Verbintenissenrecht examenvragen

advertisement
1
Verbintenissenrecht examenvragen
1. Natuurlijke verbintenis: definitie + voorbeeld + verschil met juridische verbintenis
Een verbintenis is een rechtsband waarbij de SA aan de SE e prestatie verschuldigd is, of de SE mag vd SA e
prestatie eisen.
* definitie:
Het gaat hier om gewetensplichten, te situeren tussen de zedelijke (louter moraal) en juridische verbintenissen.
Nakoming ervan is niet afdwingbaar (↔ juridische verplichting). Is een bron van rechtsgevolgen wanneer ze
vrijwillig, geheel of gedeeltelijk w uitgevoerd of de SA beloofd ze uit te voeren → w omgevormd in e
juridische verplichting. Een natuurlijke VB is niet opeisbaar wel uitvoerbaar.
* voorbeeld:
-
-
De feitelijke vader die aan zijn buitenechtelijk kind waarvan de afstamming niet bewezen is vrijwillig
steungeld betaalt zet een natuurlijke verbintenis om in een juridische. Gevolg is dat hij tot het verder
betalen kan veroordeeld worden.
Als de man e einde maakt aan het concubinaat van een zekere duur en stabiliteit, kan het bestaan ve
natuurlijke VB w erkend om verder in te staan voor de bestaanszekerheid vd concubine.
Grootouders die vrijwillig een cadeau geven aan hun kleinkind gaan een natuurlijke verbintenis aan. Het
bedrag kan derhalve niet verhaald worden op de ouders.
* verschil met juridische verbintenis:
De nakoming van natuurlijke verbintenissen op zich is niet in rechte afdwingbaar (in tegenstelling tot
juridische verbintenissen). Ze wordt pas afdwingbaar na een vrijwillige uitvoering of een belofte. Een
natuurlijke verbintenis kan dus omgezet worden in een juridische, maar is het nog niet voor er een
vrijwillige nakoming plaatsvindt.
2. Inspannings- en resultaatsverbintenis: definitie, criterium voor onderscheid en juridisch belang
* definitie:
- resultaatsverbintenis: de schuldenaar verbindt zich ertoe een welbepaald resultaat te bereiken (bv. een
ambulance die een gewonde vervoert naar het ziekenhuis).
- inspanningsverbintenis: de schuldenaar verbindt zich ertoe een bepaalde inspanning te leveren en/of bepaalde
middelen aan te wenden met als doel een resultaat te bereiken. Hij is echter niet verplicht dit resultaat ook
daadwerkelijk te bereiken. (bv. Een geneesheer die een diagnose opstelt)
* criterium voor onderscheid:
In de praktijk is het niet steeds even simpel een onderscheid te maken. (vb. van de geneesheer: bloedonderzoek
= resultaatsverbintenis; genezen van de patiënt = inspanningsverbintenis)
Er is m.a.w. een grijze zone. Ook de advocaat kan als voorbeeld dienen: meestal inspanningsverbintenis, maar
bv. Verzoekschrift in hoger beroep indienen → resultaatsverbintenis.
1
2
* juridisch belang van het onderscheid:
1. het biedt de mogelijkheid de inhoud en de draagwijdte van de door de schuldenaar aangegane verbintenis
nader te bepalen. Doel = nagaan of debiteur al dan niet zijn verbintenis is nagekomen.
2. Bewijslastverdeling:
Bij een resultaatsverbintenis zal de schuldeiser slechts het bestaan van de verbintenis en het niet-bestaan van
het resultaat moeten aantonen, dit is geen zware bewijslast. De debiteur daarentegen wordt vermoed schuldig te
zijn en kan zich enkel dekken door bewijs te leveren van overmacht of toeval, dit is veel zwaarder.
Bij een inspanningsverbintenis daarentegen heeft de schuldeiser de zwaarste bewijslast: hij moet het bestaan
van de verbintenis bewijzen en de wanuitvoering door de schuldenaar door een gebrek aan zorg (op basis van
het zorgvuldigheidscriterium)
3. Verschil tussen alternatieve en facultatieve verbintenis
Beide soorten verbintenissen horen thuis in de indeling volgens het aantal voorwerpen van de verbintenis.
* alternatieve verbintenis:
- Heeft verschillende prestaties tot voorwerp (in debitione) waarvan er slechts één dient nagekomen te worden
(in obligatione), naar keuze v hetzij SE hetzij SA.
Bv valuta-optie bij internationale leningen
Aard vd VB w pas bepaald op het ogenblik vd keuze vd prestatie
- art. 1190 BW: keuzerecht in beginsel voor schuldenaar, tenzij anders overeengekomen
- risicoregeling: eigendom en risico gaan over bij de keuze
- voor de keuze → dan moet de andere prestatie nagekomen w
- zaak gaat teniet na de keuze → schuldenaar is bevrijd (niet verplicht om de
andere prestatie na te komen)
* facultatieve verbintenis:
- Heeft slechts één prestatie tot voorwerp maar de schuldenaar heeft de bevoegdheid om de voorziene prestatie
door een andere te vervangen (in facultate solutionis), vb: benadeling +7/12e (teruggave van de zaak of
aanpassing van de prijs).
- 2 voordelen voor schuldenaar in vgl met de alternatieve VB:
1: keuzerecht steeds voor schuldenaar → schuldeiser kan enkel uitvoering van de hoofdprestatie
vorderen. Bij alternatieve VB kan de keuze zowel ad SA als SE toekomen. Hieruit vloeit voort dat
de SE ve facultatieve VB enkel de uitvoering vd hoofdprestatie kan vorderen.
2: risicoregeling: schuldenaar is steeds bevrijd wanneer de hoofdzaak tenietgaat, aangezien er
slechts 1 zaak verschuldigd is. Bv 1681 BW
4. Verschil tussen samengevoegde en hoofdelijke verbintenissen
* samengevoegde verbintenis:
Een samengevoegde of gezamenlijke VB is de VB die aan de actieve of passieve zijde vanaf haar ontstaan door
verschillende personen is aangegaan of naderhand verschillende personen treft.
bv. 4 studenten die samen een auto kopen → verkoper heeft 4 schuldenaars
2
3
Gevolgen van opsplitsing van de verbintenis:
1. iedere VB is deelbaar en ze zal verdeeld moeten w in zoveel delen als er SA of SE zijn iedere
schuldenaar kan slechts tot beloop van zijn aandeel aangesproken en vervolgd worden
2. afzonderlijke dagvaarding
3. afzonderlijke ingebrekestelling, inmorastelling v 1 vd debiteurs heeft geen invloed op de positie
vd andere debiteurs
4. afzonderlijk verloop van verjaring (stuiting van ene schuldenaar geen gevolg voor andere)
5. onvermogen van 1 schuldenaar is het risico van de schuldeiser, niet van de andere schuldenaars
→ vele nadelen voor de schuldeiser: hoofdelijkheid of ondeelbaarheid w daarom vaak
bedongen. Hoofdelijkheid of ondeelbaarheid w niet vermoed, als er pluraliteit v SA of SE
is dan hebben we dus e gezamenlijke VB.
* hoofdelijke verbintenis:
pluraliteit van schuldenaars die tezamen gehouden zijn tot één bepaalde prestatie, zodat ieder van hen voor het
geheel kan worden aangesproken door de schuldeiser → geen opsplitsing
1. de schuldeiser kan de gehele schuldvordering opeisen van 1 schuldenaar
2. één dagvaarding volstaat
3. één ingebrekestelling volstaat
4. verjaring verloopt gelijk
5. onvermogen van 1 schuldenaar is het risico van de overige schuldenaars
→ voordeliger voor schuldeiser
5. Bronnen van hoofdelijkheid
* art. 1202 BW: hoofdelijkheid wordt niet vermoed, zij moet uitdrukkelijk bedongen zijn of bestaan van
rechtswege, krachtens een bepaling van de wet
1. contract
Art 1202 BW: hoofdelijkheid w niet vermoed, ze moet uitdrukkelijk w bedongen. → uitdrukkelijk moet ruim w
opgevat: het kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend zijn maar de wil moet zeker/duidelijk zijn. In geval van
twijfel moet de rechter zich tgn de hoofdelijkheid uitspreken.
2. wet
Doel is bescherming voor de schuldeiser. Vb: art. 1033 BW.
3. ruime interpretatie van “krachtens een bepaling van de wet”
- ook besluiten en reglementen krachtens een wet
- ook gewoonteregels (bv. Vermoeden van hoofdelijkheid tussen schuldenaars-handelaars)
- ook algemene rechtsbeginselen (bv. Schade veroorzaakt door gemeenschappelijke fout van een pluraliteit van
daders → alle daders hoofdelijk aansprakelijk)
3
4
6. Verschil tussen hoofdelijke verbintenis, verbintenis in solidum, en ondeelbare verbintenis
* Zowel verbintenis in solidum als de hoofdelijke verbintenis hebben als gevolg dat iedere schuldenaar de
verplichting heeft tot het geheel, en dat de betaling door 1 schuldenaar de anderen bevrijd. Er zijn echter
belangrijke verschillen:
* verschil hoofdelijke ↔ in solidum:
1. bij hoofdelijke overeenkomsten is de oorsprong van louter externe en technische aard (contractueel beding of
wettelijke bepaling), terwijl de verbintenis in solidum haar grondslag vindt in de noodwendigheden van de
onderscheiden casusposities
2. theorie in solidum: ontstaan uit rechtspraak
3. secundaire gevolgen van hoofdelijkheid zijn niet van toepassing op verbintenis in solidum
vb:
- gemeenschappelijke fout van een pluraliteit van daders -> hoofdelijke verbintenis
- onderscheiden fouten van een pluraliteit van daders die ook tot 1 enkele schade leidt ->
verbintenis in solidum (iedere schuldenaar is gehouden op grond van zijn eigen fout)
* ondeelbare verbintenis:
- D.w.z. dat de verbintenis nooit anders dan in zijn geheel kan worden uitgevoerd. Dit is slechts belangrijk bij
een pluraliteit van schuldenaars.
- de ondeelbaarheid kan ofwel natuurlijk zijn (bv. Levering van een paard), ofwel contractueel bedongen zijn
(wanneer het voor de schuldeiser enkel nut heeft in z’n geheel, versterking van de waarborg van de
hoofdelijkheid)
- gevolgen: nagenoeg hetzelfde als de hoofdelijke verbintenis, enkele verschillen:
- ondeelbaarheid treft ook de erfgenamen van de schuldenaar
- bij ondeelbaarheid die steunt op de aard van het voorwerp verdwijnt ze samen met dit
voorwerp
- de aanmaning van 1 schuldenaar is bij ondeelbaarheid niet tegenstelbaar tegen de andere, bij
hoofdelijkheid wel
- het verlies van een zaak door de fout van een schuldenaar zal beschouwd worden als overmacht
en zullen de overige schuldenaars bevrijd worden. Bij een hoofdelijke verbintenis zijn de andere
schuldenaars niet bevrijd in dit geval.
7. Verschil tussen verbintenis onder tijdsbepaling / onder voorwaarde
Een VB kan beperkt w door e tijdsbepaling of door e vwde, = modaliteiten v die VB. Een VB zonder vwde of
tijdsbepaling is een zuivere VB.
1) verbintenis onder tijdsbepaling
* verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk is van een toekomstige doch zekere gebeurtenis,
bv als je bij de bank geld leent stelt de tijdsbepaling de uitvoering vd VB vd ontlener tot teruggave uit. De dag
waarop de bepaalde tijd verstrijkt is e vervaldag en de tijd tot de vervaldag is de termijn.
-
gewone tijdsbepaling (contractueel bedongen of wetsbepaling)
genadetermijn (opgelegd door rechter: uitstel van betaling)
4
5
* de tijdsbepaling kan opschortend of uitdovend werken
- opschortend: stelt de uitvoering van de verbintenis uit, bv op 1 januari 2006 w e arbeidsovereenkomst
gesloten tussen A en B die in dienst zal treden op 1 mei.
- uitdovend: stelt aan de verbintenis een einde, bv borg staan voor iemand gedurende e periode v 3j.
- Het is ook mogelijk dat er zowel een schorsende als uitdovende tijdsbepaling bedongen w
* gevolgen voor de partijen:
- uitdovend: verbintenis begint meteen maar eindigt bij het verstrijken van de termijn
- opschortend: de VB bestaat reeds maar is nog niet opeisbaar → gevolgen:
(1) verbintenis bestaat reeds:
→ hetgeen de schuldenaar voor de vervaldag betaalde kan niet als onverschuldigd
teruggevorderd worden
→ eigendom en risico gaan onmiddellijk over op verkrijger van het goed
(2) maar is nog niet opeisbaar:
→ schuldeiser kan nog geen nakoming van de verbintenis eisen
→ verjaringstermijn vangt nog niet aan
→ geen uitvoerende maatregel (wel bewarende)
2) verbintenis onder voorwaarde
* verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk is van een toekomstige doch onzekere gebeurtenis,
bv ik schenk je mijn huis maar deze schenking zal vervallen als je voor mij sterft.
* gevolgen pendente conditione:
- ontbindende voorwaarde: verbintenis bestaat meteen en is onmiddellijk uitvoerbaar
- opschortende voorwaarde: de schuldeiser heeft een recht, maar de uitvoering ervan is opgeschort
→ hetgeen de schuldenaar in deze periode betaalt mag hij als onverschuldigd
terugvorderen
→ eigendom en risico blijven voor rekening van de schuldenaar
8. Gevolgen voor de partijen bij verbintenis onder opschortende en ontbindende voorwaarde
Een VB onder opschortende vwde hangt af van een toekomstige onzekere gebeurtenis (1181 l1), een
ontbindende vwde is die welke bij haar vervulling, de VB teniet doet en de zaken herstelt in dezelfde toestand
alsof er nooit e VB had bestaan (1183 l1)
1) Gevolgen pendente conditione (onzekerheid, volgens RL een verwachting)
A. Schorsende voorwaarde:
- De schuldeiser bezit reeds een recht,
- hij mag alle bewarende maatregelen treffen
- bij overlijden gaat het recht over op zijn erfgenamen
- maar de uitvoering van dit recht is opgeschort
- verjaring begint nog niet te lopen
- risico blijft bij schuldenaar
- wat de schuldenaar betaald zou hebben mag hij als onverschuldigd terugvorderen
- schuldeiser kan niet tot dwanguitvoering overgaan
5
6
B. Ontbindende voorwaarde:
Ze ontstaan onmiddellijk (te behandelen als zuivere verbintenissen) en kunnen dus worden uitgevoerd, evenals
vordering van nakoming ervan.
2) Gevolgen eveniente conditione (voorwaarde is vervuld)
A. Schorsende voorwaarde:
Art. 1179 BW: de vervulde voorwaarde werkt terug tot op de dag waarop de verbintenis is aangegaan
(logisch aangezien de voorwaarde enkel de uitvoering opschort)
- stel: nieuwe wet tijdens pendente conditione → oude wet blijft geldig tussen partijen
- als de schuldenaar bij vergissing betaald zou hebben tijdens pendente conditione mag hij
dit na het vervullen van de voorwaarde niet meer als onverschuldigd terugvorderen
echter:- verjaring begint pas vanaf de vervulling van de voorwaarde te lopen
- de door de schuldenaar verrichte daden ban beheer blijven voortbestaan
- de schuldenaar behoudt de normaal geïnde vruchten
B. Ontbindende voorwaarde:
Art. 1183 BW: de vervulling van de ontbindende voorwaarde doet de verbintenis met terugwerkende kracht
teniet
→ de beschikkingsdaden van de eigenaar onder ontbindende voorwaarde worden tenietgedaan
Uitz.: in contracten met opeenvolgende prestaties (bv. huur- of arbeidsovereenkomsten) kunnen de
prestaties van 1 der partijen onmogelijk worden uitgewist, de daarvoor betaalde tegenprestatie (huurprijs, loon)
mag dan ook niet worden teruggevorderd: hier gaat het contract ex nunc teniet
3) Gevolgen deficiente conditione (voorwaarde is niet vervuld en zal niet vervuld worden)
A. Schorsende voorwaarde:
Verbintenis moet nooit uitgevoerd worden en gaat teniet met terugwerkende kracht
B. Ontbindende voorwaarde:
De bedreiging van een ontbinding verdwijnt, het recht van de schuldeiser wordt definitief
9. Verbintenis onder potestatieve voorwaarde: definitie + soorten + geldigheid
* definitie:
Een potestatieve voorwaarde doet de uitvoering of uitdoving van de verbintenis afhangen van een gebeurtenis
die de ene of de andere van de contracterende partijen kan doen plaatshebben of kan verhinderen (art. 1170
BW).
- zuiver potestatieve voorwaarde: de verbintenis hangt louter en alleen af van de wil van één der partijen
- gewone potestatieve voorwaarde: de verbintenis hangt deels af van de wil van één der partijen en deels van de
omstandigheden of de wil van een derde (m.a.w. toeval) => gemengde voorwaarde
6
7
* geldigheid:
- gewone potestatieve voorwaarde is geldig (bv. ik verkoop u mijn huis indien ik benoemd word tot rechter)
- zuiver potestatieve voorwaarde aan de zijde van de schuldeiser is ook geldig (bv. ik verkoop u mijn huis
indien u dat wenst = contractbelofte)
- zuiver potestatieve voorwaarde aan de zijde van de schuldenaar is nietig (bv. ik verkoop u mijn huis indien ik
dat wens)
→ een verbintenis onder opschortende voorwaarde is nietig wanneer de verwezenlijking van die
voorwaarde louter afhangt van de wil van de schuldenaar. De schuldenaar verbindt zich namelijk
tot niks, de verbintenis heeft geen voorwerp. (zie art. 1174 BW)
→ enkel wanneer de louter potestatieve verbintenis aan de zijde van de schuldenaar een
opschortend karakter heeft is ze nietig: zuiver potestatieve ontbindende voorwaarde aan de zijde
van de schuldenaar is geldig (opzeggingsrecht)
- inzake schenkingen en testamenten zijn zowel de verbintenissen onder zowel gewone als zuivere potestatieve
voorwaarde nietig: donner et retenir ne vaut.
10. Verbintenis door éénzijdige wilsuiting: definitie + voorbeeld + verschil met éénzijdig contract
* definitie:
Een verbintenis door éénzijdige wilsuiting is een éénzijdige rechtshandeling. De verbintenis ontstaat aldus
door toedoen van één persoon. In ons BW wordt dit niet als bron van verbintenissen vermeld. Het wordt
evenwel als bron erkend door het Hof van Cassatie.
* voorbeeld:
Een aanbod → de bindende kracht van een aanbod vindt haar grondslag in een door éénzijdige wilsuiting
aangegane verbintenis.
* verschil met éénzijdig contract:
- Eénzijdig contract: meerzijdige rechtshandeling die slechts in hoofde van 1 der partijen verbintenissen schept.
Zoals bij elk contract zijn er minstens 2 partijen. (bv. schenking) Deze vorm van overeenkomst vindt zijn
wettelijke grondslag in art. 1103 BW.
- Verbintenis door éénzijdige wilsuiting: eenzijdige rechtshandeling, enkel de wil van de aanbieder is relevant.
11. Verschil tussen verbintenis en overeenkomst
* Een contract of overeenkomst is het samentreffen van twee of meer wilsuitingen (wilsovereenstemming
tussen partijen) met als doel het doen ontstaan, wijzigen of uitdoven van één of meer verbintenissen. Een
contract is dus een bron van verbintenissen, maar staat er niet mee gelijk.
7
8
* Een verbintenis daarentegen is veel ruimer te zien. Het gaat hier om elke in rechte afdwingbare verplichting.
In juridische zin is een verbintenis de rechtsband krachtens welke een persoon (de schuldenaar) aan een andere
persoon (de schuldeiser) een prestatie verschuldigd is. Ze ontstaat bv. uit een contract, maar ook o.m. uit
burgerrechtelijke delicten en quasi-contracten.
