Wiskunde Formules, grafieken, uitleg en begrippenlijst Een helpende hand bij de studie Alle theorie uit de boeken “Getal en Ruimte” 4V1, 4V2, 5|6V-B1 & 5|6V-B3 Koen Luijsterburg © 2006, Tilburg 1 Woordenlijst ............................................ 5 Schrijfwijzen ........................................... 9 n! ................................................... 9 (nk) ................................................. 9 Coördinaten .......................................... 9 Manieren om een functie te noteren ................... 9 Domein en Bereik .................................... 10 Afkortingen ............................................ 10 Tekenlijst ............................................. 10 Standaard formules ..................................... 12 y = ax .............................................. 12 y = ax2 ............................................. 12 y = ax3 ............................................. 12 y2 + x2 = r2 ......................................... 12 y = √x .............................................. 13 y = 1 / x ........................................... 13 y = 1 / x2 .......................................... 13 y = b * gx --> g > 1 ................................ 13 y = b * gx --> 0 < g < 1 ............................ 14 y = glog x .......................................... 14 y = sinx ............................................ 14 y = cosx ............................................ 15 y = tanx ............................................ 15 Formules transleren ................................. 15 Vergelijkingen ......................................... 16 Tweedegraads vergelijking: ax2 + bx + c ............... 16 De top berekenen .................................... 16 Grafieken en de afgeleide ........................... 16 De richtingscoëfficiënt berekenen ................... 17 Het vinden van één punt: .......................... 17 De formule voor het vinden van een RC: ............ 17 Gelijkstellen aan 0: ax2 + bx + c = 0 ............... 18 Ontbinden in factoren ............................. 18 De ABC-formule .................................... 18 Derdegraads vergelijking: ax3 + bx2 + cx = 0 .......... 19 Differentiëren, de afgeleide vinden ................. 20 negraadsfunctie ..................................... 19 Meetkunde .............................................. 21 Cirkel ............................................... 21 Straal ............................................ 21 Oppervlakte ....................................... 21 Omtrek ............................................ 21 Formule ........................................... 21 Driehoeken ........................................... 21 Notatiewijze ........................................ 21 Verschillende driehoeken .......................... 21 Middelloodlijn ...................................... 22 Bissectrices ........................................ 22 2 Zwaartelijnen ....................................... 22 Pythagoras: a2 + b2 = c2 ........................... 22 Sinus, Cosinus, Tangens .............................. 23 SOSCASTOA ........................................... 23 De sinusregel ..................................... 24 De cosinusregel ................................... 24 Waarden van Sinus, Cosinus, Tangens .................. 25 De eenheidscirkel .................................... 25 Radialen ............................................. 26 Waarden van hoeken in radialen en graden ............ 27 Sinus en Cosinus in grafieken ........................ 27 Sin-α = -sinα; cos-α = cosα ......................... 27 Amplitude, evenwichtsstand, periode en beginpunt .... 27 Minimum en maximum .................................. 28 Kansberekening ......................................... 29 Definities ........................................... 29 Gelijke kansen ...................................... 29 Vermenigvuldigingsregel ............................. 29 Permutaties ......................................... 29 Combinaties ......................................... 30 Het vaasmodel ....................................... 31 XYZ-assenstelsel ....................................... 33 Tekenen ............................................. 33 Het midden vinden van een lijn. ..................... 33 Vlakken .............................................. 33 Vergelijking van een vlak ........................... 34 De formule van een vlak vinden ...................... 34 Ongelijkheden f(x) = g(x) .............................. 36 Lineaire vergelijkingen: ax + b <=> cx + d .......... 36 Lineaire vergelijkingen met 2 variabelen .......... 36 Lineaire vergelijking met 2 variabelen: ax + by = c .. 36 Vergelijkingen oplossen: .......................... 36 Kwadratische vergelijkingen met 2 variabelen: ..... 37 Substitutiemethode: ................................. 37 Gebroken functies ...................................... 38 Benaderingen ........................................ 38 Horizontale en verticale asymptoten zoeken .......... 38 Gebroken functies afleiden van de standaardgrafiek .. 39 Rekenen met machten .................................... 40 Kwadraten ........................................... 40 Rekenen met wortels .................................. 40 Basisrekenregels met wortels ........................ 40 Wortelvergelijkingen ................................ 40 Wortels als machten ................................. 41 Hogere machten ...................................... 41 xn, n is even ..................................... 41 xn, n is oneven ................................... 42 Rekenen met machten ................................. 42 Rekenen met letters .................................... 43 Bijzondere producten ................................ 43 2e macht .......................................... 43 3 3e macht .......................................... 43 Rekenregels ......................................... 43 Exponentiele groei ..................................... 44 Formule ............................................. 44 Herkennen van exponentiële groei .................... 44 Exponentiele vergelijkingen ....................... 45 Machten die je uit het hoofd moet kennen .......... 45 Logaritmen ............................................. 47 Functie ............................................. 47 Rekenen met logaritmen .............................. 47 Rekenen met breuken .................................... 49 Optellen ............................................ 49 Vereenvoudigen ...................................... 49 Vermenigvuldigen .................................... 49 Vergelijking oplossen ............................... 50 Tekenschema’s .......................................... 51 Modulus ................................................ 53 Absolute waarde ..................................... 53 Tekenen van een modulusgrafiek ...................... 53 Vergelijkingen oplossen ............................. 53 Economie ............................................... 55 Aantal exemplaren, Prijs, Kosten, Opbrengst, Winst .. 55 De opbrengst R .................................... 55 De kosten K ....................................... 55 De winst W ........................................ 