DEEL 1 AARDRIJKSKUNDE ALS VAK KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 2 KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 3 HOOFDSTUK 1 VISIE OP AARDRIJKSKUNDE EN DIDACTIEK AARDRIJKSKUNDE 1.1 AARDRIJKSKUNDE ALS VAK 1.1.1 Wat is dat voor een vak? Bij veel mensen wordt geografie nog dikwijls geassocieerd met kennis van de topografie, van hetgeen de geografen zelf als kwis-aardrijkskunde beschouwen. Vroeger betekende aardrijkskunde wel eens te vaak het opdreunen van monotone rijtjes plaatsnamen. Het uit het hoofd leren van bergketens, langste rivieren, kenmerken van streken, hoofdsteden van landen los van kaartwerk hoort nu al decennia lang tot de verleden tijd. Dat aardrijkskunde tegenwoordig een denk- en doe-vak is, is echter bij nog te weinig mensen doorgedrongen. Aardrijkskunde vormt een leergebied op zich, waarbij het de mens niet los ziet van de natuurlijke omgeving. Het legt een verband tussen kennis uit de natuurwetenschappen en de maatschappijvakken. Die verbanden komen in de aardrijkskunde ruim aan bod. Een aantal vaardigheden, als kaartgebruik en het verzamelen van informatie via excursies, is hierbij essentieel Aardrijkskunde heeft in ons taalgebruik drie grote betekenissen: - geografie als studieobject: de aarde als woonplaats van mensen, gebieden en verschijnselen; - geografie als bezigheid: beeldvorming over gebieden en verschijnselen op aarde met behulp van teksten, kaarten, diagrammen en beelden; - geografie als resultaat van die bezigheid: de beschrijving door de leraar aardrijkskunde vanuit de geografische onderzoekstraditie. In de vakdidactiek gaat het vooral over de tweede betekenis: de jongeren geografisch leren waarnemen en denken. Y. Lacoste spreekt van ‘savoir penser l’espace’: elk studieobject een plaats kunnen geven in zijn ruimtelijke omgeving en dit op verschillende schalen en op verschillende tijdsmomenten. Aardrijkskunde handelt over de aarde als woonplaats van de mens en over de mens als bewoner van de aarde. Het beoefenen ervan is dan ook zo oud als de mensheid zelf. Die oeroude basis van alle ruimtelijk denken ligt in de noodwendigheid zich te kunnen oriënteren, in het reizen en ontdekken (zwerversvolken), in de waarneming (verantwoorde migratie). Die mens was in het bezit van een "mental map", een geestesbeeld van zijn omgeving, opgebouwd uit eigen en doorvertelde ervaringen en doorweven met kosmogonische interpretaties, die orde brachten in de chaos van de op hem afkomende verschijnselen. Ook vandaag is dat nog steeds zo, ook nu nog betekent aardrijkskunde antwoorden zoeken op vragen als “Wat is er?”, "Waar is iets?", "Hoe is het?" en "Waarom is het daar ?". Eigenlijk komen die vragen voort uit nieuwsgierigheid "in the beginning there was curiosity". Een positieve stimulerende nieuwsgierigheid is trouwens de grondslag van elke wetenschap. Die vragen behoren tot de meest fundamentele van het menselijk bestaan in ruimte en tijd. Bij het nadenken over die vragen is de geograaf mens van zijn tijd en kiest hij, vaak onbewust, voor een bepaalde benaderingswijze, een bepaald paradigma, … (M. Goossens , Leuvense Geografische Papers 7, 1997, p.9-17) KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 4 1.1.2 Aardrijkskunde, een brugvak in het secundair onderwijs Er bestaat een geografische dualiteit. In functie van de studieobjecten (materieel object van de discipline) kan onderscheid gemaakt worden tussen de menselijke en de natuurlijke verschijnselen. De ruimtelijke rangschikking en samenhang van natuurlijke verschijnselen (natuurruimtelijke orde) wordt bestudeerd in de fysische geografie, die duidelijk het natuurwetenschappelijk gezicht van de geografie laat zien. De ruimtelijke schikking en samenhang van menselijke verschijnselen wordt de sociaal-ruimtelijke orde genoemd en wordt bestudeerd in de sociaal-economische geografie. Ze toont het sociaal-wetenschappelijke gezicht van de geografie. In het secundair onderwijs liggen de doelstellingen anders. De schoolaardrijkskunde staat ten dienste van de samenleving en moet daarom de relaties tussen mens en natuur verduidelijken. In de lessen aardrijkskunde worden raakvlakken tussen de humane en de positieve wetenschappen behandeld en tracht men zelfs een synthese te geven van de sociale en natuurwetenschappelijke orde, zodat de aardrijkskunde een unieke plaats inneemt tussen de vakken van het secundair onderwijs. 1.2 AAN WELKE EISEN MOET EEN LERAAR AARDRIJKSKUNDE BEANTWOORDEN? 1.2.1 Rol van de leraar aardrijkskunde in “de wereld ons dorp” Uit het bovenstaande kan reeds afgeleid worden dat de eisen die aan de leraar aardrijkskunde gesteld worden groot zijn en erg divers. Inhouden van het vak vertonen veel raakpunten met onderwerpen zowel uit het exact wetenschappelijk domein als uit het maatschappijwetenschappelijke domein. De leraar aardrijkskunde moet over vele, erg verscheiden onderwerpen kunnen meepraten. De ruimtelijke verscheidenheid van de verschijnselen van het aardoppervlak behandelen veronderstelt het denken in een groot aantal dimensies evenals het werken met gegevens die erg verschillende hoedanigheden bezitten (vb: kwalitatief en kwantitatief). Ten slotte is niet alleen de hoeveelheid aan informatie die verwerkt moet worden erg groot, maar bovendien is de behoefte aan actualisering ervan essentieel. Voor sociaal- en economisch-geografische gegevens moet dit bv. bijna jaarlijks gebeuren. Wellicht heeft in het onderwijs de leraar aardrijkskunde de zwaarste opdracht om zich bij te werken en zijn vak actueel te houden. Uit een rapport van het HIVA blijkt dat de leraar geografie (samen met de leraar geschiedenis) de zwaarste opdracht heeft ten opzichte van de andere disciplines en werkt gemiddeld 49 uren per week. Het is moeilijk om alles bij te houden indien men rekening houdt met de explosieve ontwikkelingen van computercartografie, teledetectie en geografische informatiesystemen, oceanografisch en geofysisch onderzoek, klimatologie,… Het grootste probleem hierbij is het vertalen van de steeds meer gespecialiseerde wetenschappelijke inhouden naar een bevattelijke vorm geschikt voor het grote publiek. Deze analyse moet niet leiden tot een negatieve conclusie m.b.t. het schoolvak aardrijkskunde, integendeel. De grote verscheidenheid en het integrerende karakter zijn duidelijke troeven. Talrijke thema's boeien de leerlingen spontaan. De wereldomvattende berichtgeving biedt bijna dagelijks nieuwe onderwerpen aan die geografisch relevant zijn en toont de noodzaak aan van een "mondiale vorming". De mate waarin de leerkracht aardrijkskunde er zinvol gebruik van maakt, hangt af van zijn soepelheid om bestaande leerplannen te interpreteren en van de mate waarin hij zich weet op te stellen t.o.v. de snel verouderde leerinhouden en documentatiebronnen. Wat de opdracht van een leerkracht geografie zwaar maakt, is de noodzaak om te gaan met verschillende leermiddelen (hij moet deels ook een ‘technieker’ van allerlei projectietoestellen zijn). Zowel voor de leerinhouden als voor de vakdidactische aspecten worden er heel wat nascholingssessies ingericht. Deze laatste zullen ook de nodige tijd vragen van de leerkracht geografie. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 5 In onze huidige wereld waar via snelle communicatiemedia “de wereld ons dorp” is geworden, ligt een grote rol weggelegd voor de leraar aardrijkskunde. Uit bijgaande info 1.1 blijkt hoe weinig mensen een wereldwijd gezichtsveld hebben. Voor de leerlingen dat gezichtsveld opentrekken is een boeiende uitdaging voor de leraar aardrijkskunde. Info 1.1 Het Gezichtsveld van de mens (bron: Pecci, e.a., Rapport aan de Club van Rome) 1.2.2 Parate ruimtelijke kennis als menselijk cultuurgoed Het bezitten van een aardrijkskundige kennis behoort tot het cultuurgoed van de hedendaagse mens (zie info 1.2). Vlamingen zijn over het algemeen nog vrij goed op de hoogte van elementaire kaartkennis van de wereld. Dit is deels te danken aan een aantal kwaliteitsmedia en deels aan het vak aardrijkskunde. In andere landen kan de parate functioneerbare kennis van de doorsnee bevolking zich soms op een laag niveau bevinden. Uiteraard dienen aspirant leraren aardrijkskunde over een hoge parate kaartkennis te beschikken. Dit moet niet begrepen worden als een terugkeer naar het vroegere encyclopedisme, maar als een essentiële vaardigheid om in de klas bij een wandkaart vlot te kunnen functioneren. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 6 In een vergelijkende test van 14-jarige scholieren, over de hele wereld opgezet door de IGU, scoorde Vlaanderen/ België niet hoger of niet lager dan het (West-Europese) gemiddelde, met 57% juiste antwoorden. 1.2.3 De leerlingen leven in een multimedia wereld Tussen de informatie die de leerlingen krijgen door reizen, film, tv, radio, tijdschrift en pers is er een niet te onderschatten deel dat behoort of aanleunt bij het domein van de aardrijkskunde. Maar veel daarvan wordt zeer oppervlakkig en gebrekkig opgevangen of onder narcose van allerlei invloeden verkeerd begrepen. De eigentijdse aardrijkskunde zal met de vorming, met het stichten van een goed functionerend begrippenapparaat moeten bezig blijven. De aardrijkskunde moet de dagelijkse informatie onderbouwen met ruimtelijke achtergrondstramienen. Dit logisch onderbouwen is zeer belangrijk aangezien uit een enquête blijkt dat 80% van de geografische kennis uit de media komt en slechts 20% uit de lessen geografie. Opdat een fundamentele of nuttige parate kennis goed zou kunnen functioneren zijn goed doordachte verwerkingstechnieken van essentieel belang. Dit staat ver van een aardrijkskunde die soms nog ten onrechte gezien wordt als een opsommende informatie over bergen, rivieren, steden, streken en mensen. 1.3 DIDACTIEK VAN DE AARDRIJKSKUNDE 1.3.1 Algemene didactiek en aardrijkskunde didactiek Didactiek is de wetenschap van het onderwijzen die zich bezig houdt met de relaties tussen leraar en leerlingen over leerinhouden. Aardrijkskunde-didactiek (of vakdidactiek aardrijkskunde) bestudeert de communicatie tussen leraar en leerlingen over de aardrijkskunde in functie van het voorstellen en verduidelijken van leerinhouden en het sturen van leerprocessen. 1.3.2 Huidige aardrijkskunde-didactiek L. Vankan stelt dat de huidige vakdidactiek zich toespitst op de leerprocessen, terwijl de vroegere vakdidactiek voor 1970 zich vooral bezighield met het onderwijzen. Het denkproces in de huidige vakdidactiek is eerder een praktijkdenken dan een wetenschappelijk denken. De vakdidactische kennis is dan ook eerder ‘technologisch’ dan ‘wetenschappelijk’ en staat in dienst van het verbeteren van het aardrijkskundeonderwijs. Ook leraren gebruiken vakdidactische kennis in hun streven naar onderwijsverbetering. 1.3.3 Naar een vakspecifieke leerstrategie Onder een leerstrategie verstaan we de combinatie van activiteiten die mensen vaak gebruiken bij het leren van een vak. We besteden alleen aandacht aan de vakspecifieke activiteiten en niet aan de algemeen didactische denkactiviteiten. In geografische studies wordt altijd gependeld tussen overzicht en detail. Grote ruimtelijke structuren en processen worden afgewisseld met ogenschijnlijk onbeduidende ruimtelijke activiteiten en stromen. Over aardrijkskunde wordt gezegd: 'Je snapt het pas als je de grote structuur ziet,' of 'het wordt pas interessant als je tot de kleinste bijzonderheden afdaalt.' Het is allebei waar en dat is juist zo aardig KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 7 aan aardrijkskunde. Je kunt je aandacht richten op het ruimtelijk beleid van regeringen, maar ook op de vraag waar de inwoners van een bepaalde wijk hun boodschappen doen. Verder bevat aardrijkskunde altijd een registratie van de werkelijkheid en een interpretatie daarvan. Je kunt het veld in en waarnemen, meten en tellen, maar je kunt ook kritisch nadenken over interpretaties waar telkens weer een vraagteken bij te plaatsen valt. In de aardrijkskunde onderscheiden we de volgende leerstrategieën: 1. Concretiseren en lokaliseren De kenmerken van een verschijnsel of een gebied worden duidelijker door te concretiseren. Men maakt een verschijnsel voorstelbaar door het te visualiseren, of invoelbaar door informatie te koppelen aan gebeurtenissen uit het dagelijks leven van mensen en men maakt het exact door het met cijfers te beschrijven. De werkwijzen die daarbij gebruikt worden zijn: het vergelijken van verschijnselen en gebieden en het onderscheiden van zoveel mogelijke dimensies. De ruimtelijke kenmerken van een verschijnsel en een gebied worden duidelijk door het te lokaliseren: de ligging bepalen en op verschillende schaal nagaan waar het ligt in relatie tot andere verschijnselen en gebieden. De werkwijze is dus: zoeken naar ruimtelijke samenhang op verschillende schaalniveaus. 2. Generaliseren en regionaliseren Het beeld van een verschijnsel of een gebied wordt eenduidiger door elementen en relaties zo te analyseren dat de wezenlijke structuren en processen duidelijk worden. Bij het generaliseren vormt men begrippen waarmee de wezenlijke kenmerken beschreven kunnen worden en verklarende principes kunnen worden geformuleerd. Om de begrippen te definiëren onderscheidt men meeromvattende verschijnselen en deelverschijnselen. Om de principes te formuleren beschouwt men de samenhang tussen verschijnselen of gebieden en tussen aspecten die tot verschillende dimensies behoren. Regionaliseren is het begrenzen en karakteriseren van het ruimtelijk systeem waarbinnen verschijnselen voorkomen. Dat systeem vormt een geografisch interpretatiekader. Daarbij gaat men als volgt te werk: men begrenst (deel)gebieden door de ruimtelijke samenhang te bepalen van de belangrijkste verschillende soorten van verschijnselen. Het zijn deze samenhangen die een ruimte karakteriseren tot een regio. Op grond daarvan verdeelt men de regio in deelgebieden en construeert men grotere ruimtelijke eenheden. 