gekeken naar kritische tijdszin. Bespreekt de participant een verschil tussen vroeger en nu? Of is er een ingebeelde toekomst die wordt besproken? Interpretaties kunnen hier dus zeker worden gemaakt maar moeten geïnspireerd zijn door en ontstaan zijn uit de woorden van de participant (Smith et al., 2009). Er zijn natuurlijk ook andere manieren van verdieping in de tekst mogelijk maar voor deze masterproef werd gekozen om de methode van Smith en 34 collega’s te hanteren. Bij ieder transcript werden verschillende notities gemaakt om zo een goede verdieping te krijgen in wat de participant zei. Tabel 2 geeft een voorbeeld van een extract uit het transcript van participant Jan met een aantal verkennende notities. Tabel 2: Ontwikkelen van notities en initiële thema’s van participant Jan Initiële thema’s Persoonlijke problemen Aanraden van collega’s Noodzakelijk Nieuwsgierigheid Onmiddellijkheid Origineel transcript I: interviewer P: participant I: Hoe bent u tot de beslissing gekomen om in therapie te gaan? P: Jah awel jah dat was euhm een combinatie van eigenlijk privé problemen die eigenlijk exponentieel ale ja ik was een beetje alles zelf aan het verkloten zo en dus er moest daar toch keer iets aan gedaan worden en een beetje de kruisbestuiving van mijn collega die zei van jij moet je niet bezig houden met van die warme invoelende therapie ofzo jij hebt iets nodig die de zaken eens analyseert hij heeft het niet zo gezegd maar… en toen heeft hij mij een aantal adressen gegeven en ben ik daar met gestart, een beetje op zijn hoe zeg je het aangeven ofzo jah… wat was de vraag nu weer? I: Hoe ben je tot de beslissing gekomen? P: Jah het was nodig. Jah. I: Dus het was niet verplicht, beetje op aanraden, persoonlijke problemen. Maar waren er nog andere zaken waarvan je zegt daarom ben ik er aan begonnen? P: Euhm…. ja een interesse misschien omdat dat toch altijd zolang dat je dat niet kent is het iets dat je misschien wilt maar ook altijd ergens niet wil. Maar ik ben daar eigenlijk vrij euhm.. ik heb daar eigenlijk niet lang over nagedacht ook een beetje door Verkennende notities Gaat enerzijds in analyse voor privé problemen waar iets aan gedaan moet worden maar anderzijds werd hij ook warm gemaakt door collega’s. Iets analyserend zou hem helpen. Benadrukt de noodzaak van een analyse voor hem. Ervaart een zekere nieuwsgierigheid maar dit met een dubbel gevoel. Het is iets tegenstrijdig, zolang je het niet kent wil je het maar toch is er nog een remming. 35 Fascinatie Noodzaak Aanmoediging door collega’s Geen verplichting de omstandigheden euhm… misschien dat ik wel niet alhoewel ja dat ik wel er niet met begon ik ga hier nu jaren aan een stuk drie keer per week bij iemand langs gaan… dat misschien niet maar denk dat ik wel vrij vlug al gebeten was of gefascineerd was door euhm wat is dat hier allemaal en wat zegt hij hier allemaal en geeft mij boeken of weet ik veel wat dat ik mij daar ook kan in inwerken zo. Maar de beslissing zelf was een mix tussen noodzaak… achteraf… noodzaak en iemand die daar veel over spreekt op het werk zo. Achteraf zou je ook kunnen zeggen eigenlijk, maar dat is allemaal achteraf, maar eigenlijk ligt dat heel dicht bij hoe ik eigenlijk altijd al een beetje gedacht heb maar dat is niet een argument op voorhand eh, je kan dat maar weten achteraf. Dus jah zeker geen verplichting of officiële instantie die mij daar toe gebracht heeft ofzo. Gezien de noodzaak moest hij er niet lang over nadenken. Voelt een fascinatie voor de analyse. Weet niet goed wat te verwachten. Wil er kennis over vergaren via boeken. De beslissing komt niet enkel van zichzelf maar ook door een verlangen van collega’s dat voor hem aanstekelijk werkt. Naast een gevoel van noodzaak is er ook een aansporing van anderen. Ervaart geen druk van een therapieopleiding. Er is geen verplichting tot analyse voor hem. Ontwikkelen van initiële thema’s. Smith en Eatough (2007) en Storey (2007) kiezen ervoor als tweede stap onmiddellijk thema’s te identificeren. Zij zullen aan de hand van de notities die ze maakten tijdens het lezen thema’s identificeren en die organiseren in clusters. De initiële notities vormen zij om tot een specifiek thema of een specifieke zin. Het gaat hier over interpretaties die niet te ver van het origineel gaan. De data wordt gereduceerd door deze connecties en door clusters te vinden over de thema’s heen (Smith & Eatough, 2007). Een thema kan een woord zijn uit het transcript, het kan een zin zijn of een begrip dat een stuk tekst duidelijk samenvat maar er kan ook gebruik worden gemaakt van theoretische begrippen. Hierbij moet wel worden opgelet dat er een duidelijk link is tussen het thema en de data. Er moet kunnen worden aangetoond waar in het transcript dit precies duidelijk wordt (Storey, 2007). Een thema moet dus de originele woorden van de participant reflecteren maar ook de interpretatie van de onderzoeker weergeven (Smith et al., 2009). 36 In deze masterproef werden aan de hand van bevindingen die opgesteld werden tijdens het transcriberen en de verkennende notities thema’s opgesteld die zo dicht mogelijk bij het transcript bleven maar ook een eigen interpretatie betrekken. In tabel 2 die u hierboven vindt, zijn naast de verkennende opmerkingen ook een aantal thema’s zichtbaar om een goed beeld te krijgen van de gebruikte data-analyse methode. Stap 3: verbindingen zoeken tussen thema’s. Eenmaal het volledig transcript verwerkt was, had de onderzoeker een uitvoerige lijst met thema’s. Om hier verder mee te kunnen werken was er een datareductie nodig. Om de data te reduceren zocht de onderzoeker verbanden tussen de thema’s en probeerde clusters te identificeren. Hierbij werd ook nagegaan of een thema voldoende ondersteund werd door het transcript. Als dit niet het geval was dan werd dit thema uitgesloten (Storey, 2007). Het is niet noodzakelijk elk gevonden thema te gebruiken, veel hangt namelijk af van de onderzoeksvraag. Smith en collega’s gebruiken een aantal specifieke manieren om naar patronen en verbindingen tussen thema’s te zoeken. De verschillende manieren worden hieronder uitgelegd, maar moeten niet noodzakelijk allemaal worden gebruikt. Abstraheren is een basisvorm om patronen te identificeren tussen thema’s en zo een hoofdthema te ontwikkelen. Thema’s die met elkaar te maken hebben en op elkaar gelijken worden dan samengebracht onder een cluster. Subsumptie is gelijkend aan abstraheren maar hier wordt tot de conclusie gekomen dat een thema zelf eerder een hoofdthema is waaronder verschillende thema’s horen. Een andere interessante manier van kijken naar thema’s is met behulp van polarisatie. Hier wordt gekeken naar de verschillen tussen thema’s en wordt geprobeerd om die verschillen te representeren in hogere orde structuren (Smith et al., 2009). Om een duidelijk zicht te krijgen op de data en om goede verbindingen te maken tussen de thema’s werd er in deze masterproef voor gekozen om eerst alle thema in chronologische volgorde op te lijsten. Dan werd gekeken en geschoven met de thema’s om tot verbindingen te komen. Deze manier werd ontleend aan Smith en collega’s (2009). Eenmaal er een aantal verbindingen waren, werden ook de andere manier gehanteerd zoals abstraheren, subsumptie en polarisatie. Stap 4: opstellen van een tabel met hoofd- en subthema’s. Vervolgens werd aan de hand van alle gevonden thema’s en clusters een tabel opgesteld. In deze tabel staan de hoofdthema’s met de daarbij horende onderliggende 37 thema’s en voorbeelden uit het transcript die dit verduidelijken. Deze voorbeelden zijn niet noodzakelijk een volledig stuk transcript. Het kan ook gaan over kernwoorden, een deel van de zin of een regelnummer. Dit is meteen ook het eindpunt van de casusanalyse van de eerste casus (Smith et al., 2009; Storey, 2007). In deze masterproef werd gekozen om met regelnummers te werken bij de thema’s om zo snel te kunnen terugkeren naar het transcript van de participant. In tabel 3 wordt de samenvattende tabel van participant Jan gepresenteerd ter verduidelijking. Tabel 3: Tabel met hoofdthema's en thema's voor participant Jan Thema’s Drijfveer voor een analyse Persoonlijke crisis Therapeutische analyse Aanraden van collega’s Zeker geen verplichting Gevoelens bij de start Noodzakelijk Nieuwsgierig Veranderingen naar het einde toe Veranderingen in het symptoom Gevoelens over de analyse Eindeloosheid van de analyse Veranderde blik Kennis over de theorie Pagina/regel Kernwoorden 2.49 4.110 2.51 2.55 11.312 4.112 5.128 5.131 In een crisis Privé problemen Als dat al bestaat Ik het niet beschouw als leeranalyse Een hulpvraag te richten Kruisbestuiving van mijn collega Spreekt op het werk Zeker geen verplichting 2.60 2.62 4.117 5.127 4.120 5.125 Ook gewoon nodig Nodig eigenlijk Was nodig noodzaak Een interesse misschien Vrij vlug al gebeten 5.146 6.174 6.177 6.179 12.363 6.182 15.437 15.437 6.183 7.208 13.390 15.443 5.139 13.395 14.412 15.433 9.267 Meer zicht Acute is er een beetje van af Onder controle Geen last meer van Doorwerkt Heel grote opluchting Heel content van Een van de beste dingen Nooit helemaal weg Niet echt doorgepraat Blijft duren Nog bezig Ogen een beetje open Effect van beluisterd worden Standpunten durf in te nemen Veranderd als mens Meer te weten komt 38 Gevoelens over het idee van een mogelijk einde Afscheid en rouw Vreemd Loskomen van iemand Benieuwd Verwachtingen over het einde Iets ver weg Alert voor te lange duur Betekenis pas bij einde Thema’s te doorwerken Meer alert daarvoor Iets individueel 9.271/10.306 10.282 10.299 14.424 Meer als mens ben gaan zien Meesterdiscours Proces van spreken Niet veroordelen… 15.463 16.472 15.462 15.463 16.476 17.504 Een soort van afscheid Een rouwig gevoel Moeilijk eigenlijk Heel onwennig Definitief los te kunnen komen Hoe gaat dat lopen 16.465 16.473 17.503 16.467 16.478 16.479 16.480 16.487 16.490 17.500 Nog niet zo vaak mee bezig geweest Niet zo veel bij voorstellen Nog te vroeg Ik zou daar blijven gaan Een keer dat je er bent Daar nog iets is Groot thema Een beetje doorwerkt is Hoe gaat dat hier stoppen Foert ik doe verder Stap 5: vergelijking over casussen heen. Na de analyse van de eerste casus werden alle stappen herhaald voor een volgende casus. Dit totdat alle casussen waren geanalyseerd. Eenmaal er voor iedere casus een samenvattende tabel is, kan worden vergeleken over casussen heen. Alle tabellen werden naast elkaar gelegd en er werd gezocht naar patronen over de casussen heen. De onderzoeker stelde zich hierbij een aantal vragen zoals: welke verbindingen zijn er tussen de casussen? Hoe kan een thema uit een casus een beter zicht geven op een andere casus? Zijn er thema’s die in alle casussen terugkeren? Op deze vragen gaf de onderzoeker een antwoord en daardoor doken er nieuwe thema’s op en kregen bestaande thema’s een nieuw label. Het resultaat hiervan is de groepstabel met alle thema’s (Smith et al., 2009). In tabel 4 bevindt zich deze volledige groepstabel met alle hoofdthema’s en subthema’s en voorbeelden per participant. De tabel wordt hier gepositioneerd omdat het een meerwaarde is om het verhaal in de resultatensectie te volgen. Zo is er een duidelijk beeld van alle thema’s en voorbeelden waar naar kan worden teruggekeerd tijdens het lezen van de bevindingen. 39 Tabel 4: Tabel met hoofdthema's, subthema's en voorbeelden voor de groep 1. Subjectieve redenen om in analyse te gaan Op een persoonlijk niveau worden moeilijkheden ervaren Bart Zo een aantal problemen waar ik altijd terug op uit kwam Het was vooral besluiteloosheid op gebied van studeren Tom In de eerste plaats omwille van problemen op relationeel vlak Ik was echt in zo een heel verwarde, zeer angstige toestand waardoor ik naar een analyse ging Jan Op persoonlijk vlak zat ik dan eigenlijk in een crisis, ale crisis, de neurose speelde op Mark Omdat ik zelf in de knoei zat, omdat ik mij niet goed voelde Piet Ik voelde mij zelf ook niet altijd goed in mijn vel. Ik had zelf heel veel vragen Heel veel last van wat ze depressieve symptomen noemen Joris Ik ben terug gegaan omwille van een aantal familiale omstandigheden, noodlottigheden Heel rap gebotst op het feit dat het echt niet meer ging. Er was een moment dat ik niet meer, ik ging naar mijn werk maar ik kon daar niets meer doen… Het was stil vallen en leeglopen en op dat punt wist ik, ik moet iets doen Er is een eigen lijden gekoppeld aan de start van een eigen analyse Bart Ik was ook wel een getormenteerde, een getormenteerd subject denk ik op alle gebieden zo een beetje veel nadenken en twijfelen en een hele resem kleine neurotische symptoompjes Tom Dat was echt noodzakelijk dus er was echt een vraag naar therapie in eerste instantie Ik was echt in zo een heel verwarde, zeer angstige toestand waardoor ik naar een analyse ging. Jan Alles zelf aan het verkloten zo en dus er moest daar toch een keer iets aan gedaan worden Mark Letterlijk levensnoodzakelijk was om te kunnen spreken Piet Een bepaalde lijdensdruk en die lijdensdruk was bij momenten groot Joris Het was echt absoluut nodig om de dingen op een rij te krijgen Functie van het psychoanalytisch kader bij starten en volhouden van een analyse Bart Nee nee nee het was zeker niet euh niet alleen maar omdat ik moest in analyse gaan Ik wist dat dus een zeer belangrijk deel van de opleiding daar de eigen analyse is Tom Het feit dat ik wist dat ik met psychoanalyse ging bezig blijven daar ook wel in mee speelde Jan Zeker geen verplichting of officiële instantie die mij daar toe gebracht heeft Mark Dat zat uiteraard een beetje door de opleiding ook in de sfeer van analyse Piet Als ik geen psychologie had gestudeerd ik veel sneller was gestopt Heeft mij zeker langer in analyse laten zijn Joris Ik deed dat ook echt niet voor de opleiding Regel 43 46 45 74 49 30 77 158 220 44 60 48 74 111 64 81 150 52 40 44 131 36 151 154 119 40 De leeranalyse bestaat niet Jan In leeranalyse te gaan of hoe heet dat dan? Als dat al bestaat. Mark Had dat eigenlijk niets te maken met het idee van de leeranalyse Geen onderscheid tussen een therapeutische en een didactische analyse Joris Voor mij bestaat dat niet een leeranalyse 2. De start van een analyse gaat gepaard met diverse gevoelens De start wordt ervaren als een grote en noodzakelijke stap met een bepaalde dringendheid Bart Het was vooral een grote stap om effectief te gaan Jan Ik steek dat niet weg dat het ook gewoon nodig was, er moest iets gebeuren op dat moment Mark Ik wou echt op dat moment starten, wat er ook was Piet Er was plots haast bij, het moest allemaal snel gaan Dus voor mij was dat echt wel heel ingrijpend Joris Dat het toen wel niet zo gemakkelijk moet geweest zijn om die stap te zetten Nodig absoluut Gevoelens van angst Bart Dat was toch wel iets dat bij mij wat angst uitlokte Tom Uit angst was omdat er iets in de blik onverdraaglijk was Piet Dat was iets waar ik ongelofelijk zenuwachtig voor was Joris Analyse had ook iets beangstigend Verlossend gevoel Tom Soms was het een oplossing om uiteindelijk daar te zijn om alles er uit te laten Jan Iets veranderd is door erover te spreken en dat is wel een heel grote opluchting Piet Na een maand analyse ben ik al zo kalm geworden. Ik was een maand, twee keer per week was dat voor mij, gedurende vier weken daar gaan praten en ik voelde mij zo ongelofelijk rustig. 