De sterke school /// Cor Verbeek en Miriam van Etteger Sterke docenten maken een sterke school Docenten willen het maximale uit de talenten van hun leerlingen halen. Ze werken aan het verbeteren van het onderwijs in de klas. Dat kan vanuit de sectie, binnen een team van collega’s, maar ook met de leerlingen en hun ouders. Juist deze samenwerking maakt een school sterk. Hoe krijgt een docent betere resultaten van zijn onderwijs? De Nieuwzeelandse onderwijskundige professor Helen Timperley noemt vier zaken die een positieve bijdrage leveren aan hogere leeropbrengsten. Ten eerste merkt ze op dat het leren van de leerling sterk wordt beïnvloed door de wijze waarop jij als docent handelt. Neem bijvoorbeeld een les in gedachte waarbij de leerlingen enthousiast reageerden. Wat was daar de oorzaak van, hoe had je de leerlingen nieuwsgierig gemaakt? Verder meent zij dat een docent zicht moeten hebben op eigen kennis en overtuigingen. Lesgeven is een complexe activiteit waarbij een docent steeds weer actieve beslissingen neemt afhankelijk van wat er zich afspeelt in het klaslokaal. Daarnaast is het volgens Timperley van belang leerrijke omgevingen te ontwerpen waarbij een docent in staat is onderzoeksvaardigheden toe te passen. Te denken valt aan het stellen van doelen, verzamelen en analyseren van data, het uitproberen van nieuwe werkvormen en het monitoren daarvan. 44 -12-18 September 2012 En ten vierde blijkt uit haar onderzoek dat leren van elkaar veel oplevert voor een docent. Wanneer ga jij op lesbezoek bij een collega? Wanneer heb jij intervisie binnen de sectie? Waar zijn er momenten dat jij samen met collega’s mag en kan leren? Innovatie Een docent geeft leiding aan zijn leerlingen. Het is een intensief beroep waarin hij of zij zelf het belangrijkste instrument is. Effectiviteit wordt sterk bepaald door de liefde van de docent voor het vak, voor de leerlingen, en vreemd genoeg ook door eigenliefde. Wie met mededogen naar zichzelf kan kijken, ziet ook de eigen kwaliteiten en de aandachtspunten die nog ontwikkeld moeten worden. Hiervoor kun je verschillende spiegels gebruiken: de tevredenheid van leerlingen en ouders of de spiegel die collega’s je voorhouden. Maar twee Japanse onderzoekers leveren ook een goed inzicht in welke vragen je jezelf moet stellen om van jezelf een sterke docent te maken. Zes vaardigheden Ikujiro Nonaka en Hirotaka Takeuchi hebben in hun boek ‘De kenniscreërende onderneming’ beschreven hoe Japanse bedrijven innovatieprocessen in gang zetten. Zij stuitten daarbij op eigenschappen, of liever nog karakters, die invloed hebben op de manier waarop je leiding geeft aan je zelf. Het volgende schema is gebaseerd op hun werk. Hopelijk geeft dit overzicht je inzicht in jezelf en richting aan je ontwikkelingsgang als docent. Bedenk ook dat je leren en ontwikkelen in samenwerking kunt doen met je collega’s én met je leerlingen. De vragen kunnen worden besproken in je team of in je sectie. Gebruik daarvoor verschillende werkvormen: welke beelden, bijvoorbeeld tekeningen of schilderijen, hebben jullie bij de eigenschappen? Wat zie je de denker of de dromer op school doen? Wie zijn in jouw team de durvers en wie zijn de delers? Kun jij bij iedere eigenschap een bekend persoon plaatsen? Wat inspireert je in die persoon? Sterke docenten die deze reis aangaan, scheppen de voorwaarden voor een sterke school. Leerlingen worden graag uitgedaagd om nieuwe dingen te leren. Binnen een sterke school is dit een belangrijk uitgangspunt. Een docent heeft zes vaardigheden nodig om leerlingen te motiveren en uitdagen. Deze zes vaardigheden sluiten aan bij de door Timperley genoemde positieve bijdragen aan hogere opbrengsten. 1. H oge doelen stellen Op welke wijze werk jij bewust aan het stellen van doelen tijdens de les? 2. L eerlingen interesseren in het doen van onderzoek Ben jij je bewust van je eigen voorbeeldgedrag? Welk rolmodel ben jij voor je leerlingen? 3. L eerproces overdenken Weet je welke doelen en opbrengsten je nastreeft? Hoe weet je of de doelen aan het eind van de les/lessenserie/periode zijn behaald? 