3. Problematiseren Problematiseren is het confronteren van zienswijzen om daarmee een vollediger beeld te krijgen van de complexe werkelijkheid. In de geografie doen we dat op drie manieren: door te kijken op verschillende schaalniveaus, door deelgebieden en -verschijnselen te onderscheiden en door vanuit verschillende benaderingen te werken. Bij het beschrijven vanuit verschillende benaderingen gaat het om fysische, economische, culturele en politieke aspecten. 4. Combinatie van strategieën Mensen zijn, afhankelijk van hun leerstijl, geneigd bepaalde leerstrategieën te gebruiken. Sommigen willen alles concretiseren, zoeken voorbeelden, actualiseren en personaliseren. Anderen zijn veeleer geneigd de grote lijnen te zoeken of te problematiseren. Om een verantwoord beeld van de geografische werkelijkheid op te bouwen is een combinatie van strategieën gewenst. Ze kunnen alleen geleerd worden door ze expliciet te oefenen. Bron : G.van den Berg, H van Stiphout, L. Vankan , e.a. Handboek Vakdidactiek Aardrijkskunde, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1995 KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 8 HOOFDSTUK 2 AARDRIJKSKUNDE ALS SCHOOLVAK 2.1 LEGITIMATIE VAN HET SCHOOLVAK AARDRIJKSKUNDE 2.1.1 Inleiding: hedendaagse aardrijkskunde in het secundair onderwijs Aardrijkskunde is een algemeen vormend vak dat in alle studiejaren van de drie graden van het ASO en TSO wordt aangeboden. Maar geografie is veelal een ‘éénuursvak’ en wordt niet beschouwd als een fundamentele discipline. Het is ook moeilijk om de rijke inhouden en mogelijkheden van het vak in één lestijd tot zijn recht te laten komen. In vergelijking met de curricula van het middelbaar onderwijs in het buitenland zijn de Vlaamse curricula overladen met lestijden moderne vreemde talen, wiskunde en Latijn en dit ten nadele van wetenschappen en maatschappijvakken. Hierdoor is er in het curriculum slechts plaats voor één lestijd aardrijkskunde per week. Die positie verklaart mee de soms beperkte waardering ervoor door directies, leraren van andere vakken, ouders en leerlingen. Hieronder vind je de inhoud van een vulgariserende KNAG brochure uit 1998, die poogt leraren aardrijkskunde een ruggensteuntje te bieden bij het verduidelijken van het vak aardrijkskunde aan leerlingen en hun ouders, leraren van andere vakken en aan schooldirecties (Info 1.2). Info 1.2 Inhoud van de KNAG brochure (1998) Aardrijkskunde leert in de loop van het curriculum leerlingen op vier manieren hun ruimtelijke verstand te gebruiken. 1. Ze leren zich te oriënteren in een steeds veranderende wereld. Aardrijkskunde biedt ze praktische kennis die ze kunnen gebruiken als ze op reis gaan of om het dagelijkse nieuws te volgen. Moderne, functionele topografie is een onderdeel van het programma. 2. Het vak geeft leerlingen zicht op de ruimtelijke geleding van de aarde. Ze leren hoe gebieden van elkaar verschillen in fysisch, sociaal, economisch en cultureel opzicht. De onderlinge beïnvloeding van gebieden, de samenhang ertussen en de samenhang tussen verschijnselen binnen een gebied komen bij het vak aan de orde. Leerlingen leren zo de wereld beter te begrijpen en krijgen respect voor andere culturen en volken. Dat is van essentieel belang in een maatschappij waar globalisering en integratie een grote rol spelen. 3. Aardrijkskunde gaat ook over de verdeling van de ruimte. Wie heeft de macht en wie moet zich schikken en waarom? Wie wentelt problemen af op zwakkere gebieden? Welke landen gaan relaties met elkaar aan en welke juist niet? Aardrijkskunde leert door dit soort vragen leerlingen hoe ze ruimtelijke conflicten kunnen beoordelen. In een dichtbevolkt en welvarend land als Nederland is er strijd om de ruimte. Dit thema zal in de 21ste eeuw hoog op de maatschappelijke en politieke agenda staan. Welke invloed hebben burgers op de verdeling van de ruimte, de ruimtelijke ordening, om hen heen? De inrichting van gebieden wordt steeds minder bepaald door de eigenschappen van de gebieden zelf, maar door de externe verbanden waarin die gebieden functioneren. Dit komt op diverse schaalniveaus aan de orde bij aardrijkskunde. 4. Het vak leert leerlingen waardering te krijgen voor hun omgeving. Duurzaamheid wordt steeds belangrijker in een voller wordende wereld. Aardrijkskunde houdt zich van oudsher bezig met de aarde als woonplaats van de mens, maar ook met de mens als bewoner van de aarde. Aardrijkskunde behandelt thema's die op het snijvlak liggen van mens en natuur. Welke invloed hebben klimaat, bodemgesteldheid, reliëf en de al dan niet aanwezige natuurlijke hulpbronnen op het ruimtelijk handelen van de mens? Is de natuur een productiemilieu of zien we het als een leefmilieu? Het vak aardrijkskunde laat leerlingen nadenken over dit soort vraagstukken. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 9 Manier van werken Aardrijkskunde is een vak waarbij algemene onderwijsdoelen goed aan bod komen. Denk bijvoorbeeld aan vakoverstijgende projecten over milieu, Europa of ontwikkelingsproblematiek. Daar profiteren vakken als economie, geschiedenis en biologie ook van. Met omgevingsonderwijs en veldwerk, bijvoorbeeld over wonen en werken in de buurt, kan het vak zich profileren. Leerlingen oefenen zo hun onderzoeksvaardigheden. Zaken als leren uitvoeren, communiceren en reflecteren komen aan de orde. Om toepassingsgericht te kunnen werken moeten leerlingen over vaardigheden beschikken. Deze worden voor een deel expliciet aangeleerd bij aardrijkskunde. Vooral vaardigheden, die betrekking hebben op het doen van onderzoek en het omgaan met (geografische) informatie staan bij aardrijkskunde centraal. Bij het omgaan met informatie wordt zowel gebruik gemaakt van vertrouwde bronnen als boeken en kaarten alsook van moderne informatiedragers als computerprogramma's en remote sensing. Als de leerlingen zo met het vak bezig zijn is iedereen in school overtuigd van het belang van aardrijkskunde. 2.1.2 Specificiteit van de schoolaardrijkskunde: eindtermen 2de en 3de graad In de eindtermen aardrijkskunde van de tweede en derde graad wordt de specificiteit van het vak als volgt omschreven: Schoolaardrijkskunde omvat meer dan de vakspecifieke kennis van de geografie: het omvat alle kennisinhouden en vaardigheden uit de verschillende disciplines van de aardwetenschappen en de ruimtelijke wetenschappen. Onder schoolaardrijkskunde verstaat men "de aardrijkskunde die in een reële onderwijsleersituatie aan de leerlingen wordt aangeboden". Dat wordt bepaald door de leerkracht zelf en door een aantal factoren zoals mogelijkheden en interesse van de leerlingen, aanwezige leermiddelen en schoolcultuur. In de schoolaardrijkskunde gaat het niet alleen om het bijbrengen van vakinhoudelijke aspecten maar ook om de integratie van algemene vormingscomponenten die nodig geacht worden voor een eigentijds onderwijs zoals bij voorbeeld het ontwikkelen van het zelfconcept van leerlingen, aandacht voor sociale vaardigheden en attitudes, vakoverschrijdend werken, zelfstandig leren, oefenen van informatie- en communicatievaardigheden in een multimedia omgeving (d.m.v. van ICT). Een belangrijk deel van de schoolaardrijkskunde blijft gaan naar vakinhoudelijke aspecten en de uitbouw van goed georganiseerde, domeinspecifieke kennis die aangepast is aan het leerpsychologische niveau van de leerlingen uit het secundair onderwijs Die kennis is belangrijk om problemen te kunnen analyseren en oplossen. De onderzoeksvragen kunnen worden samengevat als: ‘Wat?’, ‘Waar?’, ‘Waarom daar?’, ‘Waartoe leidt dat?’, ‘Is dat daar gewenst?’ en ‘Wat kan daar?’. De vraag is echter welke kennisinhouden het meest relevant zijn. De aardrijkskundige kennis is immers zeer uitgebreid. De behandelde thema's hebben zowel betrekking op het fysische als op het menselijke milieu. De aardrijkskunde zorgt voor verklaringen voor een diversiteit aan onderwerpen en integreert zeer verscheidene thema’s. Het meest essentiële van de schoolaardrijkskunde bestaat uit het ontwikkelen van een wereldbeeld (een dynamisch regionaal beeld) gebaseerd op inzichtelijk leren van processen (verklarend) gekoppeld aan een relevante basiskennis van feiten (beschrijvend). De geografische informatie neemt bovendien ook steeds toe en wordt alsmaar meer gespecialiseerd. We denken hierbij onder meer aan de ontwikkelingen van de geografische informatiesystemen en de ontwikkelingen in de klimatologie, de milieueffectstudies, de KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 10 ruimtelijke planning enz. Hierbij wordt gebruik gemaakt van complexe kwantitatieve analyses en nieuwe kwalitatieve benaderingen. Aardrijkskunde heeft een duidelijke band met maatschappelijke aspecten en biedt kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die iedere persoon in het dagelijkse leven gebruikt. De berichtgeving in de pers en op televisie biedt bijkomende actuele feitelijke informatie over de verschillende delen van de wereld. Nieuws- en weerbericht, documentaire reeksen, toeristische programma's enz. hebben een belangrijke rol in de geografische beeldvorming. De snelle opkomst van multimedia heeft bovendien een nieuwe inbreng hierin. Al deze ontwikkelingen vragen een conceptueel kader om die veelheid aan -niet steeds correcte - informatie te situeren en te begrijpen, gecombineerd met een vorming tot kritische reflectie als voorwaarde voor een correcte persoonlijke aardrijkskundige kennisopbouw. Aardrijkskunde bestudeert ook concrete ruimtelijke problemen waarbij gebruik wordt gemaakt van een fysische en een menselijke (ecologische, economische, sociaal-culturele en sociaal-politieke) benadering. Dat betekent dat waarden zoals duurzaamheid, efficiëntie, tolerantie en rechtvaardigheid met elkaar worden geconfronteerd. De gezamenlijke discussie daarover heeft een belangrijke vormende waarde. Aardrijkskunde wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan onderwerpen. Het is in essentie een synthesevak met speciale aandacht voor ruimtelijke aspecten. (Bron: DVO Werkgroep Aardrijkskunde 2de graad) 2.1.3 Maatschappelijke en persoonlijke relevantie van schoolaardrijkskunde Wat is de relevantie van het vak aardrijkskunde voor de leerlingen van het secundair onderwijs en de toekomstige volwassene in onze maatschappij? Hiermee wordt bedoeld: ‘Wat hebben leerlingen aan het vak aardrijkskunde voor hun persoonlijke ontwikkeling en voor hun maatschappelijk functioneren?’ Met een aantal voorbeelden illustreren we wat de schoolaardrijkskunde onder meer aan leerlingen op dat vlak te bieden heeft. Aardrijkskunde zorgt voor een ruimtelijk referentiekader waarmee leerlingen iets of iemand kunnen lokaliseren t.o.v. iets of iemand anders. Het relatieve referentiekader wordt ingeoefend op verschillende schaalniveaus (lokaal, regionaal, mondiaal). Doordat leerlingen zowel fysische (rivieren, bergketens) als menselijke ruimtelijke patronen (metrostelsels, wegennetten) leren herkennen en vergelijken, kunnen ze ook in vreemde leefruimten vlot structuur aanbrengen en elementen kiezen om het eigen ruimtelijke referentiekader uit te breiden voor eventueel later gebruik. Aardrijkskunde oefent leerlingen in het zich oriënteren en in het kiezen van reistrajecten en transportmiddelen om zich te verplaatsen. Hierbij proberen leerlingen zich een beeld te vormen van de voor- en nadelen van een bepaalde keuze en krijgen ze een idee van de nodige reistijd. Door het samenbrengen van diverse soorten geografische informatie (kaarten, weerberichten, krantenberichten, statistieken, foto's, teksten, filmenz.) leren leerlingen zich ook een beeld vormen van een onbekend gebied. Dat gebeurt in relatie tot specifieke persoonlijke behoeften zoals voeden, wonen, werken, recreatie, reizen. Het kan ook gebeuren met het oog op maatschappelijke noden zoals bijvoorbeeld ruimtelijke planning, verkeerssituaties, milieubeleid, enz. Hierbij maken leerlingen gebruik van algemeen toepasbare inzichten m.b.t. ruimtelijk fysische processen zoals weersevolutie, erosieprocessen, seizoenscycli, enz. en m.b.t. ruimtelijk sociaal-economische verschijnselen zoals pendelen, suburbanisatie, enz. Ook inzichten over de impact van het eigen gedrag en die van de samenleving worden mee in rekening gebracht. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 11 Voorts leren leerlingen andere culturen beter begrijpen en respecteren omdat ze o.a. zicht krijgen hoe leefgemeenschappen zich aanpassen aan het natuurlijk milieu en aan elkaar en hoe die leefgemeenschappen op hun beurt het natuurlijk milieu en de geopolitieke context beïnvloeden. Zich oriënteren houdt dan niet alleen in dat leerlingen de nodige kaartvaardigheid krijgen maar ook dat ze zich in meer algemene zin bewust worden van de eigen plaats t.o.v. van anderen. Op het affectieve vlak leidt dat tot een grotere verdraagzaamheid t.o.v. anderen door een beter begrip van de leefsituatie en de levenswijze van andere mensen. Aardrijkskunde levert verder een bijdrage tot het beter begrijpen van aardrijkskundige fenomenen (b.v. aardbevingen, vloedgolven) en tot het relativeren en het situeren van het eigen bestaan in tijd en ruimte door het beschrijven van de plaats van de aarde in het heelal en van de evolutie van de aarde tot haar huidige vorm. (Bron DVO Werkgroep Aardrijkskunde 3de graad) 2.1.4 IGU-charter Op het congres van de Internationale Geografisch Unie in Washington werd in 1992 het ‘IGUhandvest voor aardrijkskundeonderwijs’ goedgekeurd. Dit charter bundelt de huidige inzichten inzake schoolgeografie en tracht een ruggensteun te bieden aan een vernieuwde aardrijkskunde over de hele wereld. De IGU-onderwijscommissie verduidelijkt in het voorwoord van het internationaal handvest dat geografische vorming onmisbaar is bij de opleiding tot actieve burgers met "verantwoordelijkheidsbesef" in de huidige en toekomstige wereld. Het vak aardrijkskunde draagt bij tot een "begrijpend