3. Veranderingen in de eigen praktijk door een analyse Door een analyse meer respect hebben voor de eigenheid van de patiënt Bart Daar toch een minimum aan vermogen tot echt horen te creëren Tom U manier van luisteren wordt daar door beïnvloed Mark De tijd die iemand nodig heeft ook om ergens iets te kunnen doorwerken Piet Heeft mij geleerd om heel gedetailleerd denk ik wat mensen te zeggen hebben te onderzoeken Ik denk dat het er voor zorgt dat je minder snel dingen invult Joris Het voornaamste effect in klinisch werk is dat het niet meer over mij gaat Ik denk dat ik meer respect heb voor de traagheid, dat ik veel geduldiger ben om iets te zien 51 28 209 57 68 60 56 55 194 61 126 72 94 190 62 122 181 174 268 391 127 242 267 200 204 Visie over het verwerven van praktische tools Bart Op niveau van de interventies van de interpretaties neem je zaken over. 320 Maar ik zou daarom nog niet zeggen dat ik vaardigheden geleerd heb. Omdat het leren van vaardigheden ergens suggereert dat je vindt dat 41 het een waardevol proces was en ik denk dat we allemaal als analytici de grote uitdaging is om ons eigenlijk van dogma’s te bevrijden. Tom Ik vind dat je daar heel voorzichtig met moet zijn, met technieken over te nemen. Omdat dat heel rap de vorm kan aannemen van ik ga maar doen wat mijn analyticus bij mij doet maar ja dat gaat over een heel particuliere situatie Jan Vaardigheden klinkt naar mijn goesting een beetje te doelgericht, misschien wel secundair een beetje als gevolg van je anders gaan verhouden tot mensen, je anders gaan positioneren. Mark Het is geen leren in de zin van hij of zij doet het zo en ik ga dat ook zo doen, daar moet je net van loskomen eigenlijk. Maar het is wel waar dat je theoretisch van alles kan weten maar dat het gaat over wat je zelf ervaren hebt. Dat het datgene is dat een effect heeft en de theorie op zich niet. Piet Ja op een bepaalde manier wel maar niet rechtstreeks. Het is niet dat iemand dat letterlijk begint uit te leggen maar gaande weg leer je van alles. In die zin leert u analyse u wel letterlijk een aantal praktische tools, het leert u praktische dingen zoals hoe begin je een sessie, hoe doe je de betaling… Je kunt terug grijpen naar u eigen analyse maar ik denk dat dat op een bepaalde manier ook de bedoeling niet is. U eigen analyse moet er net voor zorgen dat je het vertrouwen hebt om dan zelf ook aan de slag te gaan om van alles uit te vinden en zeer specifiek op het niveau van de casus te blijven Zelf ervaren hoe het is om patiënt te zijn Jan Het begint al eigenlijk met je met een hulpvraag te richten tot iemand zelf, het feit dat je daar zelf ligt of zit het doet er niet toe, ja zorgt er misschien onmiddellijk voor dat je toch een aantal vooroordelen of ideeën waar dat je met zit moet vaarwel zeggen omdat het niet meer klopt. Mark Je ervaart aan den lijve dat het niet evident is en dat geeft de mogelijkheid om de ander ook de kans te geven omdat op zijn of haar manier te doen Piet Als je niet in analyse geweest bent, dat je u moeilijk kunt voorstellen wat dat is zo een traject Therapeuten worden bewuster van een aantal theoretische begrippen door een analyse Tom Je leert op een andere manier iets over het onbewuste, los van de zuiver theoretische kennis waardoor je daar ook op een bepaalde manier met omgaat. Jan Het niet veroordelen en het luisteren naar de betekenaar… Niet alleen luisteren naar de inhoud, het verhaal maar ook tegelijkertijd aandacht hebben voor de associaties op een ander vlak, op betekenaar. Piet Je leert dat je zelf zot bent, dat je echt radicaal zot bent daar. Dat je getekend bent door een onbewuste, dat je uwen eigen drift niet begrijpt, dat je die echt fundamenteel niet begrijpt eigenlijk maar gaande weg krijg je er vat op. Joris De stilte kreeg een heel ander statuut. De stiltes waren niet meer ambetant, en werden meer een instrument, ik voelde mij veel vrijer om te interveniëren. 480 406 136 141 278 285 289 312 86 227 458 424 232 209 42 4. Verwachtingen over een mogelijks einde van een analyse Individualiteit staat centraal bij het einde van een analyse Bart Een einde van een analyse denk ik… ge kiest het ten eerste Tom Ik denk dat dat voor iedereen anders is Jan Ik doe verder met het mijne en we zien wel hoe het loopt Als iets nog om het woord vraagt, moet verder worden gewerkt Bart Naar iets toe tendeert waarvan je zegt mijn spreken stopt daar, er zit daar iets dat nog zou kunnen uitgesproken worden Jan Ik denk dat het einde van de analyse zal samenhangen met het doorsproken zijn op een bepaald moment van dat onderwerp Mark Er zijn bepaalde punten waar je voorbij geraakt en dus maar goed ondanks het feit dat er een werk verder gaat Piet De angst zou je kunnen zeggen is nog aanwezig, dus kan je nog iets verder analyseren. Gemerkt dat ik met een bepaald verdriet zat, dus verder gedaan. Joris Zo lang of het nodig is, alé nodig… dat er een werk gebeurd dat zinvol is, ga ik er blijven gaan denk ik. 408 521 500 411 483 168 254 298 Het einde van een analyse zou kunnen worden vergeleken met loskomen Tom Misschien is dat met het einde van een analyse vergelijkbaar. Dat ge op 543 een bepaalde manier daar afstand van neemt Jan Ik vermoed dat dat ook een beetje gepaard gaat met rouw, een rouwig 472 gevoel Piet Dat heeft mij verlost van iets, heeft mij verlost van een soort 371 pathologisch zal ik het noemen, pathologische gehechtheid aan een vrouw die niet goed was voor mij. Het einde van een analyse wordt open gehouden Tom De vraag naar het einde van een analyse… ik vind dat heel moeilijk Jan Je krijgt ook maar betekenis een keer dat je er bent Mark In het vertrouwen dat het op het moment dat het er is dat ik het wel zal herkennen Joris Ik weet het echt niet, ik heb er geen voorstelling over 5. Ervaringen bij het einde van een analyse Veranderde overdracht in een analyse Piet Het was een noodzakelijke fase waarin de overdracht ook weer afgebrokkeld werd Joris Er was iets veranderd in de overdracht, ze was heel erg mens geworden Aan het einde van een analyse zijn negatieve gevoelens verdwenen Piet Ik zei hem ja eigenlijk ben ik simpelweg gelukkig… en ik ben vree content in mijn leven Ik had het idee dat er geen, totaal geen lijdensdruk meer was, dat er werkelijk niets van lijdensdruk meer was Joris Op een of andere manier had die analyse, was dat niet nodig, ja er was gelijk niets meer dat ik daar kon doen. Het leven was dringender geworden… het is hier niet maar daar dat ik het moet doen 520 477 172 297 207 238 315 319 258 270 43 Het einde is een logische stap Piet Het was logisch, het was als het ware gedaan. Ik moet zelfs zeggen ik heb er simpelweg niet meer aan gedacht Ik had het idee dat die persoonlijke analyse dat dat op den duur ook wat small talk aan het worden was. Het is iets van de orde van de blabla geworden. Joris Markeerde een punt van na alle blablabla… was er plots iets van een heel duidelijke breuk, verlies waar er verder niets over te zeggen viel Dat je er komt en wat alledaagse dingen vertelt. 262 323 341 226 262 Op dit punt van het onderzoek is de analyse klaar en kan de onderzoeker beginnen met het schrijven van een analytisch verhaal aan de hand van de gevonden thema’s. De uitwerking hiervan is terug te vinden in de resultatensectie van deze masterproef. Resultaten Om de onderzoeksvraag ‘Hoe verlenen psychoanalytische therapeuten betekenis aan het beginnen en beëindigen van hun leeranalyse?’ en de daarbij horende deelvragen te onderzoeken, werd gebruik gemaakt van diepte-interviews die geanalyseerd werden aan de hand van IPA. De manier waarop deze analyses werden uitgevoerd, werd al uitvoerig beschreven in hoofdstuk twee. Om een homogene selectie van participanten te kunnen maken, werd een vragenlijst opgesteld en wijds verspreid. Aan de hand van deze vragenlijst en via de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingpsychologie werden zes participanten geselecteerd. Bij deze zes participanten werden diepte-interviews afgenomen. Deze interviews werden getranscribeerd en stuk voor stuk geanalyseerd. Daarna werd over de transcripten heen vergeleken om tot groepsresultaten te komen. Aan de hand van de groepstabel wordt dan een antwoord op de onderzoeksvraag en deelvragen gevormd. De betrouwbaarheid werd nagegaan aan de hand van triangulatie. Na een eerste supervisie werd vastgesteld dat er diepgaandere interpretaties mochten gebeuren en werd alles nog eens herlezen. Bij een tweede supervisie werd tot een consensus gekomen en de resultaten daarvan zijn te vinden in bijlage 4. Vanuit deze tabellen werden dan groepsthema’s gevormd (zie tabel 4). Er werden vijf hoofdthema’s gevonden met telkens een aantal subthema’s (zie figuur 1). Deze vijf hoofdthema’s werden gevonden bij zes participanten. Een overzicht van deze participanten is te vinden in tabel 1 en hieronder wordt nog eens kort een aantal kenmerken besproken. De participanten zijn allen mannen tussen de dertig en vierenveertig jaar, met een praktijk in Oost-Vlaanderen. Vijf van hen volgden de therapieopleiding aan de Universiteit Gent, een van hen volgt deze opleiding niet maar 44 neemt deel aan vormingen en is lid van een psychoanalytische vereniging. Allen werken vanuit een psychoanalytisch kader en zijn al langer dan zes jaar in analyse. Alle zes hebben ze een eigen praktijk. Thema 1: Subjectieve redenen om in analyse te gaan Thema 2: De start van een analyse gaat gepaard met diverse gevoelens Thema 3: Veranderingen in de eigen praktijk door een analyse ↓ ↓ ↓ Op een persoonlijk niveau worden moeilijkheden ervaren Er is een eigen lijden gekoppeld aan de start van een analyse Functie van het psychoanalytisch kader bij starten en volhouden van een analyse De leeranalyse bestaat niet De start wordt ervaren als een grote en noodzakelijke stap met een bepaalde dringendheid Gevoelens van angst Verlossend gevoel Zelf ervaren hoe het is om patiënt te zijn Door een analyse meer respect hebben voor de eigenheid van de patiënt Visie over het verwerven van praktische tools Therapeuten worden bewuster van een aantal theoretische begrippen door een analyse Thema 4: Verwachtingen over een mogelijks einde van een analyse Thema 5: Ervaringen bij het einde van een analyse ↓ ↓ Individualiteit staat centraal bij het einde van een analyse Als iets nog om het woord vraagt, moet verder worden gewerkt Het einde van een analyse zou kunnen worden vergeleken met loskomen Het einde van een analyse wordt open gehouden Veranderde overdracht in een analyse Aan het einde van een analyse zijn negatieve gevoelens verdwenen Het einde is een logische stap Figuur 1: Schematische voorstelling van hoofdthema's en thema's 45 Subjectieve Redenen om in Analyse te Gaan Het eerste hoofdthema ‘subjectieve redenen om in analyse te gaan’ werd gevormd aan de hand van vier subthema’s: ‘op een persoonlijk niveau worden moeilijkheden ervaren’, ‘er is een eigen lijden gekoppeld aan de start van een analyse’, ‘functie van het psychoanalytisch kader bij starten en volhouden van een analyse’ en ‘de leeranalyse bestaat niet’. Het eerste subthema ‘op persoonlijk niveau worden moeilijkheden ervaren’ toont meteen aan dat deze zes therapeuten startten aan hun analyse vanuit een eigen vraag. Bij de start van deze studie werd er vanuit gegaan dat starten aan een leeranalyse ervaren werd als een verplichting. Onze bevindingen in de literatuurstudie gaven aan dat therapeuten in analyse gingen om de theorie beter te begrijpen en te ervaren hoe het is om zelf in analyse te zijn. Opvallend in deze studie is dat alle zes de therapeuten aan hun analyse begonnen nog voor ze de therapieopleiding startten. Zij vertelden te beginnen aan hun analyse vanuit “mijn eigen subjectiviteit”, “privé problemen” of “stilvallen en leeglopen”. Deze zes therapeuten gaven aan dat zij een aantal moeilijkheden in de persoonlijke levenssfeer of op het werk ervoeren. Bart startte aan zijn eigen analyse tijdens zijn opleiding psychologie. Hij vertelt vanuit zijn “eigen subjectiviteit” te zijn gestart. Bart botste op een aantal problemen die hem deden beslissen om in analyse te gaan. Er waren een aantal strubbelingen waar hij mee worstelde die er op een bepaald moment voor zorgden dat hij in analyse ging. Jan begint aan zijn analyse maar dit na zijn opleiding psychologie. Jan geeft aan dat hij startte vanwege “privéproblemen”. Hij vertelt hoe hij een aantal zaken in zijn leven aan het verpesten was en hoe dat voor hem een signaal was om in analyse te gaan en deze moeilijkheden te bespreken. Joris geeft aan dat hij in analyse ging op het punt dat het op het werk niet meer lukt, “het was stilvallen en leeglopen”. Hij startte aan de analyse een aantal jaar voor hij aan de therapieopleiding begon. Joris botste op een moeilijkheid in de werkcontext en om uit te zoeken waar dit gevoel van vastlopen vandaan kwam, besefte hij dat hij iets moest doen. Deze therapeuten ervaren een aantal moeilijkheden die hun doen realiseren dat ze stappen moeten ondernemen. Deze gevoelens en strubbelingen zorgden er voor dat ze in analyse gingen vanuit een persoonlijk gevoel en niet vanuit een druk die ervaren wordt vanuit de opleiding. Dit kan worden vergeleken met de redenen die ‘gewone mensen15’ opgeven om in analyse te gaan, ook zij ervaren meestal moeilijkheden in de 15 Met gewone mensen wordt hier verwezen naar patiënten die in therapie gaan zonder enige voorkennis te hebben over wat een therapie kan inhouden. 