4. O nderwijsactiviteiten planmatig uitvoeren Welke leeractiviteiten binnen jouw les zijn effectief? Hoe weet je dat? 5. V oortdurend leren door middel van reflectie en feedback Op welke wijze hebben jij en je collega’s het voortdurend leren op school georganiseerd? 6. E nthousiasme voor je vak als docent Samenwerken met ouders leidt tot hogere leerresultaten: op welke wijze werk jij samen met ouders? Cor Verbeek, [email protected], en Miriam van Etteger, [email protected], zijn werkzaam bij CPS Onderwijsontwikkeling en advies. Eigenschap Essentie Wijze Hoe ontwikkel je deze eigenschap? Welke vragen kun je stellen? Denker Heeft een beeld van wat goed is, kent de eigen morele doelen. Dient een hoger doel: welke bijdrage lever je, wat is je toegevoegde waarde? • Doe ervaringen op. • Beschrijf levenservaring en basisprincipes. • Streeft voortdurend naar hoge doelen. Waarom ben jij in het onderwijs gaan werken? Wat geeft je het meest plezier in je werk? Doener Kan de kern van problemen doorgronden. Heeft oog voor detail en is volhardend. • Waar draait het om? Blijf vragen. • Kijk naar het detail en naar het geheel. • Ontwikkel en toets hypotheses: doe onderzoek. Welke leerstof is nu echt belangrijk voor je leerlingen? Wat gebeurt er als je dit bespreekt in je team of sectie? Dromer Ontwikkelt een gezamenlijke context. Leert van collega's. Ontwikkelt kennis samen met anderen. • Creëer project-, opleidings-, studie- of informele groepen van collega's en leerlingen of ouders. • Maak mee wat de leerling of ouder ervaart. Wat levert het je op als je samenwerkt met collega's? Hoe ervaren ouders het gesprek met jou? Deler Communiceert de essentie door middel van beeldspraak en verhalen. Helpt collega's en leerlingen om intuïtief te werken. • Gebruik verhalen, beeldspraak en andere taalvormen. • Geef voorbeelden. • Vertel als onderdeel van mentor- of tutorgesprek. Welke werkvormen gebruik jij in de les? Hoe maak jij de verbinding met leerlingen? Durver Zet politieke macht in. Brengt mensen bij elkaar en inspireert tot actie. • Wees invoelend ten opzichte van je collega's of leerlingen. • Verdiep je in de meningen en emoties van anderen. Hoe inspireer jij je collega's? Welke taak is uitdagend voor jou? Doorzetter Stimuleert anderen tot praktische wijsheid. Ontwikkelt breed gespreid leiderschap. • Kijk naar mensen met een voorbeeldfunctie. Voor welke collega richt je een standbeeld op? Van wie zou jij nog wat kunnen leren op school? September 2012 -12-18 45 De sterke school /// Mariëtte Zuijdgeest Beter leren schrijven met integrale taaltaken We leren een vreemde taal om ons te kunnen redden in het buitenland of in gesprek met gasten uit den vreemde. Hoe komt het dan toch dat leerlingen bij schrijfonderwijs invuloefeningen moeten maken of altijd weer dezelfde zakelijke brieven schrijven? Het kan anders. En beter. Met taaltaken werken aan schrijfvaardigheid verhoogt het leerrendement. Bij schrijfonderwijs zijn verschillende aspecten van belang. Taal ontstaat door een samenspel van grammatica, spelling en woordenschat; allemaal noodzakelijk voor het construeren van een correcte zin. Maar bij het schrijven van een tekst komt veel meer kijken. Het is dan belangrijk te kunnen structureren, begrijpelijk te kunnen schrijven, en ook het schrijven van verschillende soorten teksten voor divers publiek dient te worden aangeleerd. Met de invoering van het Europees Referentiekader zijn de eisen met betrekking tot de vaardigheden duidelijker. We weten daardoor welke taalprestatie een leerling op verschillende niveaus moet kunnen leveren, ook op verschillende deelgebieden binnen de vijf taalvaardigheden. Zo weten we dat er meer aandacht voor productieve vaardigheden nodig is, nu nog vaak het ondergeschoven kindje bij het vreemde talenonderwijs. Basisaanpak Een integrale aanpak biedt de aandacht die in de praktijk van de klas nodig is. In plaats van de vaardigheden óf los van elkaar te behandelen óf in een soms onoverzichtelijke brei van de leergang, worden de vaardigheden bewust met elkaar in verband gebracht om de output te versterken. Voordat een leerling aan een taaltaak kan