genieten van onze aarde" en zorgt er voor dat leerlingen een "toenemende internationale bekwaamheid" verwerven om een effectieve samenleving en solidariteit te verzekeren op economisch, politiek, cultureel en ecologisch gebied in een wereld die meer en meer ons dorp wordt. Dat internationale charter voor aardrijkskunde is dan ook bestemd voor alle volken ter wereld. Info 1.3 IGU-handvest Sedert enkele decennia worden de twee traditionele pijlers van het onderwijs, namelijk "literacy and oracy" (lezen-schrijven-spreken) met taal- en cultuurvakken en "numeracy" (rekenen) met exacte wetenschappen (en recent ook informatica), steeds meer aangevuld door "graphicacy" (beelden) met onder meer schema's, kaarten, foto's en films. Geografie, reeds lang aanwezig in "literacy" via de verklarende beschrijving van natuur- en cultuurlandschappen en in "numeracy" via modellen, wetmatigheden en formules, is een vak dat tevens doorlopend gebruik maakt van "graphicacy". Geografen stellen o.m. volgende vragen: wat, hoe, waar, waarom daar, met welk gevolg, welk beheer is gewenst ten bate van mens en natuur? De aardrijkskunde bestudeert derhalve de ruimtelijke lokalisatie, de spreiding en de oorzaken van problemen en conflicten, waarmee onze generatie jongeren, als nooit tevoren, geconfronteerd wordt. Ze zoekt er oplossingen voor. Er zijn: - milieugebonden items zoals lucht- en waterverontreiniging, bodemerosie en verwoestijning, klimaatsveranderingen, ontbossing, natuurrampen, giftig en nucleair afval, ozongaten en broeikaseffect; - bevolkingsitems zoals bevolkingsexplosie, vergrijzing, migraties, verstedelijking; socio-economische items zoals werkloosheid, sociaal-economische verschillen, eindigheid van grondstoffen, grenzen aan de groei, de toenemende (im)mobiliteit, de transportinnovaties. Daarbij wordt steeds de nadruk gelegd op het prognostisch en dus toekomstgericht denken. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 12 De geografielessen onderbouwen en stimuleren, ook het leren waarderen van de ruimtelijke verscheidenheid zoals ze tot uiting komt binnen de Europese Gemeenschap, de toeristische landschappen en klimaten, de etnische verschillen en alle mondiale aspecten van ons "ruimteschip" aarde. Bovendien staat de aardrijkskunde vaak centraal bij veld- en projectwerk. Specifiek voor de geografische wetenschap zijn dus het brede studiedomein, de discipline overbruggende methodologie, de ruimtelijke synthese en de interesse voor toekomstgericht mensmilieu-relaties. Aardrijkskunde brengt kennis en inzicht, vaardigheden, attitudes en humane waarden bij en is aldus een krachtig medium bij de persoonlijke vorming. Ze draagt tevens bij tot de mondiale en de milieu- en ontwikkelingseducatie. Geografie is dus een kernvak. Volgens het internationale handvest heeft geografie recht op evenveel waardering als andere kernvakken. Het steunt op moderne didactische middelen en vergt specifiek opgeleide leerkrachten: de kennis van de huidige wereld is immers levensbelangrijk. 2.1.5. IGU krachtlijnen voor een vernieuwd aardrijkskundeonderwijs Aansluitend bij het IGU-congres van 1996 in Den Haag verscheen in aansluiting bij het IGU-handvest de publicatie “Innovation in Geographical Education”. De krachtlijnen uit dit werk worden als volgt gesynthetiseerd door M. Goossens: Info 1.4 IGU krachtlijnen - Ruimtelijke achtergrondkennis en -inzicht Geografie bekommert zich om de interacties tussen mens en natuur in ruimtelijke context. Specifiek voor de geografische wetenschap zijn: het brede studiedomein, de ruimtelijke synthese van bevindingen uit de exacte en uit de menswetenschappen, alsook voor toekomstgericht management van de mens-milieu-relaties. Geografen stellen vragen als: waar? wat? waarom? hoe en met welk gevolg? Welk beheer is gewenst ten bate van mens en natuurlijk milieu? De antwoorden op die vragen moeten steunen op onderzoek inzake lokalisatie, situering, interactie, ruimtelijke spreiding en differentiatie van de verschijnselen op aarde. De verklaringen van de huidige ruimtelijke situaties steunen zowel op historische als op actuele gegevens. Trends worden opgespoord om toekomstige ontwikkelingen te voorspellen. - Aardrijkskunde levert kennis en inzicht van: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Plaatsen en gebieden om o.m. de actualiteit in een geografisch kader te plaatsen en om ruimtelijke relaties te begrijpen; De grote natuurlijke systemen van de aarde (kosmografie, reliëf, bodem, klimaat...) om de interacties binnen en tussen ecosystemen te verstaan; De verscheidenheid inzake volken om de culturele rijkdom van de mensheid te waarderen; De grote sociaal-economische systemen en de spreidingspatronen ervan (landbouw, industrie, handel, bevolking, bewoning...) om naast de impact van de natuur ook de sociaal-economische impact op de milieus te begrijpen; Transport- en communicatiesystemen om grondstoffen, goederen en informatie uit te wisselen, wat ruimtelijke interacties impliceert en leidt tot het ontdekken van misbruik en tot ideeën ter verbetering van regionale, nationale en mondiale interdependentie en samenwerking; Structuren en processen van eigen regio en land als dagelijkse actieruimte; De uitdagingen van en de mogelijkheden voor wereldinterdependentie. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 13 Het oplossen van belangrijke geschilpunten en problemen in onze wereld ("global challenges and responses of our time") vereist ideeën, visies en strategieën voor alle leeftijdsgroepen. Elk van de volgende spanningsvelden heeft een uitgesproken geografische dimensie en vraagt dus om een goed gefundeerde ruimtelijke achtergrondkennis: bevolkingsdynamiek, voedsel en honger, verstedelijking, sociaal-economische verschillen, analfabetisme, armoede, schending van mensenrechten, ziekten, criminaliteit, ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, migratie, uitsterven van dieren en planten, ontbossing, bodemerosie, verwoestijning, natuurrampen, giftig en nucleair afval, klimaatsveranderingen, luchtvervuiling, waterverontreiniging, ozongaten, eindigheid van grondstoffen, grenzen aan de groei, grondgebruik, etnische conflicten, oorlog, regionalisme, nationalisme en mondiale aspecten van ons "ruimteschip aarde". De spanningen, veroorzaakt door deze problemen en geschillen, betekenen een uitdaging voor alle geografie-betrokkenen, die zich inzetten om alle volken hoop, vertrouwen en bekwaamheid bij te brengen, om mee te bouwen aan een betere wereld. - Individuele ontwikkeling via vaardigheden en attitudes Aardrijkskunde wil een algemeen vormend vak zijn. Het is immers een krachtig medium bij de individuele ontwikkeling en vorming van de leerling als persoon teneinde kritisch in het leven te staan met een juiste perceptie. Daarom beoogt het vak aardrijkskunde de volgende vaardigheden en attitudes. Aardrijkskunde brengt vaardigheden bij als: 1. Het gebruik en filteren van gegevens, zoals