46 persoonlijke levenssfeer of op het werk. Er lijkt geen onderscheid te zijn tussen de redenen waarmee deze therapeuten en ‘gewone mensen’ in analyse gaan. Lacan benadrukte dit eveneens in de theorie door geen onderscheid te maken tussen de leeranalyse en de therapeutische analyse (Jonckheere, 2003). Het tweede subthema ‘er is een eigen lijden gekoppeld aan de start van een analyse’ toont nog meer dat er mogelijks geen onderscheid is tussen de leeranalyse en de therapeutische analyse. In deze studie gaven de therapeuten aan niet alleen te startten vanuit het ervaren van moeilijkheden op persoonlijk vlak aan een analyse, maar zij ervoeren ook een lijden door die moeilijkheden. Alle zes de participanten gaven aan dat er op een of andere manier een lijden was voor zij aan hun analyse begonnen. Deze therapeuten gaan dus net als ‘gewone mensen’ in analyse om dit lijden te verminderen of beter te begrijpen. Bart benoemt dit als: “ik was ook wel een getormenteerde, een getormenteerd subject denk ik. Op alle gebieden zo een beetje veel nadenken en twijfelen en een hele resem kleine neurotische symptoompjes”. Bart geeft aan zich gekweld te voelen als subject. Hij is een twijfelaar en denkt veel na en ervaart op dit vlak een aantal moeilijkheden die een lijden veroorzaken. Ook Tom, een therapeut die in analyse ging tijdens zijn derde bachelor psychologie geeft aan dat hij op dat moment een nood ervoer naar een analyse. Hij zegt hierover “dat was echt noodzakelijk dus er was echt een vraag naar therapie in eerste instantie.” Verder in het transcript zegt hij “ik was echt in zo een heel verwarde, zeer angstige toestand waardoor ik naar een analyse ging.” In deze twee citaten zegt Tom heel duidelijk dat hij in analyse ging vanuit een eigen vraag. Er was in zekere zin een lijden, een noodzaak die hij ervoer. Daarnaast verwoordt Piet, die eveneens zijn analyse in de derde bachelor psychologie startte, de lijdensdruk heel expliciet. Hij zegt: “ik zat met heel veel vragen met een bepaalde lijdensdruk en die lijdensdruk was bij momenten groot.” Piet zat op dat moment met een aantal existentiële vragen die een lijdensdruk met zich mee brachten. Hij ging in analyse om die lijdensdruk te verlagen. Alle zes de therapeuten ervoeren een lijden in hun leven waarbij ze het gevoel hebben dat ze er iets aan moesten doen. Zij gingen net als ‘gewone mensen’ met een vraag naar de analyse om dit lijden te verzachten. De analyse wordt voor deze therapeuten dan ook ervaren als een therapeutische analyse, waaraan zij gestart zijn vanuit persoonlijke motieven die een lijden inhielden. Er is echter een verschil met ‘gewone mensen’: deze therapeuten hebben namelijk allen een zekere voorkennis. Zij volgden 47 allen de opleiding psychologie en hadden psychoanalytisch georiënteerde vakken. De invloed van het psychoanalytisch kader bleek dan ook een derde subthema. In het subthema ‘functie van het psychoanalytisch kader bij starten en volhouden van een analyse’ wordt een enorme tegenstrijdigheid ervaren zowel tussen de therapeuten onderling als in wat de therapeuten er over zeggen voor zichzelf. Alle therapeuten geven aan vanuit een eigen verdeeldheid met hun analyse te starten. Ze starten allen voor ze aan een therapieopleiding beginnen en ervaren dus geen druk of verplichting vanuit die opleiding. Wel wisten ze op dat punt in de opleiding dat ze verder wouden gaan binnen het psychoanalytisch kader en speelde dat bij enkele van hen misschien wel onbewust een rol om in analyse te gaan. Deze therapeuten schommelen dus ergens tussen in analyse gaan omdat het hoort vanuit een psychoanalytisch kader en in analyse zijn en daarna beslissen analyticus te worden. Vanuit de theorie weten we dat Lacan benadrukt dat iedereen die naar een analyse gaat met de vraag ‘ik wil analyticus worden’, beter wordt weggestuurd. Er moet volgens Lacan een therapeutische vraag zijn, een eigen vraag naar een analyse. En dit stelt vervolgens dat iedereen analyticus kan worden na het doorwerken van een analyse (Jonckheere, 2003). Daarnaast is het niet uitgesloten dat er een invloed is vanuit het psychoanalytisch kader. Zo wordt er in de lessen informatie gegeven over de eigen analyse als meerwaarde en weet een therapeut dat het een vereiste is voor de therapieopleiding. Het kan dus zijn dat de therapeuten onbewust wel een zekere druk ervoeren om in analyse te gaan, hoewel ze niet werden verplicht vanuit de opleiding. Het is iets dat meespeelt en waar dus ook rekening mee moet worden gehouden. Zo vertelt Bart “nee nee nee het was zeker niet alleen maar omdat ik moest in analyse gaan.” Hij geeft aan dat het geen verplichting was, maar door de woorden ‘niet alleen’ benadrukt hij toch dat het ergens wel meespeelt. Hij benadrukt dat hij in analyse ging niet enkel en alleen omdat het moest maar ook omdat er een eigen vraag was. Maar daarnaast vertelt hij: “ik wist dat dus een zeer belangrijk deel van de opleiding daar de eigen analyse is.” Hij had dus een zekere kennis over wat de opleiding inhield en dit speelde ook een rol in zijn keuze voor een analyse. Tom zegt daarover: “het feit dat ik wist dat ik met psychoanalyse ging bezig blijven daar ook wel in mee speelde.” Eerder in het transcript gaf Tom aan dat de leeranalyse voor hem geen verplichting was, ook hij startte er mee in de derde bachelor psychologie, alvorens aan de therapieopleiding te beginnen. Daarnaast benadrukt hij dat de kennis over de psychoanalyse en het belang van de eigen analyse binnen dit kader een rol spelen in zijn beslissing. Mark 48 vertelt dat hij op het moment van de start van een analyse heel depressieve gevoelens had en “dus dat had niet zo zeer te maken met het idee van later analyst te worden... Nogmaals dat zat uiteraard een beetje door de opleiding ook in de sfeer van een analyse maar eigenlijk was dat (heeft betrekking op de depressieve symptomen) het centrale.” Mark geeft aan dat de hoofdreden voor hem om in analyse te gaan een subjectief lijden is, maar dat hij door de opleiding daar ook wel een zekere kennis over had. Toen hij startte had het nog niets te maken met een latere keuze van analyticus worden maar veeleer met een eigen lijden. Wel was de kennis over de analyse er door de opleiding tot psycholoog die hij aan het volgen was. Daarnaast geeft Piet aan dat “als ik geen psychologie had gestudeerd ik veel sneller was gestopt.” Ook Piet startte aan een analyse voor de therapieopleiding en ervoer geen verplichting op het moment dat hij startte, maar de opleiding zorgde er wel voor dat hij langer kon volhouden. Met enige voorzichtigheid kan hier worden gezegd dat ‘gewone mensen’ misschien enkel in analyse blijven totdat hun lijden verlicht is en de kandidaat-analyticus verder zal blijven gaan ook al is dit lijden verdwenen. De kandidaat-analyticus zal misschien verder blijven gaan en er zal een verschuiving in de oorspronkelijke vraag komen. Er evolueert mogelijks iets in de therapie waardoor de therapeut dit verder wil doorwerken, dit zal verder worden besproken bij het vierde en vijfde hoofdthema omtrent het einde van de analyse. Bij dit subthema moet er eveneens rekening worden gehouden met het feit deze therapeuten kennis hadden over de opleiding tot psychoanalytisch therapeut en dit er eventueel voor had gezorgd dat ze al een verhoogde interesse hadden in de eigen analyse en daardoor langer bleven gaan. Daarnaast zijn de meeste van de geïnterviewde therapeuten Lacaniaans georiënteerde en zien zij de analyse als een therapeutische analyse. Vele van hen benadrukken dit ook tijdens het interview waardoor als vierde subthema ‘de leeranalyse bestaat niet’ werd gevormd. Dit subthema kwam tot stand omdat gedurende de interviews de interviewer er door drie therapeuten op werd geattendeerd dat de leeranalyse iets is dat niet bestaat. Voor hen gaat het over een analyse vanuit een eigen therapeutische vraag en zou iedereen zo moeten starten. De leeranalyse wordt door hen omschreven als een paradox. Enerzijds kan men geen analyticus worden zonder een eigen analyse maar anderzijds is het absurd om van mensen te eisen dat ze in analyse gaan. Mark verwoordt dit als: “de enige vraag die relevant is, is die van de analyse zelf. Dus iemand die enkel in analyse wil omdat hij of zij analyticus wil worden dat gaat niet maar omgekeerd een 49 analyticus die niet in analyse is geweest gaat ook niet.” Jan vertelt met enige satire: “het was de moment om in leeranalyse te gaan of hoe heet dat dan? Als dat al bestaat.” Gedurende het interview geef Jan een aantal keer aan dat het voor hem echt niet gaat over een leeranalyse. Het is een analyse en niets anders. Ook Joris zegt dit heel letterlijk: “Voor mij bestaat dat niet een leeranalyse.” Voor deze drie therapeuten was het woord leeranalyse telkens een struikelblok en vonden ze het heel belangrijk om te benadrukken dat het voor hun om een analyse gaat met een therapeutische vraag. Voor hen is er geen onderscheid tussen een therapeutische en een didactische analyse. Bij deze zes therapeuten is de start van hun analyse behoorlijk duidelijk. Allen starten ze vanuit een subjectieve verdeeldheid. Ze ervaren een lijden en beslissen daardoor in analyse te gaan. Deze strubbelingen op persoonlijk en professioneel vlak zorgden dat iets om het woord vroeg en zij het gevoel hadden daar iets aan te moeten doen. Het is wel opvallend dat alle zes de therapeuten geen verplichting ervaren vanuit de opleiding tot therapeut maar wel in de sfeer van de opleiding psychologie kennis hebben over de analyse. Die kennis zorgt er voor dat sommige van hen langer in analyse blijven. Anderen zijn er zich bewust van dat de analyse een deel van de opleiding tot therapeut vormt en dit verkleint voor hen misschien wel de stap om in analyse te gaan. Wel speelt de kennis die ze hebben over de verwachting tot analyse een rol maar geen van hen gaat met de vraag ‘ik wil analyticus worden’ in analyse. Belangrijk is eveneens om te vermelden dat drie therapeuten heel sterk reageerden op het woord leeranalyse. Voor hen is dit een begrip dat niet bestaat of zou mogen bestaan. Ze vinden het iets onnatuurlijk en hebben er in de praktijk al problemen mee ervaren. Zij merken op dat patiënten in hun eigen praktijk die komen met de vraag ‘ik wil in leeranalyse komen’, stopten op het punt dat de analyse belangrijk werd. Ze kwamen gedurende de opleiding en stopte de opleiding dan stopten zij ook. Voor hen is het belangrijker met een eigen vraag in analyse te gaan en van daaruit te beslissen analyticus te worden. De Start van een Analyse Gaat Gepaard met Diverse Gevoelens Het tweede hoofdthema ‘de start van een analyse gaat gepaard met diverse gevoelens’ kreeg vorm met behulp van drie subthema’s: ‘de start wordt ervaren als grote en noodzakelijke stap met een bepaalde dringendheid’, ‘gevoelens van angst’ en ‘verlossend gevoel’. 50 Het eerste subthema ‘de start wordt ervaren als een grote en noodzakelijke stap met een bepaalde dwingendheid’ probeert een beeld weer te geven over het acute van de start. Drie van de zes therapeuten geven aan dat het voor hen een grote stap was om in analyse te gaan. Hoewel ze op het moment zelf een aantal moeilijkheden ervoeren, was de stap naar de analyse niet zonder slag of stoot. Zo twijfelde Bart nog geruime tijd voor hij de stap naar de analyse zette. Hij zegt hierover: “het was vooral een grote stap om effectief te gaan.” Piet verwoordt het eerder als: “dus voor mij was dat echt wel heel ingrijpend.” Daarnaast geeft Piet aan dat het wel nodig was en niet meer kon worden uitgesteld. Hij zegt daarover het volgende: “er was plots haast bij, het moest allemaal snel gaan.” Ook Mark benadrukt de onmiddellijkheid van het in analyse gaan. Hij zegt: “ik wou echt op dat moment starten, wat er ook was.” Het was noodzakelijk en niets ging hem tegenhouden om in analyse te gaan. Hoewel de analyse wordt ervaren als grote stap, is er ook een dwingendheid aan. Het wordt op een bepaald moment als noodzakelijk ervaren en de impact van de start weegt daar niet tegen op. Men moet en zal dan in analyse gaan op dat moment. De analyse wordt ervaren als “absoluut nodig” zoals Joris het een paar keer verwoord in het diepteinterview. Ondanks de dwingendheid om in analyse te gaan, wordt dit toch aanzien als een grote stap. Deze stap gaat dan ook vaak gepaard met gevoelens van angst, wat ons bij het tweede subthema brengt. Vier therapeuten geven aan dat de start van hun analyse gepaard gaat met gevoelens van angst maar ook gedurende de eerste sessies heeft de analyse een impact. Het nemen van de stap naar de analyse wordt vaak ervaren als moeilijk en beangstigend voor mensen die geen kennis hebben over een analyse. Voor ‘gewone mensen’ vraagt deze stap veel moed. Het is heel beangstigend om de eigen problemen onder ogen te moeten zien en niet goed te weten wat kan worden verwacht van een analyse. Therapeuten weten vaak door de opleiding wel wat ze kunnen verwachten. Dit zou er enerzijds voor kunnen zorgen dat de drempel naar de analyse lager is doordat ze er een beeld over hebben. Anderzijds zou het de drempel kunnen verhogen omdat ze net weten dat ze zullen worden geconfronteerd met onverwachtheden over de eigen persoon. De kennis die therapeuten hebben over de analyse kan dus zowel verlossend als beangstigend zijn. Bart vertelt over de angst: “ik weet nog dat het een grote stap was, vooral de idee dat je daar alles moet zeggen, dat hing zo als een dogma boven mij van als je in analyse gaat dan moet je alles zeggen. En dat was toch wel iets dat bij mij wat angst uitlokte.” Het idee dat in een analyse alles 51 moet worden gezegd, schrok Bart af. Het zorgt voor angst om in analyse te gaan door die verwachting. Piet benoemt het eerder als zenuwachtigheid “dat was iets waar ik ongelofelijk zenuwachtig voor was… het is heel raar als ik naar hier wandel doe ik er een kwartier over en als ik terug naar huis wandel doe ik er een half uur over. Ik was iedere keer na de sessie zo mijne kluts kwijt dat ik zo traag wandelde.” Piet was in het begin zenuwachtig om naar de analyse te gaan doordat deze zo ingrijpend was voor hem. Joris zegt daarover “de analyse had ook iets beangstigend.” Hij herinnert zich dat de stap naar de analyse niet gemakkelijk was, het had iets beangstigend. Aan de telefoon verkocht hij het dan ook als een leeranalyse hoewel voor hem de leeranalyse niet bestaat. De angst was groot om in analyse te gaan en daar over zichzelf te moeten praten. Joris verkocht het als leeranalyse omdat hij misschien het idee had dat het in een leeranalyse minder over hem zou moeten gaan. Hij zou misschien in de leeranalyse minder van zichzelf moeten blootgeven waardoor dit minder angstwekkend was dan een therapeutische analyse. Het zou dus kunnen dat door de angst die een analyse met zich meebrengt, hij dit verwoorde als leeranalyse om de drempel lager te maken. Deze gevoelens van angst lijken dus vaak gekoppeld te zijn aan de verwachtingen die deze therapeuten hebben over de analyse. De kennis die zij hebben over de vrije associatie, doorwerken van thema’s, het onbewuste verkennen en dergelijke meer zou er misschien voor kunnen zorgen dat de stap om te spreken beangstigender wordt. Hoewel het in analyse gaan voor deze therapeuten vaak gepaard gaat met gevoelens van angst, ervoeren zij ook verlossing. In het derde subthema staat dit verlossend gevoel dan ook centraal. Drie van de zes therapeuten zeggen de start van hun analyse als verlossend te hebben ervaren. In de eerste plaats ervoeren zij angst maar het gegeven van in analyse te zijn werkte voor hen verlossend. Tom zegt daarover het volgende: “soms was het een oplossing om uiteindelijk daar te zijn om alles er uit te laten.” In de analyse toekomen en de ruimte krijgen om te spreken waarmee hij bezig is, geeft voor hem al een oplossing. Ook Jan heeft het over het verlossende effect van het spreken. Hij zegt daarover: “er is iets veranderd door erover te spreken en dat is wel een heel grote opluchting.” Het spreken in de analyse zorgt dat iets kan worden doorwerkt. Dit spreken brengt een opluchting met zich mee. Piet spreekt eveneens over de analyse als iets dat verlossend is. Hij zegt: “na een maand analyse ben ik al zo kalm geworden. Ik was een maand, twee keer per week was dat voor mij, gedurende vier weken gaan praten en ik voelde mij zo ongelofelijk rustig.” Ook Piet benadrukt dus 52 het verlossende effect van het spreken in een analyse. De ruimte in de analyse om te spreken bood een kalmte en een rust die voor deze therapeuten verlossend werkte. De meeste therapeuten in deze studie ervoeren bij de start van hun analyse een aantal tegenstrijdige gevoelens. Hoewel ze een noodzaak ervoeren om in analyse te gaan, schrok dit hen ook af. De analyse werden ervaren als een grote stap en daardoor werd deze stap niet makkelijk gezet. Het zou eveneens kunnen dat de analyse angst oproept door een aantal verwachtingen en kennis die de therapeuten er over hebben. Maar ondanks deze angstgevoelens en de impact van deze stap, gingen de therapeuten toch in analyse. Zij ervoeren de analyse als absoluut nodig op dat moment en wouden dan ook vrij snel deze stap zetten. Eenmaal ze dan in analyse waren, werd deze als heel verlossend ervaren. Het feit dat ze ergens konden spreken over de noodzaak die ze ervoeren, is voor hen op zich al een opluchting. Door over die noodzaak, op dat moment te kunnen spreken ervoeren drie van de zes therapeuten een gevoel van opluchting en kalmte. Veranderingen in de Eigen Praktijk door een Analyse Het derde gevonden hoofdthema ‘veranderingen in de eigen praktijk door een analyse’ kan worden teruggekoppeld aan de literatuur over de leeranalyse. Jonckheere (2003) benadrukte al dat de leeranalyse als doel heeft er voor te zorgen dat de