12. Gentlemen’s agreement: leg uit
Een gentlemen’s agreement verbindt enkel moreel, niet juridisch. De bedoeling om bij de partijen juridische
gevolgen in het leven te roepen ontbreekt hier.
→rechtens vrijblijvende en onverbindende afspraak
→ er kan geen rechtsvordering op worden gebaseerd
13. Theorie van de wilsautonomie: verklaar + situeer in het Belgisch contractenrecht
1. Waarom hechtte de liberaal-kapitalistische maatschappij van de 19e eeuw zo’n grote betekenis aan de
theorie van de wilsautonomie (wil van partijen als bron van verbintenissen)?
a. Op economisch vlak:
Het AR werd beheerst door de adel, de clerus en de gilden en ze domineerden het economisch leven → sterk
gereglementeerd economisch verkeer, economische ontwikkeling werd hierdoor afgeremd.
Reactie:
→ vrijheid van handel, mededinging en arbeid, “laisser faire, lasser aller”-politiek
→ contra elke staatsinterventie in het economisch leven
→ contractvrijheid: iedereen mag kiezen met wie hij e contract sluit en de inhoud ervan bepalen
zolang het niet strijdig was met O.O. of goede zeden.
Vanuit het individueel eigendomsrecht ging men ervan uit dat met de bovenstaande kenmerken men de
grootste welvaart zou kunnen brengen voor het grootst mogelijk # personen.
b. Politiek-filosofisch vlak:
Vrijheid van het individu, beperkingen zijn nodig in een maatschappij, maar ze moeten vrijwillig aangegaan
zijn, vrijwillige verplichtingen: vrijwillig sluiten van contracten.
Verbintenissen als uiting van vrijheid van het individu (Rousseau: “Le contrat social” → vrijwillige
beperkingen).
c. Ethisch vlak:
Een contract dat op de wilsautonomie steunt is een rechtvaardig contract omdat vrije mensen niet tegen hun
belangen in zouden contracteren, ieder individu is de beste verdediger van zijn belangen. Gezien de gelijkheid v
alle indivduen en dat ze individuele verschillende belangen hebben, is het vrijwillig gesloten contract de beste
garantie voor e rechtvaardig contract: “Qui dit contractuel, dit juste” → vrijheid leidt tot rechtvaardigheid.
2. Hoe werd de leer van de wilsautonomie toegepast in het Burgerlijk Wetboek?
a. Prominente plaats in het BW
b. Contractuele vrijheid
Ieder individu is vrij om:
(1) al dan niet te contracteren
(2) hun overeenkomst de inhoud te geven die hen goeddunkt
8
9
(3) te contracteren met wie men wil
Partijen mogen benoemde maar ook onbenoemde contracten sluiten (er is geen numerus clausus). Ze mogen
steeds afwijken van de wettelijke regeling van de benoemde contracten daar dit in beginsel suppletief recht is
zonder dwingend karakter.
c. Consensualisme
Overeenkomst bij wilsovereenstemming
→ loutere toestemming (solo consensu) van partijen volstaat, geen vormvereisten (uitz.: plechtige en zakelijke
contracten)
d. Bindende kracht van de overeenkomst
Art. 1134 BW: kracht van wet tussen partijen bij geldig aangegane overeenkomst → Pacta sunt servanda.
→ zowel de partijen als de rechter moet de overeenkomsten eerbiedigen als wetten
e. Werkelijke wil primeert boven uitgedrukte wil
Art. 1156 BW: gemeenschappelijke bedoeling van partijen is belangrijker dan de letterlijke zin van de woorden
→ de geest gaat voor de letter, werkelijke wil voor de wilsverklaring. Dit komt ook aan de orde bij veinzing of
simulatie, het BW geeft de voorkeur aan de werkelijke rechtshandeling.
f. Theorie van de wilsgebreken
Als om één of andere reden – bedrog, dwaling of geweld – het contract niet vrijwillig is gesloten, dan is het
vernietigbaar.
Wilsautonomie: men is gebonden door zijn wil, maar dan mag die wil geen gebreken vertonen
Benadeling is geen grond voor vernietiging want het is geen wilsgebrek.
g. Relativiteit der contracten
Art. 1165 BW: Overeenkomsten hebben enkel gevolgen tussen de contracterende partijen
→ het contract ontleent zijn bindende kracht aan de wil der partijen dus derden kunnen niet
gebonden zijn
De theorie van de wilsautonomie werd consequent toegepast in de Code Napoléon.
Oorzaken van de achteruitgang van de theorie van de wilsautonomie:
a. Economisch en sociaal:
Op het einde vd 19e eeuw kwam men tot het besef dat de absolute vrijheid v handel, concurrentie en arbeid
tot anarchie leiden in de productie en verdeling van goederen en diensten → bepaalde klassen en
bevolkingsgroepen werden uitgebuit, economische crises, oneerlijke concurrentie, monopolievorming, …
Daaruit groeide de overtuiging dat een zekere sociaal-economische ordening door de wetgever nodig was.
b. politiek-filosofisch:
Vrije en gelijke burgers is e fictie, armen en rijken zijn niet gelijk en deze leer houdt een miskenning in van
het bestaan v sociale groepen en structuren, = nefast voor Contrat Social!
c. ethisch:
De redenering dat de theorie van de wilsautonomie tot rechtvaardige contracten leidt en dat iedere individu
de beste verdediger is v zijn belangen, houdt niet genoeg rekening met de grote sociale, economische en
culturele ongelijkheden, het kan de rijken mogelijk maken hun voorwaarden aan de armen op te dringen
enz.
Tijdens de 20ste eeuw moest de wilsautonomie veel inboeten ten voordele van de socialisering van ons recht
9
10
14. Imprevisieleer: definitie + aanvaard in Belgisch recht? + argumenten pro en contra
* definitie:
Volgens de imprevisieleer gaat een overeenkomst teniet of mag de rechter die aanpassen indien na het
totstandkomen van het contract zich abnormale en onvoorziene omstandigheden voordoen die de nakoming van
de verbintenissen door één van de partijen enorm verzwaren zoniet onmogelijk maken.
Na discussie waarin de tegenstanders aan het langste eind trokken: De schuldenaar kan slechts van zijn
verbintenis bevrijd worden wanneer de onvoorziene en abnormale gebeurtenissen overmacht opleveren, d.w.z.
de uitvoering niet alleen bemoeilijken maar werkelijk onmogelijk maken.
* aanvaard in Belgisch recht?
Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 1994 de imprevisieleer (die gesteund is op art. 1134, lid 3 BW)
verworpen.
De imprevisieleer mag ook niet gelijkgesteld w met een wilsgebrek. Een wilsgebrek tast de overeenkomst bij de
totstandkoming aan, bij imprevisie wordt het evenwicht door latere gebeurtenissen verstoord. Partijen mogen
zelf bepalen bij grondige wijzigingen vd omstandigheden het contract binnen bepaalde perken aan te passen.
* pro/contra:
pro: - een ernstige verstoring van het contractuele evenwicht (bv. oorlog) is iets waarmee de
schuldenaar geen rekening kon houden en niet aan kan doen.
- contracten moeten te goeder trouw uitgevoerd worden
contra: geldig gesloten overeenkomsten zijn bindend voor de partijen en voor de rechter → imprevisieleer doet
een afbreuk aan de wilsautonomie en de bindende kracht van de overeenkomst
15. Belang van het onderscheid tussen éénzijdige en wederkerige contracten
Eenzijdig contract: slechts 1 partij die verbintenissen aangaat (art. 1103 BW)
Wederkerig contract: partijen verbinden zich over en weer jegens elkaar (art. 1102 BW)
Bij de indeling is het criterium dat ofwel een ofwel alle partijen één of meerdere VB aangaan, bv koop en huur
zijn wederkerige contracten, schenking is een eenzijdig contract.
Een eenzijdige VB schilt fundamenteel ve eenzijdig contract: in het eerste geval gaat het om een eenzijdige
rechtshandeling en in het tweede om een meerzijdige rechtshandeling.
Het belang van het onderscheid is aanzienlijk:
1) Bij een wederkerig contract mag een partij steeds weigeren haar verbintenissen na te komen wanneer de
tegenpartij de hare niet nakomt (exceptio non edimpleti contractus). → passieve weerstand
De belanghebbende partij mag ook de gerechtelijke ontbinding van het contract vragen (stilzwijgende
ontbindende voorwaarde: art. 1184 BW) → actieve weerstand
Dit heeft uiteraard geen zin bij een éénzijdig contract.
2) De theorie van het risico speelt enkel een rol bij de wederkerige contracten. Wanneer één van de partijen
omwille van overmacht haar verbintenissen niet kan uitvoeren is de tegenpartij evenmin gehouden de hare na te
komen. (+ zie vraag 53 theorie van het risico)
10
11
Bij een éénzijdig contract heeft dit geen zin aangezien er slechts 1 verbintenis is, wanneer die door
overmacht niet kan uitgevoerd worden gaat het contract simpelweg teniet.
3) Ook op het vlak van de bewijslevering is het onderscheid belangrijk.
→ art. 1325 BW stelt dat onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten slechts
geldig zijn wanneer zij zijn opgemaakt in zoveel originelen als er partijen zijn met een
onderscheiden belang.
→ art. 1326 BW stelt dat de onderhandse schuldbekentenis geheel met hand van de
ondertekenaar geschreven moet zijn of tenminste een handtekening en een met de hand
geschreven “goed voor” moeten bevatten. De som of de hoeveelheid van de zaak moet voluit in
letters zijn uitgedrukt.
16. Kanscontract: definitie + voorbeeld
* definitie:
Art. 1104 BW bespreekt 2 soorten contracten. Allereerst het vergeldend contract, waar de prestatie van de ene
partij als gelijkwaardig wordt geacht met die van de andere.
In lid 2 wordt het kanscontract gedefinieerd. Bij zulke contracten is het gelijkwaardige gelegen in een kans op
winst of verlies, die voor beide partijen afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis. De regels inzake
benadeling zijn niet van toepassing op kanscontracten.
* Vb.: verkoop van onroerend goed tegen de betaling van lijfrente
17. Zakelijke contracten en plechtige contracten: definitie + voorbeeld
De zakelijke en plechtige contracten zijn uitzonderingen op de louter consensuele contracten.
* Plechtig contract
Voor de geldige totstandkoming van een plechtig contract zijn de vormvereisten essentieel. Deze formaliteiten
moeten op straffe van nietigheid vervuld zijn en vinden meestal vorm in een schriftelijke akte. Het louter
samentreffen van wilsuitingen is onvoldoende, de totstandkoming van het contract hangt af van het bestaan van
de akte: forma dat esse rei.
Deze vormvereisten worden opgelegd om:(1) te wijzen op de ernst van het contract
(2) de zwakkere partij te beschermen
(3) grotere rechtszekerheid te creëren
(4) aanwezigheid van een deskundige te verzekeren
Voorbeeld: huwelijk, adoptie, hypotheek…
* Zakelijk contract
Bij de zakelijke contracten is voor de geldige totstandkoming de afgifte van de zaak vereist. Evenals bij
plechtige contracten is ook het ontstaan van de zakelijke contracten afhankelijk van een te vervullen formaliteit,
in casu de afgifte van de zaak.
Voorbeeld: bewaargeving, bruiklening, pand…
11
12
18. Contracten intuitu personae: definitie + verschil met contracten intuitu pecuniae
Bij de contracten intuitu personae is de identiteit of de persoonlijke hoedanigheid van de één der partijen
beslissend voor de toestemming van de andere. Arbeidsovereenkomsten en contracten met een vrije beroeper
zijn typevoorbeelden van contracten intuitu personae. Persoonlijke kwaliteiten zoals kennis en ervaring spelen
hier immers en grote rol.
Partijen kunnen ook aan andere contracten een intuitu personae-karakter hebben verleend (bv. huurcontract), bij
twijfel zal de rechter de bedoeling van de partijen moeten onderzoeken.
Van belang is dat dwaling omtrent de persoon of de persoonlijke kwaliteiten bij deze contracten aanleiding kan
geven tot vernietiging van de overeenkomst. Daar dit een determinerende factor was.
De contracten intuitu pecuniae daarentegen hebben het geldelijk voordeel als voornaamste beslissende factor.
De identeit of persoonlijkheid van de wederpartij is hier slechts van ondergeschikt belang.
19. Standaard- en toetredingscontracten: leg uit + voor- en nadelen
Het grootste gedeelte van het moderne economische verkeer wordt beheerst door standaard- en
toetredingscontracten.
* Standaardovereenkomsten zijn:
- contracten die zeer vaak gebruikt worden voor bepaalde rechtsbetrekkingen (bv. verzekeringen, bankwezen,
handelskoop, etc.)
- waarvan de inhoud geheel of voor het grootste deel bestaat uit contractsbedingen die vooraf schriftelijk zijn
opgesteld om zonder onderhandelingen omtrent hun inhoud te gebruiken in een onbeperkt aantal gevallen
- en waarin het suppletief recht word gepreciseerd, aangevuld of uitgeschakeld.
* Toetredingscontracten zijn eenzijdig opgestelde standaardovereenkomsten.
* Voordelen:
Beide vormen van overeenkomsten kennen een enorme populariteit. Ze beantwoorden namelijk aan een
bepaalde economisch-maatschappelijke behoefte.
1) inkorting van de onderhandelingsfase (“time is money”)
2) de opsteller kan de rechten en plichten van de partijen duidelijker omschrijven dan in de vaak verouderde en
lacuneuze suppletieve wetsbepalingen
3) meer rekening houden met de specifieke noden van de betrokken economische sector, met de techniciteit
4) betere kostprijsberekening en verkleining van het procesrisico dankzij standaardisering en precisering van
de verdeling van de economische risico’s.
5) grotere rechtszekerheid
* Nadelen:
Zulke contracten geven echter vaak aanleiding tot mistoestanden aangezien de partij die ze opstelt zijn sterkere
positie aanwendt en het vertrouwen van de wederpartij misbruikt om zich zo een bevoorrechte rechtspositie te
geven.
1) strenge boetebedingen voor wanneer de toetredende partij zijn verbintenissen niet nakomt
12
13
2) verregaande exoneratieclausules m.b.t. de verbintenissen van de opsteller
20. Verschil tussen voorstel, aanbod en contractbelofte
1) Voorstel
De besprekingen, onderhandelingen, voorstellen en tegenvoorstellen die aan het uiteindelijke aanbod
voorafgaan worden gekenmerkt door een gebrek aan precisie en binden de partijen niet. Het is louter een
“verkennen van het terrein”.
2) Aanbod
Een aanbod daarentegen is een vast en precies “ontwerpcontract” waarin alle essentiële en substantiële
bestanddelen aanwezig zijn voor het sluiten van de overeenkomst zodat de andere partij enkel nog “ja” heeft te
zeggen om het contract tot stand te brengen. Niets hoeft verder gepreciseerd worden. Zulk een aanbod is een
door verbintenis door éénzijdige wilsuiting en dus bindend. De pollicitant is verplicht zijn aanbod gedurende
een redelijke termijn open te houden. Wanneer de pollicitant zijn verplichting betwist kan de bestemmeling zich
op de vertrouwensleer beroepen.
3) Contractbelofte
De contractbelofte verschilt fundamenteel van een aanbod daar de contractbelofte een overeenkomst
(meerzijdige rechtshandeling) is en dus geen louter éénzijdige rechtshandeling zoals het aanbod. Eén van de
partijen verbindt zich om met de andere partij een contract te sluiten waarvan de hoofdbedingen reeds zijn
vastgesteld om later in het contract te worden opgenomen. De belover kent dus de begunstigde een optie toe, er
is reeds wilsovereenstemming over de zaak en de prijs. De contractbelofte is een éénzijdig contract en heeft dus
enkel verbintenissen voor de belover. Als hij zijn contractbelofte niet houdt kan hij wegens contractbreuk tot
het betalen van schadevergoeding worden veroordeeld.
21. Wat is de juridische grondslag van de bindende kracht van het aanbod en hoelang is een aanbod
verbindend?
* De theorie van de verbintenis door éénzijdige wilsuiting is de enige juiste theorie, is erkend door het Hof van
Cassatie. Wanneer de pollicitant een aanbod doet, gaat hij uit eigen vrije wil de verbintenis aan zijn aanbod
gedurende een zekere termijn te handhaven.
→ probleem: wou de pollicitant zich wel juridisch binden? Bij betwisting zal de aanbieder dit
uiteraard ontkennen. In dit geval kan de vertrouwensleer uitkomst bieden.
het feit dat alle voor het sluiten van het contract essentiële elementen aanwezig
zijn wekt bij de bestemmeling de juiste indruk dat de pollicitant de bedoeling had
zich tot het openhouden van het aanbod te binden.
* De pollicitant is niet vrij het aanbod naar welbelieven in te trekken.
(1) ofwel heeft de pollicitant zelf verklaard dat het aanbod gedurende een zekere tijd van kracht
blijft en dan is hij erdoor gebonden
(2) ook wanneer hij zelf geen termijn bepaald heeft moet de pollicitant zijn aanbod tenminste
gedurende een redelijke termijn openhouden -> bevordering van de rechtszekerheid
13
14
22. Op welk tijdstip en plaats komt het contract tot stand wanneer de partijen in tijd en ruimte
gescheiden zijn?
De bepaling van plaats en tijdstip van de totstandkoming van een overeenkomst is van groot belang, o.m. voor
het ingaan van termijnen m.b.t. de verjaring, en de bepaling van de bevoegde rechtbank ingeval betwisting, etc.
Een contract komt tot stand wanneer de partijen akkoord zijn over de essentiële bestanddelen van de
overeenkomst. Het probleem vormt zich wanneer partijen van elkaar gescheiden zijn in tijd en ruimte, en het
moeilijk is te bepalen waar en wanneer deze akkoordverklaring en dus het contract juist plaats vond.
Als de partijen zelf een regeling daaromtrent hebben uitgewerkt hoeft er geen twijfel te bestaan. Wanneer hier
geen regeling tot bestaat dient men suppletief recht aan te wenden. Er bestaan verschillende theorieën.
1) Theorie van de wilsverklaring / aanvaardingsleer
De overeenkomst ontstaat waar en wanneer de bestemmeling van het aanbod zijn aanvaarding heeft geuit,
ongeacht de vraag of de pollicitant reeds kennis heeft van die aanvaarding.
Nadelen:
- acceptant kan steeds op zijn beslissing terugkomen wanneer hij zijn aanvaarding nog niet op
onherroepelijke wijze kenbaar heeft gemaakt
- de acceptant kan de aanvaarding naar een vroeger tijdstip van het werkelijke verschuiven
zonder dat de wederpartij dit kan ontdekken
2) Verzendingsleer
De overeenkomst ontstaat op het moment waarop de aanvaarding als definitief mag beschouwd worden, zijnde
op de plaats en het ogenblik van de verzending van de aanvaardingsbrief.
Voordeel:
- tijdstip en plaats is gemakkelijk te bepalen bij de briefwisseling dankzij de poststempel
Nadelen:
- post werkt niet steeds snel en efficiënt
- de pollicitant zal lang in onzekerheid verkeren omtrent het bestaan van de overeenkomst
3) Theorie van de ontvangst
De overeenkomst ontstaat op het moment waarop de aanvaarding de pollicitant bereikt, zelfs als deze er nog
geen kennis van heeft genomen.
Voordeel:
- de pollicitant zal in beginsel niet in onzekerheid verkeren
Nadelen:
- de acceptant kan geruime tijd in onzekerheid verkeren
- de pollicitant kan bv. door ziekte, vakantie, e.d. slechts geruime tijd na de ontvangst kennis
nemen van de aanvaarding, zo kan hij voor verrassingen komen te staan
- tijdstip van ontstaan is moeilijker te bepalen van bij de verzendingsleer
4) Theorie van de verneming
De overeenkomst ontstaat wanneer de pollicitant werkelijk kennis neemt van de aanvaarding, zodat beide
partijen op de hoogte zijn van hun wederzijds akkoord. Hier “raken” de beide wilsuitingen elkaar het meeste
(wilsleer).