beginnen, heeft de docent instructie gegeven over begrijpelijk schrijven. In de onderwijspraktijk is dit tot nu toe nauwelijks terug te zien, ook niet bij het vak Nederlands. Als docenten samen kiezen voor een eenduidige didactiek, wordt het voor leerlingen overzichtelijker hoe om te gaan met het schrijven van tekst, in welke taal dan ook. Net als bij het leesonderwijs trouwens. Ook daarbij is het van belang dat leerlingen één basisaanpak leren waarmee ze uit de voeten kunnen. Helderheid in structuur binnen een integrale aanpak helpt leerlingen beter presteren. Woordenschat Er zijn nog meer duidelijke raakvlakken tussen onderwijs in lees- en schrijfvaardigheid. Zo is bij lezen en schrijven kennis over het onderwerp een belangrijke voorwaarde 48 -12-18 September 2012 Leerlingen krijgen overzicht als taal­ docenten op een school samen kiezen voor een eenduidige schrijfdidactiek voor de kwaliteit van de uitvoering van de taak. Lezen over een onderwerp waar je nauwelijks iets over weet is moeilijk en schrijven erover bijna onmogelijk. Je kunt lezen om over een onderwerp informatie op te doen en vervolgens kun je er dan iets over schrijven, dus lezen is hier te duiden als natuurlijke voorloper van schrijven. Verder is woordenschatverwerving zowel voor lezen als voor schrijven erg belangrijk, maar ook dat wordt vaak alleen in verband gebracht met lezen. Leerlingen leren dus pas begrijpelijk schrijven, schrijven met een bepaald doel en voor een bepaalde doelgroep, als ze eerst hun kennis over het onderwerp activeren door middel van het lezen over het thema, het kijken van een film, het luisteren naar een radiofragment, waarbij en passant ook verrijking van de relevante woordenschat plaatsvindt. Begrenzing Voordat een leerling aan het werk kan met zijn eigenlijke tekst, is het belangrijk de eisen te verhelderen door hem goede voorbeelden te geven van het taalproduct dat ook hij moet leveren. Om in het onderwerp en de schrijfactiviteit te komen, is het productief om een prewriting activiteit aan te bieden. Dat kan door leerlingen een mindmap te laten ontwerpen en woordenlijstjes te maken, zoals vijf woorden over de kern van het onderwerp en twee argumenten tegen - drie argumenten vóór. Ook kan te verwerken informatie gecategoriseerd worden en open zinnen afgemaakt. Er zijn ook meerdere kleine opdrachten mogelijk, die als pre-writing activiteit kunnen worden ingezet, maar die ook op zichzelf al schrijfopdrachten in de categorie vrij schrijven zijn. Een voorbeeld daarvan is de zes woorden roman: een compleet verhaal dat slechts bestaat uit zes woorden. De leerling komt zo tot de kern van zijn verhaal door die begrenzing. Is een langer verhaal de bedoeling, dan kan vanuit deze kern worden uitgebreid. Van klein naar groter. . Begrenzing in tijd, in omvang of in de keuze van onderwerpen helpt een leerling op gang te komen. Persoonlijke feedback De taaltaak zelf geeft aan op welke categorie de opdracht betrekking heeft en op welk ERK niveau de taak gesteld is. Ook al kan het niveau van de taak het niveau van het taalproduct van de leerling niet garanderen. De taak kan slechter, maar zeker ook beter gemaakt worden dan beoogd. Verder bevat de taaltaak een begrenzing in tijd of omvang. Naast de talige eisen die bij het aangegeven ERK niveau horen, wordt ook het soort leespubliek aangegeven en aan welke eisen het uiteindelijke taalproduct moet voldoen. Daar hoort een stappenplan bij, eventueel met tussenproducten, die helpen bij het structureren van een langere opdracht. Een pre-writing activiteit kan worden ingezet als tussenproduct. Als er in duo’s of groepen wordt gewerkt, kan een rol- en taakverdeling deel uit maken van de taaltaak. Tot slot kan worden aangegeven welke hulpmiddelen gebruikt mogen worden en waar leerlingen goede voorbeelden kunnen vinden. De taaltaak is zo geconstrueerd dat de leerling er gedurende langere tijd zelfstandig mee aan het werk kan. Dat betekent niet dat een docent de leerling loslaat. Voor het verbeteren van schrijfvaardigheid is het van belang structureel en persoonlijk feedback aan de leerling te geven en aan te geven