tekst, beelden, grafieken, tabellen, diagrammen en kaarten; 2. Het gebruik van methoden als terreinobservatie, kartering, interviews, integratie van secundaire bronnen en statistieken; 3. Het identificeren en onderzoeken van problemen via het verzamelen, structureren en evalueren van informatie, het kritisch oordelen en het nemen van beslissingen met betrekking tot de ruimtelijke dimensie van het dagelijks leven en de internationale verstandhouding. Aardrijkskunde beoogt attitudes die leiden tot individuele en collectieve verantwoordelijkheid: 1. Interesse voor eigen omgeving en voor ruimtelijke verscheidenheid in de wereld; 2. Waardering voor de schoonheid van de fysische wereld enerzijds en van de verschillende levenswijzen van de volken anderzijds; 3. Zorg voor de kwaliteit en de planning van leefmilieus en woongebieden voor toekomstige generaties; 4. Bereidheid geografische kennis en vaardigheden verantwoord te gebruiken in het privé, beroepsen openbaar leven; 5. Eerbied voor het recht op gelijkheid van alle volken; 6. Engagement bij het zoeken naar oplossingen voor lokale, regionale, nationale en internationale problemen. 2.2 EINDTERMEN EN LEERPLANNEN 2.2.1 Belang van de eindtermen Wat de geografen verwachten dat aardrijkskunde lessen bieden, blijkt uit het bovenstaande en daarin meer bepaald het belangrijke IGU-handvest (info 1.3). Wat de maatschappij van de aardrijkskunde verwacht, wordt tegenwoordig bij decreet bepaald in de eindtermen. De Vlaamse overheid bepaalt met die eindtermen (ET) de minimumdoelstellingen die op het einde van het kleuter- en het lager onderwijs, op het einde van een graad in secundair onderwijs en hoger onderwijs van het korte type moeten worden bereikt. De eindtermen hebben kracht van wet KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 14 voor de Vlaamse Gemeenschap. Voor het ASO en TSO spreekt men van eindtermen (ET); voor het BSO spreekt men over ontwikkelingsdoelen (OD). ET slaan op kwaliteiten inzake kennis, inzicht, onderwijsattitudes en eventueel vaardigheden die wenselijk worden geacht voor de meerderheid der leerlingen. De inrichtende machten verwerken de ET in uitgebreidere leerplannen en opvoedingsprojecten. Met het invoeren van ET heeft de overheid duidelijk de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de scholen versterkt. De inspectie heeft de bevoegdheid om na te gaan of de ET in een school worden bereikt. De individuele beoordeling van de leerlingen blijft ten volle behoren tot het domein van de klassenraad, die zich baseert op de leerplannen. Naast de ET voor de vakken zijn er vakoverschrijdende ET: vorming tot burgerzin, milieu-educatie, leren leren, gezondheidsopvoeding en sociale vaardigheden. Ook aan deze van deze vakoverschrijdende ET (VOET) heeft de leraar aardrijkskunde een belangrijke bijdrage te leveren. (Zie ook cursus Algemene Didactiek: Hs 2: Doelstellingen, paragraaf 5: Eindtermen …) 2.2.2 Eindtermen aardrijkskunde eerste graad De concrete ET van de eerste graad is een zeer uitvoerige lijst van intermediaire doelstellingen. Deze eigenlijke ET zijn verwerkt in de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten of -koepels. De eindtermen, die de basis vormen voor de leerplannen zijn te raadplegen en te downloaden van de website: http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/secundair/1stegraad/index.htm De eindtermen voor de eerste graad zijn in september 1997 in voege getreden. De ET werden door de Dienst voor Onderwijsontwikkeling (DVO) i.s.m. met een werkgroep geografen opgesteld. De concrete ET van de eerste graad (Info 1.3) is een zeer uitvoerige lijst van intermediaire doelstellingen. Deze eigenlijke ET zijn verwerkt in de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten of -koepels. Info 1.5 Funderende doelen bij ET eerste graad 1. Het landschap leren kennen, verklaren en waarderen. 2. Kennen van en inzicht hebben in aardrijkskundige begrippen en methoden om de natuurlijke, sociale en economische leefruimten in hun verscheidenheid en onderlinge relaties te beschrijven en te interpreteren. 3. Kennen en toepassen van vaardigheden met betrekking tot het verwerven en verwerken van informatie in een ruimtelijke context. 4. Waarden verhelderen en ontwikkelen van oordeelsvermogen ten aanzien van de effecten van menselijk handelen op het milieu. 5. Waarden verhelderen en ontwikkelen van oordeelsvermogen ten aanzien van de eigen en van andere culturen. 2.2.3 Eindtermen aardrijkskunde tweede graad De eindtermen voor de tweede graad zijn in september 2001 in voege getreden. De funderende doelen werden door de Dienst voor Onderwijsontwikkeling i.s.m. met een werkgroep geografen opgesteld. De concrete eindtermen van de tweede graad is een lijst van intermediaire doelstellingen. Deze eigenlijke eindtermen zijn verwerkt in de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten of -koepels. Deze eindtermen, die de basis vormen voor de leerplannen zijn te raadplegen en te downloaden van de website: http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/secundair/2degraad/index.htm Info 1.6 Funderende doelen tweede graad Vlaanderen Kennis en inzicht verwerven in: 1. plaatsen en gebieden om nationale en internationale gebeurtenissen in een geografisch kader te plaatsen en om ruimtelijke relaties te begrijpen. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 15 2. de grote natuurlijke systemen van de aarde om de interacties binnen en tussen ecosystemen te verstaan. 3. de grote sociaal-economische systemen van de aarde om ruimtelijk inzicht te verwerven. Dit impliceert het begrijpen van de invloed van de natuurlijke omstandigheden op menselijke activiteiten en de uiteenlopende wijzen waarop milieus tot stand komen door verschillen in cultuur, religie, economische en politieke systemen. 4. de verscheidenheid in volken en gemeenschappen op aarde om de culturele rijkdom van de mensheid te waarderen. 5. de uitdagingen van en de mogelijkheden voor onderlinge afhankelijkheid in de wereld. Vaardigheden in: 6. het gebruik van verbale, kwantitatieve en symbolische vormen van gegevens zoals tekst, beelden, grafieken, tabellen, diagrammen en kaarten. 7. het gebruik van methoden als terreinobservaties, kartering, interviews, interpretatie van primaire en secundaire bronnen en het gebruik van statistiek. 8. het gebruik van communicatie-, denk-, praktische en sociale vaardigheden om geografische onderwerpen te onderzoeken op verschillende ruimtelijke schaalniveaus en de resultaten daarvan te presenteren. Attitudes die leiden tot: 9. interesse voor de eigen omgeving en voor de ruimtelijke verscheidenheid van natuurlijke en menselijke verschijnselen op aarde. 10.waardering voor de schoonheid van de fysische wereld en voor verschillende levenswijzen van volken. 