analyticus de patiënt niet zal interpreteren vanuit een eigen geraaktheid, maar leert luisteren naar het spreken van de patiënt. Jonckheere (1988) spreekt ook over het belang van het aan den lijve ondervinden van de impact van de analyse en het belang van het onbewuste te leren kennen. In dit hoofdthema wordt besproken hoe deze therapeuten zelf ervoeren dat hun analyse voor een verandering in de eigen praktijk zorgde. ‘Zelf ervaren hoe het is om patiënt te zijn’ vormt een eerste subthema. Door zelf in analyse te zijn ervaren therapeuten hoe het voelt om patiënt te zijn. Ze ervaren hoe het is om zelf ergens te gaan spreken en op de divan te liggen of zitten. Ze ervaren aan den lijve dat dit geen gemakkelijke positie is en kunnen zich daardoor beter voorstellen hoe het is om in analyse te zijn. Jan verwoordt dit als: “het begint al eigenlijk met je met een hulpvraag te richten tot iemand zelf, het feit dat je daar zelf ligt of zit het doet er niet toe, ja zorgt er misschien onmiddellijk voor dat je toch een aantal vooroordelen of ideeën waar dat je met zit moet vaarwel zeggen omdat het niet meer klopt.” Door in analyse te zijn merkt Jan op dat het niet evident is om de positie van patiënt in te 53 nemen. Hij merkt al snel dat een aantal beelden die hij over de analyse heeft niet kloppen en moest deze bijstellen. Deze ervaring maakt dat hij de impact die een analyse met zich meebrengt voor de patiënt beter begrijpt. Mark zegt daarover: “je ervaart aan den lijve dat het niet evident is en dat geeft de mogelijkheid om de ander ook de kans te geven om dat op zijn of haar manier te doen.” Mark ervoer dat de eigen analyse iets heel individueel is en iedereen het op zijn eigen manier aanpakt. Door zelf in analyse te zijn en te ervaren hoe dit is, geeft hij anderen meer kans om het zelf te ervaren. Hij laat meer ruimte voor dat gevoel. Piet heeft het over: “als je niet in analyse geweest zijt, dat je u moeilijk kunt voorstellen wat dat is zo een traject.” Zonder zelf het traject van de analyse te doorlopen, lijkt het voor Piet moeilijk om te weten wat het is. Pas als je zelf in analyse bent, kan je een beeld hebben over de impact daarvan. Het tweede subthema ‘door een analyse meer respect hebben voor de eigenheid van de patiënt’ bouwt verder op het zelf ervaren om patiënt te zijn. De eigen analyse zorgt er voor dat therapeuten het verhaal van de patiënt echt horen maar eveneens dat de tijd die nodig is om dat verhaal te construeren wordt gegeven. Piet vertelt: “het heeft mij geleerd om heel gedetailleerd denk ik, wat mensen te zeggen hebben, te onderzoeken.” Hij leerde door de eigen analyse heel gericht te luisteren naar wat mensen zeggen. Verder zegt Piet: “ik denk dat het er voor zorgt dat je minder snel dingen invult. Dat je minder snel met een antwoord komt. Dat je veel meer vragen stelt, dat je veel gerichtere vragen kunt stellen waardoor dat iemand zelf ook verder kan spreken en zelf op die manier zijn eigen vragen kan formuleren.” Doordat de therapeut gerichte vragen stelt en zich niet laat beïnvloeden door de eigen logica krijgt de patiënt meer ruimte om het eigen verhaal te vertellen. De patiënt wordt gerespecteerd in zijn verhaal en wordt echt gehoord door de therapeut. Ook Joris vertelt: “het voornaamste effect in klinisch werk is dat het niet meer over mij gaat.” Joris leerde door de analyse dat het in klinisch werk niet over hem gaat maar over de patiënt. Hij leerde zelf niets in te vullen maar de ruimte te laten voor de patiënt om te vertellen. Mark heeft het daarnaast over het respecteren van de tijd: “de tijd die iemand nodig heeft ook om ergens iets te kunnen doorwerken.” Door de eigen analyse en zelf in die positie te zitten, beseft Mark hoe moeilijk het is om iets te doorwerken en hoeveel tijd daar voor nodig is. Hij respecteert daardoor meer de tijd die anderen nodig hebben. Bij deze therapeuten wordt opgemerkt dat zij hun eigen verlangen en weten opzij zetten en luisteren naar wat de patiënt brengt en dit net door de eigen analyse. Zelf ervoeren deze therapeuten hoe het was om te worden gehoord en echt beluisterd. Net daardoor 54 gunnen zij de patiënt de tijd om een eigen verhaal te construeren en bieden ze de ruimte door gerichte vragen te stellen. Door deze analytische positie in te nemen respecteert de therapeut de eigenheid en het tempo van de patiënt. In het subthema ‘visie over het verwerven van praktische tools’ is veel tegenstrijdigheid voelbaar zowel intern in de mening die een therapeut heeft over het al dan niet verwerven van praktische tools als extern tussen de therapeuten. Freud benadrukte in de theorie dat voor hem de leeranalyse een educatief en didactisch doel heeft, terwijl voor Lacan de analyse een therapeutische analyse is (Cabaniss & Bosworth, 2006). Deze tegenstrijdigheid in de literatuur is eveneens voelbaar in deze studie. Een aantal van deze therapeuten gaf aan een aantal zaken over te nemen van de eigen therapeut maar dat dit niet het doel was van de analyse. Het verwerven van tools wordt door een deel van de therapeuten als struikelblok gezien vanuit hun Lacaniaanse visie. Toch geven sommigen van hen aan iets mee te hebben gekregen door hun analyse. Bart zegt hierover: “op niveau van de interventies van de interpretaties neem je zaken over. Maar ik zou daarom nog niet zeggen dat ik vaardigheden geleerd heb. Omdat het leren van vaardigheden ergens suggereert dat je vindt dat het een waardevol proces was en ik denk dat we allemaal als analytici de grote uitdaging is om ons eigenlijk van dogma’s te bevrijden.” Hij geeft dus aan dat er wel een aantal zaken zijn die kunnen worden overgenomen van de eigen analyticus maar dat dit niet noodzakelijk vaardigheden zijn. Voor Bart is het belangrijk om zich van dogma’s te bevrijden. Dit zou het streefdoel moeten zijn van elke analyticus. Het is volgens Bart belangrijk om van dogma’s te vertrekken en inderdaad zaken over te nemen maar het is nog belangrijker om net van diezelfde dogma’s los te komen. Tom is eerder voorzichtig in zijn visie over praktische tools: “ik vind dat je daar heel voorzichtig mee moet zijn, met technieken over te nemen. Omdat dat heel rap de vorm kan aannemen van ik ga maar doen wat mijn analyticus bij mij doet maar ja dat gaat over een heel particuliere situatie.” Tom waarschuwt voor de gevaren in het overnemen van wat de eigen analyticus doet. Het kan dienen als een hulp en een richtlijn maar het kan er ook voor zorgen dat het zonder meer wordt overgenomen en de individualiteit van het verhaal van de patiënt verloren gaat. Mark vertelt wat er dan wel en niet bedoelt wordt met verwerven van praktische tools. “Het is geen leren in de zin van hij of zij doet het zo en ik ga dat ook zo doen, daar moet je net van loskomen eigenlijk… Maar het is wel waar dat je theoretisch van alles kan weten maar dat het gaat over wat je zelf ervaren hebt. Dat het datgene is dat een effect heeft en de theorie op zich niet.” 55 Mark zegt dus twee zaken. Enerzijds gaat het niet over een strikt overnemen, daar moet men van loskomen. Het gaat over het eigen maken van een aantal zaken die worden geleerd in de eigen analyse. Anderzijds zegt Mark dat de theorie op zich niet voldoende is, de ervaring van de eigen analyse speelt ook een rol. Die eigen ervaring heeft volgens hem meer effect dan de theoretische kennis. Ook Piet geeft aan dat door de analyse er wel een aantal tools worden geleerd maar dit niet is zoals in een academische context. “Ja op een bepaalde manier wel maar niet rechtstreeks. Het is niet dat iemand dat letterlijk begint uit te leggen maar gaande weg leer je van alles… In die zin leert u analyse u wel letterlijk een aantal praktische tools, het leert u praktische dingen zoals hoe begin je een sessie, hoe doe je de betaling.” De eigen analyticus legt niet uit hoe alles in zijn werk gaat maar door in analyse te zijn, wordt een beeld verworven over een aantal tools. Het kader dat binnen de eigen analyse wordt gehanteerd kan een leidraad vormen voor in de eigen praktijk. Verder geeft Piet hier aan: “je kunt terug grijpen naar u eigen analyse maar ik denk dat dat op een bepaalde manier ook de bedoeling niet is. U eigen analyse moet er net voor zorgen dat je het vertrouwen hebt om dan zelf ook aan de slag te gaan om van alles uit te vinden en zeer specifiek op het niveau van de casus te blijven.” Piet benadrukt hier dat het wel eens kan om terug te grijpen naar hoe iets werd gedaan in de eigen analyse, maar dat de eigen analyse net het vertrouwen moet bieden om het zelf te doen. Door de analyse kan het dus zijn dat men een aantal handvaten heeft over hoe het kader kan worden aangewend maar zou de therapeut genoeg vertrouwen moeten hebben om zelf met de casus aan de slag te gaan en te kijken wat op individueel niveau nodig is. Door de eigen analyse worden dus een aantal zaken opgepikt over het kader en hoe te reageren in bepaalde situaties. Maar het is hier niet het opzet van de eigen analyse om iets te leren. De therapeuten gaan niet specifiek in analyse om vaardigheden of praktische tools te leren hanteren maar door de eigen analyse gebeurd dit gaandeweg wel. Het zou dus mogelijk zijn dat therapeuten door veranderingen waar zij op botsen in de eigen praktijk blijven gaan naar hun eigen analyse. Hoewel er een verdeeldheid is omtrent al dan niet zaken overnemen doorheen een eigen analyse, kan worden vast gesteld dat deze therapeuten gaandeweg een aantal zaken overnemen van hun eigen analyticus. Dit is niet het oorspronkelijke doel van de analyse maar iets dat vloeit uit de analyse. De analyse kan ook helpen om bewuster te worden van een aantal theoretische begrippen wat bleek uit het vierde subthema ‘therapeuten worden bewuster van een aantal theoretische begrippen door een analyse’. 56 Tijdens de opleiding tot klinisch psycholoog en in de therapieopleiding tot psychoanalytisch therapeut worden een aantal psychoanalytische begrippen uitvoerig besproken. Deze begrippen zoals het onbewuste en de betekenaar blijven ondanks de beschikbare literatuur vaak heel vaag. Het is in de eigen analyse dat deze begrippen mede een vorm krijgen en duidelijk worden. Tom zegt hierover: “je leert op een andere manier iets over het onbewuste, los van de zuiver theoretische kennis waardoor je daar ook op een bepaalde manier mee omgaat.” Tom vertelt dat hij in zijn analyse op een bepaalde manier leerde kijken naar het onbewuste. Het was geen puur theoretisch begrip meer maar werd meer tastbaar en zorgde dat hij daar ook op een bepaalde manier mee kon omgaan. Jan kreeg meer duidelijkheid over het begrip betekenaar door zijn eigen analyse. “Het niet veroordelen en het luisteren naar de betekenaar… niet alleen luisteren naar de inhoud, het verhaal maar ook tegelijkertijd aandacht hebben voor de associaties op een ander vlak, op betekenaar.” Door de eigen analyse kon Jan verder zien dan enkel de inhoud van het verhaal. Hij had oog voor de associaties op een ander niveau en kon op een andere manier luisteren naar het verhaal van patiënten. Voor de eigen analyse had Joris het moeilijk met de stilte hanteren. “De stilte kreeg een heel ander statuut. De stiltes waren niet meer ambetant en werden meer een instrument. Ik voelde mij veel vrijer om te interveniëren.” Na de eigen analyse en het zelf ervaren van het nut van die stilte, kreeg deze een ander statuut. Joris zag de stilte meer als een instrument en het gaf hem een vrijheid om te interveniëren. De eigen analyse zorgt voor een aantal veranderingen in de eigen praktijk. Zelf in de positie van patiënt staan maakt dat therapeuten het belang van echt gehoord te worden en het respecteren van de nodige tijd zelf ondervinden. Door de intensiteit van het traject van de analyse aan den lijve te ervaren, hebben therapeuten meer respect voor patiënten. Wanneer men niet in analyse geweest is, is het moeilijk om een beeld te vormen over de impact van dit traject. De eigen analyse zorgt dat therapeuten eveneens zicht krijgen op een aantal theoretische begrippen. Deze begrippen zijn vaak vaag in de literatuur en worden beter begrepen door ze zelf te ervaren. Zo kan het zelf ervaren van het nut van de stilte ervoor zorgen dat de stilte makkelijker kan worden gehanteerd. De eigen analyse zorgt ervoor dat therapeuten ook een aantal zaken oppikken van hun therapeut. Het is dan de kunst om deze zaken niet letterlijk over te nemen maar net het vertrouwen te hebben om er van los te komen. Deze therapeuten geven aan dat het belangrijk is om in het begin aan een aantal dogma’s of theoretische 57 richtlijnen vast te houden als daar op termijn ook van wordt losgekomen. Zoals al eerder vermeld worden een aantal zaken opgepikt van de eigen analyticus maar niet met het opzet om iets te leren. Het kader kan een leidraad geven om met veranderingen in de praktijk om te gaan maar moet op termijn het vertrouwen geven om zelf creatief met de theorie aan de slag te gaan. De eigen analyse moet er voor zorgen dat dit vertrouwen wordt bewerkstelligd en de therapeut zich van dogma’s kan bevrijden. Verwachtingen over een Mogelijks Einde van een Analyse Het vierde gevonden hoofdthema ‘verwachtingen over een mogelijks einde van een analyse’ werd gevormd aan de hand van vier subthema’s: ‘individualiteit staat centraal bij het einde van een analyse’, ‘als iets nog om het woord vraagt, moet verder worden gewerkt’, ‘het einde van een analyse zou kunnen worden vergeleken met loskomen’ en ‘het einde van een analyse wordt open gehouden’. Een eerste verwachting over een mogelijks einde duikt op in het subthema: ‘individualiteit staat centraal bij het einde van een analyse’. Drie therapeuten benadrukken die individualiteit en ervaren een mogelijks einde als iets heel singulier. Bart zegt: “een einde van een analyse denk ik… ge kiest het ten eerste.” Bart benadrukt de keuzevrijheid van het einde van de analyse. Ieder kiest het einde voor zich, een ander kan het niet beslissen. “Ik doe verder met het mijne en we zien wel hoe het loopt”, aldus Jan. Hij benadrukt dat de analyse iets individueel is. Hij zal verder doen met wat hij bezig is en wacht af hoe het verder gaat. Tom zegt daarover: “ik denk dat het voor iedereen anders is.” Het einde van de analyse wordt als iets heel individueel gezien. Iedereen ervaart het anders en het is een persoonlijke keuze. In het tweede subthema ‘als iets nog om het woord vraagt, moet verder worden gewerkt’ wordt benadrukt dat het einde dan wel een persoonlijke keuze is maar als iets nog moet worden doorwerkt dat de analyse moet verder gaan. Vijf van de zes therapeuten zijn nog in analyse omdat ze inderdaad het gevoel hebben nog niet alles doorwerkt te hebben. Een van hen beëindigde al een analyse maar iets vroeg nog om het woord en dit zorgde ervoor dat hij opnieuw in analyse ging. Alle therapeuten benadrukken dat zolang iets om het woord vraag of er een thema is dat nog verknoopt is, de analyse niet kan worden beëindigd. De knopen moeten doorwerkt zijn en de angst staat niet meer centraal. Piet zegt daarover: “de angst zou je kunnen zeggen is 58 nog aanwezig, dus kan je nog iets verder analyseren. Gemerkt dat ik met een bepaald verdriet zat, dus verder gegaan.” Piet voelde voor zichzelf dat er nog angst aanwezig was en dit betekende voor hem dat hij nog verder moest doorgaan met de analyse. Hij moest nog voorbij een bepaald verdriet geraken alvorens de analyse te kunnen beëindigen. Ook Jan beseft dat hij eerst nog iets zal moeten doorwerken alvorens er een einde aan de analyse kan zijn. “Ik denk dat het einde van de analyse zal samenhangen met het doorsproken zijn op een bepaald moment van dat onderwerp.” Jan worstelt nog met een bepaald thema, naar zijn gevoel zal hij dit eerst moeten doorwerken voor de analyse kan worden beëindigd. Bart heeft het over iets dat nog moet worden uitgesproken. “Naar iets toe tendeert waarvan je zegt mijn spreken stopt daar, er zit daar iets dat nog zou kunnen uitgesproken worden.” Voor Bart zou er een einde kunnen zijn als hij voorbij een bepaald thema geraakt. Iets vraagt nog om het woord en zolang dat niet is uitgesproken heeft hij het gevoel dat hij nog moet verder werken. Dit verschilt van de analyse bij ‘gewone mensen’. Vaak gaan zij in analyse vanuit een bepaald lijden, met bepaalde symptomen. Dikwijls is het zo dat eenmaal deze symptomen weg zijn en de onderliggende vraag is beantwoord, zij stoppen met de analyse. Bij kandidaat-analytici is dit waarschijnlijk anders, zij blijven langer in analyse en gaan verder in het doorwerken van knopen. Zij blijven meestal niet bij de oorspronkelijke vraag maar proberen meer blinde vlekken te doorwerken. Het derde subthema ‘het einde van een analyse zou kunnen worden vergeleken met loskomen’ benadrukt een tweede verwachting over het einde. Hoewel sommige therapeuten zelf nog geen einde kenden aan hun analyse, hebben zij wel een idee over waarmee het gepaard zou kunnen gaan. Twee therapeuten hebben voor zichzelf het gevoel dat het einde gepaard zou kunnen gaan met gevoelens van loskomen. Jan zegt: “ik vermoed dat dat ook een beetje gepaard gaat met rouw, een rouwig gevoel.” Hij vermoedt dat het einde gepaard gaat met een afscheid. Dit einde zou dan eventueel gevoelens van rouw kunnen opwekken en kunnen worden ervaren als loslaten. Tom verwoordt het als volgt: “misschien is dat met het einde van een analyse vergelijkbaar. Dat ge op een bepaalde manier daar afstand van neemt.” Als iets kan worden losgelaten dan betekend dit eventueel dat er een einde mogelijk is. Piet die wel al een einde kende aan zijn analyse heeft het gevoel van iets te zijn losgekomen: “dat heeft mij verlost van iets, heeft mij verlost van een soort pathologische zal ik het noemen, pathologische gehechtheid aan een vrouw die niet goed was voor mij.” Loskomen hield voor hem ook in dat er een einde kwam aan de analyse. 