wat hij nog kan doen om zichzelf en het taalproduct te verbeteren. Dat kan aan de hand van tussenproducten, het eindproduct of tussendoor, als de leerling vragen heeft of vastloopt. Een coachende houding is hierbij belangrijk. Tenslotte gaat het erom dat de leerling zelf tot het eindproduct komt. Verbinding Werken met taaltaken laat leerlingen in een nieuwe context hun vaardigheden toepassen. Docenten stellen doelen aan het taalproduct en leerlingen hebben de mogelijkheid hun eigen talenten in te zetten en er meer van te maken. Doordat de schrijfopdracht ingebed is in een reeks van andere (taal-)activiteiten in en buiten school, gekoppeld aan het hier en nu, draagt het bij aan de algemene ontwikkeling van leerlingen. De integrale aanpak binnen en buiten het vak zorgt voor verbinding en verhoogt de leeropbrengst. Zo kan de leerling letterlijk het geleerde in de praktijk brengen en participeren in een anderstalige samenleving. Mariëtte Zuijdgeest is werkzaam bij CPS Onderwijsontwikkeling en advies, [email protected]. September 2012 -12-18 49 De rekensterke school De sterke school /// Ria Brandt Rekenen bij wiskunde, rekenen bij handel en rekenen bij Engels. Alle docenten kunnen helpen om leerlingen sterker te maken in rekenen. Voorwaarde is dat de schoolleiding en de rekencoördinatoren het opbrengstbewustzijn van docenten versterken. De invoering van de referentieniveaus heeft alles te maken met het huidige onderwijsbeleid, waarin de resultaten van leerlingen een steeds grotere rol krijgen. Per schoolsoort ligt vast wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van rekenen en taal. Wanneer moeten leerlingen wat beheersen? Rekenen/wiskunde (S)BAO / WEC PRO vmbo bb/kb vmbo gt/tl havo vwo mbo 2,3 mbo 4 1F/1S 1F 2F 2F 3F 3F 2F 3F In het schema kunt u lezen dat het niveau 1F en 1S beheerst moet worden aan het eind van de basisschool. Tenminste 1F voor leerlingen die instromen in de kader en basisberoepsgerichte leerweg en 1S voor leerlingen die instromen in de theoretische en gemengde leerweg, havo en vwo. Anders dan tot nu toe het geval was zullen de leerlingen de leerstof behorend bij deze referentieniveaus moeten beheersen. Aan het eind van het vmbo en aan het eind van mbo niveau 2 en niveau 3 zullen leerlingen een rekentoets maken op referentieniveau 2F. En aan het eind van de havo, het vwo en mbo niveau 4 maken leerlingen een rekentoets op referentieniveau 3F. Referentieniveau 2F wordt beschouwd als het maatschappelijk minimumniveau, het zogenaamde burgerschapsniveau. Dit is het niveau dat nodig is om je te kunnen redden in deze maatschappij. In 2012 en 2013 zijn er pilots ter voorbereiding van de rekentoets in 2014. De lage resultaten van de rekenpilots in 2012 wakkeren een gevoel van urgentie aan om nu echt werk te gaan maken van de rekenvaardigheden. Scholen willen goed onderwijs bieden, weten wat hun inspanningen opleveren en hoe ze de resultaten kunnen verbeteren. Opbrengstgericht 50 -12-18 September 2012 werken dus. Het gaat om het bespreken van de opbrengsten van alle betrokkenen in de school in relatie tot de leerlingprestaties. Schoolleiders zijn daarbij een onmisbare schakel; zij kunnen de prestaties op het niveau van de school, leraar en leerlingen beïnvloeden. Bij opbrengstgericht werken spelen niet alleen toetsresultaten een rol, maar juist ook de wijze van instructie en opbouw van de les, het nakijken en bespreken van werk en de observaties. Met andere woorden: ook het pedagogisch en didactisch handelingsrepertoire van de docenten is van groot belang. De docent is de belangrijkste kwaliteitsfactor. Op het gebied van rekenen moet hij dus bewust bekwaam zijn of worden. Wat kan een school doen om de kloof te dichten tussen de rekenresultaten in de beginsituatie en haar ambitie? Goed rekenonderwijs begint bij het formuleren van doelstellingen. Alleen dan weet je waar je naartoe werkt en of een leerling doelen al dan niet heeft bereikt. Bij het stellen van die doelen zijn de referentieniveaus behulpzaam. Zo kunnen de resultaten op de verschillende rekentoetsen in beeld gebracht worden. En door het formuleren van