55 4 Woordenlijst Afgeleide Amplitude Asymptoot Beginpunt Benen Bereik Bissectrice Booglengte Boomdiagram Breuk Constante factor Continu Discriminant Domein Draaiingshoek Eenheidscirkel Empirische kans De functie f’ die de raaklijn van een functie f weergeeft. Het verschil tussen de evenwichtsstand en de hoogste stand van een periodiek verschijnsel. maximum - evenwichtsstand Een lijn waar een grafiek naar toe nadert, maar die hij nooit bereikt. Het punt waar een grafiek begint. De functie heeft geen kleinere x. De twee zijdes van een driehoek die aan een bepaalde hoek grenzen. Van ΔABC zijn AB en AC de benen van hoek A Hoever de functie mag lopen over de Y-as De bissectrice is de lijn die een hoek in twee gelijke hoeken verdeeld. De lengte genomen over de cirkelrand. Vaak de afstand die P aflegft op de eenheidscirkel. Diagram waarin alle mogelijkheden op een gebeurtenis (kansen) weergegeven worden, zodat alle uiteindelijke mogelijkheden zichtbaar zijn. Een deling. a/b. Hierbij is a de teller en b de noemer. Een bepaalde factor waarmee een hoeveelheid elke tijdseenheid toeneemt. Een functie is continu in |R als er geen enkele verticale asymptoot inzit. De functie is een rechte of kromme lijn en is ononderbroken. Formule: D = (b2 – 4ac) Bij een kwadratische vergelijking. x1;2 = (- b ± √D) / 2a De discriminant geeft tevens aan of de grafiek toppen boven of onder de x-as heeft. Hoever de functie mag lopen over de Xas. De hoek die hoort bij een bepaalde booglengte. Een cirkel met middelpunt (0,0) en straal 1, gebruikt om sinus, cosinus en tangens uit te rekenen. Ook wel een goniometrische cirkel. De kans dat iets gebeurd gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Als je al 40x ‘kop’ gegooid hebt en pas 10x ‘munt’ dan is de empirische kans op ‘munt’ 10/40, oftewel 0.25 5 Evenwichtsstand Evenwijdig Exponent Exponentiële groei Extreme waarde Frequentie Gebroken vergelijking Gebroken lineaire functie Getallenlijn Goniometrie Goniometrische cirkel Grafisch oplossen Groeifactor Grondtal Hoogtelijn Hyperbool Hypotenusa Ingeschreven cirkel Het gemiddelde van het minimum en maximum van een periodiek verschijnsel. (maximum + minimum) / 2 Twee lijnen of vlakken die elkaar nooit (hoe ver je ze ook uitstrekt) zullen raken. Zij hebben dus geen enkel coördinaat precies hetzelfde. Hoeveelheid van de macht. Hoeveel factoren van het grondtal met elkaar vermenigvuldigd worden. Een hoeveelheid neemt per tijdseenheid (meestal uitgedrukt in t of x) met een vast percentage toe of af. Bv. een spaarrekening. Je geld neemt elk jaar met een vast percentage, de rente, toe. Een minimum of een maximum in een grafiek. De hoeveelheid dat iets is voorgekomen. Als iets 7 keer is gebeurd, is de frequentie 7. Vergelijking met een breuk erin. Gebroken functie waarvan de noemer en teller van een beiden een lineaire functie zijn. Rechte lijn met alle getallen op gelijke afstand. De tak van de wiskunde die zich bezig houdt met driehoeken. Met name dan de sinus, cosinus en tangens. Zie “eenheidscirkel”. Aflezen uit de grafiek. Grondtal van een exponentiele functie. Onderste deel van een macht. Dat wat nmaal zichzelf wordt gedaan. De lijn door een hoek van een driehoek die met een rechte hoek op de overliggende zijde terecht komt. Grafiekvorm, hoort bij 1/x. Een kruis van asymptoten snijdt een assenstelsel in 4 vakken. De hyperbool bevind zich in 2 vakken en nadert deze assenstelsels zonder ze te raken. De langste zijde van een rechthoekige driehoek. De schuine zijde. Een cirkel in een figuur die alle zijdes van de figuur raakt. Bv in een driehoek of een vierkant. Deze ligt op het 6 Inverse functie Isoleren Kansschaal Kruisen Kwadraat Limiet Logaritme Loodlijn Maximum Macht Middelloodlijn Minimum Noemer Nulpunt Ontbinden Optimaliseren Parabool Periode snijpunt van de bissectrices. De functie die precies het tegenovergestelde doet van een functie. f(x) = 2x --> finv(y) = 1/2y Alleen aan één kant van een vergelijking brengen. Schaal met de kans waarop iets gebeurd van [0,1] waarbij 0 onmogelijk is en 1 is zeker. Als twee lijnen in een 0xyz-stelsel elkaar niet raken maar ook niet evenwijdig zijn. De een gaat als het ware achter de andere langs. 2e macht. Een getal vermenigvuldigt met zichzelf. x * x = x2 Het kleinste / grootste wat een getal kan worden. Een benadering. Omgekeerde exponentiele functie. Manier om de hoeveelheid van een macht uit te rekenen. Een lijn die loodrecht (90°) op een andere lijn staat. Het hoogste wat een grafiek kan bereiken. De top van een bergparabool is een voorbeeld. ne macht betekend dat een getal n-keer maal zichzelf wordt gedaan. x * x * x (n factoren x) = xn De loodlijn die door het midden van een zijde van een driehoek of andere figuur gaat. De middelloodlijn van AB beslaat alle punten die even ver van A als van B af zijn. Het laagste wat een grafiek kan bereiken. De top van een dalparabool is een voorbeeld. Het onderste deel van de breuk. Dat wat onder de streep staat. De noemer geeft aan door hoeveel de teller gedeeld wordt. Punt waar de grafiek door de x-as gaat. y = 0 Zoeken naar 2 factoren die samen de functie opleveren. Het opsporen van de maximale of minimale waarde van een functie. Een grafiekvorm, hoort bij een 2egraadsvergelijking. Berg- of dal-. De lengte van het kleinste tijdsinterval waarin alle kenmerken van een periodiek 7 Periodiek verschijnsel Permutatie Prisma Radiaal Relatieve frequentie Richtingscoëffi ciënt Snijden Snijlijn Snijpunt Straal Subjectieve kans Substitutie Teller Translatie Theoretische kans Vergelijking Wortel verschijnsel optreden. Een verschijnsel dat zich met regelmaat herhaalt. Bv. de sinusgrafiek. Mogelijke rangschikking. Manier waarop uitkomsten kunnen gerangschikt worden. Een figuur met een plat boven- en ondervlak, verbonden door recht omhoog staande lijnen. BV: kubus, balk, cilinder. De lengte die P over de eenheidscirkel aflegt en gelijk is aan de straal r. In graden uitgedrukt is 1 rad = 180 / π. Frequentie gedeeld door het aantal keren dat het had kunnen gebeuren. Voorbeeld: 6 keer muntje opgooien, 2 keer kop. De relatieve frequentie van ‘kop’ is dan 2/6 = 1/3 De richting van een grafiek. Bij een lineaire functie y = ax + b is dat a. Twee lijnen die door 1 zelfde punt gaan snijden elkaar in dat punt. Dit geld ook voor vlakken. Zij snijden elkaar dan in 1 vlak. De lijn met daarop alle punten waar twee vlakken elkaar snijden. Daar waar twee lijnen, of een vlak en een lijn, elkaar snijden. De straal is de lijn van het middelpunt van de cirkel tot de rand. De kans op iets wat niet te voorspellen valt. Dat iemand een finale wint bijvoorbeeld. Het invullen van een variabele dmv die variabele in een andere functie buiten de functie te halen. Het bovenste deel van de breuk. Dat wat boven de streep staat. Het ‘verschuiven’ van een grafiek zodat deze niet meer door 0 loopt, maar door een ander punt. Translatie (p,q) betekent dat de grafiek p naar rechts en q naar boven getransleerd is. De kans dat een gebeurtenis in theorie voor zal komen. Bij ‘kop of munt’ is die kans 1 op 2, oftewel ½ oftewel 0.5 Twee functies aan elkaar gelijk stellen. Een oplossing zoeken waarin deze twee functies elkaar snijden. De wortel van een getal is een getal dat als het vermenigvuldigd wordt met 8 Zwaartelijn zichzelf, het eerste getal oplevert. Een lijn in een driehoek die van een hoek naar het midden van de tegenoverstaande lijn gaat. Schrijfwijzen n! (n k ) xlog y extreme waarde max. f(xtop) = ytop min. f(xtop) = ytop limh-->0 (x + h) = x x ∞ => f(x) ∞ x↓0 => f(x) b x↑0 => f(x) b Aantal permutaties, waarbij ‘n’ een getal is. Je spreekt van n faculteit. Het aantal combinaties met k uit n. Spreek uit als “n boven k”. Correcte schrijfwijze is met de n recht boven de k, zoals in het plaatje rechts is aangegeven, maar de computer doet dat niet dus noteer ik het zo. x-log-y. Bereken de extreme waarde van… Noteer je antwoord als “min. f(…)=…” of “max. f(…)=…”. Maximum van grafiek f op x is y. Minimum van grafiek f op x is y. Als h nadert tot 0, dan wordt x + h gelijk aan x. Als je een oneindig grote x invult, dan gaat de grafiek ook naar oneindig. (in dit voorbeeld dan) x nadert 0 van boven waarbij f(x) nadert tot b. x nadert 0 van onderen waarbij f(x) nadert tot b. Coördinaten De coördinaten van een punt op een xy-stelsel noteer je als volgt: (x, y) In een stelsel met 3 assen, een xyz-stelsel of driedimensionaal stelsel noteer je het als volgt: (x,y,z) Manieren om een functie te noteren Een formule druk je uit in x en y y = ……… We gaan even uit van de functie met naam ´f´ met variabele x f(x) = ……… Functie van x. 9 fq(x) = f:x y = ……… Extra variabele q (bijv. x2 + qx + 6) Functie f, met y = f:x = x2 +3 stel x = 5 f(5) = 52 + 3 De afgeleide functie. Gebruikt om de RC te berekenen. Spreek uit: f-accent-x De inverse functie. Een manier om van functie f terug te rekenen, het omgekeerde doen als f. Voorbeelden zijn exponentiele. en logaritmische functies. f’(x) = ……… finv(x) Domein en Bereik Van een functie f met variabelen x het Bereik vanaf A tot en met B Bf vanaf A tot B (dus B niet meer) Bf van A tot oneindig (dus A niet) Bf = [A,B] = [A,B> = <A,> A ≤ y ≤ B A ≤ y < B y > A het Domein van A tot B (dus A en B niet) vanaf A tot en met B van oneindig tot en met B oneindig behalve 1 getal B = = = = A < A ≤ x ≤ x>B Df Df Df Df en y loopt: <A,B> [A,B] <,B] |R\{B} x < B x ≤ B B en x<B Afkortingen Bf D Df K.N. lim max min r RC rad Bereik van functie f Discriminant Domein van functie f Kan Niet. Bestaat niet. Limiet Maximum Minimum Straal (van een cirkel) Richtingscoëfficiënt Radiaal Tekenlijst of |R √ ° Δ ∙ of * Een ‘R’ met extra | aan de stok van de R. Alle reële getallen. <,>. Ik gebruik daar op de computer |R voor. Wortel Graden Driehoek Teken voor vermenigvuldigen om niet in de war te raken met x. Op de computer gebruik 10 α β γ π ∞ ≈ ≠ ↓ ↑ \/ /\ ik * Alfa, vaak gebruikt voor de hoek van A Bèta, vaak gebruikt voor de hoek van B Gamma, vaak gebruikt voor de hoek van C Pi, π ≈ 3.14159265……. Oneindig Ongeveer. Benadering. Vervanging van het = teken als de uitkomst niet precies dat is. Is NIET gelijk aan. Het tegenovergestelde van =. Nadert tot. Van bovenaf. Nadert tot. Van onderaf. Of. Teken dat tussen meerdere oplossingen staat. x=2 \/ x=3 En. Teken dat tussen meerdere oplossingen staat als zij tegelijkertijd gelden. x2 = 9 /\ x ≠ 3 11 Standaard formules Standaardformules zijn formules die je zonder hulp mag tekenen. Je hoeft geen tekenschema of tabel te maken. Wel is dit aan te raden! y = ax Lineaire vergelijking Deze vergelijking geeft een rechte lijn. a is hier de RC, en b is het punt waar de grafiek door de y-as loopt. Als a > 0 dan heb je een stijgende lijn. Als a < 0 dan heb je een dalende lijn. Als a = 0 dan heb je een horizontale lijn. Een verticale lijn krijg je als y = 0. Hierop volgt de formule x = b y = ax2 2e graads vergelijking Als a > 0 dan is de grafiek een dalparabool. Als a < 0 dan is de grafiek een bergparabool. Hoe dichter a bij 0 zit, hoe breder de grafiek is, met het maximum van a=0 waardoor het een normale lineaire vergelijking wordt. Om de grafiek naar boven te schuiven, transleren, gebruik je de volgende formule: y = ax2 + c Om de grafiek naar rechts te schuiven gebruik je de volgende formule: y = a(x-d)2 De formule wordt zo c naar boven en d naar rechts verschoven. y = ax3 3e graads vergelijking Als a > 0 dan loopt de grafiek van linksonder naar rechtsboven. Als a < 0 dan loopt de grafiek van rechtsonder naar linksboven. Hoe dichter a bij 0 zit, hoe breder de grafiek is. De grafiek kun je transleren over (p,q) door de formule y = a(x-q)3 + p y2 + x2 = r2 Cirkelgrafiek De formule van een cirkel met middelpunt O: 12 x2 + y2 = r2 x2 + y2 = c Hierbij is √c de straal r. ax2 + by2 = c Als a ongelijk is aan b krijg je geen cirkel maar een ellips. Als a > b Als het middelpunt niet in het midden van de cirkel ligt dan krijg je (x-d)2 + (y-e)2 = c De cirkel is dan d naar rechts opgeschoven en e naar boven. y = √x Wortelgrafiek Aangezien x alleen maar positief kan zijn, bevind deze formule zich alleen aan de rechterzijde van de grafiek. Deze grafiek kun je transleren over (p,q) door de formule y = √(x-p) + q y = 1 / x Hyperbool, een gebroken functie Aangezien delen door 0 niet mogelijk is, zal deze grafiek het 0-punt niet snijden. Zowel x als y zullen nooit 0 zijn. De grafiek zal aan alle kanten het 0-punt benaderen, maar er nooit overheen gaan. De x-as en de y-as zijn hier asymptoten. Deze grafiek is te transleren over (p,q) door de volgende formule te gebruiken: y = (1 / (x-p)) + q y = 1 / x2 Een gebroken functie Wederom is delen door 0 niet mogelijk. Aangezien x2 altijd positief is, zal de grafiek niet onder de x-as duiken en aan beide kanten hem zoveel mogelijk benaderen. X en y zullen nooit 0 zijn. Deze grafiek is te transleren over (p,q) door de volgende formule te gebruiken: y = (1 / (x-p)2) + q y = b * gx --> g > 1 Exponentiele groei De functie van een getal tot de macht x. Een functie met exponentiele groei. Per tijdseenheid wordt het getal y 13 vermenigvuldigd met hetzelfde getal, namelijk g. y = b * g * g * g * ... Hierin is g de groeifactor en b de beginhoeveelheid. Teken ook altijd met een stippellijn de asymptoot erbij, en zet de vergelijking van die lijn erbij!!! Deze functie is te transleren over (p,q) door de formule y = gx-p + q te gebruiken. y = b * gx --> 0 < g < 1 Exponentiele groei (afname) De functie van een getal kleiner dan 1 tot de macht x. Hierbij wordt de uitkomst steeds kleiner. Een getal tot de macht 0 is altijd 1. Daarom zal de grafiek altijd door het punt (0,b) lopen. De funcite y = b * gx bestaat niet voor 1. Dan zou de functie namelijk een rechte lijn zijn. 1t is altijd 1. Ook voor 0 bestaat die niet. 0t is altijd 0. Voor getallen kleiner dan 1 bestaat de grafiek ook niet. Je kunt wel een negatief getal tot een hele macht verheffen (-24=16 of -35=-243), maar met een negatief getal tot een halve macht weet je niet wat het –teken doet, (-22.3=K.N.) en klopt het dus niet, wat met positieve getallen wel kan (22.3≈4.925). y = glog x Logaritmische functie, inversiefunctie van de exponentiele groei Functie met domein x > 0. Negatieve x kan niet. Deze functie is de inverse functie (tegenovergestelde) van de functie y = gx (rood in de tekening). Als je x en y omdraait in de formule heb je de finv. Deze functie is dan dus ook gespiegeld over y = x. Teken bij deze functie ook altijd de asymptoot in en zet de formule erbij. y = sinx Sinusgrafiek Een functie die zich steeds blijft herhalen. x wordt hier niet gemeten in graden, maar in radialen. Sinπ is dan ook 0. De sinus herhaalt zich elke 2π. Transleren over (p,q) kan door de volgende formule te gebruiken: y = q + sin(x-p) 14 y = cosx Cosinusgrafiek Vrijwel gelijk aan y = sinx. Een functie die zich steeds blijft herhalen. x wordt hier niet gemeten in graden, maar in radialen. cosπ is dan ook -1. De cosinus herhaalt zich elke 2π. Transleren over (p,q) kan door de volgende formule te gebruiken: y = q + cos(x-p) y = tanx Tangensgrafiek x is ook in deze formule uitgedrukt in radialen. Dat betekent dat tanπ dan ook gelijk is aan 0, en tangens 1/2*π niet bestaat. Immers, (1/2*π) * 180 / π = 90°, en de tangens van 90° bestaat ook niet. De tangens van 89,999...etc is ∞. Deze formule herhaalt zichzelf elke π. Deze formule kun je transleren over (p,q) door de volgende formule te gebruiken y = tan(x-q) + p Formules transleren Een formule is makkelijk te transleren Over de y-as verschuiven omhoog. Over de x-as verschuiven naar rechts. Met a vermenigvuldigen. Spiegelen in de x-as 15 y y y y = = = = f(x) + q f(x – p) a * f(x) -f(x) Vergelijkingen Tweedegraads vergelijking: ax2 + bx + c De top berekenen Een tweedegraads vergelijking is óf een berg- óf een dalgrafiek. Omdat het ax2 het altijd wint van het bx+c kun je daaraan zien wat voor een grafiek het is. a > 0 Dalgrafiek. a < 0 Berggrafiek a = 0 Geen 2egraadsvergelijking De top van een 2egraads vergelijking ligt op de x-as als de discriminant is 0, oftewel D=0 Als D>0 dan heeft de grafiek snijpunten met de x-as. (Bij een berggrafiek ligt de top dan boven de x-as, en bij een dalgrafiek onder de x-as) Als D<0 dan heeft de grafiek geen snijpunten met de x-as. (Bij een berggrafiek ligt de top dan onder de x-as, en bij een dalgrafiek boven de x-as) De top van een 2egraadsvergelijking is te vinden door de volgende formule: xtop = -b / 2a Daarna de x-coördinaat invullen in f(x) om de y-coördinaat te krijgen. Bewijs: De standaardformule heeft een top als de RC gelijk is aan 0. f(x) = ax2 + bx + c f’(x) = 2ax + b = 0 2ax = -b x = -b / 2a Grafieken en de afgeleide RC > 0 RC = 0 een grafiek RC < 0 f’(x) > 0 f’(x) = 0 f(x) f’(x) < 0 De grafiek f(x) stijgt Top, of extreme, van De grafiek f(x) daalt Bij een dalgrafiek zal de RC eerst laag zijn en later hoog, de afgeleide is dan dus een stijgende lijn. ax + b Bij een berggrafiek is het net andersom en zal de RC eerst hoog zijn en later laag, de afgeleide is dan dus een dalende lijn. –ax + b 16 De richtingscoëfficiënt berekenen De RC op een punt van de grafiek is tevens de RC van de raaklijn. Formule y = x2 + bx + c Het vinden van één punt: Vul het gewenste punt y in, en een punt [y + 0,001] Het verschil tussen beide y gedeeld door het verschil in x (∆y / ∆x) is dan een goede benadering van de RC. Om dit nu precies te berekenen vervangen we 0,0001 door het getal ‘h’ en vullen