59 Het vierde subthema ‘het einde van een analyse wordt open gehouden’ toont aan dat deze therapeuten toch niet te veel willen verwachten op voorhand over het einde. De vijf therapeuten die momenteel nog geen einde kenden aan hun analyse, hadden het allen moeilijk om een beeld te vormen over dat einde. Tom zegt hierover: “de vraag naar het einde van een analyse… ik vind dat heel moeilijk.” Hij heeft er nog geen idee over en wenst het open te houden. Ook Mark deelt die mening en dit “in het vertrouwen dat het op het moment dat het er is, dat ik het wel zal herkennen.” Mark laat het einde open en hoopt dat wanneer het moment daar is om te stoppen, het duidelijk zal zijn voor hem. Joris zegt over het einde: “ik weet het echt niet, ik heb er geen voorstelling over.” Joris die al een analyse beëindigde maar ervoer dat het nodig was een tweede analyse te starten, kan zich geen beeld vormen over een nieuw einde. Hoewel hij al een einde kende, duidt hij er op dat ieder einde uniek is. Het vorige einde was dan wel duidelijk, over een nieuw einde heeft hij geen beeld. Hij wenst het open te houden. Jan geeft aan dat het moeilijk is om op voorhand een beeld te vormen over het einde, “je krijgt ook maar betekenis een keer dat je er bent.” Het wordt pas duidelijk dat je aan het einde bent, eenmaal je er bent. Deze therapeuten geven aan nog niets van het einde te willen weten. Bij de vraag waarom ze er niets van wouden weten, vertelden deze therapeuten het einde liever open te houden. Het antwoord op deze vraag bleef steeds vaag. Dit zou kunnen komen door een angst om te stoppen. Het zou kunnen dat deze therapeuten er nog niet klaar voor zijn om hun analyse te beëindigen en dat daarover nadenken voor hen misschien te bedreigend is. Therapeuten zijn vrij vaag over wat ze verwachten van een einde van een analyse. Drie therapeuten benadrukken wel de individualiteit van het einde. Het is iets dat de therapeut zelf kiest en dat voor iedereen anders wordt ervaren. Een einde is voor iedere therapeut anders en eenzelfde therapeut die meermaals in analyse was kan de verschillende eindes anders ervaren. Vijf therapeuten zijn het er wel over eens dat als iets nog moet worden doorwerkt, dit ook moet gebeuren. Er kan geen einde zijn aan de analyse als iets nog om het woord vraagt of als er een knoop nog moet worden doorwerkt. Dit op zich is ook vaag want kan er niet altijd iets worden doorwerkt en zorgt dit niet voor een gevoel van eindeloosheid? Hoewel de meeste therapeuten het einde open willen houden en er nog geen beeld over hebben, denken een aantal van hen dat het einde vergelijkbaar is met loskomen. Ze hebben nog geen beeld over het einde maar spreken niet over een eindeloosheid. Ze hebben het gevoel dat ze het wel zullen merken eens het einde er is. 60 Ervaringen bij het Einde van een Analyse. Bij het laatste hoofdthema ‘ervaringen bij het einde van een analyse’ zullen er slecht twee participanten worden besproken. Dit omdat enkel Joris en Piet een analyse beëindigden en dus een beeld hebben over wat een einde van een analyse kan betekenen. Over het eerste subthema ‘veranderde overdracht in de analyse’ was reeds vrij veel te vinden in de theorie over de psychoanalyse. De overdrachtsrelatie krijgt een centrale plaats in de analyse en maakt dat iets kan worden doorwerkt. De analyticus en geanalyseerde verhouden zich op een bepaalde manier tot elkaar waardoor een spreken mogelijk wordt. Als er een positieve overdrachtsrelatie plaatsvindt kan dit er voor zorgen dat de geanalyseerde in analyse blijft op momenten van weerstand. Op een bepaald punt in de analyse is het noodzakelijk dat die overdracht deels verbrokkeld om een einde aan de analyse te bewerkstelligen (Verhaeghe, 2013). Piet zegt hierover: “het was een noodzakelijke fase waarin de overdracht ook weer afgebrokkeld werd. Dat heeft mij ook kunnen tot het punt brengen dat ik mijn analyse kon stoppen.” Voor Piet hield dit in dat hij niet meer geloofde dat “iemand het wel zal weten”. Ook de analyticus weet niet alles en het is aan hemzelf om het in te vullen. Op het punt dat de overdracht daar verbrokkelde, hield dit voor Piet ook een einde van de analyse in. Er was een separatie van de therapeut waardoor hij zelf de positie van therapeut kon innemen (Verhaeghe, 2013). Ook Joris heeft het over de overdracht: “Er was iets veranderd in de overdracht, ze was wel heel erg mens geworden.” Op het punt dat de analyticus te veel mens werd, brokkelde voor Joris de overdracht af. Er was iets minder werkzaam in de overdrachtrelatie waardoor er een einde kwam aan de analyse. Dit was geen abrupt einde maar een einde waarover werd gesproken met de analyticus. Het tweede subthema ‘aan het einde van een analyse zijn negatieve gevoelens verdwenen’ toont aan dat de oorspronkelijke redenen om in analyse te gaan veranderd zijn. De therapeuten die deelnamen aan de diepte-interviews benadrukken dat zij gestart waren aan hun analyse vanuit een eigen lijden. Ze ervoeren allen moeilijkheden op persoonlijk niveau waar zij mee worstelden. Als poging om die moeilijkheden in het woord te brengen gingen zij in een analyse en probeerden ze een aantal zaken te doorwerken. Aan het einde van hun analyse hadden Piet en Joris het gevoel dat dit lijden afwezig was. De oorspronkelijke reden waarmee ze in analyse 61 gingen was al verschoven gedurende de analyse, maar het lijden was nu ook weg. Sommige therapeuten ervoeren ook een stijging van lijden gedurende de eerste jaren van de analyse. Maar naarmate het einde van hun analyse, verdween dit lijden ook gestaag. Piet benoemt het als volgt: “Ik had het idee dat er geen, totaal geen lijdensdruk meer was, dat er werkelijk niets van lijdensdruk meer was.” Het moment waarop Piet de voor hem relevante thema’s heeft doorsproken ervaart hij geen lijdensdruk meer. Er is geen lijden meer, hij ervaart geen negatieve affecten meer. Er is een ander gevoel in de plaats gekomen: “Ik zei hem ja eigenlijk ben ik simpelweg gelukkig… en ik ben vree content in mijn leven.” De negatieve affecten zoals verdriet en angst kon Piet doorwerken en in plaats daarvan ervoer hij gevoelens van geluk. Joris benoemt dit gevoel bij het einde op een andere manier: “op een of andere manier had die analyse, was dat niet nodig, ja er was gelijk niets meer dat ik daar kon doen.” De noodzaak waarmee Joris in analyse ging verdween op termijn door het spreken. Naar het einde van de analyse had hij het gevoel dat deze niet meer nodig was. De primaire lijdensdruk was weg. Een ander gevoel dat hij kreeg aan het einde van zijn analyse was “het leven is dringender geworden… het is hier niet maar daar dat ik het moet doen.” Er domineerden andere gevoelens aan het einde van de analyse. Hij had het gevoel dat hij buiten de analyse moest waar maken wat in eerste instantie in de analyse werd doorsproken. Een derde subthema benadrukt ‘Het einde is een logische stap’. Naarmate het einde dichterbij komt ervaren therapeuten dat de analyse een deel van zijn meerwaarde verliest. Ze gaan er niet meer om belangrijke knopen te doorwerken maar praten over een aantal alledaagse zaken. Op dat punt van gewoon nog maar wat praten om te praten, lijkt het einde een logische stap aan een jarenlang proces. Joris zegt hierover: “dat je er komt en wat alledaagse dingen vertelt… het markeerde een punt van na alle blablabla… was er plots iets van een heel duidelijke breuk, verlies waar er verder niets over te zeggen viel.” Hij praat enkel nog over alledaagse dingen en de kwaliteit van de associaties is veranderd. Na al het spreken is er een verandering. Het einde wordt ervaren als een breuk, als een verlies. Er komt een punt aan het einde van de analyse waar het spreken voldoende was en er een einde kan zijn. Piet verwoordt het als: “ik had het idee dat die persoonlijke analyse dat dat op den duur ook wat small talk aan het worden was… het is iets van de orde van de blabla geworden.” Piet heeft het eveneens over een spreken dat is veranderd. Het wordt een spreken over koetjes en kalfjes en niet meer zozeer over thema’s die moeten worden doorwerkt. Het was 62 eerder een spreken om te spreken maar had geen functie meer voor hem. Daaruit volgde dat het einde ook voor Piet een logische stap was. Hij zegt daarover: “het was logisch, het was als het ware gedaan. Ik moet zelfs zeggen ik heb er simpelweg niet meer aan gedacht.” Na een periode van spreken en doorwerken was het een logische stap om een einde te vormen en daar verder niet meer mee bezig te zijn. Bij deze therapeuten was er een moment waarop de analyse ineens stoppen. Als de analyse enkel nog ging over alledaagse zaken en iets had van de orde van de blabla dan was dit voor deze therapeuten een signaal om te stoppen. Dit verschilt met de analyse die ‘gewone mensen’ doorlopen. Vaak zullen zij stoppen als de symptomen verlicht zijn en er geen acuut lijden meer is. Meestal zullen deze patiënten niet zo ver doorgaan in hun analyse. Het einde van de analyse wordt voor deze twee therapeuten ervaren als een logische stap. Het is iets dat voortvloeit uit een langdurig proces van spreken. Op het moment dat dit spreken geen functie meer heeft en overgaat naar een spreken over alledaagse zaken, ervaren deze therapeuten dit als voldoende. De oorspronkelijke reden waarmee zij in analyse kwamen is gedurende de jaren van analyse veranderd en de lijdensdruk is verdwenen. Ze ervaren geen noodzaak meer tot spreken en ervaren gevoelens van geluk. Het leven heeft een meer urgente functie en er wordt niet meer gedacht aan de analyse. Als hier dan wordt gekeken naar de visie van Freud leerden deze therapeuten hun onbewuste kennen, zij ervoeren de analyse aan den lijve en bewerkten hun verdrongen complexen (Jonckheere, 1988). Volgens de visie van Freud zouden deze therapeuten wel verder aan zelfanalyse moeten doen (Ibid.). Aan de hand van deze studie is dit niet geheel duidelijk of deze therapeuten dat doen. De visie van Lacan wordt hier ook in herkend. Deze therapeuten leerden omgaan met het tekort van het verlangen, er was een aanvaarding van dit te kort op het punt dat zij beseften te kunnen blijven spreken maar het enkel nog ging over alledaagse zaken. Het einde hield een logische stap in (Jonckheere, 1988). Samenvatting Bij zes therapeuten werden diepte-interviews afgenomen. Twee van hen kenden al een einde aan hun analyse, voor de vier andere therapeuten is dit einde nog onduidelijk. Een van de twee die al een analyse beëindigde, ging opnieuw in analyse om verder te werken. In deze studie werd gevonden dat deze therapeuten om heel individuele redenen in analyse gingen. Zij ervoeren moeilijkheden op persoonlijk of professioneel 63 vlak waarvoor zij in analyse gingen. Zij ervoeren een zeker lijden en een noodzaak om in analyse te gaan. De start van de analyse werd door hen niet ervaren als een verplichting vanuit de therapieopleiding, want alle participanten startten aan hun analyse voor deze opleiding. Wel hadden de meeste van hen een voorkennis over het psychoanalytisch kader en wisten zij dat de analyse een verwachting is. De stap naar de analyse wordt door een deel van hen ervaren als een grote stap, die een impact heeft. Hoewel bij de start er vaak gevoelens van angst komen kijken, ervaren de meeste therapeuten het als een noodzaak. Deze gevoelens van angst zouden er kunnen zijn door de kennis die zij hebben over de analyse en de verwachting daar alles te moeten zeggen. Eenmaal ze in analyse waren ervoer de helft van deze therapeuten dit als verlossend. De analyse zorgt eveneens voor een aantal veranderingen in de eigen praktijk zoals ook Freud dit in zijn theorie vooropstelde (Cabaniss & Bosworth, 2006). Deze therapeuten hebben het gevoel het verhaal van patiënten beter te horen en meer tijd en respect te hebben om naar dat verhaal te luisteren. Door hun analyse krijgen deze therapeuten een aantal tools mee. Ze leren het kader beter te begrijpen maar dit is niet het opzet van de analyse. Daarnaast ervaren therapeuten zelf hoe het is om in analyse te zijn en kan dit er voor zorgen dat ze meer respect krijgen voor het traject dat een patiënt doorloopt. Eveneens werden deze therapeuten bewuster van een aantal begrippen die in de theorie soms vaag worden omschreven. Door zelf in analyse te gaan, ondervinden ze deze begrippen aan den lijve en kunnen de impact daarvan beter inschatten. Het beeld over het einde heeft twee kanten. Enerzijds vormen therapeuten die nog geen einde ervoeren er geen beeld over. Het is iets dat ze open willen laten en ze wensen er zo weinig mogelijk bij stil te staan. Eenmaal dit einde er is, zullen ze het beseffen en herkennen. Wel geven vijf therapeuten aan dat zolang iets om het woord vraagt ze nog verder moeten werken. Als nog niet alle knopen doorwerkt zijn, is er nog een verder spreken mogelijk. Ook geven deze therapeuten aan dat het einde iets heel persoonlijks is en iedereen dit anders ervaart. Daarnaast zijn er twee therapeuten die hun analyse al hebben beëindigden. Zij ervoeren dit einde als een logische stap waarbij er een verandering in de overdracht plaatsvindt. Eveneens ervaren zij geen lijden meer en is er iets veranderd in het spreken. Naar het einde toe werd er eerder gesproken over alledaagse zaken in de analyse en beschrijven zij een gevoel van gelukzaligheid. 