tussendoelen valt onderweg te zien of een leerling op de goede weg is. Het is van belang om helder te formuleren hoe het kan lukken om bijvoorbeeld van 1F naar 2F te komen en van 2F naar 3F. Twee voorbeelden geven aan hoe dat zou kunnen. Casus - Astercollege De rekencoördinatoren van het Astercollege hebben de resultaten van hun leerlingen goed in beeld. De huidige tweedeklassers hebben allen de toetsen van het Cito Volgsysteem gemaakt aan het eind van de brugklas en aan het eind van de tweede klas. De rekencoördinatoren maken per klas en jaar een overzicht van de voortgang op het gebied van rekenen. De verschillen zijn opmerkelijk. Bij de leerlingen van de havo en theoretische leerweg stijgt het gemiddelde van de rekenvaardigheden, maar bij de twee klassen in de kaderberoepsgerichte leerweg is de groei veel groter. Ook is er een klas in de basisberoepsgerichte leerweg waarin de resultaten aan het eind van klas 2 lager zijn dan aan het eind van klas 1. Als docenten zich bewust worden van de rekenvaardigheden in hun vak, staan de rekencoördinatoren er niet alleen voor Tussendoelen Hieronder twee tussendoelen uit het beleidsplan van het Astercollege: - Aan het eind van de tweede klas heeft 50 % van de leerlingen van vmbo-kb referentieniveau 2F bereikt. - Aan het eind van de tweede klas heeft 70% van de leerlingen van vmbo-bb referentieniveau 1F bereikt. De schoolleiding en rekencoördinatoren van het Astercollege stellen zich vragen als: Hebben we de tussendoelen bereikt? In welke mate? Wat kunnen we leren van het succes in de vmbo-kb? Is een transfer mogelijk? Wat is de reden van de daling in een van de vmbo-bb klassen? Wat kunnen we hiervan leren? Wat is er nodig als het gaat om het wegwerken van hiaten op rekengebied? Wat is er nodig voor onderhoud en voor het behalen van de tussen- en einddoelen? Casus – Elstar College Op het Elstar College wil het niet meteen vlotten met het rekenbewust onderwijs. De meeste docenten zijn zich niet bewust van de rekenkansen in hun vak en ook de teamleiders weten niet goed hoe zij kunnen bijdragen vanuit hun rol. Dus voelen de rekencoördinatoren dat verbetering van de rekenvaardigheden vooral op hun schouders ligt. Er heerst wederzijds onbegrip over taken en verantwoordelijkheden. Als de teamleiders na interveniëren van de schoolleiding rekenen op de teamagenda plaatsen, verandert dat. De teamleiders zorgen ervoor dat de rekencoördinatoren steeds een bepaald rekenonderwerp aan de orde stellen. De ene keer informeren de rekencoördinatoren het team over de opbrengsten en uitkomsten van rekenwerkgesprekjes met leerlingen; een andere keer bespreken zij met hun collega’s de didactische keuzes bij het omgaan met verschillen of de rekenkansen in de andere vakken. Daarnaast vraagt de schoolleiding aan de docenten sectieafspraken te maken over het bewust inzetten van rekenaspecten in de eigen lessen. De rekencoördinatoren bieden inhoudelijke ondersteuning. Zo worden de docenten zich langzamerhand bewust van de rekenvaardigheden in hun vak en staan de rekencoördinatoren er niet alleen voor. En de opbrengsten gaan omhoog! Een docent Engels legt uit: 'Vaak instrueer ik de leerlingen in het Engels. Als ik ze vraag pagina 52 voor zich te nemen, zijn er altijd leerlingen die pagina 25 openslaan. De methode schrijft onderaan elke pagina de paginanummers voluit, daar maakte ik al gebruik van. Nu ik zie dat het een rekenactiviteit is, speel ik hier nadrukkelijker op in.' Opbrengstgericht werken. In beide casussen gaat het uiteindelijk om het systematisch, doelgericht verbeteren van de rekenvaardigheden van leerlingen. Vooral voor docenten is opbrengstgericht werken een belangrijke ontwikkeling; zij moeten het immers in de klas tot stand brengen. Dat gaat niet vanzelf, want het is een nieuwe manier van werken. Tot op heden is het doel van leerlingenbesprekingen en rapportvergaderingen om te verklaren waarom resultaten zijn zoals ze in de rapportlijsten staan. Er wordt gekeken naar bijvoorbeeld de mogelijkheden, de motivatie, de omstandigheden van leerlingen en hun loopbaanperspectief. Het overleg gaat over de leerling