Voordeel:
- pollicitant zal nooit in onzekerheid verkeren
Nadelen:
- acceptant kan geruime tijd in onzekerheid verkeren
- pollicitant kan opzettelijk de kennisneming onbepaald verlaten
14
15
In de praktijk zullen de theorieën van de ontvangst en de verneming vaak samenvallen. De pollicitant zal de
aanvaarding vernemen op het ogenblik van de ontvangst. Wanneer echter de aanvaarding de pollicitant bereikt
terwijl hij bv. op zakenreis is kan hij van de aanvaarding geen kennis nemen. De kennisneming situeert zich dan
niet op de moment van de ontvangst en volgens de vernemingsleer zal er nog geen contract bestaan.
5) Standpunt van het Hof van Cassatie
De overeenkomst ontstaat op het ogenblik waarop de pollicitant van de aanvaarding kennis neemt of daarvan
redelijkerwijze kennis had kunnen nemen. => vernemingsleer
Echter: tempering → de kennisneming wordt geacht plaats te hebben bij de ontvangst van de aanvaarding of
korte tijd nadien
De vernemingsleer wordt door het Hof aldus getemperd d.m.v. de ontvangsttheorie.
23. Wanneer maken standaardbedingen deel uit van de contractsinhoud?
Het Hof van Cassatie is van mening dat de toestemming van een partij niet slechts uitdrukkelijk maar ook
stilzwijgend tot uiting kan komen en deze de partij even goed bindt.
Zo kunnen standaardbedingen, zelfs wanneer ze afwijken van het suppletief recht ook stilzwijgend aanvaard
worden.
Er blijft echter een probleem: in de praktijk zal de aanvaarding van standaardbedingen vaak een fictie betreffen.
→ De vraag is welke omstandigheden de rechtspraak voldoende acht om tot aanvaarding van de
standaardbedingen te besluiten:
De medecontractant moet er kennis van hebben genomen of er redelijkerwijze kennis
van hebben kunnen nemen en daarna dient bewezen te worden dat de bestemmeling die bedingen ook heeft
aanvaard
→KENNIS en AANVAARDING:
1) KENNIS
a. Voorafgaande kennis van de standaardbedingen
De kennis of de mogelijke kennis van de bedingen moet aan de contractsluiting voorafgaan.
→ de standaardbedingen die voor het eerst opduiken in een factuur of een leveringsbon maken in
beginsel geen deel uit van dat contract (een factuur of leveringsbon vormen op zichzelf geen
contract, maar zijn slechts een bevestiging door één van de partijen van een voordien gesloten
overeenkomst)
b. Volstaat een loutere verwijzing naar de standaardbedingen?
Bij het ontbreken van elke verwijzing naar de alg. bedingen maken deze uiteraard geen deel uit van het
contract.
Is de voorwaarde van kennis of mogelijke kennis vervuld doordat verwezen wordt naar de standaardbedingen of
moeten deze aan de wederpartij persoonlijk worden meegedeeld?
→ rechtspraak is verdeeld:
- loutere verwijzing volstaat als de betrokkenen vertrouwd zijn met elkaar en met de handel
- de bestemmeling heeft de plicht de tekst met de alg. voorwaarden te vragen die d.m.v. een
verwijzing in het contract staan. Zulke rechtspraak werkt misbruiken in de hand: de opsteller weet
dat het merendeel van de medecontractanten in feite geen kennis zal nemen van de
standaardbedingen, hij zal dan ook zijn eigen verbintenissen minimaliseren en die van de wederpartij
maximaliseren → er is veel rechtspraak die een loutere verwijzing naar algemene contractsvoorwaarden niet voldoende acht
15
16
c. Er moet een mogelijke kennis zijn van de standaardbedingen
Volstaat vaak bv. niet:
- miniscule of onduidelijke letters
- het uithangen van een eenvoudig bord of aanplakken van alg. voorwaarden
- opgesteld in vreemde taal
- overdreven moeilijk juridisch taalgebruik
2) AANVAARDING
Wanneer vastgesteld is dat de wederpartij de alg. voorwaarden kende of behoorde te kennen dan moet nog
worden aangetoond dat hij deze ook heeft aanvaard.
a. Stilzwijgende aanvaarding van standaardbedingen
Vaak wordt aangenomen dat de bestemmeling de alg. bedingen stilzwijgend heeft aanvaard doordat hij er niet
uitdrukkelijk of stilzwijgend tegen heeft geprotesteerd.
Niet voldoende: louter stilzwijgen volstaat niet, omstandig stilzwijgen is vereist.
Een stilzwijgen dat niet anders uitgelegd kan worden dan in de zin van een toestemming.
b. Stilzwijgende aanvaarding van gebruikelijke standaardbedingen
→ zie volgende vraag
24. Verschil tussen gewoonte/gebruik en bestendig gebruikelijk beding
* gewoonte = gebruik:
Indien in een bepaalde kring en m.b.t. een bepaalde soort contracten een zekere gedragsregel algemeen en
voortdurend wordt gevolgd en men in het maatschappelijk verkeer geacht wordt daaraan te houden
→ autonome rechtsbron
→ rechtsgebruik
* bestendig gebruikelijk beding:
Een beding dat partijen in een zekere soort contracten plegen op te nemen, het ontleent bindende kracht aan de
wil van de partijen, feitelijk gebruik
* onderscheid tussen gebruikelijk beding tussen partijen en gebruikelijk beding in een bepaalde tak van
handel, beroep of bedrijf:
1) Zijn partijen gebonden door de algemene bedingen die zij in eerder gesloten overeenkomsten hebben
opgenomen?
→ het loutere feit dat partijen de standaardbedingen in een vorig contract hebben opgenomen
maakt die bedingen niet bindend voor een daaropvolgend contract
→ indien echter de partijen de alg. bedingen stelselmatig in hun vroegere contracten hebben opgenomen en er geen aanwijzingen zijn dat zij er in het latere contract van willen afwijken
kunnen de partijen wel gebonden zijn door de bedingen
2) Is het voldoende voor de bindendverklaring van standaardbedingen dat deze in de betrokken bedrijfssector
gebruikelijk zijn?
→ blijkbaar wel: zelfs wanneer er bij de contractsluiting niet over werd gerept en zelfs wanneer
één der partijen de bedingen niet kende
Het is moeilijk te verenigen met wilsleer: hoe kan men zijn toestemming geven over een
beding dat men niet kende en waarnaar bij het sluiten van het contract niet naar is verwezen?
16
17
De opvatting steunt op vertrouwensleer en precontractuele aansprakelijkheid: de betrokken partij kende de
bestendige bedingen niet maar hij behoorde die te kennen, de wederpartij zag zijn stilzwijgen als een
aanvaarding van de bestendige gebruikelijke bedingen.
25. Veinzing: definitie, geoorloofdheid, gevolgen tussen partijen en gevolgen voor derden
* definitie
Veinzing of simulatie is een gewilde discrepantie tussen de werkelijke wil en de wilsverklaring.
Partijen wekken naar buiten toe de schijn een bepaalde rechtshandeling te verrichten,
→ schijnbare overeenkomst (schijnhandeling)
terwijl zij in het geheim afspreken (d.m.v. tegenbrieven) dat de naar buiten blijkende handeling niet zal gelden.
→ verborgen overeenkomst (werkelijk gewilde handeling)
* Uitzonderingen:
1. Degene die beweert dat er een discrepantie bestaat tussen zijn werkelijke wil en zijn wilsverklaring, draagt de
bewijslast van zijn werkelijke bedoeling.
2. contracten waarvan de waarde van 370 euro overtreft, moeten in beginsel schriftelijk w bewezen (art 1341
BW)
3. Vertrouwensleer gesteund op een in culpa contrahendo, daarmee verwant is de theorie van de
onverschoonbare dwaling.
4. vertrouwensleer gesteund op de aan het gedrag van de wederpartij toerekenbare schijn.
5. Bedingen die klaar en duidelijk zijn en in beginsel niet voor interpretatie vatbaar zijn.
HvC: Een overeenkomst is een wezenlijk wilsakkoord van twee of meer partijen ten einde een rechtsgevolg
teweeg brengen, de rechter die een overeenkomst uitlegt met afwijking van de letterlijke betekenis van die
termen, mag slechts voorkeur geven aan een slecht uitgedrukte bedoeling die hij vaststelt dat die bedoeling de
gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen is geweest.
6. De feitenrechter miskent de bewijskracht van de geschreven akte als hij de daarin vervatte bedingen op een
van de gebruikelijke betekenis afwijkende wijzen interpreteert en indien hij deze beslissing niet voldoende
motiveert.
* verscheidene vormen:
1) Louter fictieve overeenkomst
Partijen wekken naar buiten toe de schijn van een bepaalde overeenkomst terwijl ze in werkelijkheid geen
wijziging wensen toe te brengen aan de tussen hun bestaande rechtsverhouding.
2) Vermomde rechtshandeling
Partijen wekken naar buiten toe de schijn van een bepaalde overeenkomst terwijl ze in werkelijkheid een
andere overeenkomst beogen
3) Gedeeltelijk vermomde rechtshandeling
De gesloten overeenkomst stemt in grote lijnen met de werkelijke intentie overeen maar bepaalde bedingen
worden vermomd
4) Naamlening
Partijen willen werkelijk de naar buiten tot stand gebrachte rechtshandeling, maar dan tussen andere personen
dan de naar buiten toe genoemde partijen -> simulatie d.m.v. tussenpersonen
17
18
* geoorloofdheid:
In beginsel is simulatie geoorloofd. Meestal echter is het doel onrechtmatig: partijen zoeken hun heil in
simulatie omdat zij ongeoorloofde of onrechtmatige doeleinden nastreven. In dit geval is de werkelijke,
verborgen overeenkomst absoluut nietig op grond van artt. 1131 en 1133 BW.
Wanneer de simulatie bedrog dekt, is de kans groot dat de schijnhandeling een strafbare valsheid uitmaakt.
* gevolgen:
a. Gevolgen tussen partijen
- Art. 1321 BW: tussen partijen geldt de werkelijke rechtshandeling. Er wordt hier verondersteld dat de
simulatie niet ongeoorloofd is.
- Bewijsvoering: aan de schijnakte (schijnbare overeenkomst) moet voorlopig geloof worden gehecht. Wanneer
één der partijen beweert dat de overeenkomst geveinsd is en dit wordt door de wederpartij betwist, dan kan het
bewijs van de veinzing slechts met een geschreven bewijs gebeuren: met een zgn. tegenbrief.
b. Gevolgen tegenover derden
- Volgens art. 1321 BW werken de tegenbrieven, en dus de verborgen overeenkomst, niet tegenover derden.
Derden mogen bijgevolg op de schijnbare overeenkomst afgaan.
- Belangrijk is echter dat derden niet verplicht zijn zich op de schijnhandeling te baseren. Wanneer zij er belang
bij hebben mogen ze zich beroepen op de verborgen overeenkomst, op de werkelijk gewilde rechtshandeling.
- Aangezien de simulatie voor derden een louter feit is mogen ze de simulatie onbeperkt bewijzen (alle
mogelijke rechtsmiddelen, getuigenissen en vermoedens)
26. Verschil tussen verhinderende dwaling, essentiële dwaling en bijkomende dwaling
Traditioneel wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen verhinderende, essentiële en bijkomende dwaling, al
naargelang de intensiteit waarmee zij de toestemming van de partijen beïnvloedt.
1) verhinderende dwaling:
- Deze dwaling is zo verregaand dat er van echte wilsovereenstemming geen sprake is, de partijen zijn volledig
misleid door een misverstand of vergissing.
- Soorten:
- error in negotio (dwaling omtrent rechtshandeling)
- error in corpore (dwaling omtrent voorwerp)
- error in causa (dwaling omtrent de oorzaak)
- Sanctie: relatieve nietigheid
2) Essentiële dwaling:
- Bij essentiële dwaling bestaat er wel wilsovereenstemming, maar één van de partijen heeft zijn toestemming
gegeven ten gevolge van een waanvoorstelling.
- Ze betreft een waanvoorstelling van de zelfstandigheid van de zaak die het voorwerp van het contract
uitmaakt. (art. 1110 BW)
- Sanctie: relatieve nietigheid
3) Bijkomende dwaling:
- De bijkomende dwaling is de vergissing die geen determinerende invloed op de toestemming van de
betrokken partijen heeft uitgeoefend.
- Soorten:
- dwaling omtrent de bijkomende eigenschappen (<-> zelfstandigheid van de zaak)
- dwaling omtrent de waarde (= benadeling: geen nietigheid tenzij wettelijk bepaald)
- dwaling omtrent de (bijkomende en ondergeschikte) beweegredenen
- Geen sanctie
18
19
27. Dwaling moet verschoonbaar zijn: verklaar
* juridische grondslag:
Onverschoonbare dwaling is de vergissing die geen redelijk mens zou begaan. Dit vormt geen gebrek in de
toestemming en kan dan ook niet tot nietigheid leiden.
De juridische grondslag van deze leer moet gezocht worden in een interpretatie van de artt. 1109, 1110 en 1117
BW: degene die een onverschoonbare dwaling begaat, dwaalt niet in de zin die deze wetsbepalingen aan het
begrip dwaling wordt gegeven. Er is geen wilsgebrek en dus ook geen grond voor vernietiging van de
overeenkomst.
* 2 belangrijke gevolgen van de theorie van de onverschoonbare dwaling:
1) de onverschoonbaarheid moet niet in het licht van art. 1382 BW worden omschreven, maar in functie van de
wilsleer → de schuld moet in concreto en niet in abstracto worden beoordeeld.
2) de theorie van de onverschoonbare dwaling geldt niet t.a.v. de verhinderende dwaling, aangezien die niet
bedoeld wordt in de artt. 1110 en 1117 BW.
* onverschoonbare dwaling koppelen aan de theorie van de precontractuele aansprakelijkheid:
Wanneer de vergissing van de dwalende partij aan zijn eigen onzorgvuldigheid te wijten is begaat deze een fout
in de zin van de art. 1382 en 1383 BW. Hij heeft immers aan de totstandkoming van het contract niet alle
zorgen van een goed huisvader besteed.
→ sanctie: behoud van het contract
→ voordelen van het gebruik van de precontractuele aansprakelijkheid:
(1) steeds dezelfde zorgvuldigheidsnorm toepassen bij de contractsvorming zorgt voor meer
eenheid
(2) wilsleer heeft correctie nodig van vertrouwensleer (minder rekening houden met
subjectieve factoren)
(3) ook de onverschoonbare verhinderende dwaling kan gesanctioneerd worden
(4) theorie van de precontractuele aansprakelijkheid berust niet op een fictie -> beweren
dat degene die een onverschoonbare dwaling begaat niet dwaalt is onjuist, hij dwaalt
weldegelijk, maar het recht kan er o.w.v. zijn onzorgvuldig gedrag geen rekening mee
houden
(5) bewijslastregeling: met de toepassing van art. 1382 BW rust de bewijslast op de
verweerder
28. Bedrog: definitie, hoofdbedrog, tussenbedrog, is achterhaalbaar bedrog een wilsgebrek?
* definitie:
Bedrog als wilsgebrek is een opzettelijk verwekte dwaling.
-
Hoofdbedrog: één van de partijen veroorzaakt opzettelijk een verkeerde voorstelling van de feiten die de
wederpartij tot contracteren heeft bewogen -> bedrog is doorslaggevend geweest voor het sluiten van de
overeenkomst. Sanctie: relatieve nietigheid (art. 1116 BW) + schadeloosstelling (art. 1382 BW)
-
Tussenbedrog: één van de partijen brengt de wederpartij ertoe contractsvoorwaarden te aanvaarden die
hij zonder het bedrog zeker niet zou hebben goedgekeurd. Sanctie: schadeloosstelling (art. 1382 BW:
precontractuele aansprakelijkheid)
19
20
Ook het bedrog m.b.t. de waarde of bijkomende eigenschappen kan grond voor nietigheid zijn, essentiële
dwaling in hoofde van het slachtoffer is dus niet vereist.
2 elementen: (1) psychologisch: doel om wederpartij te misleiden
(2) materieel: de gebruikte kunstgrepen (positief handelen, leugens, verzwijgingen)
* achterhaalbaar bedrog: wilsgebrek?
Geldt de regeling van de onverschoonbare dwaling, die aldus geen wilsgebrek is en niet vernietigbaar omdat
geen redelijk mens ze zou begaan, ook voor het bedrog? M.a.w. verliest de bedrogene het recht op vernietiging
van de overeenkomst indien elk redelijk mens het bedrog had kunnen achterhalen en het daardoor geen
wilsgebrek is in de zin van art. 1116 BW?
→ Hof van Cassatie wijst dit duidelijk af: anders zou de nalatige bedrogene de gevolgen van het
bedrog moeten dragen terwijl de bedrieger de vruchten van zijn bedrog mag plukken
→ beste oplossing: precontractuele aansprakelijkheid: zowel de fout van de partij die het
bedrog gepleegd heeft moet gesanctioneerd worden als de onvoorzichtigheid of nalatigheid van
het slachtoffer
29. Geweld: definitie en 7 voorwaarden
* definitie:
Geweld is de bedreiging gebruikt om de toestemming van de wederpartij te bekomen. De sanctie is relatieve
nietigheid (en evt. schadeloosstelling) en kan gevorderd worden indien voldaan is aan de volgende
voorwaarden:
1) Het kwaad waarmee gedreigd wordt moet van fysische, materiële of morele aard zijn
- fysisch geweld: bv. slagen en verwondingen
- materieel geweld: bv. financiële ondergang door verlies betrekking
- moreel geweld: bv. bedreiging met bekendmaking van privé-gegevens
2) Het geweld moet determinerend zijn geweest bij het geven van de toestemming
Zonder het geweld zou het slachtoffer het contract niet gesloten hebben en indien het slachtoffer zonder het
geweld ook het contract gesloten zou hebben maar dan onder andere voorwaarden hebben we te maken met
incidenteel geweld (cf. tussenbedrog), dan staat enkel schadeloosstelling open als sanctie
3) Het kwaad waarmee gedreigd wordt moet nakend zijn zodat het een onmiddellijke vrees doet ontstaan
Het geweld moet niet verwezenlijkt zijn, wel moet het nakend zijn.
4) Het kwaad waarmee gedreigd wordt moet aanzienlijk zijn
art. 1112 BW: het geweld moet op een redelijk mens indruk maken, rekening houdend met leeftijd, geslacht en
stand van het slachtoffer
5) Het geweld moet onrechtmatig zijn
Het mag niet voortvloeien uit het normaal gebruik van rechtsmiddelen of uit normale sociale, economische of
andere gezagsverhoudingen
6) Het geweld (↔ bedrog) kan uitgaan van de wederpartij of van een derde
art. 1111 BW
7) Het geweld kan gericht zijn tegen de wederpartij of tegen een derde
art. 1113 BW: ook geweld tegen echtgenoot of bloedverwanten in neerdalende of opgaande lijn
20
21
→ ruime interpretatie: ook bv. verloofde of goede vriend
30. Gekwalificeerde benadeling
* Benadeling wordt opgesplitst in 2 vormen:
1) Gewone benadeling: benadeling is op zich niet sanctioneerbaar (art. 1118 BW), de wetgever heeft echter in
een aantal gevallen de benadeling gesanctioneerd, m.n. ten opzichte van bepaalde personen en t.o.v. bepaalde
contracten.
2) Gekwalificeerde (of omstandige) benadeling
→ doel: meer billijkheid en rechtvaardigheid, bescherming van zwakkere partij
→ definitie: Wanneer de duidelijke en gewichtige wanverhouding tussen de wederzijdse prestaties haar
oorsprong vindt in de uitbuiting door de ene contractspartij van de ondergeschikte positie (zwakte,
gebrek aan kennis of ervaring, lichtzinnigheid, etc.) van de wederpartij.
M.a.w. een duidelijke economische wanverhouding wegens misbruik van sterke positie
Volgens een groot deel van de rechtsleer en rechtspraak heeft een overeenkomst die in zo’n omstandigheden
totstandkomt een ongeoorloofde oorzaak en is derhalve absoluut nietig (art. 1131 en 1133 BW), is impliciet
goedgekeurd door cass.