we naderhand in h = 0 De stijging van de lijn delen door de tijd. De snelheid nemen. Voorbeeld: Bereken de RC op x = 3 van de formule y = x2 door in te vullen x=3 en x=3+h Pak interval [3, 3+h] y = 32 y = 9 y = (3 + h)2 (3 + h)(3 + h) = y h2 + 6h + 9 = y ∆y / ∆x = ((3 + h)2 – 32) / h ∆y / ∆x = h2 + 6h / h ∆y / ∆x = h + 6 De RC is nu dus 6 + h De limiet van 6 + h voor h naar 0 is 6 Limh->6(6 + h) =6 De formule voor het vinden van een RC: We gaan hetzelfde te werk als bij het vinden van één punt, maar vullen nu de x niet in. y = x2 y = (x + h)2 y = x2 + 2hx + h2 ∆y ∆y ∆y ∆y / / / / ∆x ∆x ∆x ∆x = = = = (x2 + 2hx + h2 – x2) / h (2hx + h2) / h h(2x + h) / h 2x + h RC = limh->0(2x + h) = 2x 17 De algemene formule voor de RC van een formule y = x2 + bx + c is bekend. y = x2 + bx + c RC = 2ax + b 2 f(x) = x + bx + c f’(x) = 2ax + b Als RC = 0, dan loopt de grafiek horizontaal. Is RC > 0, dan stijgt de grafiek daar. Is RC < 0 dan daalt de grafiek. Gelijkstellen aan 0: ax2 + bx + c = 0 Oplossing 1 (werkt niet altijd): Ontbinden in factoren Maak a = 1 Zoek 2 getallen die samen opgeteld b zijn, en vermenigvuldigd c. Herleid dat dan tot (x + e) * (x + f) Voorbeeld: 2x2 + 12x - 14 = 0 x2 + 6x - 7 = 0 a = 1 b = 7 - 1 = 6 7 * -1 = -7 (x + 7)(x - 1) = 0 x + 7 = 0 of x - 1 = 0 x = -7 of x = 1 c = Oplossing 2: De ABC-formule x1;2 = (- b ± √(b2 – 4ac)) / 2a b2 – 4ac is de Discriminant (D) Bewijs van de ABC-formule: ax2 + bx + c = 0 4a2x2 + 4abx + 4ac = 0 4a2x2 + 4abx = - 4ac 4a2x2 + 4abx + b2 = b2 - 4ac (2ax + b)2 = b2 - 4ac 2ax + b = ±√( b2 - 4ac) 2ax = -b ± √( b2 - 4ac) x = (-b ± √( b2 - 4ac)) / 2a Alles maal 4a 4ac naar rechts halen links en rechts + b2 links vereenvoudigen wortel trekken b naar rechts halen delen door 2a Voorbeeld: 2x2 + 11x = 6 2x2 + 11x - 6 = 0 (-11 ± √169 ) / 4 (-11 ± 13) / 4 x = 0.5 of x = -6 18 Derdegraads vergelijking: ax3 + bx2 + cx = 0 Maak gelijk aan 0 Ontbind linkerlid in zoveel mogelijk factoren Pas toe: A * B * C = 0 A = 0 of B = 0 of C = 0 Voorbeeld: 3x4 + x3 = 14 x2 3x4 + x3 -14x2 = 0 x2 * (3x2 + x – 14) = 0 x2 = 0 of 3x2 + x – 14 = 0 Blijft over, een normale tweedegraads vergelijking. De oplossing x2=0 blijft natuurlijk ook een oplossing. negraadsfunctie Een negraadsfunctie gedraagt zich als hij naar ∞ of -∞ toegaat altijd als de term met de hoogste graad. Voorbeeld: Hoe gedraagt f(x) zich bij ∞ en -∞? f(x) = 0.8x9 - 4x6 - 3x5 + 192x2 -23 ∞9 = ∞ --> f(∞) = ∞ 9 -∞ = -∞ --> f(-∞) = -∞ 19 Differentiëren, de afgeleide vinden Differentiëren is het vinden van de afgeleide, de RC vinden van een kwadratische vergelijking op een bepaald punt door de formule van de RC te vinden. Stelregel: f(x) =axn f’(x) = naxn-1 Voorbeelden: f(x) = 4x3 f’(x) = 12x2 f’’(x) = 24x 5 2 f(x) = 6x + 2x + 3 f’(x) = 30x4 + 4x 3 120x + 4 f(x) = 4x f’(x) = 4 f’’(x) = 0 Samengevat: f(x) = b f(x) = ax n f(x) = ax f’’(x) = f’(x) = 0 f’(x) = a f’(x) = naxn-1 De productregel Met behulp van de productregel berekenen we de afgeleide van het product van 2 grafieken. Het product van 2 grafieken f en g is ф. De afgeleide van ф, ф’, is f’*g + f*g’. Bewijs: 20 Meetkunde Cirkel Straal De straal (r) is de afstand van het middelpunt van een cirkel naar de rand van de cirkel. Oppervlakte π maal de straal in het kwadraat is de oppervlakte. Opp = πr2 Omtrek De omtrek is de straat maar 2π. Omtrek = 2πr Formule De formule van een cirkel is standaard van de vorm x2 + y2 = r2. Als je dit wilt herschrijven als y = ... krijg je y = ±√(r2 - x2) Driehoeken Notatiewijze A Een driehoek ABC staat voor een driehoek α met hoekpunten A, B en C, in b hoofdletters. De tegenoverliggende zijde c van die hoeken zijn de zijdes a, b en c, β in kleine letters. De hoeken in graden zijn respectievelijk α, β en γ, alfa, B a bèta en gamma, in Griekse letters. Dus, b is de lijn die ligt tegenover hoek B, en hoek B is β. Verschillende driehoeken Rechthoekige driehoek Een Gelijkbenige driehoek Een zijn Gelijkzijdige driehoek Een lang zijn Stompe driehoek Een γ C driehoek met 1 rechte hoek driehoek waarbij 2 benen even lang driehoek waarbij alle zijdes even driehoek met 1 hoek groter dan 90° 21 Scherpe driehoek Een driehoek waarvan alle hoeken kleiner zijn dan of gelijk aan 90° Middelloodlijn De drie middelloodlijnen in een driehoek snijden elkaar in het middelpunt. Dit middelpunt is tevens het middelpunt van de cirkel die precies om de driehoek heen past, de omgeschreven cirkel. Bij een stompe driehoek kan dit punt buiten de cirkel vallen. De afstand van het middelpunt tot aan een van de hoeken is dan ook de straal van de cirkel. Bissectrices De drie bissectrices in een driehoek snijden elkaar in een punt. Dit punt is het middelpunt van de grootste cirkel die in een driehoek past, de ingeschreven cirkel. Deze cirkel raakt dan de zijdes van de driehoeken in de punten aangegeven door dat punt waar de bissectrice de zijdes van de driehoek snijdt. De afstand van dit punt tot de zijde over de bissectrice is dan ook gelijk aan de straal van de cirkel. Zwaartelijnen De drie zwaartelijnen van een driehoek snijden elkaar in het zwaartepunt. De afstand van het zwaartepunt tot een hoek is twee keer zo groot als de afstand tot de overliggende zijde. Bij ΔABC is de afstand van zwaartepunt Z tot hoek A twee keer zo groot als tot de zijde BC. Pythagoras: a2 + b2 = c2 Bij een driehoek met 1 rechte hoek kun je de lengte van de 3e zijde berekenen met Pythagoras als beide andere zijden bekend zijn. Het bewijs staat in het plaatje hiernaast. De oppervlakte van vierkant A 22 (a2) en de oppervlakte van vierkant B (b2) zijn samen opgeteld de oppervlakte van vierkant C (c2). Een mooie vorm hiervan is 32 + 42 = 52 Sinus, Cosinus, Tangens SOSCASTOA Met behulp van de SOSCASTOA-regel kun je van een rechthoekige driehoek de zijdes en de hoeken berekenen. Van ΔABC heb je drie een rechte hoek. Vanuit hoek A gezien aanliggende zijde. Vanuit hoek A gezien Vanuit hoek A gezien Vanuit hoek C gezien Vanuit hoek C gezien Vanuit hoek C gezien hoeken. Hoek B is A B C is nu AB de is is is is is nu nu nu nu nu AC BC BC AC AB de de de de de schuine zijde. overstaande zijde. aanliggende zijde. schuine zijde. overstaande zijde. SOS CAS TOA is de afkorting van het volgende: Sinus Overstaande Schuine Cosinus Aanliggende Schuine Tangens Overstaande Aanliggende Oftewel: De sinus van een hoek is de lengte van de overstaande zijde gedeeld door de lengte van de aanliggende zijde. Etc. Heb je nu twee van die drie gegevens, dan kun je de derde berekenen door de sinus, cosinus of tangens te nemen van de 1e zijde gedeeld door de 2e zijde. Voorbeelden bij de rechthoekige driehoek ABC zoals hierboven afgebeeld: AB = 3 Sin(x) = AB / AC = 4 / 8 = BC = 6 0.5 Bereken hoek C x = 30° Tan(x) = AB / BC = 3 / 6 = 0.5 Hoek C = 30° x ≈ 26.565° BC = 6 Bereken AB AB = 4 Tan(30°) = AB / BC ≈ 0.577 = AC = 8 BC / 6 Bereken hoek C AB ≈ 3.464 23 BC = 10 Hoek C = 25° Bereken AC Cos(25°) = BC / AC ≈ 0.506 = 10 / AC AC ≈ 11.034 De sinusregel a / sin(α) = b / sin(β) = c / sin(γ) = 2r De verhouding tussen de sinus van een hoek en de lengte van de overstaande zijde is gelijk aan twee maal de straal van de omgeschreven cirkel. Met behulp van de sinusregel kan de straal van de omgeschreven cirkel berekend worden. Ook kan de lengte van een onbekende zijde berekend worden als een andere zijde en 2 hoeken wel bekend zijn of andersom. De a2 b2 c2 cosinusregel = b2 + c2 – 2bc * cos(α) = a2 + c2 – 2ac * cos(β) = a2 + b2 – 2ab * cos(γ) Van een onregelmatige driehoek kun je met behulp van de cosinusregel de lengte van elke zijde en de hoeken berekenen. De stelling van Pythagoras komt ook voort uit deze formule. Als hoek α een rechte hoek is, dan cos(90) = 0. Blijft over a2 = b2 + c2. Bewijs: ΔACD. Een extra hoogtelijn h als hulplijn. In ΔACD is de lengte van AD gelijk aan q. De lengte van BD is dan gelijk aan c – q. In ΔACD geldt dan b2 = q2 + h2 In ΔBCD geldt a2 = (c-q)2 + h2 = c2 – 2cq + q2 + h2 Als je deze twee vergelijkingen van elkaar af trekt krijg je a2 = c2 – 2cq + q2 + h2 b2 = q2 + h2 a2 – b2 = c2 – 2cq In ΔACD geldt cos(α) = q/b --> q = b*cos(α) a2 – b2 = c2 – 2bc * cos(α) a2 = b2 + c2 – 2bc * cos(α) Als alle drie de zijdes bekend zijn, of twee zijdes en een hoek, dan kan de overgebleven waarde berekend