64 Discussie Empirische Conclusie Deelvraag 1. Het eerste thema dat via IPA voor de groep werd gevonden ‘subjectieve reden om in analyse te gaan’, biedt een antwoord op de eerste deelvraag: ‘vanuit welke redenen starten therapeuten met een leeranalyse?’ Kennis over de analyse vanuit de opleiding zorgt er misschien wel voor dat therapeuten sneller tot de beslissing komen om in analyse te gaan bij het ervaren van moeilijkheden. De keuze binnen de opleiding psychologie voor het psychoanalytisch kader kan er toe bijdragen dat therapeuten in analyse gaan of langer blijven. Ze hebben kennis over de verwachting om in analyse te gaan vanuit de therapieopleiding en dit kan voor een verhoogde interesse zorgen. Doch is het belangrijk te vermelden dat de therapeuten het niet als een verplichting ervaren. Zij gaan niet in leeranalyse maar doorlopen een eigen analyse met een therapeutische vraag. Ze gaan in analyse omdat ze persoonlijke moeilijkheden of professionele strubbelingen ervaren. De redenen van waaruit therapeuten in analyse gaan zijn dus strikt persoonlijk maar kunnen beïnvloedt zijn door de kennis over de psychoanalyse. Er kan door het vergaren van kennis over de psychoanalyse een wens zijn om als therapeut verder te gaan binnen het analytische kader. Het zou dan kunnen dat zuiver het hebben van deze kennis en het ervaren van strubbelingen op persoonlijk niveau voldoende is om in analyse te gaan en er geen verplichting nodig is vanuit de therapieopleiding. De analyse verplichten houdt dan ook een paradox in. Het is absurd om iemand te verplichten in analyse te gaan maar anderzijds is het absoluut nodig dat iemand in analyse gaat. Deelvraag 2. Zowel het eerste als het tweede hoofdthema respectievelijk ‘subjectieve redenen om in analyse te gaan’ en ‘de start van een analyse gaat gepaard met diverse gevoelens’ die voor de groep werden gevonden bieden een antwoord op de deelvraag ‘welke betekenis krijgt het begin van de leeranalyse?’ De betekenis die therapeuten koppelen aan de start van hun analyse is heel individueel. De participanten ervaren moeilijkheden op persoonlijk en professioneel vlak, deze moeilijkheden zijn voor elke therapeut uniek en geven een individuele reden aan om te starten met een analyse. Het begin van een analyse wordt door deze zes therapeuten ervaren als logisch gevolg op een eigen lijden, op een therapeutische vraag. Daarnaast gaat deze start niet 65 zonder slag of stoot. Een aantal van de therapeuten ervaart de start als grote stap, die toch wel angst uitlokt. Hoewel therapeuten angst koppelen aan het begin van hun analyse, voelen ze ook een dringendheid om in analyse te gaan. Ze hebben het gevoel dat ze op dat moment in analyse moeten gaan, er wordt een zekere gehaastheid en druk ervaren. Eenmaal de therapeuten dan aan hun analyse begonnen zijn, ervaren deze therapeuten in de eerste maanden daarvan een verlossend gevoel. Het lucht op om toe te komen en te kunnen spreken. Deze mogelijkheid tot spreken over de strubbelingen zorgt er voor dat ze zich rustiger voelen. De betekenis die therapeuten aan het begin van hun analyse geven heeft dus twee kanten. Enerzijds betekent de start dat ze subjectieve moeilijkheden ervaren en daardoor vanuit een eigen lijden willen starten. Maar het is niet zo dat omdat er een lijden is dat de analyse geen angst meer uitlokt. Starten kan nog steeds gepaard gaan met een zekere angst en worden ervaren als grote stap. Deze angst zou er mogelijks kunnen zijn door de kennis die therapeuten hebben over de eigen analyse. Ze verwachten veel van zichzelf te moeten blootgeven en op een aantal blinde vlekken te botsen. Dit kan gevoelens van angst met zich meebrengen. Maar deze kennis kan ook de drempel verlagen om in analyse te gaan, net omdat deze therapeuten weten wat ze kunnen verwachten van een analyse. Anderzijds betekent de start van hun analyse iets verlossend. Het biedt een oplossing voor moeilijkheden die ze ervoeren en geeft een gevoel van opluchting door ergens te kunnen gaan spreken. Dit lijden en de angstige gevoelens bij de start zijn waarschijnlijk eveneens gevoelens die elke analysant heeft. De leek gaat eveneens in analyse in de hoop een oplossing te vinden voor een aantal strubbelingen en ervaart spreken meestal als verlossend. Deelvraag 3. De derde deelvraag ‘welke betekenis geven therapeuten aan het beëindigen van hun leeranalyse’ kan worden beantwoord aan de hand van het vierde en vijfde thema, ‘verwachtingen over een mogelijks einde van een analyse’ en ‘ervaringen bij het einde van een analyse’. De vier participanten die nog geen analyse beëindigden, kunnen moeilijk een betekenis geven aan het einde. Ze hebben wel het idee dat het einde iets zeer individueels is en voor iedereen als anders wordt ervaren, maar proberen hun beeld over het einde zo open mogelijk te houden. Ze kunnen geen betekenis aan het einde koppelen omdat ze niet weten wat er nog komt. Het enige wat deze therapeuten weten is dat om hun analyse te beëindigen ze nog iets in het woord moeten brengen. Er moeten nog knopen worden doorwerkt voor er een einde kan plaatsvinden. De 66 betekenis van het einde voor hen zal samenhangen met het doorwerken van die knopen. Therapeuten die wel al hun analyse beëindigden, geven aan dat dit einde gepaard gaat met de afwezigheid van lijden. De reden, het lijden waarmee therapeuten naar een analyse stapten, is verdwenen. De analyse heeft voor hun geen meerwaarde meer en wordt ervaren als een logisch gevolg. Het einde betekent voor hen dat iets doorwerkt is waardoor hun lijden weg is. Eveneens betekende dit einde voor hen dat ze op een punt in hun leven waren waar ze andere prioriteiten hadden en het gevoel hadden dat de analyse was beëindigd. Het einde is voor hen een logische stap, het lijkt alsof er een moment is waarop het ineens stopt. Dit zou anders kunnen zijn voor de leek in analyse. Meestal blijft de leek niet verder gaan met de analyse tot het eens stopt. De ‘gewone mensen’ stoppen vaak op het punt dat hun symptomen verlicht zijn en hun vraag is beantwoord. Deelvraag 4. Het derde gevonden hoofdthema ‘veranderingen in de eigen praktijk door een analyse’ brengt veranderingen in kaart die therapeuten ervaren door de eigen analyse en geeft daarmee ook deels een antwoord op de deelvraag ‘welke veranderingen voelen therapeuten na hun leeranalyse?’ Dit biedt vooral een antwoord op de veranderingen die therapeuten ervaren in de eigen praktijk. Na het zelf ervaren van de analyse voelen therapeuten meer respect voor de patiënten. Ze respecteren meer de tijd die nodig is om iets te doorwerken en hebben het gevoel het verhaal van de patiënt echt te horen. Door de intensiteit van de analyse zelf te ervaren hebben ze een beter beeld over het traject die patiënten doorlopen. Daarnaast worden therapeuten bewuster van een aantal theoretische begrippen. Zelf het nut van stiltes en het kader ervaren, maakt het voor therapeuten makkelijker om dit kader te hanteren. Hoewel er een sterke verdeeldheid is over het al dan niet verwerven van praktische tools door een analyse, zijn de therapeuten het eens dat er wel zaken kunnen worden opgepikt in de eigen analyse maar dit niet het hoofddoel mag zijn. Door de eigen analyse moeten therapeuten het vertrouwen hebben om los te komen van de theorie om het singuliere van de patiënt beter te begrijpen. Een ander deel van het antwoord op deze deelvraag wordt gevonden in hoofdthema vijf: ‘ervaringen bij het einde van een analyse’. Slechts twee van de zes therapeuten beëindigden al een analyse. Hoewel dit niet de meerderheid is, kan er toch al wat worden gezegd over wat zo een einde inhoudt en welke gevoelens er mee gepaard 67 gaan. Zo ervaren beide therapeuten een verandering in de overdracht aan het einde van hun analyse. Er was een separatie van hun therapeut wat ervoor zorgde dat hun analyse kon eindigen. Een andere verandering die zij voelen is de afwezigheid van lijden. De oorspronkelijke reden waarom ze in analyse gaan, net dat lijden, is verdwenen. Er is een gevoel van geluk. De affecten die deze therapeuten hadden voor de analyse veranderden na de analyse. Deze therapeuten ervaren dus een verandering in het klinisch werk na hun analyse maar ook op persoonlijk niveau ervaren zijn een verschil. Hoofdvraag. De primaire onderzoeksvraag ‘hoe verlenen psychoanalytisch therapeuten betekenis aan het begin en het einde van hun leeranalyse?’ kan worden beantwoord door de deelvragen en de gevonden thema’s voor de groep. Aan het begin van de analyse verlenen therapeuten heel wat betekenis. De start van de analyse wordt ervaren als iets noodzakelijk op een bepaald moment. Er is een dwingendheid tot de analyse. Maar toch boezemt deze grote stap redelijk wat angst in bij een aantal van de therapeuten. Zij ervaren de noodzaak om ergens te gaan spreken maar vinden dit toch beangstigend en dit deels door de kennis die ze hebben over zo een analyse. Eenmaal ze dan in analyse zijn wordt dit spreken ervaren als een opluchting. Een andere betekenis die kan worden gekoppeld aan het starten met een eigen analyse is dat er voorheen een lijden was. Therapeuten ervaren een subjectief lijden van waaruit zij de noodzaak ervaren om ergens te gaan spreken. Het begin betekend voor hen geen verplichting. Er is kennis over de verwachting van een analyse maar ze koppelen daar geen verplichting aan. Ze starten er mee vanuit een eigen lijden, vanuit subjectieve moeilijkheden. Het begin van een analyse betekent dus voor een deel van de therapeuten iets noodzakelijk, voor anderen is het beangstigend maar daarnaast ook een opluchting. Het beginnen aan een analyse betekent dus dat er een lijden aanwezig is. Aan de start van de analyse wordt dus een betekenis gegeven door deze therapeuten. Daarnaast is het opvallend dat er meer betekenis wordt gegeven aan dat begin van een analyse, maar ook aan de eigenlijke analyse en de verwachtingen van het einde van de analyse dan aan het eigenlijke einde van de analyse. Eenmaal het einde er is, dan is het logisch en heeft dit niet veel betekenis. Het is een logisch gevolg van een traject dat meestal een aantal jaar duurt. De therapeuten die al een analyse beëindigden denken niet meer na over dit einde tot er iets nieuw naar boven komt dat 68 opnieuw moet worden geanalyseerd. Eenmaal het einde er is proberen therapeuten er niet te veel betekenis meer aan te verlenen. Wel kunnen therapeuten meer betekenis aan dit einde geven als dit einde er nog niet is en dus wordt verwacht. Hoewel therapeuten in analyse niet veel bezig zijn met een beeld vormen over het einde hebben de meeste van hen wel een vaag idee. Aan het einde wordt een heel individuele betekenis verleend, die voor iedereen uniek en anders wordt ervaren. Vijf van de zes therapeuten denken over het einde dat het slechts kan plaatsvinden als niets meer om het woord vraagt. Als er nog iets moet worden doorwerkt dan kan de analyse nog niet eindigen. Maar de meeste van deze therapeuten proberen dit einde zo open mogelijk te houden en er zo weinig mogelijk betekenis aan te koppelen. En eenmaal het einde er is, zo geven twee van de therapeuten aan, koppelen therapeuten er ook geen betekenis aan maar is het een logische stap, waar ze niet meer aan denken tot het terug nodig is om opnieuw in analyse te gaan. Beperkingen van het Onderzoek Een onderzoek brengt steeds een aantal zwaktes of beperkingen met zich mee. Deze zullen in dit onderdeel worden besproken. Een van de grootste beperkingen van deze studie is het aantal therapeuten dat een analyse reeds beëindigde. Er namen slechts twee therapeuten deel die al een analyse hadden beëindigd. Het was zeer moeilijk om psychoanalytisch georiënteerde therapeuten te vinden die al een analyse hadden doorlopen en daarnaast bereid waren om daarover te spreken in een diepte-interview. Dit maakte het moeilijk om diepgaand de derde deelvraag te beantwoorden. Indien er meer therapeuten werden gevonden die al een analyse hadden beëindigd, kon dit een betrouwbaarder beeld weer geven over dit einde. Daarnaast werken vijf van de zes therapeuten op of voor de vakgroep Psychoanalyse en raadplegingpsychologie op de Universiteit Gent. Dit zorgt er voor dat er een sterke homogeniteit is maar beperkt deze studie eveneens omdat het allen mensen zijn met een specifieke kennis over de analyse. Daarnaast zijn de meeste van deze therapeuten Lacaniaans georiënteerd waardoor zij een bepaald beeld hebben over de eigen analyse. Dit zou een bias kunnen vertonen in de antwoorden die zij gaven. Dit kan er voor zorgen dat er een vertekend beeld is in de reden waarom deze therapeuten in analyse gingen en er een selectie-effect plaats vindt. De keuze voor een kleine steekproef van zes participanten en kwalitatief onderzoek om de data te analyseren zorgt er voor dat de resultaten niet generaliseerbaar zijn. Dit was eveneens niet het opzet van het onderzoek. 69 Drie van de zes therapeuten die deelnamen aan de diepte-interviews vonden het daarnaast een zeer moeilijk thema om over te spreken. Zij voelden zich geremd in hun spreken door de persoonlijke vragen die werden gesteld. Een van de therapeuten verwoord het als volgt: “ik vind dat moeilijk want langs de ene kant zou ik vanuit een welwillendheid van alles zeggen maar ik wil een aantal dingen ook niet zeggen. Dus in die zin is dat een stukje omdat ik het moeilijk… omdat ik zoals je in het begin zei te persoonlijk vind terwijl die wel heel relevant zijn.” Dit citaat toont aan dat er vaak relevante zaken niet zullen gezegd geweest zijn omdat deze te persoonlijk waren maar dus wel heel belangrijk konden zijn. In de diepte-interviews werden heel persoonlijke zaken bevraagd en werd wel verwacht van de therapeut een aantal zaken van zichzelf bloot te geven. Maar net zoveel van zichzelf bloot geven is misschien meer iets voor in een analyse. Het zorgde soms voor een dualiteit in het spreken waarbij werd opgemerkt dat de therapeut startte met iets te zeggen maar zichzelf dan afremde. Andere therapeuten daarentegen hanteerden voor het interview de vrije associatie en dit leverde een heel diepgaande kijk op. Een andere beperking van deze studie waren de vragen voor de diepte-interviews. De vragenlijst werd voor twee studenten opgesteld en moest dus dienen voor twee verschillende onderzoeksvragen te beantwoorden. Dit maakte de interviews heel lang en was niet alles relevant om te interpreteren en analyseren. Eveneens zorgde dit er voor dat binnen het uur alle vragen moesten worden gesteld en op sommige zaken niet diep genoeg kon worden doorgevraagd. Met een meer specifieke interviewvragenlijst voor de onderzoeksvraag zou er misschien meer mogelijkheid tot doorvragen kunnen geweest zijn. Zo zou er meer data kunnen worden verzameld die aansloot bij de onderzoeksvraag en toeliet om de betekenissen nog diepgaander te interpreteren. Een laatste mogelijke bias van deze studie is deze door de onderzoeker. Er was al op voorhand een sterke interesse in het onderwerp. De onderzoeker wil zelf graag in analyse gaan en heeft daar positieve verwachtingen over die er voor zorgen dat er misschien een vertekend beeld was. Wel was de onderzoeker zich hiervan bewust en hield bedenkingen en interpretaties bij in een dagboek. Daarnaast werd aan triangulatie en auditing gedaan om zo te kijken of er geen interpretaties werden gemaakt die niet uit het transcript afleidbaar waren. Aan de hand van de interviews en door het lezen van de literatuur stelde de onderzoeker haar visie bij en probeerde een zo onafhankelijk mogelijk beeld te vormen. 