Een ander deel van de rechtsleer en rechtspraak verkiest een andere grondslag voor de theorie van de
gekwalificeerde benadeling:
- bestraffing van misbruik van zwakke partij is nodig
- absolute nietigheid is niet de gepaste sanctie om het onrechtmatig gedrag van de uitbuitende partij te
sanctioneren → sanctionering van de gekwalificeerde benadeling op grond van de theorie van de
precontractuele aansprakelijkheid (art. 1382 BW), sanctie: integrale schadeloosstelling
31. Precontractuele aansprakelijkheid: verklaar, voorbeeld, juridische grondslag, sensu stricto – sensu
lato
* definitie:
De precontractuele rechtsverhouding situeert zich in de periode die voorafgaat aan ofwel het sluiten van een
overeenkomst, ofwel het niet-sluiten van een overeenkomst. Zij wordt gekenmerkt door het bestaan van een
wederkerige verhouding tussen rechtssubjecten, in het licht van het sluiten van een overeenkomst.
Tijdens de precontractuele fase wordt er heel wat bewerkstelligd. Vele problemen kunnen zich aldus voordoen.
Zo kan het gebeuren dat een partij de onderhandelingen plots en arbitrair afbreekt of dat ze aan de wederpartij
opzettelijk verkeerde inlichtingen verschaft, etc. De theorie van de precontractuele aansprakelijkheid tracht
herstel van de tijdens de precontractuele fase aan de wederpartij veroorzaakte schade te bieden.
Alle inbreuken op de bij de contractsvorming in acht te nemen zorgvuldigheid kunnen op deze manier beteugeld
worden.
* juridische grondslag:
De sanctionering van fouten begaan tijdens de precontractuele periode worden beteugeld door toepassing van
de art. 1382 en 1383 BW.
21
22
* situaties en voorbeeld:
1) Onderhandelingen en voorstellen niet gevolgd door een contract
De fout bestaat er in het bij de wederpartij opgewekte vertrouwen op foutieve wijze te beschamen →
onrechtmatige daad in de zin van art. 1382 BW
vb.: onderhandelingen voeren met een partij met als uitsluitend doel vertrouwelijke gegevens te ontfutselen
2) Bijkomende schadevergoeding bij relatief nietige overeenkomst
Schadeloosstelling op grond van 1382 en 1383 BW omdat de nietigverklaring van het contract niet voldoende
bescherming biedt aan het slachtoffer
vb.: een werkgever had een gérant in dienst zonder hem te vertellen dat hij geen verlenging heeft gevraagd van
het betrokken handelspand. Dit leidt tot vernietiging wegens essentiële dwaling en daarnaast kan het slachtoffer
schadevergoeding bekomen.
3) Behoud van het contract + schadevergoeding bij een relatief nietige overeenkomst
Het is mogelijk dat de partij die de nietigheid kan inroepen de voorkeur geeft aan het behoud van het contract
gekoppeld aan een schadevergoeding op grond van art. 1382 BW.
bv.: Een man gaat een lening aan voor bouw van een huis, maar dat contract is nietig wegens
bedrog door de leninggever. De man verkiest echter schadevergoeding en behoud van contract
aangezien vernietiging impliceert dat hij zijn huis niet meer kan bouwen.
4) Schadeloosstelling bij een absoluut nietige overeenkomst
Als het contract absoluut nietig is o.w.v. een bepaald beding dat strijdig is met een dwingende
wetsbepaling kan toch nog schadevergoeding geëist worden van de professionele partij daar zij o.w.v. haar
beroepsdeskundigheid behoorde te weten dat zulk beding tot nietigheid zou resulteren. “Nemo censetur
ignorare legem” gaat hier m.a.w. niet op voor het slachtoffer.
bv.: Een aannemingsovereenkomst bepaalt dat de aannemer de keuze van de architect bepaalt.
Dit is evenwel strijdig met een wet ter bescherming van beroep van architect, het contract werd
absoluut nietig bepaald. De aannemer werd aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt
door de vernietiging van het contract aangezien hij, deskundige zijnde, behoorde dat het contract nietig was.
5) Schadeloosstelling bij een rechtsgeldige overeenkomst
Zelfs op een rechtsgeldig contract dat dus niet vernietigbaar is kan de theorie van de precontractuele
aansprakelijkheid worden toegepast.
vb.: sanctionering van het tussenbedrog op grond van art. 1382 BW
6) Fout van een derde
Ook derden kunnen een fout begaan die door art. 1382 e.v. gesanctioneerd kan worden
* verschil tussen precontractuele aansprakelijkheid sensu stricto en sensu lato
- culpa in contrahendo sensu stricto: wanneer partijen uiteindelijk de beoogde overeenkomst niét sluiten
- culpa in contrahendo sensu lato: wanneer partijen wél tot een overeenkomst komen, het gaat hier vnl. om
fouten begaan die leiden tot de nietigverklaring van een contract (al geldt de precontractuele aansprakelijkheid
zelfs wanneer er een rechtsgeldig contract tot stand is gekomen -> zeer ruime werking!)
22
23
32. Verklaar: partijovereenkomst en raamovereenkomst
Het voorwerp van het contract en van de verbintenissen moet bepaald of bepaalbaar zijn
* partijovereenkomst (partijbeslissing):
Dit is de bij overeenkomst aan één van de partijen verleende bevoegdheid om de rechtsbetrekkingen met de
wederpartij nader te bepalen of zelfs te wijzigen. Het nemen van een partijbeslissing behoort tot de uitvoering
van de overeenkomst en moet derhalve te goeder trouw gedaan worden.
Deze rechtsfiguur komt bv. vaak voor in aannemingscontracten. Zo kan een garagist wanneer een voertuig aan
hem voor onderhoud is toevertrouwd, bepalen welke normale werken uitgevoerd moeten worden en welke prijs
daarvoor betaalt moet worden. Deze bevoegdheid moet hij uiteraard te goeder trouw uitoefenen.
* raamovereenkomst:
Hierin wordt tussen de partijen een bindende afspraak gemaakt wat de hoofdzaken betreft. De praktische
uitwerking en detaillering van de raamovereenkomst zal door één of meerdere aanvullende overeenkomsten
gebeuren.
Het verschil met de partijovereenkomst ligt erin dat de aanvulling van het contract hier niét gebeurt door de
beslissing van één der partijen maar een nieuwe wilsovereenstemming tussen beide partijen vereist.
Vb.: A koopt van B een welbepaald autovoertuig tegen welbepaalde prijs. Afgesproken wordt de kleur van de
auto later in gemeen overleg zal vastgesteld worden. Dit is geen partijovereenkomst aangezien de kleur niet vrij
bepaald mag worden door één van de partijen, een aanvullende wilsovereenstemming tussen de partijen is
essentieel.
33. Verklaar: openbare orde – goede zeden – dwingend recht
Het voorwerp moet geoorloofd zijn. Dit wil zeggen dat het niet strijdig mag zijn met de voorschriften van (1)
openbare orde en (2) goede zeden (art. 6 BW) of met andere bepalingen van (3) dwingend recht.
1) Openbare orde
Een wet van openbare orde is de wet die de essentiële belangen van de staat of van de gemeenschap raakt, of
die in het privaatrecht de juridische grondslagen vastlegt waarop de economische of morele orde van de
maatschappij rust. → De Page, integraal overgenomen door cass.
2) Goede zeden
Een geheel van regelen die verwijzen naar de fundamentele ethische normen die op dit ogenblik in ons land
gangbaar zijn
Beide begrippen evolueren in de tijd en overlappen elkaar, ze zijn niet los van elkaar te definiëren. Het zijn
beide imperatieve rechtsregels (d.w.z. dwingend recht). Van belang is dat de schending van een regel die de
bescherming van de openbare orde of goede zeden tot doel heeft wordt gesanctioneerd d.m.v. de absolute
nietigheid.
3) Dwingend recht (dat enkel de bescherming van de belangen van particuleren beoogt):
Elke wettelijke regeling waarvan partijen niet bij overeenkomst mogen afwijken is van dwingend recht. Het
onderscheid tussen het dwingend recht dat de openbare orde aanbelangt en het dwingend recht dat louter private
belangen beschermt ligt erin dat dit laatste slechts gesanctioneerd wordt d.m.v. de relatieve nietigheid.
23
24
34. Twee rechtsadagia: verklaar + geef toepassing
- overeenkomst waarvan het voorwerp strijdig is met de openbare orde of de goede zeden → sanctie: absolute
nietigheid
- overeenkomst waarvan het voorwerp strijdig is met een dwingende wetsbepaling die louter private belangen
beschermt → sanctie: relatieve nietigheid
- overeenkomst waarvan het voorwerp niet of niet voldoende bepaald of bepaalbaar is of onmogelijk → sanctie:
relatieve nietigheid
* draagwijdte en toepassing van de 2 rechtsadagia:
De toepassing van deze adagia wordt verdedigd zowel voor overeenkomsten met een ongeoorloofd voorwerp
als voor contracten met een ongeoorloofde oorzaak.
1) In pari causa turpitudinis cessat repititio
* Deze rechtspreuk houdt in dat de rechter de terugvordering afwijst van hetgeen in uitvoering van een met de
openbare orde of goede zeden strijdige overeenkomst werd gepresteerd.
In de rechtsleer en rechtspraak zijn er 3 opvattingen m.b.t. dit adagium.
(1) Volgens de eerste opvatting moet de rechter dit adagium altijd toepassen, grondslag: art. 1131 BW: de
verbintenis met een ongeoorloofde oorzaak kan geen gevolg hebben. Elke vordering, incl. deze tot teruggave na
nietigverklaring, moet worden afgewezen
→ weinig overtuigende redenering, aangezien de weigering van de rechter tot de eis tot teruggave van het reeds
gepresteerde in te willigen, er juist op neerkomt de reeds tot stand gebrachte gehele of gedeeltelijke uitvoering
van de overeenkomst onaangetast te laten en dit net wél gevolgen aan de verbintenis toelaat
(2) De tweede opvatting stelt simpelweg dat dit adagium niet in ons recht thuishoort
→ art. 1131 impliceert juist dat de rechter altijd de partijen in hun oorspronkelijke toestand moet
herstellen en de terugvordering dus steeds moet inwilligen.
(3) Een derde stelling stelt dat art. 1131 BW slechts betekent dat de eis tot nakoming van een ongeoorloofde
verbintenis niet kan ingewilligd worden. De juridische grondslag van het adagium is te vinden in een
eeuwenoude traditie en in het feit dat de opstellers van de Code Napoléon de in het Oude-Franse recht nog
uitdrukkelijk nog stilzwijgend hebben verworpen. Het gaat hier om een rechtsspreuk, ≠ gelijk te stellen met een
wettelijke norm → facultatieve toepassing van het adagium door de rechter
Opvatting van Hof van Cassatie:
de terugvordering is het normale gevolg van de nietigheid die volgt uit art. 1131 BW
→ toepassing van het adagium is de uitzondering op de regel, bekrachtiging van de facultatieve toepassing van
het adagium
De toepassing van het adagium is verantwoord in 2 gevallen:
(1) wanneer de rechter oordeelt dat de teruggave de preventieve uitwerking van de
nietigheidssanctie in het gedrang zou brengen
(2) wanneer de rechter oordeelt dat de sociale orde vereist dat één der partijen strenger
gestraft moet worden → repressieve uitwerking van nietigheidssanctie
Toepassing:
In de hoop seksuele betrekkingen te kunnen voortzetten met de caféhoudster koopt een man onder zeer
ongunstige omstandigheden het betrokken café. Daarbij had hij zich verbonden effecten aan toonder in pand te
geven. Wanneer de caféhoudster de relatie stopzet eist de man naast de nietigverklaring van de overeenkomst
ook de teruggave van de in pand gegeven effecten en de reeds uitbetaalde geldsommen.
24
25
→ zijn eis werd in 1ste aanleg ingewilligd
→ in beroep wordt echter enkel de nietigheid toegekend en niet de terugvordering, op grond van het adagium
“In pari causa turpitudinis cessat repetitio”. Vrij radicale maatregel
De rechter moet steeds nagaan of de preventieve of repressieve werking van de
nietigheidssanctie de weigering van de vordering noodzaakt!
2) Nemo auditur propriam turpitudinem allegans
Dit adagium betekent dat een contractspartij de uitvoering van een met de openbare orde of goede zeden
strijdige overeenkomst niet in rechte mag vorderen.
Een groot gedeelte van de rechtsleer en rechtspraak meent echter dat deze rechtspreuk niet mag ingeroepen
worden tegen de contractspartij die zich op het ongeoorloofd karakter van voorwerp of oorzaak van het contract
beroept om de absolute nietigheid te eisen van de overeenkomst en zich zodoende aan zich verbintenissen te
onttrekken.
Aangezien het Hof van Cassatie de facultatieve toepassing van het adagium ‘In pari causa turpidudinis cessat
repetitio’ heeft erkend moet men zich afvragen of voorgaande regel nog zonder meer geldt.
De rechter kan dus de eis tot teruggave van het in uitvoering van een ongeoorloofde overeenkomst
gepresteerde, weigeren in te willigen. Als de rechter dit doet dan betekent dit dat hij de gehele of gedeeltelijke
uitvoering van een absoluut nietige overeenkomst bekrachtigt!
Als men de facultatieve toepassing van het adagium ‘Nemo auditur propriam turpitudinem allegans’ erkent
impliceert dit dat de rechter gemachtigd is te beslissen of overeenkomsten strijdig met de openbare orde al dan
niet uitgevoerd moeten worden.
↔ art. 1131 BW: ongeoorloofde overeenkomsten hebben geen gevolgen
De verplichte toepassing van het ‘Nemo auditur’ adagium verdient de voorkeur, mede o.w.v. de preventieve
werking van de nietigheidssanctie.
35. Oorzaak: interne en externe oorzaak, valse oorzaak, abstracte verbintenis
* Het begrip oorzaak (of causa) dekt een dubbele lading:
1) Interne (of organieke) oorzaak:
Dit is het onmiddellijke doel dat iedere partij beoogt.
→ d.w.z. de reden van het bestaan, de inwendige rechtvaardiging van elke verbintenis.
Het doel werkt m.a.w. als determinerende impuls.
Bv.: - Bij een koopverkoopcontract is de oorzaak van de verbintenis van de verkoper de geldsom
die hij zal ontvangen. De koper zal die som slechts betalen indien hij het eigendomsrecht
verkrijgt.
→ de oorzaken van de respectieve verbintenissen werken telkens als voorwerp voor de
tegenprestatie
- In een contract om niet is de causa de wil om aan iemand een schenking te doen.
2) Externe (of subjectieve) oorzaak:
Dit is het verwijderde doel dat de partijen wederzijds voor ogen hebben bij het sluiten van een contract.
De uitwendige rechtvaardiging of de beweegredenen die aan de basis liggen van iedere verbintenis.
Bv.: - A verkoopt een oud woonhuis om schulden af te lossen, terwijl B het aankoopt om er
25
26
onmiddellijk zelf in te verblijven.
- Bij een contract om niet ligt de oorzaak bv. in het feit dat de begunstigde fysisch
gehandicapt is
* De valsheid van de oorzaak:
In twee gevallen kan men spreken van een valse oorzaak:
1) Partijen hebben gecontracteerd op grond van een welbepaalde oorzaak, die in feite louter denkbeeldig is. →
de oorzaak ontbreekt
2) Partijen hebben in hun contract met kennis van zaken verwezen naar een niet bestaande oorzaak, om de ware
oorzaak te verbergen. → simulatie/veinzing
Enkel hier is er sprake van een eigenlijke valse oorzaak: de werkelijke oorzaak stemt namelijk niet overeen met
de door het contract verwekte schijn, die op een valsheid gebaseerd is.
Aangezien simulatie in beginsel geoorloofd is zal een verbintenis met een valse oorzaak slechts dan nietig zijn
wanneer de werkelijke oorzaak ongeoorloofd is. Dit is in de praktijk uiteraard zeer vaak het geval.
* Abstracte verbintenis:
Een verbintenis is abstract wanneer ze geen oorzaak heeft. Het begrip oorzaak slaagt hier zowel op de interne
als de externe oorzaak. In het oude Romeinse recht waren zulke verbintenissen legio. Ook in het hedendaagse
recht komen we dit nog tegen, o.a. bij de aanvaarde wisselbrief.
Zulke abstracte beloften beantwoorde aan een behoefte aan zekerheid in zaken. Abstracte verbintenissen
kunnen op geen verweermiddelen stuiten dan uit de titel zelf.
Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat een oorzaak noodzakelijk is voor een rechtshandeling, tenzij de wet
de geldigheid van de abstracte rechtshandeling erkent.
36. Art. 1156 t.e.m. 1164: adviezen? Welke interpretatie bij tegenstrijdigheid?
Wanneer partijen over zin en draagwijdte van hun contract van mening verschillen, zal de rechter die moeten
bepalen. Hij zal m.a.w. het contract moeten interpreteren.
* draagwijdte van de artikelen 1156 t.e.m. 1164 BW:
- Dienen deze interpretatieregels als louter adviezen aan de rechter te worden beschouwd of vormen zij
werkelijke rechtsregels met een suppletief karakter?
Indien louter adviezen voor de rechter: schending kan niet tot cassatie leiden.
Traditionele leer, gedurende vele jaren de heersende opvatting
- Kritiek op deze traditionele leer:
1) De traditionele opvatting m.b.t. deze interpretatieregels is erg radicaal. Nergens zijn aanwijzingen te vinden
die aantonen dat deze bepalingen geen wetten zijn. De rechterlijke macht is zijn bevoegdheid te buiten gegaan.
2) Heel wat interpretatieregels vervat in de betreffende artikelen zijn toepassingen van het beginsel van de
wilsautonomie (de grondslag van ons contractenrecht). De wilsautonomie is geen louter advies maar een
fundamenteel rechtsbeginsel dat de rechters moeten eerbiedigen.
- Reactie van het Hof van Cassatie:
In een arrest van 1979 besliste het Hof dat in geval van twijfel over de zin of draagwijdte van een contract het
contract moet uitgelegd worden volgens art. 1162 BW (wat bepaalt dat in geval van twijfel het contract wordt
uitgelegd ten nadele van hij die bedongen heeft en ten voordele van hij die zich verbonden heeft).
→ Art. 1162 BW wordt expliciet erkend als zijnde een wettelijke bepaling waarvan de schending tot cassatie
kan leiden.
26
27
In een later arrest van datzelfde jaar stelde het Hof dat de rechter krachtens art. 1156 BW verplicht is de
gemeenschappelijke bedoeling van de partijen na te gaan. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat ook de overige
interpretatieregels wettelijke bepalingen zijn. Het Hof erkend impliciet dat de art. 1156-1164 BW suppletieve
rechtsregels zijn waarvan de schending door de rechter tot cassatie kan leiden.
* welke interpretatie bij tegenstrijdigheid?
… ???
37. Art. 1162 BW: draagwijdte, verschil interpretatie / aanvulling van contract
* Art. 1162 BW: draagwijdte
In geval van twijfel over de zin of de draagwijdte van een overeenkomst zal de rechter deze moeten
interpreteren. Hiervoor staan verschillende regels ter toepassing. Eén daarvan is art. 1162 BW dat de rechter
verplicht het contract uit te leggen ten nadele van hij die bedongen heeft en ten voordele van hij die verbonden
heeft
.
Art. 1162 BW kan slechts worden toegepast door de rechter wanneer de andere in art. 1156 t.e.m. 1164 BW
vermelde interpretatieregels geen uitkomst bieden.
Het artikel moet niet perse ten voordele van de schuldenaar gelden. Bv. bij een exoneratiebeding dat de
aansprakelijkheid van de schuldenaar beperkt veronderstelt art. 1162 dat het beding ten voordele van de
schuldeiser wordt uitgelegd.
In de vorige vraag werd uitgelegd dat dit artikel een wetsbepaling van suppletief recht is en dat een schending
door de rechter tot cassatie kan leiden.