worden. Uiteraard geld dat ook voor de andere hoeken: 24 a2 = b2 + c2 – 2bc * cos(α) b2 = a2 + c2 – 2ac * cos(β) c2 = a2 + b2 – 2ab * cos(γ) Voorbeeld: a = 10, b = 5, c = 8 Bereken hoek α 102 = 52 + 82 – 2*5*8*cos(α) 100 = 25 + 64 – 80*cos(α) -80*cos(α) = 11 Cos(α) ≈ -0.1375 α ≈ 97.903° Voorbeeld 2: α = 60°, c = 4, b = 2 Bereken de lengte van zijde a a2 = 22 + 42 – 2*4*2*cos(α) a2 = 4 + 16 – 16*cos(α) a2 = 20 – 16*0.5 a2 = 12 a = √12 Waarden van Sinus, Cosinus, Tangens C De exacte waarde van hoeken als 0°, 30°, 45°, 60°, en 90° moet je uit het hoofd kennen. Met behulp van de figuren hiernaast laat ik zien wat die waarden zijn. 30° Sin Cos Tan 60° Sin Cos Tan 45° Sin Cos Tan 30° 2 30° = AD/AC = ½ 30° = CD/ AC = √3/2 = ½*√3 30° = AD/CD = 1/√3 60° A 1 60° = CD/AC = √3/2 = ½*√3 60° = AD/ AC = 1/2 60° = CD/AD = √3/1 = √3 √3 2 1 D B C 45° = BC/AC = 1/√2 45° = AB/AC = 1/√2 45° = AB/BC = 1/1 = 1 √2 1 B De eenheidscirkel 25 45° 1 A Een cirkel met middelpunt (0,0) en straal 1. Vanuit (0,0) loopt een lijn naar het punt P op de cirkel. De hoek met deze lijn met de positieve x-as is hoek α, tegen de klok in gedraaid. Het punt op de x-as loodrecht op P is punt Q. α kan zowel positief zijn als negatief. Bij een negatieve α draait P met de klok mee. Als α groter is dan 360°, dan draait α één rondje of meer. De eenheidscirkel geeft aan wat de sinus is van een hoek groter dan 90°. Eerst een hoek kleiner dan 90°. Sin α = PQ / 0P = Yp / 1 = Yp Cos α = 0Q / 0P = Xp / 1 = Xp Tan α = PQ / 0Q = Yp / Xp = sinα / cosα Radialen Een hoek kan in graden weergegeven worden. Echter, een hoek kan ook in radialen weergegeven worden. 1 rad (radiaal) is de lengte die het punt P over de eenheidscirkel aflegt en gelijk is aan de straal r. Aangezien de omtrek van een cirkel gelijk is aan 2πr, heeft elke cirkel ook 2π radialen. 360° = 2π * rad. Voorbeeld: Rad = 360° / 2π = 180 / π ≈ 57.3° πrad = 180° 1° = π / 180 rad 1/3 rad = 1/3 * 180°/ π ≈ 19,1° 1/3 πrad = 1/3 * 180° = 60° In de wiskunde wordt een hoek altijd in radialen weergegeven, tenzij er het teken van graden (°) bij staat. De sinus, cosinus en tangens van een radiaal geven ook de positie van P op de eenheidscirkel weer, net als gewone graden. Zo is sin(60°) = sin(60°*π/180≈1.047) ≈ 0.866 Op de rekenmachine is dit natuurlijk niet hetzelfde. Wil je in graden rekenen dan zet je de rekenmachine op “DEG” met MODE 4. Wil je in radialen rekenen, dan zet je de rekenmachine op “RAD” met MODE 5. 26 Waarden van hoeken in radialen en graden αrad 0 1/6*π 1/4*π 1/3*π 1/2*π 5/6*π Π 7/6*π 3/2*π 11/6*π 2π αgraden 0° 30° 45° 60° 90° 150° 180° 210° 270° 330° 360° Sin α 0 0.5 1/√2 0.5*√3 1 0.5 0 -0.5 -1 -0.5 0 Cos α 1 0.5*√3 1/√2 0.5 0 -0.5 -1 -0.5 0 0.5 1 Tan α 0 1/√3 1 √3 K.N. -1 0 1/√3 K.N. -1/√3 0 Sinus en Cosinus in grafieken Sin-α = -sinα; cos-α = cosα Aan de hand van de tekening is te zien dat sin-α = -sinα Sinα = yp -sinα = yp = -yp2 = sin-α Zo is cosα ook gelijk aan cos-α. Cosα = xp Cos-α = xp2 = xp = cosα Zo is ook goed te zien dat: sinα = yp = yp3 = sin(180-α) En als laatste: cosα = xp = -xp3 = -cos(180-α) Samengevat: sin-α = -sinα cosα = cos-α Amplitude, evenwichtsstand, periode en beginpunt f:x--> y = a + b*sin(c(x - d)) De amplitude van een sinus- (of cosinus-) grafiek is makkelijk af te lezen uit de functie. 27 b is hierbij de amplitude. Immers, gaat sinus normaal van 0 naar 1 en -1, nu gaat deze naar 3*1 en 3*-1. Echter, de amplitude is altijd positief, dus de amplitude is |b|. De blauwe lijn f(x)=3sinx heeft een amplitude van 3. De evenwichtsstand is ook makkelijk af te leiden. Dat is namelijk a. De grafiek wordt namelijk a omhoog getransleerd, en komt dus a boven de x-as (de oorspronkelijke amplitude) te liggen. De zwarte lijn in de figuur heeft een evenwichtsstand van 1. De periode van de grafiek is ook makkelijk af te lezen. normaal gesproken is de periode van sinx gelijk aan 2π. Echter als c niet gelijk is aan 1, dan gaat de periode c keer zo snel. De periode is dus 2π/c. De groene lijn h(x)=sin(2x) heeft een periode van π ipv 2π. Het beginpunt van de grafiek is normaal gesproken voor sinx op y = 0, waarna de grafiek omhoog loopt. Voor cosx is dat op y=1, bovenaan het periodiek verschijnsel, waarna deze omlaag loopt. Als de grafiek naar links of naar rechts wordt opgeschoven komt een ander punt op x=0 te liggen, en kan sinx bovenaan beginnen ipv in het midden. Bij de formule sin(x+p) wordt de grafiek p naar links opgeschoven. Als sinx nu 0.5π naar links op schuift is hij gelijk aan cosx. De gele lijn k(x)=sin(x0.5π) in de figuur begint op f(0)=-1 Hieruit volgt: Sinx = sin(π-x) Cosx = cos(2π-x) Sin(x+0.5π) = cosx Cos(x-0.5π) = sinx Cos(x) = sin(x-1.5π) -Cosx = sin(x-0.5π) Minimum en maximum De minima en maxima van een formule f(x) = y = a + b * sin(x-c) zijn makkelijk te vinden. De sinus kan namelijk altijd maximaal 1 zijn. Dan wordt het a + 1 * b = a + b. De sinus is minimaal -1, wat a – b oplevert. 28 Kansberekening Definities Gelijke kansen P(G) = aantal goede / totaal aantal kansen Alleen als alle mogelijkheden een even grote kans hebben te gebeuren. De kans (P) op een gebeurtenis (G) is het aantal goede mogelijkheden gedeeld door het totaal aantal mogelijkheden. Vermenigvuldigingsregel n1 * n2 * ... * nk = aantal kansen Het aantal mogelijkheden bij de 1e stap * het aantal mogelijkheden bij de 2e stap * ... * het aantal mogelijkheden bij de laatste stap. A VOORBEELD: Van A naar B naar C naar D naar A 3 * 2 * 3 * 4 = 72 Van A naar C via B OF D 3 * 2 = 6 (via B) 4 * 3 = 12 (via D) Totaal: 6 + 12 = 18 D Van A naar D en weer terug (zonder over B of C te gaan) 4 * 4 = 16 En als je niet dezelfde weg terug mag 4 * 3 = 12 Immers, welke weg je ook pakt, die valt af voor de terugweg. Er zijn er dan dus nog maar 3. Permutaties n! = n * (n-1) * (n-2) * ... * 2 * 1 Permutaties zijn het aantal mogelijke uitkomsten als de volgorde wél van belang is. Elke uitkomst die al geweest is kan niet hergebruikt worden. Bijvoorbeeld bij een renwedstrijd. Wie als 1e binnenkomt kan niet ook als 2e binnen komen. Op de rekenmachine zit een knop “x!”. Toets in: 5 x! --> 120 29 C Voorbeeld: Er zijn 5 renners. Hoeveel mogelijke uitkomsten van de wedstrijd zijn er? 5 * 4 * 3 * 2 * 1 = 5! = 120 Soms hoef je niet alle oplossingen te weten, en hoef je van de n mogelijkheden alleen de eerste paar te weten. Denk weer aan de renners. Hoeveel mogelijkheden zijn er in de top 3? Op de rekenmachine zit een knop “ nPr”. Toets in 20 nPr 2 = --> 380 Voorbeeld: Er zijn 6 renners. Hoeveel mogelijkheden zijn er voor het erepodium? 6 * 5 * 4 = 120 Hoeveel mogelijkheden zijn er totaal voor de ranglijst? 6 * 5 * 4 * 3 * 2 * 1 = 720 Op de rekenmachine kan het aantal permutaties van n uit n op twee manieren berekend worden: n x! = n! n nPr n = n! Combinaties = n! / (k! * (n-k)!) *************************************** De computer kan de letters n en k niet boven elkaar zetten in een regel, dat is echter wel de correcte schrijfwijze. In het vervolg zal ik het noteren als (nk) *************************************** Combinaties zijn permutaties waarvan de volgorde niet van belang is. Op de rekenmachine zit een knop “ nCr”. Toets in 5 nCr 2 = -> 10 Bewijs: Als volgorde niet van belang is, dan heb je bij permutaties een aantal uitkomsten dubbel. Deze uitkomsten zijn makkelijk te tellen. Bij (nk) zijn er namelijk k! uitkomsten die dubbel zijn. Voorbeeld: Hoeveel combinaties zijn er bij (84)? Permutaties zijn er 8 * 7 * 6 * 5 (4 stappen) Er zijn 4! Dubbele (abcd, abdc, acbd, ..., dcba) per combinatie, dus deel je het aantal permutaties door het aantal dubbele. (8 * 7 * 6 * 5) / 4! = 70 30 Vermenigvuldig nu boven en onder de streep met (n-k)! (8 * 7 * 6 * 5) * (8-4)! / (4! * (8-4)!) (8 * 7 * 6 * 5) * (4 * 3 * 2 * 1) / (4! * 4 * 3 * 2 * 1) = 8! / (4! * 4!) = (84) = 70 Voorbeeld: Neem 2 getallen van 1 t/m 4 Mogelijkheden zijn er 16 (4*4): (alle mogelijkheden) 11 12 13 14 21 22 23 24 31 32 33 34 41 42 43 44 Permutaties zijn er 12 (4*3): (alle mogelijkheden met 2 verschillende getallen) 12 13 14 21 23 24 31 32 34 41 42 43 Combinaties zijn er slechts 6: (volgorde is niet van belang) 12 13 14 23 24 34 Voorbeeld 2: Hoeveel combinaties zijn er bij (103)? Permutaties: 10 * 9 * 8 = 720 Dubbele: 3! 