70 Plaats in Wetenschappelijke Context Dat de eigen analyse als iets belangrijks en noodzakelijk wordt aanzien binnen het psychoanalytisch kader, werd al duidelijk in de literatuurstudie. Zowel binnen de literatuur van Freud en Lacan wordt het belang van de eigen analyse om blinde vlekken te ontdekken bij zichzelf aangetoond. Ook in andere studies werd het belang van de eigen analyse en de redenen waarom iemand in analyse zou kunnen gaan al onderzocht. Eveneens werd de invloed op de eigen praktijk en persoonlijke ontwikkeling al bestudeerd. Een hiaat in de literatuur dat werd opgemerkt, is de onduidelijkheid over het einde. Eveneens de verplichten van de analyse werd in deze studie onder de loep genomen. Er werd gepoogd een antwoord te bieden op de betekenis van het begin en het einde van de eigen analyse. Dit werd gedaan aan de hand van diepte-interviews bij zes psychoanalytische georiënteerde therapeuten. Twee van hen beëindigden al een analyse wat wel een inzicht gaf in de betekenis van het einde maar er kan op dat vlak nog veel onderzoek worden gedaan. Om een nog beter beeld te krijgen over de betekenis van het einde zouden er bij meer therapeuten die al een analyse beëindigden diepte-interviews moeten worden afgenomen. Het gevonden hiaat in de literatuur is aan de hand van deze studie dus deels onderzocht maar dit moet als een startpunt worden gezien. Verder onderzoek is noodzakelijk. Vooruitblik Meer en meer therapieopleidingen verwachten van hun leden dat zij analyse gaan. Vanuit dit perspectief leek het dus interessant om de leeranalyse in zijn oorsprong bij de psychoanalyse eens onder de loep te nemen. Er werd al redelijk wat onderzoek gedaan naar de invloed die zo een analyse had op het professionele en persoonlijke leven van therapeuten maar naar de betekenis die therapeuten geven aan het begin en einde van hun analyse werd nog maar weinig onderzoek gedaan. Deze studie was dan ook een start om die betekenissen in kaart te brengen maar er kan zeker nog vervolgonderzoek gedaan worden. Dit vervolgonderzoek zou zich verder kunnen focussen op twee aspecten. Enerzijds zou de focus verlegd kunnen worden naar een andere doelgroep. Zo zou het interessant zijn om na te gaan of dezelfde resultaten worden gevonden bij vrouwelijke therapeuten, een andere leeftijdscategorie, nietanalytisch georiënteerde therapeuten en meer verspreid over Vlaanderen. Anderzijds zou de focus verlegd kunnen worden naar een andere fase in het traject van de analyse. Nu werd gekeken naar begin en einde van een analyse maar er zou ook kunnen worden gekeken naar de verandering in het spreken over de analyse doorheen 71 deze analyse. Eveneens zou het begin van de analyse verder kunnen worden geëxploreerd. Daarbij zou kunnen worden gekeken naar het verschil met ‘gewone’ mensen, therapeuten die starten uit een verplichting en therapeuten die minder Lacaniaans georiënteerd zijn dan in deze studie. Besluit Aan de hand van deze masterproef kregen we een beter zicht op de betekenissen die psychoanalytisch therapeuten geven aan het begin en aan het einde van hun leeranalyse. Vooral over het begin werden een aantal nieuwe inzichten verworven. De therapeuten die deelnamen startten allen vanuit een eigen lijden en eigen vraag aan de analyse en deden dit niet vanuit een verplichting die er was door de therapieopleiding. Hierdoor zou de verwachting of verplichting tot eigen analyse vanuit de therapieopleiding in vraag kunnen worden getrokken. Aan de hand van deze studie met deze zes participanten lijkt deze verplichting/verwachting overbodig, maar door de sterke homogeniteit van deze participanten is deze studie niet generaliseerbaar en zou dit verder moeten worden onderzocht. De betekenis van het einde van de leeranalyse bleef ondanks de verwachting van de onderzoeker vaag. Er kwam geen eenduidig antwoord op wat dit einde kan betekenen of wanneer er een einde kan plaatsvinden. Daarvoor waren er in deze studie te weinig participanten die reeds een analyse beëindigden. Om dit duidelijker in kaart te brengen zal er dus nog verder onderzoek moeten worden verricht. 72 Literatuurlijst Bike, D.H., Norcross, J.C., & Schatz, D.M. (2009). Processes and outcomes of psychotherapists’ personal therapy: Replication and extension 20 years later. Psychotherapy (Chicago, III.), 46, 19-31. doi:10.1037/a0015139 Cabaniss, D.L., & Bosworth, H. (2006). The aim of the training analysis. Journal of the American Psychoanalytic Association, 54, 203-229. doi:10.1177/00030651060540010601 Dienst Onderwijsondersteuning FPPW. Ontleend aan http://www.pp53.ugent.be/index.php?position=3x7x0#.VQwV-ZU5DIW European Psychoanalytical Federation. On the Interminable Training Analysis and the Analyst’s Countertransference. Ontleend aan http://www.epf-fep.eu/Public/ArticlePDF.php?ID=1047&article_lg= Fink, B. (2007). Fundamentals of Psychoanalytic Technique. A Lacanian Approach for Practitioners. New York: W.W. Norton & Company. Freud, S. (1910d). De toekomstkansen van de psychoanalytische therapie. In S. Freud, Werken 5 (pp. 276-287). Amsterdam: Boom. Freud, S. (1912b). Dynamieken van de overdracht. In S. Freud, Werken 5 (pp. 456466). Amsterdam: Boom. Freud, S. (1912e). Adviezen voor de arts bij de psychoanalytische behandeling. In S. Freud, Werken 5 (pp. 498-499). Amsterdam: Boom. Freud, S. (1937c). De eindige en oneindige analyse. In S. Freud, Werken 10 (pp. 301). Amsterdam: Boom. Het orakel dicteerde wat er gebeurde (2014, 8). Historia, p. 14-21. 73 International Psychoanalytic Association. History of the IPA. Ontleend aan http://www.ipa.org.uk/en/About/About_Us/History_IPA/en/IPA/ipa_history/histor y_of_the_ipa.aspx?hkey=dbc7a5e8-a901-4712-a608-83019c849566 Jonckheere, L. (1988). Angst als reële in het psychoanalytisch discours aan de praxis voorafgaande vragen. Ongepubliceerd Doctoraatsproefschrift van Universiteit Gent. Jonckheere, L. (2003). Het seksuele fantasme voorbij : zeven psychoanalytische gevalsstudies. Leuven: Acco. Kvale, S., & Brinkmann, S. (2009). Interviews: Learning the craft of qualitative research interviewing. 2nd ed. Los Angeles: Sage Publications. Lincoln, Y. & Guba, E.G. (1985). Naturalistic inquiry. Beverly Hills, CA: Sage. Lysy, A. (2007). Inzet en actualiteit van de Passe. Inwit, 2/3, 270-282. Macran, S., Stiles, W.B., & Smith, J.A. (1999). How does personal therapy affect therapists’s practice? Journal of Counseling Psychology. doi:10.1037/00220167.46.4.419 Malterud, K. (2001). Qualitative research: standards, challenges, and guidelines. The Lancet, 358, 483-488. Marecek, J. (2003). Dancing Through Minefields: Toward a Qualitative Stance in Psychology. In: Camic, P.M., Rhodes, J.E., & Yardley, L. (2003). Qualitative Research in Psychologie: Expanding Perspectives in Methodology and Design (pp. 49-69). Washington, DC: American Psychological Association. Mertens, E. (2006). Liefde, verlangen en overdracht in Lacan’s lezing van Plato’s symposium. sKRIPtA, 3. Ontleend aan http://www.kring- nls.org/files/bijlagen/Erik%2C%20Mertens%20%20Liefde%2C%20verlangen%20en%20overdracht%20in%20Lacan%27s%20l 74 ezing%20van%20Plato%27s%20symposiupm%20%20sKRIPtA%20nr.3%202006.pdf Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Norcross, J. C. (2005). The psychotherapist’s Own Psychotherapy: Educating and Developing Psychologischt. Orlinsky, D.E. (2013). Reasons for personal therapy given by psychoanalytically oriented psychotherapists and their effects on personal wellbeing and professional development. Psychoanalytic Psychology, 30, 644-662. doi:10..1037/a0034587 Orlinsky, D.E., Schofield, M.J., Schroder, T., & Kazantzis, N. (2011). Utilization of personal therapy by psychotherapists: A practice-friendly review and new study. Journal of Clinical Psychology, 67, 828-842. doi:10.1002/jclp.20821 Pevpat. Ontleend aan http://www.pevpat.be/node/8 Schachter, J., Gorman, B., Pfäfflin, F., & Kächele, H. (2014). A questionnaire/interview comparison of satisfaction with training analysis to satisfaction with analysis by a non training analyst. Psychoanalytic Psychology, 31(3), 357-374. doi:10.1037/a0035532 Smith, J. A., Flowers, P., & Larkin, M. (2009). Interpretative phenomenological analysis: Theory, method and research. London, UK: Sage. Smith, J.A., & Eatough, V. (2007). Interpretative Phenomenological Analysis. In: Lyons, E., & Coyle, A. (eds.). (2007). Analysing qualitative data in psychology (pp. 3550). London, UK: Sage. Stiles, W.B. (1993). Quality control in qualitative research. Clinical Psychology Review, 13, 593-618. 75 Storey, L. (2007). Doing Interpretative Phenomenological Analysis. In: Lyons, E., & Coyle, A. (eds.). (2007). Analysing qualitative data in psychology (pp. 51-64). London, UK: Sage. Stuer, L. (2012). Onderzoek naar de uitdrukkelijke eis tot leeranalyse. Ongepubliceerde Masterproef van Universiteit Gent. Universiteit Antwerpen. Postgraduaat in de psychotherapie: optie volwassenen. Ontleend aan https://www.uantwerpen.be/nl/onderwijs/opleidingsaanbod/pavopsychotherapie-volwassenen/profiel/ Verhaeghe, P. (1997). The crucial problems: the end of the treatment, transmission and institutionalisation. The Letter. Lacanian Perspectives on Psychoanalysis, spring, 117-122. Verhaeghe, P. (2008). Tussen hysterie en vrouw. Van Freud tot Lacan: een weg door honderd jaar psychoanalyse (6e ed.). Leuven: Acco. Verhaeghe, P. (2009). Over normaliteit en andere afwijkingen: handboek klinische psychodiagnostiek. 5. Ed.. Leuven: Acco. Verhaeghe, P. (2013). Psychoanalytische Opleiding – Een contradictio In Terminis. Welke Kennis Voor Wie? In Hebbrecht, M., & Vliegen, N. (Eds.). (2013). Supervisie van psychoanalyse en psychoanalytische therapie (pp. 87-106). Garant. Wilson, M. (2010). Putting practice into theory: making the training analyst system coherent. Journal of the American Psychoanalytic Association, 58, 287-311. doi:10.1177/0003065110368858 Wiseman, H., & Shefler, G. (2001). Experienced psychoanalytically oriented therapists’ narrative accounts of their personal therapy: impacts on professional and personal development. Psychotherapy, 38(2), 129-141. 76 Bijlagen Bijlage 1: Informed consent ___________________________ Vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie Henri Dunantlaan 2 B-9000 Gent Graag vragen wij uw medewerking aan een wetenschappelijke studie over: Therapeuten in therapie Xenia De Zutter en Katrine Op de Beeck Dr. Reitske Meganck INFORMED CONSENT Ik verklaar hierbij dat ik, 1. Door de onderzoeker ben ingelicht over de aard van het onderzoek en de vragen die zullen worden gesteld. 2. Totaal uit vrije wil deelneem aan het onderzoek. 3. De toestemming geef aan de onderzoeker om mijn antwoorden op anonieme wijze te bewaren, verwerken en rapporteren. 4. Op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten. 5. Ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen. Gelezen en goedgekeurd op ………………………….. (datum), Handtekening 77 Bijlage 2: leidraad diepte-interviews Interviewschema Onderzoeksvraag: ‘Hoe verlenen psychoanalytisch therapeuten betekenis aan het beginnen en beëindigen van hun leeranalyse?’ Start interview: Beginnen met de informed consent uit te leggen en te laten tekenen. Kort een uitleg geven over de vertrouwelijk en indien er zaken zijn waar therapeuten niet op wenst antwoorden dit mag. Ook bevragen of er opnamen mogen worden gemaakt Open vragen (met verwachte antwoorden en bijvragen) Welke weg heeft u afgelegd om therapeut te worden? In welke setting heeft u zoal gewerkt? Als vervolg hierop vragen naar: o Aantal jaren therapie? o Aantal jaren eigen praktijk? o Al een leertherapie beëindigd? Hoe bent u tot de beslissing gekomen om in therapie te gaan? Als de therapie verplicht was: o hoe denk je daar over? o Hoe heb je dat ervaren? o Waren er nog andere reden om in therapie te gaan? o Verwachting in antwoord: welke gevolgen, was het stressvol, heeft de therapeut druk ervaren? Als de leertherapie niet verplicht was, welke redenen geven therapeuten aan om dan wel in therapie te gaan. Redenen verder exploreren. Als we teruggaan naar het begin van uw therapie, hoe was dat dan voor u? Wat betekent het beginnen voor u? Hoe heeft u uw eigen therapie ervaren? Hoe voelde het om eens aan de andere kant te zitten? Is uw visie naar de patiënt toe daardoor veranderd? o Hoe is dit veranderd? Gaat dit over een beter begrijpen? Zijn er belangrijke momenten die u zijn bijgebleven? o Hoe was dat? o Kantelpunten? o Hoe is het proces van therapie gegaan? Waren er ook negatieve aspecten aan uw leertherapie? o Aan de therapie? Therapeut? Op u leven? o Als het over de verplichting gaat bevragen of dit gevoel is veranderd gedurende de therapie. 78 Hoe denkt u dat leertherapie uw klinisch werk heeft beïnvloedt? o Had leertherapie een invloed? Welke invloed? o Zijn er zaken waarvan u zich meer bewust werd gedurende uw leertherapie en welke waren dat dan? o Zie je uw therapie als een manier om een aantal vaardigheden te leren? Empathie Overdracht Therapeutisch werken met patiënten Therapeutische relatie, technieken, educatief rolmodel Hoe heeft u de therapeutische relatie ervaren? Hoe is de therapie concreet verlopen? Hier willen we niet de inhoud specifiek weten maar vooral of dit ging over moeilijkheden die therapeuten ervaren met cliënten of het eerder ging over persoonlijke zaken. Hoe kreeg de therapie vorm? Ging de therapie over uzelf of over uw klinische werk? Beëindigen: In het begin van het gesprek zei u dat uw leertherapie beëindigd is, hoe gebeurde dit? Hoe is u leertherapie beëindigd? Wat waren de motieven/redenen om de therapie te beëindigen? o Hoe heeft u gemerkt dat het voldoende was? o Heeft u dit zelf beslist of besliste uw therapeut Welke voorop gestelde doelen werden behaald? Welke invloed had uw therapie op u therapeutisch werk? Zijn er redenen die u zouden kunnen doen beslissen om opnieuw in therapie te gaan? o Welke zijn dat? U heeft nog geen therapie beëindigd maar wat betekent het einde van een leertherapie voor u? Hoe krijgt dit vorm? Kan u persoonlijk al een eindpunt bedenken? Welke redenen zou u opgeven om te stoppen met leertherapie? Wat wilt u bereikt hebben alvorens u uw therapie beëindigd? 79 Bijlage 3: vragenlijst voorselectie Vragenlijst Geslacht: M V T Leeftijd: 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-ouder In welke provincie woont u? Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Oost-Vlaanderen West- Vlaanderen Welke opleiding heeft u gevolgd? Psycholoog Psychiater Verpleegkundige Andere: Heeft u een therapieopleiding gevolgd? Indien ja, aan welke instelling. Ja: Nee 80 Hoeveel jaar werkt u al als therapeut/psycholoog? 