* Verschil interpretatie ↔ aanvulling van het contract:
- Interpretatie van het contract impliceert dat een contractuele regeling wel bestaat maar dat over de zin of de
draagwijdte daarvan een conflict bestaat tussen partijen. De oplossing bestaat in tal van interpretatieregels die
de rechter moet volgen.
- Bij aanvulling daarentegen gaat het om een volledig ander probleem: het contract vertoont een leemte, een
lacune, en moet derhalve vervolledigd of vervolmaakt worden. De oplossing bestaat in art. 1135 BW (=
aanvulling op grond van billijkheid).
38. Verschil tussen aanvullende en derogerende werking van goede trouw
Art. 1134, lid 3 BW bepaalt dat de overeenkomst steeds te goeder trouw ten uitvoer moet worden gebracht.
Tijdens de 19e eeuw werd deze bepaling vnl. als interpretatieregel opgevat. In het begin van de 20e eeuw werd
de aanvullende werking erkend en thans staat het Hof van Cassatie op het punt de beperkende werking van de
goede trouw te erkennen.
1) Interpretatieve werking:
In de praktijk is het onderscheid tussen interpretatie, aanvulling en uitvoering moeilijk te maken. De regels
vervat in de art. 1156 (interpretatie), 1135 (aanvulling) zen 1134 (uitvoering) BW worden dikwijls in één adem
vermeld.
Bv.: een caféhouder verbindt zich uitsluitend dranken van een bepaald merk in zijn café te verkopen. Op zijn
parking opent hij echter een frituur en verkoopt daar een ander merk. Hij komt zijn verbintenis niet te goeder
27
28
trouw na.
2) Aanvullende werking:
Art. 1134, lid 3 formuleert vooral een gedragsregel: debiteur en crediteur dienen zich bij de uitvoering
behoorlijk, correct te gedragen.
De aanvullende werking van de goede trouw impliceert dat, naast de overeengekomen verbintenissen,
schuldeiser en schuldenaar gehouden zijn tot een aantal bijkomende verplichtingen. Deze aanvullende
verplichtingen bepaalt de rechter in abstracto via het referentiegedrag van de zorgvuldige contractant in
dezelfde situatie.
De aanvullende werking leidt dus tot een verrijking van de contractsinhoud.
Dit wordt door de rechtsleer en rechtspraak thans zonder meer aanvaard.
Bv.: wanneer bij de verkoop van een goed bedongen is dat de eigendomsoverdracht slechts zal plaatshebben bij
de ondertekening van de authentieke akte, en de verkopers deze ondertekening steeds maar uitstellen, voeren ze
het contract niet te goeder trouw uit.
3) Beperkende of derogerende werking:
Hier gaat het om de vraag of de rechter in bepaalde omstandigheden de bevoegdheid heeft om het contractueel
bepaalde te beperken of opzij te zetten.
Over de geldigheid van deze leer is hevig gediscussieerd. Een cassatiearrest van 1983 biedt echter voor de
voorstanders hoop. Het Hof stelde namelijk vast dat het in art. 1134, lid 3 BW neergelegde beginsel “een
contractpartij verbiedt misbruik te maken van de rechten die dit contract haar toekent”. Het
proportionaliteitscriterium is ook toepasselijk op het misbruik van contractuele rechten.
→ door het sanctioneren van misbruik van contractuele rechten stelt het hof perken aan de
uitoefening van contractuele rechten. Zo wordt in bepaalde mate de beperkende werking van het goede trouw
beginsel erkent. Het is m.a.w. de theorie van het rechtsmisbruik dat de leer van de beperkende werking in een
nieuw licht plaatst.
Bv.: - de eenzijdige verbreking van een voor onbepaalde duur afgesloten contract moet te goeder trouw
geschieden. Ze mag niet onverwacht, ontijdig en foutief worden opgezegd, in dat geval moet een
opzeggingsvergoeding worden toegekend.
- rechtsverwerking
39. Rechtsverwerking: definitie, voorbeeld, visie in België
* definitie:
De figuur van de rechtsverwerking meent dat iemand de mogelijkheid ontzegd wordt zich op een recht te
beroepen, omdat hij zich voorheen gedragen heeft op een wijze die niet te verzoenen is met de uitoefening van
dat recht.
De rechter bezit de bevoegdheid om in zulke uitzonderlijke omstandigheden aan de titularis van een
contractueel recht, het recht tot uitoefening van zijn recht te ontzeggen, omdat hij dat door zijn eigen optreden
heeft “verwerkt”. Dit vormt natuurlijk een discrepantie met het beginsel dat contracten tot wet strekken.
De juridische grondslag voor deze rechtsfiguur in België is o.a. de beperkende werking van de goede trouw en
rechtsmisbruik.
28
29
* voorbeeld:
A huurt een huis van B. Door een foute indexering betaalt A bijna 15j lang een te hoge huurprijs. Wanneer A na
al die tijd dit geld terugvordert van B werpt die op dat A door zolang zonder enige reactie de onverschuldigde
huurprijsindexering te betalen een houding aanneemt die onverenigbaar is met zijn vroegere houding.
* visie in België:
na lange discussie in de doctrine zou het cassatiearrest van 1990 enig uitsluitsel moeten gebracht hebben. De
eiser bracht als enige cassatiemiddel de theorie van de rechtsverwerking als algemeen rechtsbeginsel aan.
Uit het arrest zijn 3 conclusies te trekken m.b.t. de gelding van rechtsverwerking in het Belgische positieve
recht.
(1) Het Hof ontkent enkel het bestaan van een algemeen rechtsbeginsel betreffende rechtsverwerking. Een cassatiemiddel kan niet worden gebaseerd op de schending van alleen het
begrip “rechtsverwerking”, het bestaan zélf van de rechtsverwerking heeft het Hof niet
ontkend.
(2) Het Hof laat de mogelijkheid open zich op rechtsverwerking te beroepen indien men aanvoert
dat rechtsmisbruik gepleegd werd door de contractspartij die een haar toekomend recht
uitoefent terwijl die bij de wederpartij het gewettigd vertrouwen had doen ontstaan dat
recht niet te zullen uitoefenen, en zo een houding aanneemt die objectief onverenigbaar is met
de houding die voordien bij de (niet-) uitoefening van dit recht werd ingenomen.
(3) In deze zin is rechtsverwerking (dus vastgekoppeld aan het misbruik van een contractueel
recht) niet onverenigbaar met de wettelijke regeling van de bevrijdende verjaring. → Een
partij heeft inderdaad de mogelijkheid een haar toekomend recht niet direct uit te oefenen
maar dit moet dan wel gebeuren binnen de perken van de uitvoering te goeder trouw.
=> Indien wordt vastgesteld dat degene wie rechtsverwerking wordt verweten, misbruik heeft
gemaakt van een contractueel recht is deze rechtsfiguur nog niet ten dode opgeschreven.
* Sanctie:
Indien grondslag = rechtsmisbruik → sanctie: vermindering of beperking van het recht tot het niveau van de
normale uitoefening ervan.
40. Bespreek de drie overmachttheorieën in België
De discussie over de contractuele aansprakelijkheid voor eigen daad schept vooral problemen t.a.v. de
resultaatsverbintenissen. M.b.t. de inspanningsverbintenissen is iedereen het er immers overeen dat enkel het
foutcriterium geldt. Bij inspanningsverbintenissen begaat de schuldenaar die zich niet houdt aan de
zorgvuldigheid waaraan een goede schuldenaar in dezelfde situatie geplaatst zou houden een fout.
Wat betreft de resultaatsverbintenissen moet de schuldenaar bewijs leveren van overmacht (of toeval) om zijn
aansprakelijkheid te vermijden. Hieromtrent zijn er in België 3 opvattingen m.b.t. overmacht.
1) De leer van de ontoerekenbare onmogelijkheid
Volgens deze opvatting is er slechts sprake van overmacht wanneer de omstandigheid die als vreemde oorzaak
ter bevrijding wordt ingeroepen door de schuldenaar, de nakoming van de verbintenis onmogelijk maakt en
29
30
waarbij de schuldenaar ter zake geen enkele fout treft.
Deze leer steunt op de artikelen 1147 en 1148 BW. Het Hof van Cassatie heeft deze leer in 1976 bevestigd.
→ “de overmacht die de schuldenaar van de verplichting tot schadevergoeding bevrijdt, is de gebeurtenis die
een onoverkomelijk beletsel uitmaakt tot de nakoming van zijn verbintenissen en die, wat haar totstandkoming
betreft, aan geen fout van de schuldenaar is de wijten”.
Er zijn dus 2 vereisten voor de toepassing van deze leer: de onmogelijkheid om de verbintenis na te komen en
de niet-toerekenbaarheid van die onmogelijkheid aan de schuldenaar.
(1) De onmogelijke nakoming van de verbintenis
Wat deze vereiste betreft is er een strekking die de absolute onmogelijkheid noodzakelijk acht.
Enkel fysische en wettelijke onmogelijkheid is van tel, niét de morele onmogelijkheid (zoals ernstig gevaar voor
leven, gezondheid, vrijheid…)!
→ dit is onhoudbaar, lijkt gemaakt voor übermenschen
Rechtsleer en rechtspraak hebben de absolute onmogelijkheid dan ook vervangen door de normale, menselijke
of praktische onmogelijkheid.
(2) De niet-toerekenbaarheid van de verhindering aan de schuldenaar
Indien de omstandigheid die de nakoming verhindert te wijten is aan de schuldenaar is hij niet bevrijd.
→ de vreemde oorzaak moet onvoorzienbaar en onvermijdelijk zijn
→ de schuldenaar kan zich niet beroepen op een omstandigheid die aan zijn eigen nalatigheid
of onvoorzichtigheid is te wijten
2) De schuldleer
Volgens deze leer is de niet-nakoming van de verbintenis aan overmacht te wijten wanneer de schuldenaar om
het beoogde resultaat te bereiken alles gedaan heeft wat een zorgvuldig schuldenaar in dezelfde
omstandigheden gedaan zou hebben. M.a.w. indien de schuldenaar het resultaat niet heeft bereikt terwijl hij
daartoe alle inspanningen heeft geleverd die men van hem als “goed huisvader” mag verwachten dan is hij door
overmacht bevrijd.
→ overmacht begint daar waar de schuld ophoudt
→ de als overmacht te beschouwen omstandigheid hoeft niet noodzakelijk geheel onvoorzienbaar
of onvermijdelijk te zijn en de nakoming van de verbintenis moet niet noodzakelijk onmogelijk
geweest zijn
→ voordeel: zelfde foutbegrip als inspanningsverbintenissen (nl. culpa levis in abstracto)
3) De schuldleer aangevuld met het risicobeginsel
Centrale vraag: welke gevallen dienen onderworpen te worden aan de risicoaansprakelijkheidregeling?
2 strekkingen:
(1) De schuldenaar is slechts bevrijd indien hij bewijst dat de niet-nakoming het gevolg is van een
vreemde oorzaak (art. 1147 BW) die hem niet kan worden toegerekend.
Ander begrip van het woord “vreemd”: extern i.p.v. niet-toerekenbaar (zo zal bv. Lang durend
vriesweer wel als overmacht gelden maar ziekte niet)
→ deze strekking wordt unaniem verworpen in België
(2) De schuldenaar die in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet is verplicht de door de
schuldeiser geleden schade te vergoeden, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend (dit
zal zijn wanneer de tekortkoming niet te wijten is aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling
of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt)
1. de wet: art. 1138, 1302, 1929 BW -> de ingebrekegestelde schuldenaar kan zich niet
meer op overmacht of toeval beroepen.
30
31
2. de rechtshandeling: garantiebedingen waarbij de partijen de aansprakelijkheid van de
schuldenaar tot bepaalde buiten zijn schuld veroorzaakte gebeurtenissen uitbreiden
3. de in het verkeer geldende opvattingen (vage maatstaf):
- genera non pereunt (soortzaken vergaan niet)
- de schuldenaar die gebruik maakt van aangestelden is voor hun gedragingen
aansprakelijk op dezelfde wijze als hij voor zijn eigen gedragingen aansprakelijk is
- de schuldenaar moet instaan voor de deugdelijkheid van de zaken waarvan hij bij
uitvoering van zijn verbintenis gebruik van maakt
41. Aansprakelijkheid voor de daad van een derde: persoonlijke fout schuldenaar vereist? Juridische
grondslag?
Vandaag de dag wordt het merendeel der contractuele verbintenissen door de schuldenaar met behulp van
aangestelden of andere helpers (bv. onderaannemers) uitgevoerd. De aansprakelijkheid voor andermans daad
is daarom een belangrijke problematiek.
Een belangrijke vraag is of – bij niet-nakoming van zijn verbintenis te wijten aan een derde - een persoonlijke
fout van een schuldenaar vereist is om hem aansprakelijk te houden.
Uitgaande van de schuldleer zijn er twee strekkingen:
(1) Een tekortkoming ten gevolge van het optreden van een aangestelde kan slechts aan de schuldenaar worden
toegerekend indien hij persoonlijk een fout begaan heeft.
Het moet bewezen worden dat de schuldenaar zijn helper niet goed heeft gekozen, niet voldoende gecontroleerd
of hem verkeerde instructies heeft gegeven
(2) Een persoonlijke fout in hoofde van de schuldenaar is niet noodzakelijk en het volstaat dat diens aangestelde
schuld treft.
Het bewijs dat de helper opzettelijk of uit nalatigheid een fout heeft begaan (waardoor de verbintenis niet is
uitgevoerd) volstaat
De keuze tussen beide opvattingen is evident. De schuldenaar doet in zijn eigen belang beroep op deze derden
en moet dan ook maar het daaraan verbonden risico dragen. De schuldeiser mag ook niet in een minder
gunstige rechtspositie geplaatst worden omdat de schuldenaar voor de nakoming van zijn verbintenis beroep
doet op derden.
Beperkte toepassing van de risicoleer: schuldenaar is aansprakelijk voor de niet-nakoming van zijn verbintenis
die te wijten is aan een fout van zijn helper, zelfs indien de schuldenaar terzake geen persoonlijke fout treft →
keuze voor de 2e opvatting.
Rechtspraak en rechtsleer nemen thans algemeen aan dat de schuldenaar in beginsel aansprakelijk is voor de
fouten van zijn aangestelden en helpers. Over de juridische grondslag van deze leer bestaat er in België echter
heel wat meningsverschil.
(1) Art. 1245 BW → enkel voor specifieke regelingen, geen algemeen principe
(2) De toestemmingsleer → fictie
(3) Vreemde oorzaak: de helper is niet “vreemd” → exterioriteitseis wordt verworpen + deze regel geldt
enkel voor resultaatsverbintenissen
(4) De vertegenwoordigingsleer → misleidend gebruik van term “vertegenwoordiging” + de
vertegenwoordigingsidee doet denken dat het gaat om een aansprakelijkheid voor eigen daad: dit strookt niet
met de werkelijkheid
(5) De risicoleer (zie supra) is wellicht de meest realistische grondslag voor deze opvatting.
31
32
42. Verschil tussen een exoneratiebeding en een vrijwaringsbeding
Een exoneratiebeding is een contractuele aansprakelijkheidsregeling. Bij zulke clausules wordt de
aansprakelijkheid van de ene partij t.o.v. de andere geregeld. Meerbepaald wordt de schadelast van de
schuldenaar naar de schuldeiser verschoven, of andersom.
Een vrijwaringsbeding daarentegen is fundamenteel verschillend hiervan. Door een vrijwaringbeding wordt één
van de partijen belast met de verplichting eventuele aansprakelijkheid van de andere partij voor bepaalde door
derden geleden schade op zich te nemen. Aan de aansprakelijkheid van de schuldenaar jegens de schuldeiser
wordt niet geraakt, enkel het uiteindelijke financiële risico wordt op een derde afgewenteld -> geen
aansprakelijkheidsafwenteling maar wel: risicoafwenteling.
43. Geoorloofdheid / geldigheid van exoneratiebedingen
In België is de principiële geldigheid van exoneratiebedingen erkend. Deze erkenning wordt
gesteund op de wilsautonomie. Partijen zijn vrij om ook hun aansprakelijkheid te regelen. Exoneratiebedingen
zijn in beginsel dan ook geoorloofd.
Tot hoever reikt die geldigheid?
(1) Zijn exoneratiebedingen evenzeer geldig i.v.m. schade aan de mens als voor zaakschade?
Ja. Evenwel wordt er meer en meer gepleit voor extra bescherming voor slachtoffers van lichamelijke schade.
(2) Een exoneratiebeding voor persoonlijk bedrog van de schuldenaar is ongeldig
→ bedrog: d.w.z. dat de tekortkoming met opzet gepleegd is: opzettelijke fout
→ Art. 6 en 1131 BW: iemand toelaten opzettelijk zijn verplichtingen niet na te komen en
opzettelijk aan een ander schade toe te brengen is strijdig met de openbare orde
→ partijen kunnen echter wél geldig overeenkomen dat de schuldenaar niet zal instaan voor
de zelfs opzettelijke fouten van zijn aangestelden of helpers
(3) Zijn exoneratiebedingen voor schade te wijten aan een persoonlijke zware fout of zware fout van helpers
geldig?
In beginsel wel: de schuldenaar kan zich in beginsel vrijstellen van aansprakelijkheid voor persoonlijke zware
fout of zware fout van derden.
Het Hof van Cassatie heeft dit erkend onder invloed van Hayoit de Termicourt, met de volgende argumenten:
- grove schuld is niet hetzelde als bedrog: er is geen opzet
- het begrip “zware fout” is onduidelijk
- bij een zware fout gaat het om een minder ernstige fout dan bij bedrog, het verbod
op zware fouten zou dan ook lichtere fouten treffen
- het verbod op exoneratiebedingen die elke betekenis aan het contract ontnemen
maakt de discussie over de geldigheid voor zware fout overbodig
- exoneratiebedingen voor zware fout komen in contracten slechts zelden voor en
wanneer ze dat doen kan de schuldeiser alleen zichzelf verwijten dat hij zich zo weinig bekommerd
heeft om de nakoming van de verbintenis
- De beslissing van het Hof van Cassatie om exoneratiebedingen voor zware fout geldig te verklaren is
betwistbaar. Er bestaat weliswaar een verschil tussen bedrog en grove schuld maar beiden zijn bijna
even laakbaar.
- In koop- en dienstverleningscontracten zijn de clausules waarbij de verkoper zich vrijstelt
van aansprakelijkheid voor zijn eigen grove schuld of grove schuld van helpers, ongeldig.
(4) Een exoneratiebeding is, ongeacht lichte of zware fout, steeds nietig wanneer het elke betekenis aan het
contract ontneemt
32
33
→ het exoneratiebeding dat elke betekenis ontneemt aan de aard van het contract dat de partijen
beoogden tot stand te brengen is nietig wegens strijdig met de openbare orde (art. 6 BW als grondslag)
44. Partij: definitie
Als partijen worden beschouwd:
1) de personen die zelf, in eigen naam bij een rechtshandeling zijn tussengekomen → partijen sensu stricto
2) de personen die regelmatig vertegenwoordigd werden op grond van een wettelijke of conventionele
vertegenwoordiging: niét de vertegenwoordigers, maar wel de vertegenwoordigden zijn verbonden
(bv.: voogdij…)
3) de rechtsverkrijgenden onder algemene titel (art. 1122 BW) -> de rechtsverkrijger volgt zijn voorganger op
(bv.: erfgenamen, alg. legatarissen…)
Alle andere personen zijn derden in de zin van art. 1165 BW !
45. Art. 1165 BW: verklaar
* Art. 1165:
Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen, zij brengen aan derden
geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij art. 1121 BW.
Overeenkomsten kunnen derden geen voor- of nadeel brengen (Romeinsrechtelijke regel) → beginsel van de
relativiteit der overeenkomsten
* Evolutie:
- Tot eind 19e eeuw werd dit letterlijk toegepast: overeenkomsten hebben geen rechtsgevolgen voor derden.