720 / 3! = 120 OF: 10! / (3! * 7!) = 120 Voorbeeld 3: Hoeveel combinaties zijn er waarbij je eerst 2 getallen kiest van 1 t/m 4 en dan 3 getallen van 5 tm/ 9? 2 getallen van 1 t/m 4 (1,2,3,4 dus 4 getallen) > (42) 3 getallen van 5 t/m 9 (5,6,7,8,9 dus 5 getallen) > (53) Elke 1e combinatie kan met elke 2e combinatie. Dus: vermenigvuldig ze en je hebt het totale aantal combinaties. (42) * (53) = 60 Het vaasmodel In een vaas met 10 knikkers zitten 3 rode, 4 witte, 2 blauwe en 1 oranje knikker. Het totale aantal combinaties van x knikkers is (10x). 31 Wil je nu 2 knikkers pakken, dan is de kans dat die allebei rood zijn het aantal kansen om 2 rode te pakken, gedeeld door het aantal kansen om 2 knikkers te pakken. Dus, (32) / (102) = 3 / 45 = 0.066666667 = 1/15 Wil je nu 2 rode en 2 witte pakken (dus 4 totaal) dan wordt het als volgt. De kans op 2 rode vermenigvuldigd met de kans op 2 witte gedeeld door het totale aantal kansen. (32) * (42) = (104) = 3 * 6 / 210 = 3/35 = 0.0857142 Pak nu 1 rode, 1 witte, 1 blauwe en 1 oranje knikker: (31) * (41) * (21) * (11) / (104) = 24 / 210 = 4/35 = 0.0142857 Let op dat telkens alle n en k boven de deelstreep en onder de deelstreep gelijk zijn! Bij de laatste: 3 + 4 + 2 + 1 = 10 1 + 1 + 1 + 1 = 4 Ook bij de eerste 2 als je de andere kleuren invult als zijnde (n0) (32) * (40) * (20) * (10) / (32) * (42) * (20) * (10) = 10 ( 2) (104) 3 + 4 + 2 + 1 = 10 3 + 4 + 2 + 1 = 10 2 + 0 + 0 + 0 = 2 2 + 2 + 0 + 0 = 4 (n0) is gelijk aan 1. Er is namelijk 100% kans dat als je geen knikker pakt, het lukt. 32 XYZ-assenstelsel Tekenen Ook wel het 0xyz-stelsel genoemd. derde as de ruimte in. Deze derde schuin naar links onder. Punten op dit stelsel geef je aan z) Dus, punt P, 1 naar voren, 3 naar P(1,3,2) Met een as teken je als (x, y, rechts, 2 naar boven wordt Het midden vinden van een lijn. Bij een lijn tussen twee punten op dit stelsel kun je snel het midden vinden. Je neemt de coördinaten van de punten en neemt daar het midden van. Voorbeeld: Je hebt de punten P(2,3,4) en Q(7,6,-4). M is het midden van de lijn PQ. Bereken de coördinaten van M. Vanaf punt P: 5 in de x-richting 3 in de y-richting -8 in de z-richting Tel dan de helft van de coördinaten er bij op. (2 + ½*5, 3 + ½*3, 4 + ½*-8) = (4.5, 4.5, 0) Vlakken Een vlak kun je vormen door in een 0xyz-stelsel te pakken - 3 willekeurige punten (die niet op een lijn liggen) - Een lijn en een punt (niet op die lijn) - Door twee snijdende lijnen - Door twee evenwijdige lijnen Als twee lijnen elkaar snijden of evenwijdig zijn, vormen ze samen een vlak. Lijnen kunnen evenwijdig zijn, elkaar snijden, of kruisen. Twee vlakken snijden elkaar altijd, tenzij ze evenwijdig zijn. 33 Vergelijking van een vlak Van elk vlak is een vergelijking op te stellen. Zo’n vergelijking heeft de vorm van ax + by + cz = d Als a, b of c gelijk is aan 0, dan is het vlak evenwijdig aan die as. Immers, hij komt nooit door die as heen. Een vlak evenwijdig aan de x-as heeft als vergelijking dan ook by + cz = d Een vlak evenwijdig met de x-as en de y-as heeft als vergelijking cz = d, waarbij het voor c niet uitmaakt welk getal het is, en dus weggelaten kan worden. Voorbeeld: Vlak x = 3 Een vlak evenwijdig aan het 0yz-vlak, door het punt x = 3. De formule van een vlak vinden Vind de punten waar het vlak de assen snijdt. Stel het vlak snijd de x-as in punt (a,0,0), de y-as in (0,b,0) en de z-as in (0,0,c). De formule van het vlak is nu te vinden door deze in te vullen in de formule: 1/a * x + 1/b * y + 1/c * z = 1 Breuken wegwerken: b*c*x + a*c*y + a*b*z = a*b*c Natuurlijk vereenvoudig je de formule zoveel mogelijk. Voorbeeld: Vlak V gaat door de punten (5,0,0) (0,3,0) en (0,0,6) Geef de formule van vlak V 1/5x + 1/3y + 1/6z = 1 x + 5/3y + 5/6z = 5 3x + 5y + 2 3/6z = 15 18x + 30y + 15z = 90 Vereenvoudigen 6x + 10y + 5z = 30 Vlak U gaat door de punten (1,0,0) en (0,3,0) en is evenwijdig aan de z-as Geef de formule van vlak U 1/6x + 1/3y = 1 x + 6/3y = 6 3x + 6y = 18 x + 2y = 6 z blijft hier buiten beschouwing. Immers, het vlak raakt de z-as niet 34 Vlak W loopt door de x-as en door punt P(0,4,6) Geef de formule van vlak W Vergelijking van de lijn PQ: 6y - 4z = 0 Indien het vlak door een as loopt stel je hem altijd gelijk aan 0 Oftewel, de formule (nog niet vereenvoudigt, maar in breuken) is: x/p + y/q + z/r = 1 waarbij het vlak door de punten (p,0,0) (0,q,0) en (0,0,r) gaat. 35 Ongelijkheden f(x) = g(x) Lineaire vergelijkingen: ax + b <=> cx + d Termen met x naar links, de rest naar rechts (ax + cx <=> b + d) Herleiden ((a+c)x <=> (b+d)) a+c gelijk stellen aan 1. Als je hierbij deelt door een negatief getal, dan wisselt het teken. > wordt < en andersom. HIERONDER WISSELT HET Voorbeeld: TEKEN!!! 5x – 1 > 3x + 2 5x – 3x > 2 + 1 8x – 5 > 12x – 4 2x > 3 8x – 12x > 5 – 4 x > 1.5 -4x > 1 x < -0.25 Lineaire vergelijkingen met 2 variabelen Standaardvorm ax + by > c Als je y uit de vergelijking kunt halen is het een standaard lineaire vergelijking. ax + by > c by > -ax + c y > (-ax + c) / b Bij y > … weet je dat alles wat boven de lijn (x-as) ligt een oplossing is. Bij y = … weet je dat alles wat op de lijn ligt een oplossing is. Bij y < … weet je dat alles dat onder de lijn ligt een oplossing is. Behalve door y vrij te maken kun je ook twee coördinaten invullen (bijv (1,0) en (0,0)) om zo te zien welk vlak je moet hebben. Lineaire vergelijking met 2 variabelen: ax + by = c Een vergelijking waarbij er 2 variabelen zijn. Standaardvorm: ax + by = c ax + by = c by = c – ax ax = c – by Dit is een andere vorm van het schrijven van de formule y = ax + b, maar deze is algemener omdat hier ook de formule voor een verticale lijn weergegeven kan worden (x=3). Vergelijkingen oplossen 36 Je kunt deze vergelijkingen van elkaar aftrekken of bij elkaar optellen en zo snel de oplossing van 2 lineaire vergelijkingen vinden. Je elimineert een van de twee variabelen waardoor je de oplossing kunt vinden. Voorbeeld 1: 3x + y = 15 is gelijk aan x + y = 11 3x + y = 15 x + y = 11 ---------------2x = 4 x = 2 Vul dan x in in een van de vergelijkingen en je hebt de oplossing. 2 + y = 11 y = 9 (2,9) Voorbeeld 2: 2x + 3y = -7 is gelijk aan -2x – 5y = 11 2x + 3y = -7 -2x – 5y = 11 ----------------2y = 4 y = -2 Vul dan y in en je hebt de oplossing. 2x -6 =-7 x = -0.5 (-0.5,-2) Kwadratische vergelijkingen met 2 variabelen: ax + by = c en dx2 + ey2 = f Probeer één van de variabelen te elimineren. Vanwege ongelijke machten kun je niet optellen of aftrekken. Maak uit één van de vergelijkingen een variabele vrij. (bijv. y) Vervang de variabele (bijv. y) door de rest van de formule. Substitueren Substitutiemethode Maak uit één van de vergelijkingen een variabele vrij. Wat je gekregen hebt substitueer je in de andere vergelijking. Voorbeeld: x2 + y2 = 10 is gelijk aan x – 2y = -5: x – 2y = -5 x = 2y – 5 2 2 x + y = 10 (2y – 5)2 + y2 = 10 2 4y - 20y + 25 + y2 – 10 = 0 5y2 - 20y + 15 = 0 y2 – 4y + 3 = 0 (y – 3)(y – 1) = 0 y = 3 of y = 1 Gekregen oplossingen invullen in een van de formules: x – 2*3 = -5 x = 1 (1,3) x – 2*1 = -5 x = -3 (-3,1) 37 Gebroken functies Benaderingen Sommige functies naderen heel dicht tot een getal maar komen nooit op dat getal. Zo is er de formule f(x) = 1 / x x kan alle getallen zijn behalve het getal 0. Delen door 0 kan namelijk niet. De grafiek nadert x = 0 wel, maar raakt dat punt nooit. Zo raakt deze grafiek ook nooit y = 0. Immers, 1 / x kan nooit 0 zijn. Dit komt meestal voor in gebroken vergelijkingen. Zo zijn er vele grafieken met een punt of lijn waar zij naar toe naderen, maar het nooit raken. Dit noteren wij als: x↓b => f(x) a x↑b => f(x) a Lees dit als: X nadert b van boven (of onder, ligt aan de pijl), waarbij de formule f(x) naar a toe loopt. Voorbeeld: f(x) = x3 – 5x2 – 6 4 – x2 Onderzoek x -∞ en x↓2 x -∞ Kijk naar het gedrag van de teller en noemer: x3 / -x2 = -x x -∞ => f(x) ∞ x↓2 x↓2 => x3 – 5x2 -6 -18 /\ 4 – x2↑0 -18 / -0 ≈ ∞ Delen door 0 kan niet, dit nadert tot 0! x↓2 => f(x) ∞ Voorbeeld2: f(x) = 2x – 3 = x(2 – 3/x) = 2 – 3/x ≈ 2 = 2 x – 4 x(1 – 4/x) = 1 – 4/x 1 De limiet voor x∞ is 2. Hetzelfde geld voor x-∞ Limx∞ f(x) = 2 Limx-∞ f(x) = 2 Horizontale en verticale asymptoten zoeken Als x = a de noemer 0 maakt, maar de teller niet, dan is de lijn x = a een verticale asymptoot van de grafiek. 