2.2.4 Eindtermen derde graad Vlaanderen De concrete eindtermen van de derde graad is een lijst van intermediaire doelstellingen. Ze zijn op 1 september 2004 in voege getreden. Deze eindtermen zijn verwerkt in de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten of -koepels. Deze eigenlijke eindtermen zijn verwerkt in de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten of -koepels. Deze eindtermen, die de basis vormen voor de leerplannen zijn te raadplegen en te downloaden van de website: http://www.ond.vlaanderen.be/dvo/secundair/3degraad/index.htm 2.2.5 Kerndoelen uit Nederland De kerndoelen aardrijkskunde Nederland uitgewerkt door de SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling), werkten onder meer inspirerend op de eindtermen aardrijkskunde in Vlaanderen. Info 1.7 Kerndoelen Aardrijkskunde Nederland Domein A: Aardrijkskundige vaardigheden 1. De leerlingen kunnen informatie- en communicatietechnologie toepassen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen. In dat verband kunnen zij: - geautomatiseerde zoeksystemen in bibliotheken, mediatheken en telecommunicatie programma's gebruiken; - eenvoudige geautomatiseerde gegevensbestanden raadplegen; - gegevens bewerken met behulp van eenvoudigc tekstverwerkings-, reken-, spreadsheet- en (carto)grafische programma's. - eenvoudige simulatieprogramma's gebruiken; KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 16 2. De leerlingen kunnen, onder andere met behulp van de computer, gebruik maken van atlassen, archieven, kaarten en remote sensing-beelden (met name luchtfoto's) bij oriëntatie in gebieden en bij beeldvorming over gebieden, aardrijkskundige verschijnselen, vraagstukken en processen. In dat verband kunnen zij: - zoeksystemen in (geautomatiseerde) atlassen gebruiken: - verschillende soorten kaarten benoemen en gebruiken; - de kaartvaardigheden: kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie toepassen - luchtfoto's en kaarten met elkaar vcrgelijken; - belangrijke plaatsen, gebieden en verschijnselen op een kaart lokaliseren (topografie); - met behulp van verzamelde of aangereikte gegevens eenvoudige kaarten maken. 3. De leerlingen kunnen bij de bestudering van gebieden, aardrijkskundige verschijnselen en vraagstukken aardrijkskundige werkwijzen toepassen. In dat verband kunnen zij: - van schaalniveau (eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld) wisselen door in- en uitzoomen; - verschijnselen in gebieden met elkaar vergelijken en gebieden met elkaar vergelijken op basis van verschijnselen; - gebieden en verschijnselen indelen in respectievelijk deelgebieden en deelverschijnselen of herkennen als deel van een groter geheel; - samenhangen tussen verschijnselen en tussen gebieden beschrijven; - bij verschijnselen en gebieden onderscheid maken in natuurlijke, economische, sociaalpolitieke en culturele aspecten. 4. De leerlingen kunnen uitleggen hoe zij in het dagelijkse leven te maken hebben met aardrijkskundige vraagstukken, met name op het gebied van herinrichting van stedelijke en landelijke gebieden, etnische en ruimtelijke segregatie en/of integratie, verkeersproblematiek, milieu en duurzame ontwikkeling, Europese integratie, ontwikkelingsproblematiek en samenwerking. In dat verband kunnen zij: - een beargumenteerde mening geven over het vraagstuk; - voorbeelden geven hoe hun eigen gedragskeuzen gerelateerd zijn aan het vraagstuk; - mogelijke maatregelen voor de aanpak van het vraagstuk inventariseren; - inventariseren welke bijdrage zij kunnen leveren om het vraagstuk aan te pakken. 5. De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een eenvoudig aardrijkskundig onderzoek van beperkte omvang in de eigen omgeving verrichten en daarbij bovenstaande vaardigheden toepassen. 2.2.6 National curriculum Verenigd Koninkrijk Wat men van het aardrijkskundeonderwijs verwacht wordt volgens het National Curriculum in het VK loopt parallel met de voorafgaande punten (Info 1.8 a). In het National Curriculum van het VK vinden we hoofddoelstellingen die hoofdzakelijk aansluiten bij de punten hierboven (Info 1.8 b). Info 1.8a Wat verwacht men van het aardrijkskundeonderwijs? (National Curriculum, VK) a. stimulate pupils' interest in their surroundings and in the variety of physical and human conditions on the Earth's surface; b. foster their sense of wonder at the beauty of the world around them; c. help them to develop an informed concern about the quality of the environment and the future of the human habitat; and d. thereby enhance their sense of responsibility for the care of the Earth and its peoples. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 17 Info 1.8b Hoofddoelstellingen van de geografie volgens het National Curriculum (VK) The study of geography should more particularly aim at leading pupils to: a. acquire a framework of knowledge about locations and places that will help them to set local, national, and international events within a geographical context, and that will support their development of geographical understanding; b. understand some of the important characteristics of the Earths major physical systems -its landforms, weather and climate, hydrological and ecological systems- and the interaction among those systems; c. understand the significance of location and of distribution patterns in human activities and physical processes; how places are linked by movements of people, materials and information, and by physical, economic, social and political relationships and the interdependence of people, places and environments troughout the world; d. understand some of the relationships between people and environments, including both: i) the influence of environmental conditions on human activities, and ii) the varied ways in which societies with different technologies, economic systems and cultural values have perceived, used, altered and created particular environments; e. develop a sense of place: a feeling for the "personality" of a place and what it might be like to live there; f. acquire knowledge and understanding about the physical and human processes that bring about changes in place, space, and environments, and a critical appreciation of the consequences of those changes. g. develop awareness and appreciation of the ethnic, cultural, economic and political diversity of human society, and its geographical expression; h. acquire the knowledge and develop the skills and understanding necessary to identify and investigate important cultural, social and political issues relating to place, space and environment, with sensitivity to the range of attitudes and values associated with such issues; i. acquire techniques and develop skills and competencies necessary for geographical enquiry, and of value for other purposes, especially the making and interpretation of maps, the use of information technology and the conduct of field work; and j. develop intellectual and social skills, including the ability to observe, analyse, and communicate. 