- Cassatiearrest 1909: onderscheid tussen de innerlijke uitwerkselen en het louter bestaan van het contract
- Innerlijke uitwerkselen (= interne gevolgen): de rechten en verbintenissen die uit het contract voortkomen
binden enkel de contracterende partijen en zijn niet tegenstelbaar aan derden
- Bestaan zelf: dit is een louter feit dat zich aan derden, in hun betrekkingen met de contractanten, opdringt met
zowel gunstige als ongunstige gevolgen voor die derden. Eenieder moet het bestaan van andermans contractuele
rechten als feit erkennen.
→ het contract situeert zich in een sociale context: ook anderen dan de partijen worden beïnvloed
door de overeenkomst
het beginsel van de relatieve werking van de overeenkomst is thans dus beperkt tot de
innerlijke uitwerkselen (interne, obligatoire gevolgen) van het contract en staat de
tegenwerpelijkheid van het bestaan van de overeenkomst aan derden niet in de weg.
* De interne gevolgen van het contract gelden enkel tussen de partijen en zijn niet tegenstelbaar aan
derden
bv.: - de eigenaar van een gebouw die het onderhoud ervan aan de huurder contractueel opgelegd had,
kan zich ten aanzien van derden niet op die overeenkomst beroepen om zijn aansprakelijkheid te
ontkomen
- een opdrachtgever heeft geen contractuele vordering tegen de uitvoeringsagenten van zijn
33
34
medecontractant
* Derden mogen zich beroepen op een contract voor zover zij uitsluitend verwijzen naar het bestaan van
dat contract. Partijen mogen het louter bestaan van een contract aan derden tegenwerpen.
Bv.: wanneer de brandweer van Mechelen, zonder daartoe verplicht te zijn, een brand blust op het grondgebied
van Tremelo, dan mag de stad Mechelen zich beroepen op het bestaan van de overeenkomst tussen Tremelo en
Aarschot, krachtens dewelke de stad Aarschot er zich toe verbonden heeft de branden in Tremelo te bestrijden,
om aan te tonen dat zaakwaarneming (zie vraag 58) ten voordele van de stad Aarschot heeft plaatsgevonden.
Het is van belang te weten dat er uitzonderingen bestaan op zowel (1) de regel dat het bestaan van een contract
aan derden tegenwerpelijk is (zie vraag 46), en (2) de regel dat de interne, obligatoire gevolgen van het contract
slechts tussen partijen geldt (zie o.a. vraag 47).
46. Pauliaanse vordering: definitie, grondslag, voorwaarden, gevolg
De Pauliaanse vordering is een uitzondering op de regel dat het bestaan van een contract aan derden
tegenwerpelijk is.
* definitie:
In de praktijk komt het vaak voor dat een schuldenaar zijn schuldeiser probeert te benadelen door zichzelf
onvermogend te maken of door zijn onvermogen te vergroten. Zo kan de schuldenaar bv. een onroerend goed
voor een spotprijs aan een vriend verkopen om het te onttrekken aan zijn schuldeiser. Indien die vriend op de
hoogte was van het bedrog dan kan de schuldeiser de actio pauliana tegen hem instellen en de overdracht niet
tegenwerpelijk laten verklaren.
Krachtens art. 1167 BW kunnen de schuldeisers inderdaad in hun eigen naam opkomen tegen de handelingen
die hun schuldenaar verricht heeft met bedrieglijke benadeling van hun recht.
→ art. 1167 BW vormt aldus een uitzondering op het beginsel dat de schuldeisers de gebeurlijk
nadelige gevolgen moeten ondergaan van het louter bestaan van de overeenkomst waaraan zij
vreemd zijn. Men wil namelijk vermijden dat deze derden het slachtoffer zouden worden van
bedrog.
* juridische grondslag:
Hierover bestaat veel discussie.
- vordering tot nietigverklaring leidt tot miskenning van rechten van eventuele latere verkrijgers
- vermogensverschuiving zonder oorzaak: de verrijking van de derde-medeplichtige vindt zijn juridische
verrechtvaardiging in de gewraakte rechtshandeling
- persoonlijke vordering gestoeld op art. 1382 BW. De derde die welbewust deelneemt aan de bedriegelijke
benadeling van de schuldeiser handelt in strijd met de algemene zorgvuldigheidsverplichting. Deze verklaring
geldt echter niet t.o.v. de derde-verkrijger ten kosteloze titel die te goeder trouw is, in dit geval is voor de actio
pauliana geen derde-medeplichtigheid vereist (zie voorwaarde 4), en voor deze verklaring wel.
* de actio pauliana kan ingesteld worden door elke schuldeiser
* de actio pauliana kan ingesteld worden tegen de derde alleen, of tegen de derde en de schuldenaar.
* voorwaarden:
(1) de schuldvordering van de schuldeiser moet eisbaar zijn en dateren van vóór de betwiste rechtshandeling
(2) de schuldeiser dient benadeeld te worden door de verarming van de schuldenaar → de gewraakte handeling
34
35
moet de insolvabiliteit van de schuldenaar veroorzaakt of verergerd hebben zodat de schuldeiser zijn rechten
niet meer kan uitoefenen
uitz.: - persoonlijke rechten van de schuldenaar / goederen niet vatbaar voor beslag
- erfenisrecht / huwelijksgoederenrecht
(3) de schuldenaar moet bedrieglijk gehandeld hebben -> objectieve opvatting (bedrog indien de schuldenaar
wist dat hij zichzelf verarmde en zo zijn schuldeiser benadeelde)
(4) er moet medeplichtigheid zijn in hoofde van de derde → objectieve opvatting (de derde moest op de hoogte
zijn of behoorde te weten van het abnormaal karakter van de gewraakte rechtshandeling). Medeplichtigheid
moet niét worden bewezen indien het gaat om een vervreemding uit vrijgevigheid (ten kosteloze titel).
* gevolgen:
De geslaagde actio pauliana heeft de niet-tegenwerpelijkheid van de betwiste rechtshandeling tot gevolg t.o.v.
de schuldeiser die de vordering instelde. De schuldeiser mag aldus optreden alsof het goed of geld in het
patrimonium van zijn schuldenaar is gebleven.
Tussen de contracterende partijen en t.a.v. andere derden blijft de gewraakte rechtshandeling echter gelden.
47. Beding ten behoeve van een derde: definitie, voorbeeld, voorwaarden, gevolgen, sancties
Het beding ten behoeve van een derde is een uitzondering (ten gunste van derden) op de regel dat de obligatoire
gevolgen van een contract slechts tussen partijen gelden.
* definitie:
- Art. 1121 BW laat toe te bedingen ten behoeve van een derde, wanneer zulks de voorwaarde is van een beding
dat men voor zichzelf maakt of van een schenking die men aan een ander doet.
Deze wettekst behandelt aldus een geval waarin een derde een recht put uit een overeenkomst waaraan hij totaal
vreemd is gebleven. -> wettelijke uitzondering op relativiteitsbeginsel (art. 1165 BW)
- Een beding ten behoeve van een derde is het beding waarbij een partij (de stipulant) in eigen naam en voor
eigen rekening, van een andere partij (de belover) een recht stipuleert ten gunste van een derde (derdebegunstigde) die totaal vreemd is gebleven aan de overeenkomst. Het is essentieel dat de stipulant bedingt in
eigen naam (proprio nomine).
- Het beding ten behoeve van een derde is een volkomen originele en autonome rechtsfiguur die geen
verwijzing behoeft naar allerhande rechtsconstructies.
* voorbeeld:
- de levensverzekering waarin de bedongen som bij het overlijden van de verzekerde betaald moet worden aan
de in het contract aangewezen persoon (bv. de echtgenote-weduwe)
- de bedingen in de overdracht van een handelszaak, waarbij de overnemer verplicht wordt bepaalde
personeelsleden in dienst te houden.
- schenking onder last: A schenkt iets aan B, op voorwaarde dat B een lijfrente uitkeert aan C.
- etc.
* voorwaarden/ toepassingsvereisten:
Een geldig beding ten behoeve van een derde vereist de volgende 4 elementen:
(1) Het derdenbeding moet het accessorium vormen van een hoofdovereenkomst (bijkomend karakter van het
derdenbeding)
in de hoofdovereenkomst ligt de grondslag, de oorzaak, voor het gebonden zijn van de belover jegens de derde35
36
begunstigde (het vorderingsrecht van de derde staat of valt met dit contract) → de stipulant moet een
persoonlijke juridische rol vervullen.
(2) De stipulant moet het inzicht hebben dat hij aan de derde niet alleen een feitelijk voordeel maar ook een
eigen recht verschaft, bij twijfel kan het bestaan van deze grondvereiste niet worden aangenomen
(3) De stipulant moet de bedoeling hebben om niet ten behoeve van zichzelf (en zijn erfgenamen) maar ten
behoeve (en ten voordele) van een derde te bedingen. Indien de stipulant een inzicht had om t.a.v. zijn
erfopvolgers een persoonlijk recht te verschaffen, m.a.w. een recht onafhankelijk van hun hoedanigheid van
erfopvolgers, dan hebben we met een derdenbeding te maken. Zoniet dan maakt het deel uit van de erfenis en
kunnen de schuldeisers van de nalatenschap er aanspraak op maken.
→ art. 1122 bepaalt dat men geacht wordt te hebben bedongen voor zichzelf en zijn
erfgenamen en rechtverkrijgenden (m.a.w. als erfenis), tenzij het tegendeel uitdrukkelijk
bepaald is.
(4) De derde-begunstigde moet bepaald of tenminste bepaalbaar zijn
Het volstaat dat de derde op grond van wat in de overeenkomst is gestipuleerd, bepaalbaar is op het ogenblik
dat het beding effect moet hebben
bv.: “verzekering voor wie het aanbelangt”, “de armen van de stad Antwerpen”, “het
personeel van bedrijf X”, zelfs toekomstige personen: bv.: “de kinderen die uit het huwelijk zullen
voortkomen”
* gevolgen:
Het derdenbeding schept onmiddellijk een rechtstreeks recht van de derde-begunstige t.o.v. de belover. Zolang
de derde dit recht niet heeft aanvaard, beschikt de stipulant over de bevoegdheid om het te herroepen.
(1) Onmiddellijk karakter van het geschapen recht
- de derde verkrijgt het recht ook wanneer hij erover onwetend is of onbekwaam
- wanneer het beding tijdig herroepen wordt en de stipulant een nieuwe begunstigde aanwijst, dan wordt
het recht van deze nieuwe beneficiant geacht met terugwerkende kracht ontstaan te zijn op het
ogenblik
van het sluiten van de overeenkomst
- de stipulant kan steeds contractueel het ontstaan van het recht verdagen of onderwerpen aan de vervulling van een voorwaarde
(2) Rechtstreeks karakter van het geschapen recht
- het derdenbeding doet een rechtstreeks recht ontstaan in hoofde van de beneficiant t.o.v. de belover
(niet
tegen de stipulant)
- de schuldeisers van de stipulant kunnen geen beslag leggen op de sommen die de belover aan de
derde-beneficiant verschuldigd is
(3) Tijdelijk herroepbaar karakter van het geschapen recht
→ !!! het recht dat de derde-begunstigde onmiddellijk heeft verkregen en dat hij rechtstreeks tegen
de belover kan laten gelden, mag herroepen worden door de stipulant zolang de derde het
beding te zijnen gunste niet aanvaard heeft.
* sancties:
Indien de belover zijn verplichtingen niet naleeft, beschikken zowel de stipulant als de beneficiant over een
verhaal. De beneficiant beschikt over geen enkel verhaal tegen de stipulant.
a. Verhaalrecht van de beneficiant: bij wanprestatie van de belover beschikt de begunstigde over een vordering
tot nakoming tegenover de belover, o.w.v. het onmiddellijk en rechtstreeks recht van de derde-begunstigde.
b. Verhaalrecht van de stipulant: keuze tussen 2 vorderingen: vordering tot ontbinding en vordering tot
uitvoering.
36
37
48. Rechtstreekse vordering: definitie, voorbeeld, volmaakt/onvolmaakt
Een rechtstreekse vordering is een uitzondering (ten gunste van derden) op de regel dat de obligatoire gevolgen
van een contract slechts tussen partijen gelden.
* definitie
- Een rechtstreekse vordering is de vordering die een schuldeiser, in wettelijk bepaalde gevallen, in eigen naam
en voor eigen rekening kan instellen tegen de schuldenaar van zijn schuldenaar.
- Dit is een uitzondering op art. 1165 BW aangezien de schuldeiser zo de nakoming kan vorderen van een
verbintenis waaraan hij totaal vreemd is.
- Het feit dat de schuldeiser over een eigen (vorderings-)recht beschikt betekent dat de opbrengst van zijn
vordering exclusief aan hem toekomt, niet aan zijn schuldenaar of diens andere schuldeisers. (= grote verschil
met zijdelingse vordering)
* voorbeeld
- A is schuldeiser v
an B, die op zijn beurt schuldeiser is van C (= de onderschuldenaar). In bepaalde gevallen wordt aan A de
mogelijkheid geboden rechtstreeks een vordering in te stellen tegen C, ondanks het feit dat er tussen A en C in
werkelijkheid geen obligatoire rechtsband bestaat.
- Rechtstreekse vordering van het slachtoffer van een verkeersongeval tegen de motorrijtuigverzekeraar. Het
slachtoffer wordt door de W.A.M.-wet een directe vordering toegestaan tegen de verzekeraar van de
aansprakelijke bestuurder van het motorrijtuig. Dit is een vb. van een volmaakte rechtstreekse vordering.
- Rechtstreekse vordering van de arbeiders waarvan de aannemer zich bedient voor de uitvoering van zijn
opdracht tegen de opdrachtgever ten belope van hetgeen deze laatste nog verschuldigd is op het ogenblik van
het instellen van de vordering → onvolmaakte rechtstreekse vordering
* volmaakt / onvolmaakt
- Alle excepties en verweermiddelen die de onderschuldenaar (C), gesteund op diens rechtsverhouding met de
schuldenaar (B), zijn niet tegenstelbaar aan de titularis van de rechtstreekse vordering (A), indien deze ontstaan
zijn nà het instellen van de rechtstreekse vordering. Zo kan bv. de onderschuldenaar zich niet beroepen op de
betaling die hij aan zijn schuldeiser (B) heeft gedaan nadat de rechtstreekse vordering door A tegen hem is
ingesteld: C zal een tweede keer moeten betalen, aan A.
- Hoe zit het met de excepties en verweermiddelen daterend van vóór de uitoefening van de rechtstreekse
vordering?
(1) Volmaakte rechtstreekse overeenkomst: ook de excepties en verweermiddelen daterend van vóór de
uitoefening van de rechtstreekse vordering zijn niet tegenstelbaar aan de schuldeiser (titularis van de
rechtstreekse vordering)
(2) Onvolmaakte rechtstreekse vordering: de excepties en verweermiddelen daterend van vóór de uitoefening
van de rechtstreekse vordering zijn wél tegenstelbaar tegen de schuldeiser
37
38
49. Zijdelingse vordering: definitie, voorwaarden, gevolgen, belang
Een zijderlingse vordering is een uitzondering (ten gunste van derden) op de regel dat de obligatoire gevolgen
van een contract slechts tussen partijen gelden.
* definitie:
Een zijdelingse vordering is de macht van de schuldeiser om de rechten van zijn schuldenaar in diens naam en
voor diens rekening (hier verschilt de zijdelingse vordering van de rechtstreekse) tegen derden uit te oefenen,
wanneer de schuldenaar zelf verzuimt dit te doen.
Art. 1166 BW bepaalt dat de schuldeisers alle rechten en vorderingen van hun schuldeisers kunnen uitoefenen,
met uitzondering van die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn.
De schuldeiser die deze vordering instelt oefent een eigen recht uit: hij is een derde die zelfs tegen de wil in van
de schuldenaar diens rechten als schuldeiser kan laten gelden tegen de onderschuldenaars. Art. 1166 BW vormt
aldus een uitzondering op art. 1165 BW.
* voorwaarden:
(1) Rechten en vorderingen van de schuldenaar moeten het voorwerp van de eis kunnen vormen
Art. 1166 bepaalt dat de schuldeisers alle rechten en vorderingen van hun schuldenaar mogen uitoefenen,
behalve die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn (b.v. m.b.t. de staat van de persoon). De
rechtspraak en rechtsleer erkennen echter nog andere uitzonderingen:
a. Het beheer van het vermogen van de schuldenaar: de schuldeiser kan slechts de reeds bestaande
rechten en vorderingen van zijn debiteur uitoefenen! Hij kan in naam van zijn schuldenaar geen nieuwe
aangaan → hij mag niet het vermogen van zijn schuldenaar beheren (bv. zijn leegstaand huis verhuren)
b. Rechten van de schuldenaar: bv. A is schuldeiser van B, B is schuldeiser van C en C is schuldeiser
van D, A mag de zijdelingse vordering instellen tegen C, maar niet tegen D.
c. Niet-beslagbare goederen: deze goederen maken in feite geen deel uit van het onderpand van de
schuldeisers en de zijdelingse vordering kan hen dus geen voordeel opleveren, bv.: onderhoudsgelden
(2) De schuldenaar moet zijn recht verzuimen
Indien de schuldenaar zijn recht wel uitoefent, of de door de schuldeiser ingestelde vordering overneemt, dan
mag de schuldeiser de zijdelingse vordering niet instellen, of niet voortzetten.
(3) Degene die de vordering instelt moet de schuldeiser zijn
De eiser moet tegenover de persoon wiens rechten en vorderingen hij wil laten gelden, een vaststaande en
opeisbare schuldvordering bezitten. De schuldenaar moet echter niet in gebreke gesteld worden noch moet de
schuldeiser over een uitvoerbare titel beschikken (een zijdelingse vordering is namelijk geen beslag of
uitvoeringsmaatregel)
(4) De schuldeiser moet er belang bij hebben om de plaats van de schuldenaar in te nemen
Wanneer de zijdelingse vordering de schuldeiser geen (evt. onrechtstreeks) voordeel brengt, beschikt hij er niet
over. Bv: wanneer de schuldenaar duidelijk vermogend is.
* Gevolgen / draagwijdte:
Aangezien de schuldeiser die zijdelings optreedt beschikt over een eigen recht om zulks te doen, oefent hij de
vordering uit van zijn schuldenaar. Daaruit volgt o.m.:
38
39
- de schuldeiser moet geen subrogatie of indeplaatsstelling vragen
- de eis moet door de schuldenaar in naam en voor rekening van de schuldenaar worden ingesteld
- de schuldeiser moet dwanguitvoering vorderen tot beloop van wat de onderschuldenaar (als verweerder) aan
de schuldenaar moet betalen, ongeacht wat de schuldenaar aan de schuldeiser verschuldigd is
- de procedure komt het patrimonium van de schuldenaar ten goede en de gerecupereerde gelden strekken alle
schuldeisers tot waarborg, zonder dat de schuldeiser die de zijdelingse vordering uitoefende op enige voorrang
aanspraak kan maken.
- de schuldeiser moet de schuldenaar niet vooraf in mora stellen en het is niet strikt noodzakelijk hem mede
voor de rechtbank te dagvaarden (dit doet men meestal wél)
50. Sterkmaking: definitie, gevolgen
* definitie:
Sterkmaking impliceert dat één contractspartij ten overstaan van de wederpartij de verbintenis aangaat dat een
derde erin zal toestemmen op zijn beurt schuldenaar te worden van die wederpartij.
Art. 1120 BW bepaalt: “niettemin kan men zich sterk maken voor een derde, door te beloven dat deze iets zal
doen; behoudens schadevergoeding ten laste van hem die zich heeft sterk gemaakt of die beloofd heeft de
verbintenis te zullen doen bekrachtigen, indien de derde weigert ze na te komen.”
Bv: A (contractspartij, sterkmaker) verbindt zich er tegenover B (wederpartij) toe dat hij van C (derde) zal
bekomen dat deze zijn huis vóór 1 januari aan B zal verkopen tegen een prijs die niet hoger ligt dan 300.000
euro.