38 De verticale asymptoot van een grafiek kun je berekenen door de noemer gelijk te stellen aan 0 terwijl de teller niet gelijk is aan 0. De horizontale asymptoot bereken je vervolgens door ∞ en -∞ in te vullen in de grafiek. Limx∞ f(x) en limx-∞ f(x) Voorbeeld: f(x) = 4x2 – 1 x2 – x - 6 Geef de horizontale en verticale asymptoot van f(x). x2 – x – 6 = 0 /\ 4x2 – 1 ≠ 0 (x-3)(x+2) = 0 /\ 4x2 ≠ 1 x = 3 \/ x = -2 /\ x2 ≠ 1/4 x ≠ 0.5 \/ x ≠ -0.5 Verticale asymptoten zijn x = 3 en x = -2 Limx∞ f(x) = 4x2 – 1 = 4x2 = 4 = 4 x2 – x – 6 x2 1 Limx-∞ f(x) = 4 Horizontale asymptoot is y = 4 Voorbeeld 2: f(x) = x3 – x2 x2 - 4 Geef de horizontale en verticale asymptoten. x2 - 4 = 0 /\ x3 - x2 ≠ 0 x = 2 \/ x = -2 /\ x2 ≠ 0 \/ x – 1 ≠ 0 x ≠ 0 \/ x ≠ 1 Verticale asymptoten: x = 2 en x = -2 Limx∞f(x) = x3 – x2 ≈ x = K.N. x2 – 4 1 Horizontale asymptoten: bestaan niet. Van een gebroken lineaire functie kun je makkelijk de asymptoten vinden. f(x) = ax + b (c ≠ = /\ ad ≠ bc) cd + d Verticale asymptoot is x = –d / c Horizontale asymptoot is y = a / c Gebroken functies afleiden van de standaardgrafiek Voorbeeld: f(x) = 2x – 3 x – 4 Hoe is f(x) afgeleid van 1/x? f(x) = 2x – 3 = 2(x-4) + 5 = 5 + 2 x – 4 x – 4 x - 4 y = 1 T(4,0) y = 1 *5 y = 5 T(0,2) y = 5 + 2 x x – 4 x – 4 x - 4 39 Rekenen met machten Kwadraten Normale kwadraten schrijf je als x2. Dit betekent dat de uitkomst gelijk is aan x * x. Let hierbij op dat x zowel een positief als negatief getal kan zijn, immers, negatief * negatief is positief. x2 is echter altijd positief. Rekenen met wortels Basisrekenregels met wortels √A = B => B2 = A en B≥0 √A * √B = √AB A√B + C√B = (A+C)√B 1 / √N = 1 / N * √N Voorbeelden: √9 = 3 √16 = 4 √75 = √(25*3) √75 = √25 * √3 √75 = 5√3 √3 * √4 = √12 √2 * √8 = √16 = 4 √75 + √48 = 5√3 + 4√3 √75 + √48 = 9√3 2√3 + 4√3 = 6√3 (5√2 -2)2 = 25*2 - 20√2 + 4 = 54 - 20√2 √8 = √4 * √2 √8 = 2√2 Wortelvergelijkingen Standaardvorm: √(x + a) + b = x Isoleer de wortel Kwadrateer de vergelijking en reken uit Controleer de antwoorden kloppen beide uitkomsten? √(x + a) + b = x √(x + a) = x + b x + a = x2 + 2bx + b2 40 Wortels als machten Bij de vergelijking x2 = 5 zijn er twee uitkomsten. x=√5 en x=-√5. Aangezien √5 tot de tweede macht 5 is, heeft √5 ook wel de tweedemachtswortel van 5. Genoteerd als 2√5. Er bestaan ook derdemachtswortels, vierdemachtswortels, etc. De oplossing van x3 = 5 heeft maar een oplossing, namelijk 3√5. Niet -3√5, want dat zou -5 worden als je het tot de derde macht verheft. Dus: (3√5)3 = 5 (n√x)n = x xn --> n√x of als n even is: xn --> -n√x Let op: 4√16 = 2 en niet -2!! We spreken net als bij gewone wortels af dat de (even getal)graadswortel van een getal altijd positief is. Kijken we even naar deze rekenregel: (xp)q = xp*q Laten we deze eens invullen. (xp)2 = x1 x = (√x)2 √x = x0.5 Immers, p*q = 1*2 = 1. Dus, een wortel van x is hetzelfde als x tot de macht 0.5 Hetzelfde geldt voor meerderemachtswortels. (x1/n)n = x1 x = (n√x)n n√x = x1/n Hieruit volgt dat xp/q = q√xp a1/q = q√a --> ap/q = (ap)1/q = q√(ap) Hogere machten xn, n is even Behalve x2 heb je natuurlijk ook x3, x4 enz. Ook wel xn. Bij elke even macht (n = 2, 4, 6, 8, enz.) heeft x twee uitkomsten, maar heeft xn er maar 1. Dit komt omdat er dan een even aantal keren negatief *negatief kan staan. Voorbeeld: x4 = 16 x = 2 \/ x = -2 Want: 2*2*2*2=16 Maar ook: -2*-2*-2*-2=16 41 (negatief * negatief) * (negatief * negatief) = positief * positief = positief. xn, n is oneven Wanneer n oneven is, dan is er maar 1 uitkomst mogelijk. xn is dan echter niet altijd meer positief. Immers, bij een oneven aantal keer negatief, blijft het negatief. Voorbeeld: x3 = 8 x = 2 Immers, 2*2*2=8, en -2*-2*-2=-8 x3 = -8 x = -2 Op de rekenmachine reken je dit uit door in te typen 8 SHIFT / 3 = Rekenen met machten De afspraak is dat x0 = 1 Voor het rekenen met machten zijn nog wat standaard regels. Hieronder laat ik ze zien, met het bewijs van die regel: a2 * a4 = a6 (a * a) * (a * a * a * a) = a * a * a * a * a * a = a6 3 a / a2 = a1 a * a * a / (a * a) = a 2 (a )4 = a8 (a*a) * (a*a) * (a*a) * (a*a) = a*a*a*a*a*a*a*a = a8 (ab)3 = a3b3 ab * ab * ab = a*b*a*b*a*b = a*a*a * b*b*b = a3 * b3 = a3b3 -p x = 1 / xp x-p = x0-p = x0 / xp = 1 / xp 1 / x-p = 1 / (1 / xp) = xp Samengevat: xa * xb = xa+b (xp)q = xp*q xp / xq = xp-q (xy)p = xpyp x0 = 1 x-p = 1 / xp Voorbeeld: Schrijf als macht van 2 of 3 1/4√2 = 1/22 * 20.5 = 2-2 8 20.5 = 2-1.5 1/27 * 3√9 = 1/33 * (32)1/3 = 3-3 * 32/3 = 3-2 3√2 = 21/3 5√16 = (24)1/5 = 24/5 42 1/3 Rekenen met letters Bijzondere producten 2e macht (a + b)2 = a2 + ab + ba + b2 = a2 + 2ab + b2 (a – b)2 = a2 – ab –ba + b2 = a2 - 2ab + b2 (a + b)(a – b) = a2 + ab – ba + b2 = a2 + b2 3e macht (a (a (a (a + + – b)3 = b)3 = b)2(a b)2(a a3 + a3 – – b) + b) 3a2b 3a2b = a3 = a3 + + + + 3ab2 + b3 3ab2 – b3 ab2 + a2b + b3 ab2 - a2b - b3 Rekenregels AB = AC A2 = B2 A / B = C / D A / B = C / B A / B = A / C A^B = C Alog B = C A = 0 \/ B A = B \/ A AD = BC /\ A = C /\ B A = 0 \/ B Alog C = B A^C = B = = B ≠ = C -B ≠ 0 /\ D ≠ 0 0 C /\ B ≠ 0 /\ C ≠ 0 43 Exponentiele groei Formule y = a * gx + b + c Een formule die elke tijdseenheid met zichzelf vermenigvuldigd wordt. g*g*g*g <-- x factoren g. Als g > 1 dan zal de grafiek stijgen. Als 0 < g < 1 dan is de grafiek dalend. Immers, met zichzelf vermenigvuldigd wordt, dan word hij alleen maar kleiner. Neemt iets met 5% toe, dan is dat in de functie te schrijven als y = a*1.05x. Immers, als het gelijk blijft is g = 1 = 100%. 5% erbij brengt 105% = 1.05 Voorbeeld: Er staat 578 op de spaarrekening. De rente is 4.3% Hoeveel staat er over 10 jaar op de rekening? 578 * 1.04310 ≈ 880.58 Op de rekenmachine is dit makkelijk uit te rekenen door in te typen 578 * 1.043 SHIFT * (Xy) 10. Ga ervan uit dat het geld er al jaren op staat. Hoeveel was het 8 jaar geleden? 578 * 1.043-8 ≈ 412.72 In welk jaar is het voor het eerst meer dan 1000? Gebruik nu weer de rekenmachine. Type in: 1.043 ** 578 en blijf dan op = drukken tot er meer dan 1000 staat. Tel het aantal keer dat je op = drukt. Door de constante factor te gebruiken op de rekenmachine zien we de volgende uitkomsten voorbij komen: 602.85, 628.78, 655.81, 684.01, 713.43, 744.10, 776.10, 809.47, 844.28, 880.58, 918.45, 957.94, 999.13, 1042.10 Na 14 keer is de uitkomst groter dan 1000, dus na 14 jaar! Herkennen van exponentiële groei Als gegeven is een tabel met waarden en je moet de exponentiele groei aantonen doe je dat als volgt. Bij gelijke tijdsintervallen bereken je het verschil in procenten. Als de procenten overeenkomen dan kun je uitgaan van exponentiele groei. x 5 6 7 44 8 9 y 31000 31780 32570 33380 34220 Voorbeeld: Gegeven is deze tabel. Is hier sprake van exponentiele groei? Gelijke intervallen zijn nu 5-6, 6-7, 7-8 en 8-9. 31780 / 31000 ≈ 1.025 32570 / 31780 ≈ 1.025 x 5 6 7 8 9 33380 / 32570 ≈ 1.025 34220 / 33380 ≈ 1.025 We kunnen nu uitgaan van een exponentiele groei van ongeveer 1.025. De formule die hierbij hoort is nu: Y = 1.025x-5 * 31000 ‘x-5’ omdat de formule begint bij 5, en 31000 omdat dat het begincijfer is. Exponentiele vergelijkingen Een exponentiele vergelijking heeft de vorm ga = gb Bij een exponentiele vergelijking wordt een vergelijking gegeven waarbij de macht gegeven is in x. Je moet dan de grondtallen gelijk stellen, waardoor de uitkomst volgt uit de machten. Uit de vergelijking ga = gb volgt dan de oplossing: a = b. Voorbeeld: 32x-1 = 9√3 32x-1 = 32 * 31/2 32x-1 = 32 1/2 2x-1 = 2 1/2 2x = 3 1/2 X = 1 3/4 25x-3 = (52)x-3 52x-6 = 2x-6 = 3x = 9 X = 3 Voorbeeld2: 3x+1 = 3x-1 + 21 3x+1 – 3x-1 = 21 3x(31 + 3-1) = 21 (7/3) * 3x = 21 3x = 9 = 32 x=2 5 * 52-x = 51 * 52-x 53-x 3-x 2x-3 + 2x+3 = 65 2x*2-3 + 2x*23 = 65 2x(2-3 + 23) = 65 2x(0.125 + 8) = 65 8.125 * 2x = 65 2x = 8 = 23 x = 3 Machten die je uit het hoofd moet kennen x1 2 3 x2 4 9 x3 8 27 X4 16 81 x5 32 243 45 x6 64 729 x7 128 4 5 16 25 64 125 256 625 46 1024 Logaritmen Functie Logaritmische functies zijn het tegenovergestelde van exponentiele functies, de finv. Met een logaritmische functie kun je terugrekenen vanuit een exponentiele functie. Als van een exponentiele functie f(x) = gx, dan is de finv(x) = glog x. Hierbij is f(x) niet gelijk aan finv(x), maar aan finv(y), en f(y) = finv(x). De uitkomst van functie f voer je in bij functie finv. De uitkomst van functie finv voer je in bij functie f. Zie het voorbeeld. Voorbeeld: gx = y 23 = 8 24 = 16 46 = 4096 32 = 9 104 = 10000 --> --> --> --> --> --> glog y = x 8 = 3 2log 16 = 4 4096log 4 = 6 3log 9 = 2 10000log 10 = 4 2log In het voorbeeld heb ik de functie glog y = x gebruikt. Dit is een andere schrijfwijze voor de functie gx = y, immers, wat je ook invult, de uitkomsten zijn bij beide formules gelijk. De normale manier van schrijven is glog x = y. Aangezien de functie gx = y alleen geldt voor functies in het bereik 0<x<1 en x>1, geldt dat voor de finv natuurlijk ook. Voorbeeld: 2log 1/8 = -3 7log 1 = 0 5log √5 = 1/2 -5log 25 = K.N. 3log -27 = K.N. glog --> --> --> --> --> 2-3 = 1/23 = 1/8 70 = 1 √5 = 51/2 Geen negatieve grondtallen!! 