0-4 jaar 5-9 jaar 10-14 jaar 15-19 jaar 20-24 jaar Meer dan 25 jaar In welke setting werkt u? Privépraktijk Residentieel Ziekenhuis Zelfstandig in bijberoep Loondienst Andere: Vanuit welke therapieschool werkt u? (Cognitieve) Gedragstherapie Systeemtherapie Psychoanalyse Experiëntiële therapie Andere: Met welke doelgroep werkt u? (kinderen, verslaving, depressie…) Hoe belangrijk vindt u het dat therapeuten zelf in therapie gaan? Overbodig Relevant voor sommige Relevant voor de meeste Noodzakelijk Bent u momenteel therapie aan het volgen? Ja Nee Indien nee, hebt u ooit therapie gevolgd? (bij indien ja gelieve n.v.t. aan te duiden) Ja Nee n.v.t. 81 Indien nee, overweegt u om ooit nog therapie te volgen? (bij indien ja gelieve n.v.t. aan te duiden) Ja Nee n.v.t . Welke vorm van therapie heeft u gevolgd? Individuele therapie Groepstherapie Beide Andere/N.V.T. Vanuit welke stroming heeft u therapie gevolgd? (Cognitieve) gedragstherapie Systeemtherapie Psychoanalyse Experiëntiële therapie Andere: n.v.t. Bent u meerdere keren in therapie geweest? Ja Nee n.v.t. Waarom heeft u voor therapie gekozen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) Dit is/was verplicht vanuit mijn opleiding Dit is/was verplicht vanuit mijn werksetting Training Persoonlijke groei Professionele ontwikkeling Persoonlijke redenen Andere: n.v.t. 82 Hoe lang heeft u therapie gevolgd/bent u al therapie aan het volgen? Minder dan 1 jaar 1-2 jaar 2-3 jaar 3-4 jaar 4-5 jaar Meer dan 5 jaar n.v.t. Hoe lang is het geleden dat u therapie heeft gevolgd? Minder dan 1 jaar Tussen 1 en 5 jaar geleden Tussen 5 en 10 jaar geleden Tussen 10 en 15 jaar geleden Tussen 15 en 20 jaar geleden Meer dan 20 jaar geleden Ik ben momenteel nog in therapie n.v.t. Heeft u zelf u therapeut gekozen? Ja Nee n.v.t. Kreeg u medicatie voorgeschreven? Ja Nee n.v.t. Hoe tevreden bent u/ was u over de therapie? 7punt likertschaal van zeer tevreden tot zeer ontevreden met optie n.v.t. Hoe tevreden bent u/ was u met de werkrelatie, de’fit’ met uw therapeut? 7punt Likertschaal van zeer tevreden tot zeer ontevreden met optie n.v.t. 83 Heeft therapie invloed (gehad) op je algemene ontwikkeling als therapeut? Ja Nee n.v.t. Indien ja, hoeveel invloed heeft therapie (gehad) op je algemene ontwikkeling als therapeut? 7punt Likertschaal van zeer tevreden tot zeer ontevreden met optie n.v.t. Heeft therapie invloed (gehad) op je persoonlijke ontwikkeling? Ja Nee n.v.t. Indien ja, hoeveel invloed heeft therapie (gehad) op je persoonlijke ontwikkeling? 7punt Likertschaal van zeer tevreden tot zeer ontevreden met optie n.v.t. 84 Bijlage 4: Tabellen met hoofdthema’s en thema’s per participant Tabel met hoofdthema’s en thema’s uit het diepte-interview van participant 1 Bart: Thema’s Pagina/regel Kernwoorden Subjectieve aanzet voor een analyse Persoonlijke problemen zorgen voor nood aan analyse Er is een eigen vraag 2.43 Aantal problemen 2.42 3.60 2.44 16.465 Mijn eigen subjectiviteit Een getormenteerd subject Kleine duw door het leven Begin is anders 2.39 2.44 2.55 Wist ik Die kleine duw Het was zeker niet 3.68 3.70 3.72 8.217 Vooral een grote stap Je moet daar alles zeggen Angst uitlokte Terug gedeinsd voor de angst 4.93 4.118 4.101 4.120 4.101 4.119 4.104 6.174 Lang genoeg doorzet Ver genoeg doorzetten Misschien ben ik al ver genoeg Alle twijfels u te beurt vallen Werkelijk zeer lastig Zeer langdurend proces Ik heb doorgegaan Meest fundamentele Veranderde blik door een analyse Kunst van het spreken Echt horen Niet werken zonder analyse Bevrijden van theorie 7.192 9.267 9.262 11.320 Het goede spreken Echt horen Zeer grote invloed Van dogma’s bevrijden Veranderingen bij het subject Het einde als keuze Leren doorwerken van knopen 14.408 14.410 Ge kiest het Nog zou kunnen uitgesproken worden Aan het ontwarren Het wordt gemakkelijker Niets te maken met gemakzucht Nu is het achter de rug Eigen lijden is trigger Begin wordt anders ervaren als psycholoog in spé Iets zorgt voor een remming Kennis alleen is niet voldoende Duw in de rug nodig Meer dan enkel een verplichting Gevoelens bij het begin Ervaren als grote stap Druk van de vrije associatie Centraliteit van de angst Doorzetten om tot een eindpunt te komen Niet te snel stoppen Angst zaait twijfel Zware arbeid Moed en vastberadenheid Vloeiend spreken hanteren Geen gemakkelijkheidoplossing 15.439 15.446 14.417 14.428 85 Gevoel van oneindigheid Spreken blijft mogelijk Gevoelens over het einde Keuzevrijheid Onverwacht Aanvaarden van zelf Subjectief gevoel over de afstand 14.429 15.444 14.420 Nooit achter de rug Er is altijd een pad Om het woord vraagt 14.408 15.438 14.414 15.437 Ge kiest het Niet weet waarlangs hij gaat Subjectief functioneren Ik denk niet dat het ver weg is Tabel met hoofdthema’s en thema’s uit het diepte-interview van participant 2 Tom: Thema’s Pagina/regel Kernwoorden Subjectieve redenen voor een analyse Therapeutische vraag 2.44 2.46 2.48 2.44 3.73 2.47 Zeer persoonlijke redenen Relationeel vlak Vraag naar therapie Met psychoanalyse ging bezig blijven Heel in de war Echt noodzakelijk 3.71 3.72 3.74 4.94 4.123 Soort van aarzeling Op mijn gemak voelde Angstige toestand Blik onverdraaglijk Alles er uit te laten Stiltes verdragen Bewust worden van theoretische begrippen 6.174 7.216 8.234 8.244 11.316 16.489 12.366 13.391 15.448 14.405 14.420 14.412 14.424 15.457 Eigen verleden herschreven Uit elkaar trekken Uit elkaar te trekken Trek je de zaken een beetje uit elkaar Niet ging komen Uiteindelijk wel antwoord verwachte Manier waarop je luistert Manier van luisteren Op die manier wordt beluisterd Fundamenteel is eigenlijk Zeer fundamenteel is geweest Stiltes… Onbewuste Los van de zuiver theoretische kennis Verwachtingen over het einde Moeilijk te benoemen 17.520 Heel moeilijk Kennis over een analyse Acuut probleem Gevoelens bij het begin Aarzeling Geruststelling Angstig Verlossend Andere blik door een analyse Eigen verhaal creëren Leren afstand nemen Geen verlossend antwoord Echt luisteren Nut van het kader 86 Iets heel individueel Verwacht het van de analyticus Spreken makkelijker Afstand nemen Lopend proces 17.521 17.523 17.525 Iedereen iets anders Voor mezelf wel weten Wanneer is dat hier het einde 18.537 18.540 18.543 18.541 19.586 19.588 Bepaalde weg afgelegd Een stuk afgewerkt Met het einde vergelijkbaar Nog werk te doen Heel mijn leven blijven doen Geen limiet op gezet Tabel met hoofdthema’s en thema’s uit het diepte-interview van participant 3 Jan: Thema’s Pagina/regel Kernwoorden Drijfveer voor een analyse Persoonlijke crisis Therapeutische analyse Aanraden van collega’s Zeker geen verplichting Gevoelens bij de start Noodzakelijk Nieuwsgierig Veranderingen naar het einde toe Veranderingen in het symptoom Gevoelens over de analyse Eindeloosheid van de analyse Veranderde blik Kennis over de theorie 2.49 4.110 2.51 2.55 11.312 4.112 5.128 5.131 In een crisis Privé problemen Als dat al bestaat Niet beschouw als leeranalyse Een hulpvraag te richten Kruisbestuiving van mijn collega Spreekt op het werk Zeker geen verplichting 2.60 2.62 4.117 5.127 4.120 5.125 Ook gewoon nodig Nodig eigenlijk Was nodig noodzaak Een interesse misschien Vrij vlug al gebeten 5.146 6.174 6.177 6.179 12.363 6.182 15.437 15.437 6.183 7.208 13.390 15.443 5.139 13.395 14.412 15.433 9.267 Meer zicht Acute is er een beetje van af Onder controle Geen last meer van Doorwerkt Heel grote opluchting Heel content van Een van de beste dingen Nooit helemaal weg Niet echt doorgepraat Blijft duren Nog bezig Ogen een beetje open Effect van beluisterd worden Standpunten durf in te nemen Veranderd als mens Meer te weten komt 87 Gevoelens over het idee van een mogelijk einde Afscheid en rouw Vreemd Loskomen van iemand Benieuwd Verwachtingen over het einde Iets ver weg Alert voor te lange duur Betekenis pas bij einde Thema’s te doorwerken Meer alert er voor Iets individueel 9.271/10.306 10.282 10.299 14.424 Meer als mens ben gaan zien Meesterdiscours Proces van spreken Niet veroordelen… betekenaar 15.463 16.472 15.462 15.463 16.476 17.504 Een soort van afscheid Een rouwig gevoel Moeilijk eigenlijk Heel onwennig Definitief los te kunnen komen Hoe gaat dat lopen 16.465 16.473 17.503 16.467 Nog niet zo vaak met bezig geweest Niet zo veel bij voorstellen Nog te vroeg Ik zou daar blijven gaan 16.478 16.479 16.480 16.487 16.490 17.500 Een keer dat je er bent Daar nog iets is Groot thema Een beetje doorwerkt is Hoe gaat dat hier stoppen Foert ik doe verder Tabel met hoofdthema’s en thema’s uit het diepte-interview van participant 4 Mark: Thema’s Pagina/regel Kernwoorden Start vanuit een subjectief lijden Therapeutische vraag Depressieve gevoelens Relationele problemen Spreken noodzakelijk 7.205 1.30 2.32 2.32 3.64 Zogenaamde therapeutische vraag Mij niet goed voelde Depressief was Moeilijkheid rond relaties Letterlijk levensnoodzakelijk Geen betekenis als leeranalyse Kennis over Verdere beroepskeuze Moeilijkheid van kennis 1.28 2.34 2.47 Wel rond verteld Later analyst worden Moeilijker op bepaalde momenten 2.46 2.50 2.46 2.57 3.63 2.54 Besliste stap Heel besliste keuze Uiteraard niet makkelijk Spreken uiteraard moeilijk Qua spreken zeer moeilijk Op dat moment starten Gevoelens bij het begin Weldoordachte keuze Spreken niet makkelijk Grote gedrevenheid 88 Verandering in klinisch werk door een analyse Moeilijkheid van het spreken Eigen ervaring Belang van tijd Loskomen van theorie Onduidelijkheid van het einde Wens om het open te houden Verandering over de tijd Doorwerken van zaken Verder zetten van werk Aanwezig thema Op moment zelf duidelijk zijn 3.84 3.87 5.126 5.142 5.127 5.136 5.139 5.146 Spreken niet evident Ervaart aan den lijve dat het niet evident is Jezelf in die positie Zelf ervaren Tijd die iemand nodig heeft Los koppelen van het theoretische Van loskomen eigenlijk Eigen stijl 6.166 6.170 6.172 6.179 6.167 6.168 6.169 6.168 6.171 6.178 6.173 6.181 Probeer open te houden Punt van het einde open Geen beeld van te hebben Eigenlijk open laat Veranderd het doorheen de jaren Voorbij geraakt Bepaalde punten voorbij bent Werk verder gaat Vraag die vaak opduikt Een tijd veel mee bezig geweest Het wel zal herkennen Het wel zal herkennen Tabel met hoofdthema’s en thema’s uit het diepte-interview van participant 5 Piet: Thema’s Pagina/regel Kernwoorden Ervaren gevoelens bij de start Gejaagdheid Obsessie Depressieve gevoelens Kalmte en rust Zenuwachtig Ingrijpend Verwarrend Verschoot van eigen agressie Subjectieve reden om te starten Steun tijdens de opleiding Grote lijdensdruk 2.55 12.361 3.73 3.77 6.158 12.359 6.174 6.176 7.190 7.194 7.191 12.345 12.354 Plots haast bij Was plots van moeten Een obscuur kantje Niet altijd goed in mijn vel Zware depressieve symptomen Wou gelukkig worden Zo kalm geworden Ongelofelijk rustig Ongelofelijk zenuwachtig Heel ingrijpend Zo mijne kluts kwijt Een moment van agressie Verschoten van mezelf 2.57 Gesterkt om die opleiding verder te gaan Bepaalde lijdensdruk Lijden allen maar tijdelijk erger Lijdensdruk intenser 3.80 3.89 4.96 89 Existentiële vragen Langer gebleven door opleiding Niet kunnen verlangen Relationele problemen Niet doorwerkte zaken Loskomen van overdracht Veranderingen door een analyse Zeer individueel Besef gek te zijn Beeld over de impact Vat krijgen op aantal zaken Respectvol zijn Minder snel invullen 3.78 5.151 6.153 6.157 6.165 6.168 7.212 7.213 8.219 Veel vragen rond Veel sneller gestopt Langer in analyse laten zijn Verlangen en genieten Iets heel onbevredigd Marcheerde simpel weg iets niet Een relatiebreuk toen Soort van restverschijnselen Noodzakelijke fase 8.229 8.232 8.227 8.233 8.236 9.270 9.267 9.272 Hoogst persoonlijk Echt radicaal zot zijt Moeilijk kunt voorstellen Eigen drift niet begrijpt Zeer veel begrip te hebben Veel meer respect hebben Minder snel met een antwoord Dingen van uzelf daar in te projecteren Letterlijk een aantal praktische tools Kader leren hanteren 10.285 Subjectieve veranderingen na een analyse Onbewuste duidelijker 3.90 Voorbij eenzaamheid geraken Geeft kracht Mag nog vragen hebben Verlost van iets Zelfvertrouwen Gelukzalig gevoel Geen angst 4.103 4.111 11.335 13.371 10.292 11.315 11.316 13.378 9.257 Verantwoord stoppen/ eindpunt bereikt Als overdracht verbrokkelde 7.206 Kantelpunt Plotseling Aanwezig in de droom Geen lijdensdruk meer Geen meerwaarde meer Logisch 9.248 9.251 9.252 9.256 11.319 11.333 11.317 11.323 12.341 9.262 13.377 Ook altijd maar duidelijker geworden Voorbij te geraken Kracht gegeven Iets voor de rest van mijn leven Verlost van iets Vertrouwen hebt Simpelweg gelukkig Vree content Echt content zijn Ik voel geen angst Verbrokkelen van mijn eigen naïeve geloof Einde altijd zeer radicaal Nogal bruut, nogal snel Dromen over het einde Gedroomd over het einde Totaal geen lijdensdruk meer Lijdensdruk zeker belangrijk Rest van mijn leven in analyse kunnen zijn Wat small talk aan het worden Van de orde van de blabla Het was logisch Totaal geen grote stap 90 Niet meer over denken Steun ervaren uit omgeving 9.263 11.321 Geen negatieve affecten meer 13.378 Simpelweg niet meer aan gedacht Zeer veel mensen had leren kennen Geen angst, geen verdriet 9.253 9.254 11.314 12.360 12.364 Nooit durven eindigen Nog iets verder analyseren Een of andere om verder te doen Iets nieuw opgedoken Door dat te analsyeren Verder doen noodzakelijk Angst nog centraal Nog iets doorwerken Tabel met hoofdthema’s en thema’s uit het diepte-interview van participant 6 Joris: Thema’s Pagina/regel Kernwoorden Start vanuit persoonlijke redenen Ervaart noodzaak Verkocht het als leeranalyse Leeranalyse bestaat niet Speelde al op tijdens opleiding Problemen in de relatie Familiale moeilijkheden Niet vanuit een verplichting Zocht er ondersteuning Heel persoonlijke redenen Professionele twijfels Stuiten op een onmogelijkheid Stilvallen Angst voor ontmoeting met patiënten Twijfels over job keuze Gevoelens bij en over de start van een analyse Moeilijke stap Beangstigend Remming door mogelijke afhankelijkheid Spreken is iets moeilijk 2.53 5.126 5.141 5.150 2.55 2.60 2.58 11.315 3.63 3.78 3.79 8.221 4.119 8.222 10.306 Ik moest iets doen Nodig absoluut Absoluut nodig Echt absoluut nodig Verkocht als een leeranalyse Manier om het verkocht te krijgen Bestaat dat niet Leeranalyse an sich niet bestaat Ik ga in analyse gaan Over mijn relatie Momenten in mijn levensgeschiedenis Familiale omstandigheden Echt niet voor de opleiding Ondersteuning hoe ik er mee omging Heel specifiek zijn 2.44 2.45 2.53 3.73 2.46 Rap gebotst Kon daar niets meer doen Stil vallen en leeglopen Het stil vallen Heel angstig voor de ontmoeting 4.97 In godsnaam dat werk begonnen 2.61 Niet zo gemakkelijk moet geweest zijn Ook iets beangstigend Dat ik niet zonder zou kunnen was zeker moeilijk Spreken op zich 2.62 5.130 5.131 91 Zenuwachtig 6.155 Was wel zenuwachtig Meer gericht op verhaal Respect voor de traagheid Verdragen van stiltes Vrijer gevoel 7.200 7.204 7.201 7.204 7.209 7.210 Veel meer geduld heb Veel geduldiger ben Het niet meer over mij gaat Meer respect heb voor de traagheid Stiltes waren niet meer ambetant Vrijer om te interveniëren Gevoelens net voor het einde Lastig Angst om te stoppen Belangrijk kantelpunt Sprakeloos Niet in de onmiddellijkheid Niet weg vluchten 6.178 7.186 7.214 8.225 8.233 8.244 Was het vooral lastig Bang van dat nodig te hebben Stoppen natuurlijk Ik compleet sprakeloos was In een paar keer gegaan Belangrijk dat ik niet weg vluchtte 10.296 10.297 10.299 Nog niet zo mee bezig Geen voorstelling over Werk gebeurd dat zinvol is 10.301 Ik zelf mij als analyticus zou beschouwen 8.226 8.238 9.252 Veranderingen in klinisch werk na een analyse Meer geduld Verwachtingen over een einde Nog niet mee bezig Geen beeld over Zolang het zinvol is niet stoppen Misschien dan analyticus zijn Subjectieve redenen om te stoppen Breuk met alle blablabla Veranderde overdracht Verandering Niet meer noodzakelijk Geen nut meer 9.258 9.259 9.267 Spreken over alledaagse zaken Leven is dringender 9.266 Punt van na alle blablabla Iets veranderd in de overdracht Mijn leven was ook helemaal veranderd Was dat niet nodig Gelijk niets meer dat ik daar kon doen Niets meer dat u drijft Alledaagse dingen vertelt 9.270 Leven was dringender geworden 92