→ A, de sterkmaker gaat een persoonlijke verbintenis aan waarvan de wanuitvoering tot schadeloosstelling kan leiden. Daarentegen blijft de derde C volledig buiten de overeenkomst, tenzij hij
zich tot het sluiten van een overeenkomst laat overhalen, dan komt er een tweede contract tot
stand, nl. tussen B (de schuldeiser) en C, de persoon wiens verbintenis beloofd werd door A.
De sterkmaker (A) verbindt enkel zichzelf en niet de persoon voor wie hij zich sterk maakt (C). Indien deze
laatste de beloofde verbintenis niet aangaat is er sprake van contractbreuk in hoofde van de sterkmaker, niét in
hoofde van de derde. → sterkmaking is géén uitzondering op het beginsel van de relativiteit der contracten.
* soorten:
- bemiddelingscontract: inspanningsverbintenis
- zuivere sterkmaking: resultaatsverbintenis: sterkmaker verbindt zich ertoe dat derde bep. rechtshandeling zal
stellen
- gekoppeld aan andere overeenkomst: sterkmaker verricht onmiddellijk rechtshandeling in naam van de derde
- sterkmaking (zie supra) door iemand optredend in dubbele hoedanigheid
* kenmerken en rechtsgevolgen:
a. Verbintenis van de sterkmaker
(1) Persoonlijke verbintenis: De sterkmaker gaat een persoonlijke verbintenis (“om iets te doen”) aan t.o.v. zijn
medecontractant. Op de persoon voor wie hij zich sterk maakt (de derde) rust geen enkele verplichting.
(2) Resultaatsverbintenis: De sterkmaker gaat een resultaatsverbintenis aan. Wanneer de verbintenis van de
derde uitblijft kan de sterkmaker aansprakelijk gesteld worden wegens wanprestatie, tenzij overmacht.
(3) Vorm: geen vormvereisten, zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend
(4) Nakoming: Zodra de derde de belofte goedkeurt, aanvaardt, is de sterkmaker bevrijd. Wanneer de derde
vanaf dan de aangegane verbintenis niet nakomt kan de sterkmaker daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld.
39
40
Indien echter de derde de belofte afkeurt is de sterkmaker schadevergoeding verschuldigd aan zijn
medecontractant.
b. Verbintenis van de derde
(1) Aard: Verbintenis om iets te doen, te geven of niet te doen
(2) Vorm: geen vormvereisten, zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend (uitz. voor plechtige contracten)
(3) Aanwijzing van de derde: moet niet per se bekende identiteit zijn, ook bv. groep of rechtspersoon
51. Derde-medeplichtigheid bij andermans contractbreuk: definitie, drie theorieën, voorwaarden
Derdemedeplichtigheid bij andermans contractbreuk is een uitzondering ten nadele van de derde op de regel
dat de obligatoire gevolgen van contracten enkel tussen partijen gelden.
* definitie:
Wanneer een schuldenaar zijn contract niet nakomt omdat een derde hem bv. een beter contract aanbiedt, is hij
sowieso schuldig aan contractbreuk. De vraag is echter ofdat deze derde, die de contractuele rechten van de
schuldeiser miskent, ook gehouden is tot schadevergoeding wegens derdemedeplichtigheid.
Bij derdemedeplichtigheid is er dus sprake van een derde die andermans contractuele rechten miskent.
Eenieder moet andermans contractuele rechten als feit erkennen en de rechter moet met die rechtstoestand
rekening houden bij de beoordeling van het gedrag van de derde-medeplichtige in het licht van de
wetsbepalingen op de burgerlijke aansprakelijkheid (art. 1382 e.v. BW).
* drie theorieën:
(1) Theorie van de bijzondere bedrieglijke verstandhouding tussen derde en contractbreker
Cass. (1932): Derden mogen het recht verleend door art. 1165 BW niet misbruiken → theorie van het
rechtsmisbruik.
Wanneer is er rechtsmisbruik?
Wanneer de derde gehandeld heeft met het inzicht de benadeelde schuldeiser te benadelen, of minstens met de
bedoeling om de schuldenaar te helpen contractbreuk te plegen → bijzonder bedrieglijk opzet in hoofde van de
derde-medeplichtige vereist, de derde zal veroordeeld worden op grond van art. 1382 BW.
Het tweede geval, nl. het inzicht van de derde om de schuldenaar hulp te verlenen bij het plegen van de
contractbreuk, is bewezen wanneer de derde de schuldenaar tot contractbreuk heeft aangezet of verleid, bv. door
zeer gunstige contractsvoorwaarden of economische druk.
- Indien de schuldenaar zélf initiatief neemt kan volgens deze leer de derde nooit ongeoorloofd medeplichtig
zijn.
(2) Het bewust miskennen van andermans contractuele rechten is een fout
Voor de veroordeling van de derde volstaat dat deze welbewust (met kennis van zaken) andermans contractuele
rechten heeft miskend. De daadwerkelijke medewerking van de derde aan andermans contractbreuk hoeft dus
niet bewezen te worden.
→ stelling werd verworpen door cass. in 1960 omdat ze strijdig is met art. 1165 BW, de contractsen handelsvrijheid wordt serieus miskend, fenomeen van particuliere wetgevers.
(3) Tussenoplossing: het welbewust deelnemen aan andermans contractbreuk is een fout
De derde is schuldig indien hij met kennis van zaken zijn toestemming geeft aan een rechtshandeling waardoor
zijn wederpartij willens en wetens de bepalingen van een vroeger gesloten overeenkomst schendt.
40
41
→ Voor de veroordeling van de derde op grond van art. 1382 is vereist dat de derde welbewust en
rechtstreeks heeft deelgenomen aan de opzettelijke contractbreuk van de schuldenaar
- Verschil met 1e theorie: er wordt geen bijzonder bedrieglijk opzet in hoofde van de derde vereist, algemeen
opzet (= welbewust deelnemen aan andermans contractbreuk) volstaat.
- Verschil met 2e theorie: de welbewuste miskenning van andermans contractuele rechten volstaat niet, het
bewijs moet geleverd worden dat de derde daadwerkelijk (actief en rechtstreeks) aan andermans opzettelijke
contractbreuk heeft meegewerkt.
- Erkend door cass. in 1983.
* juridische grondslag:
de theorie van de derde-medeplichtigheid steunt op de theorie van het rechtsmisbruik → de foutieve
rechtsuitoefening wordt bestraft d.m.v. art. 1382 BW.
* Toepassingsvoorwaarden:
Drie voorwaarden moeten vervuld zijn om de derde wegens medeplichtigheid aan andermans contractbreuk te
veroordelen:
(1) De derde moet rechtstreeks hebben deelgenomen aan de wanprestatie van de schuldenaar. Zonder de
tussenkomst van de derde zou er geen contractbreuk geweest zijn
(2) De derde moet met kennis van zaken aan andermans contractbreuk hebben deelgenomen.
→ welbewuste handeling van de derde
(3) De schuldenaar moet willens en wetens zijn contractuele verplichtingen niet zijn nagekomen. Bij nietopzettelijke contractbreuk van de schuldenaar is medeplichtigheid uitgesloten
52. Verschil relatieve – absolute nietigheid
Overeenkomsten als bron van verbintenissen kunnen op vele manieren tenietgaan, naast opzegging, ontbinding,
herroeping, rescisie (vernietiging) en de risicotheorie is er ook nog nietigheid.
* definitie:
- Er is steeds een geldige toestemming, bekwaamheid, geldig voorwerp en geoorloofde oorzaak vereist.
De nietigheid is de sanctie die het contract treft wanneer bij de totstandkoming één van deze onontbeerlijke
bestanddelen ontbreekt, bv een geldige toestemming, de bekwaamheid, een geldig voorwerp of een geoorloofde
oorzaak.
- Een contract zal ook door nietigheid gesanctioneerd kunnen worden bij plechtige contracten bepaalde
essentiële pleegvormen miskend werden, zoals bij het huwelijkscontract, adoptie, schenking, … .
- Een gelijkaardige sanctie geldt verder voor de contracten die door de wetgever aan de naleving v bepaalde
voorschriften onderworpen werden, bv daden ve voogd inzake voogdij
- Een contract dat nietigverklaard wordt, wordt geacht nooit bestaan te hebben (ex tunc)
* absolute nietigheid:
De absolute nietigheid belangt de openbare orde of het algemeen belang aan, ze heeft de volgende kenmerken:
(1) ze is niet voor bekrachtiging vatbaar
(2) ze mag door élke belanghebbende ingeroepen worden en de rechter zal ze desnoods ambtshalve moeten
uitspreken
(3) ze mag in élke stand van het geding opgeworpen worden, zelfs voor de 1e maal voor het hof van cassatie
41
42
(4) ze verjaart na 10 jaar, bij toepassing van art. 2252bis § 1, lid1, BW
Vb.: - voorwerp van de overeenkomst dat strijdig is met de openbare orde
- bij een valse oorzaak als gevolg van simulatie, die zelf een ongeoorloofde werkelijke oorzaak dekt
* relatieve nietigheid:
- De relatieve nietigheid beoogt slechts de bescherming van private belangen, ze heeft de volgende kenmerken:
(1) ze is vatbaar voor bevestiging of bekrachtiging
De bevestiging of bekrachtiging is een eenzijdige wilsuiting, waarbij iemand het recht verzaakt om de
nietigheid van een rechtshandeling te doen uitspreken.
Voorwaarden:
- de bevestiging moe uitgaan van een persoon die over volledige handelingsvrijheid beschikt
- de oorzaak waaruit de nietigheid voortvloeit moet opgehouden hebben te bestaan (artt 1115 en 1311 )
- degene die bevestigd moet de nietigheid gekend hebben waardoor de VB was aangetast
- de bedoeling om tot de bevestiging van een nietige rechtshandeling over te gaan, moet ondubbelzinnig
vaststaan
De bevestiging moet ondubbelzinnig gebeuren en kan uitdrukkelijk (blijkt bv uit een formele verklaring) of
stilzwijgend (bv. vrijwillige uitvoering) plaatsgrijpen, het gevolg is dat de grond tot nietigheid verdwijnt zodat
de gesloten overeenkomst onaantastbaar wordt.
(2) ze mag slechts ingeroepen worden door degenen die door de nietigheid beschermd worden
beperkt vorderingsrecht: enkel voor bv. minderjarigen, onbekwamen, verkwisters, etc. De wederpartij is nooit
gerechtigd zich op de nietigheid te beroepen.
(3) ze verjaart na 10 jaar
Sinds de wet van 10 juni 1988 moet men aannemen dat alle vorderingen tot nietigverklaring en tot vernietiging
van een overeenkomst – of in het algemeen van een rechtshandeling- verjaren door verloop van 10 jaar zowel
wanneer het gaat om een absolute of relatieve nietigheid. (art 2262 bis § 1 1l) Er wordt enkel een uitzondering
gemaakt voor de vorderingen waarvoor de wetgever een kortere termijn heeft bepaald (bv art 1676))
Vb.: - voorwerp van de overeenkomst dat strijdig is met een dwingende wetsbepaling sensu stricto
- oorzaak van een overeenkomst die strijdig is met een dwingende wetsbepaling sensu stricto
(4) De geldigheid van de nietigheid bij wijze van exceptie buiten de verjaringstermijn
“Quae temporalia sunt ad agendum, perpetua sunt ad excipiendum”
Vb: A sluit een overeenkomst met B, die in hoofde is van A door een relatieve nietigheid is aangetast en B is
hiervan op de hoogte. Hij wacht dan ook om de uitvoering van de VB van A te vragen tijdens de termijn dat A
de nietigverklaring kon vorderen. Moest B achteraf de uitvoering kunnen eisen en bekomen, dan zou de
billijkheid niet noodzakelijk gediend zijn → RL en RS stelden dat indien de door de nietigheid beschermde
persoon na het verstrijken van de verjaringstermijn niet meer het initiatief kon nemen van een vordering tot
nietigverklaring, maar hij bleef als verweerder de mogelijkheid behouden om zich bij wijze van exceptie tegen
een vordering van de wederpartij te verzetten.
42
43
53. Theorie van het risico: definitie, wie draagt het risico van toevallig tenietgaan van de zaak die
voorwerp van het contract uitmaakt bij contracten die de eigendomsoverdracht van een welbepaalde
zaak meebrengen?
* definitie:
De theorie van het risico zinspeelt op een specifieke vorm van tenietgaan van wederkerige contracten. Wanneer
de verbintenis van een der partijen wegens een vreemde oorzaak vervalt, gaat ook de tegenprestatie teniet
ingevolge de innige band die tussen de verbintenissen bestaat in het kader van een wederkerig contract (zgn.
contractuele verknochtheid).
Het contract gaat niét teniet wegens gebrek aan oorzaak. Dit wordt namelijk beoordeeld bij de totstandkoming
van het contract en niet tijdens het verloop ervan. In de theorie van het risico daarentegen wordt men
geconfronteerd met een omstandigheid die zich na de totstandkoming voordoet.
De theorie van het risico is een constructie van rechtsleer en rechtspraak.
* Res perit debitori:
De schuldenaar die op grond van een vreemde oorzaak bevrijd werd van zijn verbintenis verliest het voordeel
van de wederkerige prestatie.
Bv.: De verhuurder is verplicht aan zijn huurder het genot te verstrekken van een onroerend goed. Indien dit
onroerend goed door overmacht vernield wordt is de verhuurder bevrijd van zijn verplichting. De huurder wordt
echter eveneens ontheven van de verplichting zijn verbintenis verder uit te voeren. De verhuurder verliest dus
zijn onroerend goed én de tegenprestatie.
* Res perit creditori:
(“wie draagt het risico van toevallig tenietgaan van de zaak die voorwerp van het contract uitmaakt bij
contracten die de eigendomsoverdracht van een welbepaalde zaak meebrengen?”)
De verbintenis om een zaak te leveren is voltrokken door de loutere toestemming van de contracterende
partijen. Zij maakt de schuldeiser tot eigenaar en heeft ten gevolge dat het risico van de zaak voor hem is, vanaf
het ogenblik dat deze geleverd moest worden, ook al heeft de overgave niet plaatsgehad, tenzij de schuldenaar
in gebreke is ze te leveren. → overgang van eigendom en risico solo consensu
Indien bijgevolg de zaak bij louter toeval of overmacht tenietgaat, in de periode tussen het sluiten van de
overeenkomst en de levering, ondergaat de schuldeiser (koper) het verlies. Hij blijft nochtans gehouden aan zijn
verplichting (de betaling van de prijs aan de verkoper) ondanks het feit dat zijn medecontractant (de verkoper)
ingevolge de vreemde oorzaak bevrijdt is van zijn verbintenis.
54. Verschil exceptio – retentierecht: definitie, voorwaarden
* Exceptio non adimpletu contractus: ENAC
De exceptio non adimpleti contractus (exceptie van niet-uitvoering) laat aan de partij t.o.v. wie de verbintenis
niet wordt uitgevoerd toe om de nakoming van haar verbintenis op te schorten totdat de wederpartij de hare wel
nakomt of tenminste aanbiedt na te komen.
Bv.: A verkoopt een auto aan B, maar B betaalt niet dan A is gerechtigd zich op deze exceptie te beroepen en de
levering te weigeren.
Het recht de nakoming van de contractuele verplichting op te schorten duurt zolang de wederpartij haar VB niet
uitvoert. De omstandigheid dat ingevolge bepaalde feiten deze tijdelijke schorsing blijvend wordt, doet geen
afbreuk aan de geldigheid van de exceptie.
43
44
Voorwaarden:
- wederkerige overeenkomst of een juridische verhouding die wederkerigheid inhoudt
- in het contract moet staan dat de wederzijdse verbintenissen gelijktijdig moeten uitgevoerd worden
- de exceptie mag niet ingeroepen worden in omstandigheden die strijdig zijn met de goede trouw
- de tekortkoming aan de contractuele verplichting moet voldoende ernstig zijn
- wanuitvoering in hoofde van de wederpartij moet een voldongen feit zijn, moet vaststaan
- de partij die de exceptie inroept mag contractueel geen afstand gedaan hebben van dat recht
* Retentierecht:
Tussen de exceptie van niet-uitvoering en het retentierecht bestaat een zekere verwantschap en beide hebben
dezelfde gevolgen t.o.v. derden. Desalniettemin hebben ze elk hun eigen apart toepassingsgebied.
Het retentierecht vervult een complementaire rol. Het is van toepassing op de gevallen dat er een occasionele
rechtsbetrekking bestaat tussen de schuldeiser en de schuldenaar. De werking van het retentierecht beperkt zich
tot de schuldvorderingen die ontstaan zijn n.a.v. de teruggave van andermans zaak. De schuldvordering moet
dus in rechtstreeks verband staan met de weerhouden zaak.
Bij wederkerige contracten is er geen behoefte aan het retentierecht. In bepaalde gevallen zal de retentie het
normaal gevolg zijn van de exceptie van niet-uitvoering, bv. de koper betaalt de prijs niet -> verkoper kan
levering van zaak weigeren.
Het onderscheid tussen exceptie van niet-uitvoering en retentierecht is door het Hof van Cassatie uitdrukkelijk
bekrachtigd.
55. Stilzwijgend ontbindend beding: voorwaarden
* definitie:
Het stilzwijgend ontbindend beding is een gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst bij wanuitvoering van
de wederpartij.
Art. 1184 BW stelt dat de ontbindende voorwaarde in wederkerige contracten steeds stilzwijgend is inbegrepen
voor het geval dat een der partijen haar verbintenis niet nakomt.
Bij de niet-nakoming is het contract niét van rechtswege ontbonden, de partij jegens wie de verbintenis niet is
uitgevoerd heeft de keuze om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren (in natura / bij
equivalent), ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met eventueel schadevergoeding. De
ontbinding moet aldus steeds in rechte gevorderd worden.
Het stilzwijgend ontbindend beding vindt haar bestaansreden in, de verknochtheid (wisselwerking) tussen de
wederzijdse verbintenissen en het feit dat een vordering tot gedwongen uitvoering vaak geen voldoening
schenkt (o.w.v. in natura: onmogelijk, en bij equivalent: onvermogende schuldenaar).
* voorwaarden:
1. Wederkerig contract
2. Foutieve wanuitvoering van één der partijen (indien de wanprestatie aan een vreemde oorzaak ligt zal evt. de
theorie van het risico toegepast worden, maar is er voor art. 1184 BW geen plaats)
3. De belanghebbende is volledig vrij in zijn keuze tussen vordering tot uitvoering of vordering tot ontbinding,
ook de rechter mag geen invloed hebben op deze keuze.
4. Vordering in rechte
5. De ontbinding moet uitgesproken worden door een rechter die soeverein oordeelt of de tekortkoming erg
genoeg is om de gevorderde ontbinding te rechtvaardigen
6. de noodzakelijkheid van een aanmaning als ingebrekestelling wordt sterk gereduceerd aangezien de
44
45
dagvaarding ook reeds geldt als ingebrekestelling
7. Op twee wederkerige contracten is art. 1184 niet van toepassing: de verdeling, en de lening op intrest
* buitengerechtelijke ontbinding:
Hoewel voor ontbinding wegens wanprestatie van een wederkerige overeenkomst principieel de voorafgaande
tussenkomst van de rechter vereist is, wordt thans geaccepteerd (o.a. door cass.) dat een ontbinding op
eenzijdige verklaring van de schuldeiser ook mogelijk is, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. Flagrante incompetentie of duidelijke kwade trouw van de wederpartij bij te uitvoering van de overeenkomst,
zodat iedere serieuze voortzetting van de contractuele verhoudingen uitgesloten is
2. Spoedeisendheid (dus geen tijd om de rechter in te schakelen)
3. Voorafgaande ingebrekestelling
56. Onverschuldigde betaling: voorwaarden, omvang van terugvordering
* toepassingsvoorwaarden: (artt. 1235, 1236, 1237 BW)
De terugvordering van de onverschuldigde betaling is van de vervulling van twee voorwaarden afhankelijk:
1. De betaling:
materieel bestanddeel: overhandiging van geldsom of verwezenlijking van het voorwerp van de verbintenis
moreel bestanddeel: betaling gebeurde met het oog op de uitdoving van een schuld (solvendi gratia)
2. Het onverschuldigd karakter van de betaling moet vaststaan
D.w.z. dat er géén schuld bestaat. → deze ontstentenis van schuld kan absoluut of relatief zijn:
a. Absolute (of objectieve) ontstentenis van schuld
er bestaat géén schuld omdat: (1) er is nooit een schuld geweest, (2) de schuld is
uitgedoofd – (3) de schuld werd onder opschortende voorwaarde aangegaan, (4) de schuld
vindt haar oorsprong in een ontbonden of nietige overeenkomst
b. Relatieve (of subjectieve) ontstentenis van schuld
-er bestaat wél een schuld maar zij is gekweten: (1) in handen van iemand die geen
schuldeiser is (art. 1376 BW) of (2) door iemand die geen schuldenaar is (art. 1377 BW)
* omvang van de terugvordering:
De omvang van hetgeen moet worden teruggegeven door de accipiens verschilt naargelang deze te goeder of te
kwader trouw is.
a. Te goeder trouw
1) Indien de accipiens een geldsom ontving, moet hij die teruggeven, de intrest mag hij echter houden.