2.2.7 Leerplannen Van de website http://www.vsko.be/vvkso (knop publicaties, rubriek leerplannen) kan je de leerplannen downloaden. De leerplannen van het Gemeenschapsonderwijs zijn te raadplegen via de website http://schoolweb.gemeenschapsonderwijs.be/aardrijkskunde/Leerplannen 2.3 SEMINARIEOPDRACHTEN BIJ ‘AARDRIJKSKUNDE ALS SCHOOLVAK’ 1 Vergelijking van - IGU Charter & IGU krachtlijnen: info 1.3 en 1.4 (1992) met - Funderende doelen Eindtermen 1ste graad Vlaanderen : info 1.5 (1996) 2 Vergelijking van - IGU Charter & krachtlijnen: info 1.3 en 1.4 (1992) met - Kerndoelen Nederland: info 1.7 (1992-95) 3 Vergelijking van - IGU Charter & krachtlijnen: info 1.3 en 1.4 (1992) met - KNAG-brochure: info 1.2 (1998) KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 18 4 Vergelijking van - IGU Charter & krachtlijnen: info 1.3 en 1.4 (1992) met - Visie en algemene doelstellingen leerplan 1ste gr. VVKSO (1997): website VVKSO 5 Vergelijking van - KNAG-brochure: info 1.2 (1998) met - Funderende doelen Eindtermen 2de graad Vlaanderen: info 1.6 (1998-2002) 6 Vergelijking van - IGU Charter & krachtlijnen: info I.3 en I.4 (1992) met - Funderende doelen Eindtermen 2de graad Vlaanderen: info 1.6 (1998-2002) 7 Vergelijking van - Funderende doelen Eindtermen 2de gr Vlaanderen: info 1.6 (1998-2002) met - Visie en algemene doelstellingen leerplan 2de gr. VVKSO (2001-2002): website VVKSO 8 Vergelijking van - National Curriculum (United Kingdom): info 1.8 (1990) met - Visie en algemene doelstellingen leerplan 2de gr. VVKSO (2001-2002): website VVKSO - Welke overeenkomsten en verschillen stel je vast? - Over welke doelen ben je verrast ze in SO aan te treffen? (rekening houdend met o.a. 1 lestijd/week, leeftijd, niveau, ...) 2.4 HOOFDDOELSTELLINGEN VAN HET VAK AARDRIJKSKUNDE 2.4.1 Het verwerven van kennis en inzicht De leerlingen moeten een praktische kennis verwerven van elementaire aardrijkskundige feiten samen met kennis en inzicht van begrippen, relaties en structuren. Die kennis moet hen op een interessante manier vertrouwd maken met het cultuur- en maatschappelijke patroon van hun tijd. Het moet hen in staat stellen op normale wijze te participeren in het maatschappelijk leven. Het moet hen basisgegevens bijbrengen die nuttig zijn voor het beter begrijpen van andere leervakken en hen in staat stellen zich zonder al te zware problemen voor te bereiden op deelname aan examens uit de openbare of privé-sector. Aardrijkskundige feiten omvatten namen van landen, steden, wegen, reliëfeenheden, rivieren, enz. Tot de aardrijkskundige feiten behoren ook een aantal numerieke gegevens aangaande bevolking, staatkundige indelingen, producten. Hierbij moet eveneens gerekend worden de kennis van een elementair aardrijkskundig instrumentarium (atlas, naslagwerken, aardglobe...). Aardrijkskundige begrippen omvatten inhouden die losgemaakt zijn van hun concrete situatie. Hier moet echter alle verbalisme vermeden worden door een goed doordachte selectie uit het enorme aanbod van aardrijkskundige begrippen. Alleen begrippen waaraan een concreet voorbeeld gehecht wordt en waarvan minstens een elementair inzicht meegegeven wordt, kunnen in het secundair onderwijs in aanmerking komen. Verschillende basisconcepten moeten in acht genomen worden en die bijdragen tot de identificatie van de ruimtelijke structuren: localisatie (niet alleen positionering, ook distributie, associatie, segregatie, ruimtelijke specialisatie); afstand (niet alleen in een lengtemaat, ook tijdsafstand, psychologische afstand, kost-afstand...); schaal; interactie; tijd (verandering versus behoud); geografische ruimte. In deze laatste wordt het onderscheid gemaakt tussen absolute of cartografische ruimte, gepercipieerde of beleefde ruimte. Binnen de menselijke ruimte onderscheidt men polarisatie (functionele knooppunten, omvang-afstand, organisatie, nl. grondbezit, bevolkingsspreiding, bodemgebruik, communicatienet, controle en administratief beheer). KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen) 19 Aardrijkskundige relaties hebben betrekking op de enkelvoudige en complexere verbanden tussen fysische elementen onderling, tussen menselijke elementen onderling en tussen enerzijds fysische en anderzijds menselijke elementen. Daar het aantal mogelijke relaties zeer uitgebreid is, moeten in de schoolgeografie die relaties benadrukt worden die zeer duidelijk de evolutie van landschap en maatschappij beïnvloeden. Aardrijkskundige structuren als ordeningsmiddel voor de aangeleerde feiten, begrippen en relaties zijn van groot belang bij het zinvol stofferen van het geheugen en het reproduceren (gebruiken) van praktische aardrijkskundige kennis. De leerling moet een overzicht krijgen van de ruimtelijke differentiatie van het aardoppervlak (fysisch + menselijk). De leerling moet een inzicht krijgen in de ruimtelijke fluxen, verschijningsvormen van handel en verkeer als gevolg van de regionale of mondiale spreiding van productie en consumptie milieus. 2.4.2 Verwerven van intellectuele vaardigheden en technieken Verwerken van informatie De leerlingen moeten de aangeboden informatie kunnen selecteren om het waardevolle en het nuttige eruit te behouden. De leerlingen moeten leren kritisch na te denken over de aangeboden informatie (problemen) door de gegevens van verschillende zijden te observeren, de relaties te ontleden en conclusies op te bouwen. Waarnemen van leefwerelden, problemen zien en oplossingen zoeken De leerlingen moeten leren verschillende genuanceerde oplossingsmethoden zien voor eenzelfde basisprobleem met voorbeelden uit de gevarieerde leefwereld van diverse mensengroepen. Het systematisch ontleden van landschapsbeelden moet aangewend worden als een uitstekend middel ter ontwikkeling van de waarnemingszin. Mede door excursies leren de leerlingen een reis voorbereiden en bij de reis oog hebben voor de mens en zijn milieu. Aardrijkskundige leermiddelen aanwenden De leerlingen moeten leren vlot en spontaan kaartmateriaal (atlassen) gebruiken als informatiebron en synthesemiddel van aardrijkskundige gegevens. Ze moeten tevens vlug kunnen gebruik maken van illustraties, grafieken, statistische gegevens, didactische platen en andere aardrijkskundige leermiddelen. Het schaalniveau hanteren Geografisch redeneren betekent ook het analyseren en het oplossen van problemen op verschillende schaalniveaus. Y. Lacoste onderscheidt zo acht groepen ruimtelijke gehelen gaande van diegene waarvan de afmetingen in duizenden kilometers worden uitgedrukt (werelddelen, grote gebergteketens...) tot diegene die in meters worden uitgedrukt (levende afsluitingen, gebouwen, hellingserosieverschijnselen...). Ruimtebetrokken gegevens uit andere vakken benutten De leerlingen moeten nuttige en noodzakelijke ruimtebetrokken gegevens uit andere disciplines leren opsporen. Dit moet hen leren de aardrijkskunde te zien als een brugvak ter integratie van natuurwetenschappelijke, technische en socio-economische gegevens. KHK - departement lerarenopleiding Turnhout - 1 ILSO (naar VAKDIDACTIEK GEOGRAFIE, E. Van Hecke & D. Vanderhallen)