en niet over het handelen van de docent. Bij opbrengstgericht werken zit daar precies de omslag! Ria Brandt is werkzaam bij het CPS Onderwijsontwikkeling en advies, [email protected]. September 2012 -12-18 51 De sterke school /// Mirjam Stroetinga en Cocky Fortuin-van der Spek Grote behoefte aan gesprek rond identiteit De identiteit van een school is het meest zichtbaar in de omgang met elkaar. Dat blijkt uit onderzoek van de Hogeschool Marnix Academie en CPS. Voor alle denominaties geldt dat docenten en schoolleiders behoefte hebben aan een gesprek over de relatie tussen de identiteit en de onderwijskundige richting van hun school. Hebben wij vanuit onze identiteit gezien een visie op ‘goed onderwijs’? 52 -12-18 September 2012 ‘Je bent het, je leeft er naar en straalt het uit’. Dat is het antwoord van een van de 1251 deelnemers uit het voortgezet onderwijs aan het onderzoek van Hogeschool Marnix Academie en CPS op de vraag ‘Wat verstaat u onder identiteit?’ Daarnaast reageerden ook ruim achthonderd mensen van basisscholen. Veel docenten en schoolleiders noemden bij schoolidentiteit de waarden, normen en onderwijsprincipes die typerend en onderscheidend zijn voor de school. ‘Het gaat om datgene wat je doet en zegt en dat doe je vanuit een voor jou belangrijke bron!’ was het antwoord van anderen. Teleurstelling spreekt uit ‘Het is veelal 'gevel-identiteit'‘. Ook signaleert men dat de identiteit van de school te weinig concreet gemaakt is en dat het daardoor moeilijk is om ernaar te handelen. Uit de gretigheid waarmee zo veel respondenten al binnen een week hun reacties stuurden, maken de onderzoekers op dat het onderwerp sterk leeft. Visie op kinderen Het is dus belangrijk dat de identiteit van de school is terug te zien in het dagelijks handelen en over langere tijd herkenbaar is. Schoolidentiteit bestrijkt een breed spectrum van levensbeschouwelijke, pedagogische en onderwijskundige aspecten. De wijze waarop de levensbeschouwelijke identiteit wordt verwoord, hangt sterk samen met de denominatie en grondslag van de school: ‘Wij werken vanuit het uitgangspunt dat alles voortgekomen is uit Gods hand en dat Hij zo waard is om Hem te dienen. Dit zal zich uiten in liefde tot Hem en tot liefde tot onze leerling, collega, medemens. Hiervan zal de school doortrokken moeten/mogen zijn’ en ‘Overdracht van kennis is nooit waardenvrij’. Hier wordt ook zichtbaar dat er veel vragen zijn over de identiteit: ‘Hoe maken we nog duidelijker dat openbaar onderwijs ook normen en waarden hanteert’?, of ‘Ik zou er graag meer over willen spreken met mijn collega’s. Ondanks dat ik niet kerkelijk ben, vind ik onze identiteit wel erg dun.’ Opvallend is dat de pedagogische dimensie hoog scoort als het gaat om het zichtbaar worden van de identiteit. Vrijwel iedereen vindt dat de identiteit van de school vooral naar voren komt in de omgang met elkaar en in de visie op kinderen en jongeren. Dit aspect draagt in hoge mate bij aan een positief klimaat op school. Kwaliteit Naast de zichtbaarheid van de identiteit in de omgang met elkaar en in de visie op kinderen, volgt als derde dat de identiteit zichtbaar wordt in de onderwijskundige aanpak. Toch benoemen maar weinig respondenten dit bij de vraag uit de lijst van het onderzoek als het gaat over de meerwaarde van de identiteit voor de kwaliteit van het onderwijs. Slechts 12,7 % van de leraren noemt dit aspect, tegenover 19.6% van de leidinggevenden. Bij de vragenlijst was ook een onderdeel waar docenten en leidinggevenden zelf konden aangeven of er nog vragen waren die bij hen leefden. Daaruit bleek wel dat veel mensen denken dat de schoolidentiteit van belang kan zijn voor onderwijsontwikkeling: ‘Hebben Enkele stellingen uit het identiteitsonderzoek • De waarden die op deze school centraal staan vind ik persoonlijk ook belangrijk. • Ik heb bewust voor deze school gekozen vanwege de (levensbeschouwelijke) identiteit. • Ik vind het belangrijk dat ouders en school het eens zijn over de normen en waarden van de school. • Ik vind de gezamenlijke pedagogische visie op kinderen het belangrijkst. • Ik zou best op een school van een heel andere levensbeschouwelijke identiteit willen werken. • Ik ben over het algemeen heel erg trots op onze school. • Ik handel bewust vanuit de identiteit van onze school. wij vanuit onze identiteit gezien een visie op ‘goed onderwijs’? Hebben we onze visie op kwalitatief goed onderwijs omgezet in concrete activiteiten binnen onze kwaliteitszorg?’ Actueel is het thema opbrengstgericht werken: ‘Voor ons is het wel een puzzel hoe we zowel aandacht schenken aan opbrengstgericht onderwijs op reken- en taalgebied, naast andere belangrijke ontwikkelingszaken die ook opbrengstgericht horen te zijn’. Diversiteit Zoals eerder gesteld, blijkt uit ons onderzoek dat de waarden waar de school voor staat door iedereen ook persoonlijk belangrijk gevonden worden en dat dat het meest zichtbaar is in de pedagogische visie. Voor de onderwijskundige visie lijken de waarden nog niet altijd een rol te spelen. Hoe worden de waarden waar je als school samen voor staat, zichtbaar in je visie op goed onderwijs? Gezien de betrokkenheid op het thema lijken deze vragen voor veel scholen de komende jaren actueel. Over het algemeen is men namelijk erg trots op de eigen school en vindt men het belangrijk dat ouders en school het eens zijn over de waarden van de school. Ook geven de meeste deelnemers aan, bewust te handelen vanuit de identiteit van de school. Juist door de samenwerking met collega’s lukt het om te handelen vanuit de waarden van de school. We sloten de vragenlijst af met aandacht voor de vragen die leven bij de respondenten. In reactie hierop kwamen veel vragen zoals ‘Hoe blijf je hier handen en voeten aan geven in de dagelijkse praktijk?’. ‘Hoe ga je om met levensbeschouwelijke diversiteit binnen het team?’ en ‘Op welke wijze kunnen we de identiteit van de school in de toekomst koppelen aan schoolontwikkeling?’. Ook hieruit blijkt dat er een grote behoefte leeft bij schoolleiders en docenten om op school het gesprek aan te gaan rond identiteit. Voor meer informatie over het onderwerp identiteit of over dit onderzoek, kunt u contact opnemen met Mirjam Stroetinga, [email protected], of Cocky Fortuin-van der Spek, [email protected]. September 2012 -12-18 53 De sterke school /// Lydia van Deelen-Meeng, Johan Steenbergen en Meike Elfring Sportklasse! wil schooluitval verminderen Een sterke school zet in op motivatie van de leerlingen. Sportklasse! is een concept dat kan bijdragen aan de betrokkenheid van kinderen bij hun school en aan het terugdringen van schooluitval. Sportklasse! is een methodiek die uitgaat van een schoolprogramma dat twee keer zoveel sport bevat als een regulier rooster. Binnen dit schoolprogramma worden verschillende sportclinics georganiseerd en is er extra aandacht voor sociale vaardigheden. Tenslotte ontwikkelen andere vakken sportgerelateerde lessen, zoals ‘gezonde leefstijl’ bij biologie en ‘BMI bepalen’ bij wiskunde. De doelgroep van Sportklasse! zijn onderbouwleerlingen (jaarlaag 1 en 2) die een verhoogd risico hebben op vroegtijdig schoolverlaten. Als risicofactoren worden aangemerkt: te veel schoolverzuim, lage motivatie en weinig zelfvertrouwen. Sportklasse! haakt aan bij enkele inzichten uit de wetenschappelijke literatuur over voortijdig schoolverlaten. Gebrek aan betrokkenheid bij de school, zowel bij leerlingen als bij hun ouders, is een van de factoren. Door leerlingen en ouders medeverantwoordelijk te maken voor de opzet en uitvoering van het programma, probeert Sportklasse! juist deze noodzakelijke betrokkenheid te creëren. Het afgelopen jaar is op drie scholen voor voortgezet onderwijs onderzoek uitgevoerd naar het concept. Met zowel leerlingen als docenten zijn gesprekken gevoerd over de ervaringen met sportklassen en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Dit onderzoek heeft geleid tot een handleiding voor scholen die Sportklasse! 