3x = -27 heeft geen oplossing!! x = y kan alleen maar voor g > 0, g ≠ 1 en x > 0 Rekenen met logaritmen Even wat rekenvoorbeeldjes. Aan de hand van deze voorbeelden geef ik rekenregels over logaritmen. Voorbeeld: 2log 8 = 3 --> 23 = 8 47 23 = 8 --> 22log 8 = 8 Bewijs glog ab = glog a + glog b 25 = 23 * 22 = 22log 8 * 22log 4 = 22log 2log(8 * 4) = 2log 8 + 2log 4 = 5 8+2log 4 Bewijs glog a/b = glog a – glog b 21 = 23 * 2-2 = 22log8 * 2-2log4 2log 2 = 2log (8/4) = 2log 8 + (–2log 4) = = 22log 2log (8*4) 8 – 2log Bewijs glog ax = x * glog a 2log 8 = 2log 23 = 3 * 2log 2 (3 = 3 * 1) 2log 23 = 2log (2*2*2) = 2log 2 + 2log 2 + 2log 2 Bewijs glog a = plog a / plog g 2 = 6 - 4 = 5log (56 / 54) = 10log (106 / 104) 2 = 5log (54 / 52) = 2log 4 2log 4 = 5log 4 / 5log 2 = 2 plog NOG NOG NOG NOG NOG Dus: glog glog glog glog (pa / pb) = a – b INVOEGEN!!!! INVOEGEN!!!! INVOEGEN!!!! INVOEGEN!!!! INVOEGEN!!!! ab = glog a + glog b a/b = glog a – glog b ax = x * glog a a = plog a / plog g Voorbeeld: 2log x = 4 – 2log 3 2log 2 = 1 --> 4 = 2log 2 * 4 = 2log 24 = 2log x = 2log 16 – 2log 3 = 2log (16/3) x = 16/3 = 5 1/3 Voorbeeld 2: 3log (x-2) = 1 + 5 * 3log 2 3log (x-2) = 3log 3 + 3log 25 = x-2 = 96 x = 98 3log 48 2log 16 (3*25) = 3log 96 4 Rekenen met breuken Optellen a + c = ad + bc = ad + bc b d bd bd bd Breuken optellen mag alleen als de noemers gelijk zijn, dus als ze dat niet zijn maak je de noemers gelijk door de linkerbreuk met de rechternoemer, en de rechterbreuk met de linkernoemer te vermenigvuldigen. Voorbeeld: 4 + 2 = 3 5 4 + 5 = a a-1 20 + 6 = 26 15 15 15 4(a–1) + 5a = a(a-1) a(a–1) 4a – 4+5a = a(a-1) 9a-4 a(a-1) Vereenvoudigen abcd bc = ad = ad 1 abc bcd = a d Probeer zoveel mogelijk buiten de breuk te halen of deze zo klein mogelijk neer te schrijven. Voorbeeld: x2 + 2x = x + 2 x(x+2) x + 2 = x 40 + 3a = 5x x 8 + 3a x x = 8+3a x Vermenigvuldigen a * c = ac b d bd De tellers vermenigvuldig je met elkaar, en de noemers vermenigvuldig je met elkaar. Voorbeeld 1: 4 * 5 = 20 a a-1 a(a-1) Voorbeeld 2: 4x + 5 = 2x2 + 4x + 1 3x 8x + 1 49 8x3 + 16x2 + 4x + 10x2 + 20x + 5 3x(8x + 1) 8x3 + 26x2 + 24x + 5 3x(8x + 1) Vergelijking oplossen Vermenigvuldig beide breuken met beide tellers. Los de normale vergelijking op. Controleer de uitkomst(en) door ze in te vullen in de noemers en kijken of de noemer 0 wordt. Delen door 0 kan immers niet. a = b c d ad = bc Voorbeeld: x+1 = 3x + 3 x+2 x x x+1 = 3x+3 x+2 x x(x+1) = (x+2)(3x+3) x2+x = 3x2 + 9x + 6 2x2 + 8x + 6 = 0 x2 + 4x + 3 = 0 (x + 1)(x + 3)=0 x = -1 \/ x = -3 Beide antwoorden gelden want beide antwoorden maken de noemer ≠ 0 Immers, delen door 0 kan niet. 50 Tekenschema’s Een tekenschema is bedoeld om een overzicht te verkrijgen van de waarden van een grafiek. Het schema geeft weer waar de grafiek onder de x-as duikt, hem raakt of kruist en waar de grafiek geen oplossing heeft. Een tekenschema ziet eruit als een lijn (de x-as) met daarop aangegeven de punten waar de grafiek door de x-as gaat, of zou gaan maar daar geen oplossing heeft (zoals bij y = 1/x). Na elk punt gaat de grafiek door de x-as, en verandert het teken van + naar – of andersom. Met behulp van een testpunt (niet 1 van de eerder genoemde punten) controleer je waar het + of – is. Voorbeeld: ++++0---0----*++++0---────┼───╫────┼────┼──── -9 -5 0 4 Dit tekenschema van een functie laat zien dat deze functie de x-as snijdt in de punten x=-9 en x=4. raakt in het punt x=5 (er ligt een top op de x-as) nadert in het punt x=0 maar hem niet raakt Voorbeeld: f:x --> (x+3)(5-x)(x-9) Oplossingen f:x 0 x = -3 \/ x = 5 \/ x = 9 Testpunt 0 => (0+3)(5-0)(0-9)=3*5*-9<0 g:x --> (x+2)(x-4)(x+1)2 Oplossingen g:x 0 x = -2 \/ x = 4 \/ x = -1 (2x) Testpunt 1 => (1+2)(1-4)(1+1)2=3*-3*4<0 +++0--------0+++0-───┼────────┼───┼── -3 (0) 5 9 +++0--0---------0+++++ ───┼──╫─────────┼───── -2 -1 (1) 4 Tekenschema’s zijn de makkelijkste manier om te laten zien wanneer een grafiek kleiner dan, gelijk aan of groter dan 0 is. Voorbeeld: Gebruik de functies f en g van hierboven. Geef f(x) ≥ 0 <,-3] \/ [5,9] => x ≤ -3 \/ Geef g(x) < 0 <-2,-1> \/ <-1,4> => -2 < x < -1 \/ Voorbeeld: 51 5 ≤ x ≤ 9 -1 < x < 4 Maak een tekenschema van h en geef h(x) ≥ 0 en h(x) ≤ 0 h: x (x+3)(4/x)(5-x)(x2+4)2 Oplossen h: x 0 X+3=0 \/ 4/x=0 \/ 5-x=0 \/ x2+4=0 \/ x2+4=0 x = -3 \/ x = 5 \/ x = 2 (2x) \/ x = -2 (2x) x = 0 kan niet, want delen door 0 kan niet. Testpunt 1 => (1+3)(4/1)(5-1)(12+4)2 = 4*4*4*52 = positief ---0+++++0++++++*+++++++++0++++++++++0------───┼─────╫──────┼─────────╫──────────┼─────── -3 -2 0 (1) 2 5 h(x) ≥ 0 => -3 ≤ x < 0 \/ h(x) ≤ 0 => 5 x ≤ -3 x = -2 \/ 52 0 < x ≤ 5 \/ x = 2 \/ x ≥ Modulus Absolute waarde |x| => De absolute waarde van x De afstand van een getal tot de 0, de absolute waarde, wordt ook wel de modulus genoemd. De afstand van 4 tot 0 is 4. De afstand van -4 tot 0 is ook 4. Oftewel, de absolute waarde van -4 is gelijk aan de absolute waarde van 4 => |-4| = |4| = 4 Er geldt dus: x ≥ 0 |x| = x x < 0 |x| = -x De grafiek van y = |x2| wordt dan ook als volgt weergegeven. Het gedeelte onder de xas wordt gespiegeld, aangezien de absolute waarde gevraagd wordt, en die is altijd positief. Voorbeeld: |3x + 4| = 7 3x + 4 = 7 7 x = 1 \/ -3x – 4 = \/ x = -11/3 |3x – 1| = 8 3x – 1 = 8 8 x = 3 = -2 1/3 \/ -3x + 1 = \/ x = -7/3 Tekenen van een modulusgrafiek Schrijf de functie in twee delen en teken bij elk deel de grafiek. Voorbeeld: f(x) = x2 – |2x – 1| |2x – 1| 2x – 1 ≤ 0 x ≤ 1/2 2x – 1 ≥ 0 x ≥ 1/2 2 x ≥ 1/2 x – 2x + 1 x ≤ 1/2 x2 + 2x - 1 In de figuur staat in stippellijnen ook nog de resten van de grafieken ter verduidelijking. Maar die hoef je niet te tekenen. Vergelijkingen oplossen |A| = |B| |A| = B A = B \/ A = -B (\/ -A = B \/ -A = -B) A = B \/ A = -B /\ B ≥ 0 53 Voorbeeld: |x2 + 3x – 6| = 2x x2 + 3x – 6 = 2x x2 + x – 6 = 0 (x + 3)(x – 2) = 0 x = -3 \/ x = 2 Oplossing: x = 2 \/ \/ \/ \/ \/ x = x2 + 3x x2 + 5x – (x + 6)(x x = -6 \/ 1 54 6 6 – x = -2x = 0 1)=0 = 1 /\ /\ /\ /\ x x x x ≥ ≥ ≥ ≥ 0 0 0 0 Economie Aantal exemplaren, Prijs, Kosten, Opbrengst, Winst Als een artikel goedkoper wordt zal er meer van verkocht worden. Het aantal verkochte exemplaren q is dus een functie van de prijs p. Omgekeerd is dan p natuurlijk ook een functie van q. Vaak is dat een lineaire functie. Daar gaan we voorlopig even van uit. De opbrengst R is natuurlijk het aantal verkochte stuks x de prijs, dus R = p * q Voor een lineaire functie p = aq + b wordt dan R = (aq + b)*q = aq2 + bq Een kwadratische functie met een top. Een bepaalde prijs waarbij de opbrengst het grootst is!! De opbrengst kan niet negatief zijn, dus het bereik van deze grafiek is alleen dat gedeelte dat boven de x-as ligt. De kosten K is het aantal stuks * de kostprijs, plus de mogelijke eenmalige kosten, K = cq + d De winst W is de opbrengst – de kosten, W = aq2 + bq – cq – d. Aangezien een 2egraadsvergelijking overblijft heeft ook deze functie een maximum. Een bepaalde prijs waarbij het meeste winst gemaakt wordt! Voorbeeld: De prijs in p en het aantal verkochte stuks q hebben het volgende verband: p = -2q + 60 De kosten K zijn 8q + 200 Opbrengst R = p * q = (-2q + 60)q = -2q2 + 60q Winst W = R – K = -2q2 + 60q – (8q + 200) = -2q2 + 52q – 200 Rmax voor q = -b / 2a = -60 / -4 = 15 -2*152 + 60 * 15 = 450 Wmax voor q = -b / 2a = -52 / -4 = 13 -2*132 + 52 * 13 – 200 = 138 pbest is die bij Wmax hoort, dus q = 13. p = -2*13 + 60 = 34 55