54 -12-18 September 2012 willen invoeren. De handleiding bevat goede voorbeelden, tips en waarschuwingen en onderscheidt zes stappen, die we hieronder kort beschrijven. Zes stappen Stap 1 - De start Om Sportklasse! van de grond te krijgen is een gedreven voortrekker of groep voortrekkers nodig. Uit de gesprekken blijkt dat de initiatiefnemer meestal een docent lichamelijke oefening is. Hij peilt het enthousiasme onder de docenten, verzamelt de benodigde informatie, organiseert brainstormsessies en heeft oog voor draagvlak bij de directie. Sportklasse! raakt ook aan de theorievakken, dus is het belangrijk dat ook theoriedocenten tijdig worden betrokken. Affiniteit met sport is daarbij belangrijk. Stap 2 - Vorm een heldere organisatiestructuur Is er eenmaal groen licht om met Sportklasse! te starten, dan wordt er een eenvoudige (project)organisatie neergezet. De projectleider is in de meeste gevallen de initiatiefnemer. De projectgroep kan het beste worden samengesteld uit docenten lichamelijke opvoeding en docenten van theorievakken als biologie, wiskunde, leefstijl of mens & maatschappij. De projectgroep heeft een aantal taken en verantwoordelijkheden: zorgen voor een goede afstemming tussen de vakken binnen het lesprogramma van de sportklas, zorgen voor de praktische uitvoering van het lesprogramma. Stap 3 - Bepalen van de doelen Hoofddoel van Sportklasse! is schooluitval voorkomen. Schooluitval wordt door een combinatie van factoren veroorzaakt, zoals motivatie voor school, ongeoorloofd schoolverzuim, schoolresultaten, betrokkenheid bij de school en sociale vaardigheden. Dit zijn factoren die natuurlijk niet los te zien zijn van de missie van de school. Zorg ervoor dat de doelen van Sportklasse! in lijn liggen met de visie van de school en het schoolplan. Stap 4 - Ontwerp een inhoudelijk programma De projectgroep zorgt voor een voor leerlingen inspirerend inhoudelijk programma. Er worden clinics en workshops gegeven aan de leerlingen bijvoorbeeld over mountainbiken, ijshockey en fair play. Docenten van de theorievakken sluiten inhoudelijk aan door bijvoorbeeld bij biologie de werking van het hart onder verschillende inspanningen te behandelen. Of door bij techniek in te gaan op de bouw van fietsen en de luchtweerstand. Sportklasse! moet een samenhangend en geïntegreerd programma binnen het curriculum van de school zijn. Stap 5 - Werven en selecteren van leerlingen De werving en intake van de leerlingen is een klusje dat om zorgvuldigheid vraagt. Deze werving heeft plaats binnen de warme Hoofddoel van Sportklasse! is schooluitval voorkomen overdracht van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. De ‘geworven’ leerlingen worden op het voortgezet onderwijs getest op motorische vaardigheden en motivatie. Aan de leerlingen wordt gevraagd om een motivatiebrief te schrijven. Het is zeker niet de bedoeling dat de Sportklasse! bestaat uit louter goede sporters, maar plezier beleven aan sport is wel belangrijk. Bij de intakeprocedure worden natuurlijk ook de ouders betrokken. Stap 6 - Volgen en doorontwikkelen Binnen de methodiek is een eenvoudig volgsysteem ingevoegd om de effectiviteit en de voortgang van Sportklasse! te meten. Dit volgsysteem staat vooral in het teken van leren van de ervaringen en indien nodig bijstellen en doorontwikkelen van het sportprogramma. Deze stap is er feitelijk voor om steeds weer te leren van opgedane ervaringen. Lydia van Deelen is werkzaam bij CPS Onderwijsontwikkeling en advies, [email protected]. Zij heeft met Johan Steenbergen en Meike Elfring van Kennispraktijk geschreven aan de methodiek Sportklasse! – In 6 stappen naar een sportklas met als doel voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Meer informatie op www.kennispraktijk.nl en www.cps.nl. ONDERNEMER MKB Bied je leerlingen nu meer kansen voor straks. Informeer ze over het Associatie Praktijkdiploma Ondernemer MKB. De examenlijn Ondernemer MKB zorgt dat ze met de juiste kennis en goed voorbereid de stap naar het ondernemerschap maken. • Associatie Praktijkdiploma Ondernemingsplan MKB (POP) • Associatie Praktijkdiploma Personeel en Organisatie MKB (PSO) • Associatie Praktijkdiploma Bedrijfsadministratie MKB (PBA) Maak er werk van! Bel 033 - 461 21 59 of kijk op onze site. GEEF ZE ALLE KANS VAN SLAGEN. WWW.ASSOCIATIE.NL ASS12003-02_Adv_MKB_doc_185x134mm_CORR.indd 1 05-04-12 12:04