2) Indien de accipiens een goed (onroerend of lichamelijk roerend) ontving, moet hij die in natura teruggeven.
(art. 1379 BW)
3) Indien de accipiens het goed verkocht heeft, zal hij enkel de verkoopprijs moeten teruggeven. (art. 1380 BW)
4) De vruchten van het goed mogen steeds weerhouden worden.
5) Indien het goed verging of beschadigd werd, moet de accipiens enkel teruggeven wat er van overblijft.
6) De accipiens heeft recht op een vergoeding voor de noodzakelijk en nuttige uitgaven die tot behoud van de
zaak dienden.
b. Te kwader trouw
1) Bij een geldsom zal de accipiens te kwader trouw het kapitaal én de intresten moeten teruggeven. (art. 1378
BW)
2) In geval van een goed (onroerend of lichamelijk roerend) moet de accipiens ze in natura teruggeven.
3) Indien de accipiens het goed verkocht heeft, zal hij de waarde moeten vergoeden.
4) Ook de vruchten moeten teruggegeven worden.
45
46
5) Indien het goed verging of beschadigd werd, moet de accipiens de schade moeten vergoeden, zelfs bij
toeval of overmacht.
6) De accipiens heeft geen recht op vergoeding voor de noodzakelijke en nuttige uitgaven die tot behoud van de
zaak dienden. (art. 1381 BW)
7) De accipiens kan tot een bijkomende schadevergoeding veroordeeld worden indien de schade niet volledig
gedekt is door de teruggave.
57. Vermogensverschuiving zonder oorzaak: definitie, voorwaarden
* definitie:
De vermogensverschuiving zonder oorzaak is een feitelijke toestand die geschapen wordt door de verrijking van
een persoon ten nadele van een ander, zonder geldige oorzaak.
De verarmde persoon krijgt in bep. omstandigheden een vorderingsrecht: actio de in rem verso.
Het Hof van Cassatie heeft dit als een algemeen rechtsbeginsel erkend.
Ter wille van de rechtszekerheid is de draagwijdte van de theorie zo nauwkeurig mogelijk afgebakend:
Om de actio de in rem verso te kunnen instellen moet er aan vijf voorwaarden voldaan zijn. De bewijslast dat al
deze vereisten vervuld zijn ligt bij de eiser.
* toepassingsvoorwaarden:
1. Verarming van de eiser
2. Verrijking van de verweerder: 3 mogelijkheden:
nieuwe waarde in het patrimonium van de verweerder
besparing van een verlies of bevrijding van een last, bv uitdoving van een schuld
3. Oorzakelijk verband tussen de verarming en de verrijking
de onrechtmatige verrijking moet voortkomen uit de omstandigheid die de verarming veroorzaakt.
4. Afwezigheid van oorzaak (!)
belangrijkste voorwaarde, voor afbakening van de theorie van de onrechtmatige
vermogensverschuiving
oorzaak, in de zin van bestaansreden of rechtvaardiging waardoor degene die de verrijking ondergaat
het recht heeft deze te bewaren → moet ontbreken voor zowel de verarming als de verrijking
Wanneer de waardeverplaatsing op de wil zelf van de verarmde steunt (uit vrijgevigheid of speculatief
opzet) is er géén onrechtmatige vermogensverschuiving.
5. Subsidiariteit van de vordering de in rem verso
De actio de in rem verso kan slechts ingesteld worden wanneer de eiser over geen andere
rechtsvorderingen beschikt
46
47
58. Zaakwaarneming: definitie, voorwaarden, vergelijking met vermogensverschuiving zonder
oorzaak
* definitie:
De zaakwaarneming (artt. 1372 t.e.m. 1375 BW) is een soort van wettelijke opdracht, gegeven aan degene die,
in geval van nood, vrijwillig en belangeloos, doch zonder vrijgevig (mildadig) inzicht, andermans belangen
behartigt.
Vb.: Degene die bij afwezigheid van de eigenaar meubels redt uit een brandend gebouw is een zaakwaarnemer.
Aangezien hij bepaalde initiatieven neemt is hij ipso facto tot zekere verplichtingen gehouden. Voor de
zaakwaarneming kan hij wel een vergoeding bekomen vanwege de eigenaar van de zaak.
Zaakwaarneming bevat 2 soorten verbintenissen: (1) verbintenissen van de zaakwaarnemer, grondslag:
eenzijdige wilsuiting, en (2) verbintenissen van de eigenaar, o.w.v. het feit van tussenkomst van de
zaakwaarnemer.
Net zoals bij de vermogensverschuiving zonder oorzaak moet men de theorie van de zaakwaarneming binnen
bepaalde perken houden. → 5 toepassingsvoorwaarden
* toepassingsvoorwaarden:
1. Waarneming van andermans zaak en belangen
De zaak mag ook van een onbekend of toekomstig persoon zijn. Wanneer men zijn eigen belang nastreeft onder
de schijn andermans belangen te behartigen is er géén zaakwaarneming.
2. Het optreden van de zaakwaarnemer moet vrijwillig zijn
Afwezigheid van enige contractuele verplichting en afwezigheid van enige wettelijke verplichting.
3. Het optreden van de zaakwaarnemer moet belangeloos zijn
Geen enkel winstbejag.
4. Afwezigheid van enig vrijgevigheidsinzicht
Niet ten kosteloze titel.
5. Noodzakelijkheid van de tussenkomst (!)
belangrijkste voorwaarde, voor afbakening van de theorie van de zaakwaarneming, de ongevraagde
bemoeienis met andermans zaak is slechts gerechtvaardigd in geval van nood
* onderscheid tussen zaakwaarneming en vermogensverschuiving zonder oorzaak:
Bij de zaakwaarneming moet het bedrag van de nuttige uitgaven integraal vergoed worden, zelfs wanneer het
voorwerp waarop de zaakwaarneming betrekking had tenietgegaan is.
In geval van onrechtmatige verrijking worden de verarming en de verrijking tegenover elkaar afgewogen. De
verarmde heeft slechts recht op het laagste bedrag van beide waarden. Indien het voorwerp van de uitgaven
tenietgegaan is zal de verarmde niets kunnen vorderen.
47
48
59. Wanneer gedwongen uitvoering in natura / bij equivalent? Omvang van de vergoeding?
* Definitie
De verbintenis heeft in normale omstandigheden slechts één gevolg: ze verleent het recht aan de schuldeiser
om de uitvoering te eisen. Deze uitvoering kan vrijwillig of gedwongen plaatsgrijpen. Wanneer de schuldenaar
weigert zijn verbintenissen vrijwillig uit te voeren, is de schuldeiser verplicht zijn toevlucht tot de gedwongen
uitvoering te nemen. Dit is mogelijk o.w.v. de rechtsband, de afdwingbaarheid als essentieel kenmerk van de
verbintenis.
1. Gedwongen uitvoering - in natura
Art. 1142 BW: ongelukkige weergave van het beginsel dat betaling in natura onmogelijk is indien ze slechts
kan bekomen worden d.m.v. uitoefening van dwang op de schuldenaar (Nemo potest preacise cogi ad factum).
Dit artikel doet lijken alsof de modaliteit van de uitvoering afhangt van de willekeur van de schuldenaar die
kiest tussen natura of equivalent. De uitvoering in natura is echter (ondanks art. 1142 BW) de regel. De
schuldenaar kan niet eigenmachtig een welbepaalde uitvoeringsmodaliteit kiezen. Dit volgt uit artt. 1143 en
1144 BW:
Art. 1143 BW: De schuldeiser heeft het recht om de vernietiging te vorderen van hetgeen in strijd met de
verbintenis verricht is. Hij kan zich ook doen machtigen om het te vernietigen op kosten van de schuldenaar,
met evt. schadevergoeding.
Art. 1144 BW: De schuldeiser kan ingeval de verbintenis niet ten uitvoer wordt gebracht, gemachtigd worden
om zelf de verbintenis te doen uitvoeren op kosten van de schuldenaar.
Samengevat:
- Wanneer de VB bestaat in de betaling van een geldsom, kan de eiser de gedwongen uitvoering in natura
laten plaatsgrijpen door tot beslaglegging over te gaan
- Gedwongen uitvoering in natura is eveneens mogelijk wanneer de VB de levering betreft van een
bepaalde zaak, deze kan desnoods manu militari kunnen in bezit w genomen
- Gaat het om het leveren van een soortzaak dan kan de schuldleer gemachtigd worden om zich in
voorkomend geval bij derden gelijkaardige voorwerpen aan te schaffen op kosten van de SA
- De uitvoering in natura blijft mogelijk wanneer de VB om iets te doen door een derde kan uitgevoerd
worden zonder persoonlijke tussenkomst van de SA. Het beroep op een derde is voor de rechter een
loutere mogelijkheid waarover hij vrij oordeelt. Dit geldt ook voor een VB om iets niet te doen voor
zover de tussenkomst van de SA niet onontbeerlijk is.
2. Gedwongen uitvoering - bij equivalent
Indien de uitvoering in natura (= verwezenlijking van het voorwerp van de verbintenis) onmogelijk is
geworden, als de schuldenaar weigert of hij het ingevolge bep. omstandigheden niet kan doen, dan moet er iets
anders voor in de plaats gesteld worden -> de schadeloosstelling of uitvoering bij equivalent.
Die onmogelijkheid van de uitvoering in natura kan van materiële of morele aard zijn:
a) Onmogelijkheid van materiële aard:
- Wanneer de te leveren specieszaak vernield is
- Wanneer de termijn voor het uitvoeren van de verbintenis verstreken is en een laattijdigeuitvoering
voor de schuldeiser geen zin meer heeft
b) Onmogelijkheid van morele aard:
Door onwil van de schuldenaar
→ het Nemo potest-adagium verzet zich tegen de uitoefening van geweld, één uitzondering hierop: uitdrijving
48
49
van weerbarstige huurder
De uitvoering bij equivalent (meestal een geldsom) is een vorm van uitvoering en neemt de plaats in van de
uitvoering in natura.
* Omvang van de schadevergoeding:
Art. 1149 BW: de aan de schuldeiser verschuldigde schadevergoeding bestaat in beginsel uit het verlies dat de
schuldeiser heeft geleden en in de winst die hij heeft moeten derven.
2 hoofdelementen van de schade: (1) damnum emergens: werkelijk geleden verlies
(2) lucrum cessans: verlogen mogelijke winst
Wettelijke beperking van de omvang van de vergoeding:
1) Beperking tot de rechtstreekse schade: De vergoeding van het geleden verlies en de gederfde winst mag
alleen hetgeen omvatten dat een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het niet-uitvoeren van de
overeenkomst. Dit ongeacht de goede of kwade trouw van de schuldenaar. (art. 1151 BW)
→ appreciatie rechtstreeks of onrechtstreeks karakter van een gevolg is vaak zeer subtiel. Steeds in
concreto
beoordeling van de schade
2) Al dan niet voorzienbaar karakter van de schadepost: (art. 1150 BW)
- Schuldenaar te goeder trouw: moet slechts de schade vergoeden waarvan de oorzaak was voorzien of die men
(redelijkerwijze) kon voorzien ten tijde van het aangaan van het contract
- Schuldenaar te kwader trouw: moet zowel de voorzienbare als de onvoorzienbare schade vergoeden
60. Schadebeding: definitie, geldigheid
* definitie:
Partijen kunnen zelf vooraf het bedrag bepalen dat de schuldenaar in geval van contractuele wanprestatie
verschuldigd zal zijn → strafbeding / schadebeding / boetbeding
Het is geen straf maar een forfaitaire schadevergoeding, met als doel elke latere betwisting m.b.t. de schade
ingeval van niet-, gebrekkige of laattijdige uitvoering van de hoofdverbintenis te voorkomen.
Art. 1226 BW
* draagwijdte:
1. Rechtsgeldigheid: Het schadebeding is onderworpen aan dezelfde voorwaarden als de overige clausules van
de overeenkomst. Van belang is dat het vaststaat dat de partijen het beding in hun contract hebben opgenomen.
Indien het schadebeding niet in een schriftelijk contract voorkomt, maar achteraf wel vermeld staat op de
factuur (die in uitvoering van het contract verstuurd wordt) is het niet van kracht op de rechtsverhoudingen
tussen de partijen.
2. Schadebeding is een louter accessorium: Nietigheid van hoofdverbintenis maakt het strafbeding nietig maar
nietigheid van het strafbeding heeft geenszins de nietigheid van de hoofdverbintenis tot gevolg (art. 1227 BW).
Het schadebeding is slechts van toepassing indien de uitvoering in natura niet meer mogelijk is.
3. Het bestaan van de schade moet door de eiser niet meer bewezen worden
4. Het bedrag van de schade staat onherroepelijk vast: schadebeding is bindend voor de rechter (hij mag het
bedrag echter wél verminderen wanneer de hoofdverbintenis gedeeltelijk is uitgevoerd)
49
50
5. Het schadebeding moet strikt uitgelegd worden: op grond van de bewoordingen en binnen de perken van de
overeenkomst
* Wanneer het schadebeding de schuldeiser een grotere winst bezorgt dan de normale uitvoering van het
contract heeft men niet meer te maken met een schadebeding in de zin van art. 1226 BW maar wel met een
privé-straf, die op grond van artt. 6, 1131 en 1133 BW nietig is.
→ indien de bedongen vergoeding hoger is dan de potentiële schade, is het schadebeding ongeoorloofd
art. 1231 BW: rechter kan het schadebeding matigen indien er een wanverhouding
bestaat tussen de hoogte van het bedongen bedrag en de potentiële schade
→ matigingsrecht van de rechter (= uitz. op vaststaan van bedrag van de schade)
61. Anatocisme: definitie, voorwaarden, uitzonderingen
In verband met verbintenissen tot betaling van een geldsom bestaan er een aantal specifieke regels. Zo heb je
art. 1153 BW enerzijds, en de artt. 1154 en 1155 BW anderzijds. Deze laatste twee artikels betreffen de
regeling van het anatocisme.
Deze drie artikelen betreffen uitsluitend de verbintenissen die vanaf hun oorsprong bestonden in de betaling
van een geldsom. Het spreekt voor zich dat er bij zo’n verbintenissen geen sprake kan zijn van een vergeldende
of compensatoire vergoeding (wanneer de hoofdverbintenis een geldsom ten doel had kan zij bij nietuitvoering
namelijk bezwaarlijk in iets anders omgezet worden). Het enige dat kan verschuldigd zijn is een moratoire
schadevergoeding (een vergoeding wegens vertraging in de uitvoering).
* definitie van het anatocisme:
Onder anatocisme verstaat men de kapitalisatie van de intresten. Intresten kunnen op hun beurt intresten
opbrengen. (Deze regeling geldt zowel voor de verbintenissen m.b.t. de betaling van een geldsom, als voor de
compensatoire vergoedingen die ook op hun beurt intrest opbrengen.)
* voorwaarden:
Aangezien de kapitalisatie van de intresten de schuld veel sneller doet toenemen heeft de wetgever in art. 1154
BW (van openbare orde) het anatocisme aan 3 voorwaarden onderworpen:
1. Enkel vervallen intresten kunnen bij het kapitaal ingelijfd worden.
2. Het moet gaan intresten die over een geheel jaar verschuldigd zijn.
3. Er moet een voorafgaandelijke gerechtelijke aanmaning of een bijzondere overeenkomst bestaan die
betrekking heeft op de vervallen intresten die moeten gekapitaliseerd worden. (deze aanmaning of bijz.
overeenkomst moet iedere jaarlijkse vervaldag hernieuwd worden)
* uitzonderingen:
Art. 1155 BW bepaalt 3 uitzonderingen, maar ze zijn niet limitatief op te vatten.
1. Inkomsten met een periodieke storting zoals pachtgelden, huurgelden, lijfrenten, etc. brengen intrest op
vanaf de dag van de aanmaning of van de overeenkomst, de inkomsten moeten hier niet noodzakelijk over een
gans jaar verschuldigd zijn noch moeten ze vervallen zijn → uitzondering op de 1e en de 2e voorwaarde
2. Ook ingeval van teruggave van vruchten en de intrest die door een derde aan de schuldeiser tot ontlasting
van de schuldenaar is betaald hoeven de intresten niet over een geheel jaar verschuldigd te zijn.
3. De rekening-courant en de deposito’s in de spaarkassen en in het bankwezen ontsnappen aan de regeling van
art. 1154 BW. Grondslag voor deze uitzondering is een vaststaand handelsgebruik (dat dus indruist tegen een
50
51
wettelijke bepaling van openbare orde → gewoonte contra legem!)
62. ?
63. Muntontwaarding: leg uit
De problematiek van de muntontwaarding en de munterosie moet gekaderd worden in “diverse regels m.b.t.
specifieke problemen inzake schadeloosstelling”. Zie ook vraag 64 voor uitleg over een ander probleem inzake
schadeloosstelling.
* definitie:
Een vertraging bij de vereffening van een schuld kan een verlies veroorzaken, dat niet gecompenseerd wordt
door de toekenning van moratoire intresten aan de wettelijke intrestvoet.
Aangezien art. 1895 BW (m.b.t. de verhoudingen tussen de partijen n.a.v. een in geld uitgedrukte schuld) stelt
dat de schuldenaar slechts de numerieke geldsom terug moet geven in de muntspeciën die gangbaar zijn op het
ogenblik van de betaling valt de muntontwaarding of –erosie ten laste van de schuldeiser.
* restrictieve interpretatie van art. 1895 BW:
De regel van art. 1895 BW (zie boven) geldt enkel voor schulden die
(1) een numerieke geldsom tot voorwerp hebben en die
(2) op onveranderlijke wijze bij de wet of door de wil van partijen vastgesteld is.
Bij compensatoire vergoedingen zullen dus andere beginselen de toestand beheersen. In principe moet de
schadeloosstelling van de schuldeiser integraal zijn. Daarom zal de rechter alle schadefactoren in aanmerking
moeten nemen op de dag waarop hij uitspraak doet -> zo zal de rechter de inmiddels gecreëerde
muntontwaarding of munterosie voor een groot deel kunnen opvangen.
Daarnaast is de betaling van een schuld in vreemd geld niet onderworpen aan art. 1895 BW. Naast de moratoire
intresten kan de schuldenaar dan nog een aanvullende schadevergoeding kunnen bekomen wegens verlies
ingevolge de muntontwaarding, op voorwaarde dat deze devaluatie zich heeft voorgedaan na de
ingebrekestelling van de schuldenaar.
Uiteraard kunnen partijen contractueel steeds een aparte regeling treffen.
64. Verschillende soorten intresten: leg uit
* compensatoire (vergoedende) intresten:
Compensatoire of vergoedende intresten vertegenwoordigen de schade die geleden is ingevolge de nietuitvoering van de verbintenis. Ze vormen een aanvulling op de compensatoire schadevergoeding en zijn van
dezelfde aard. De compensatoire intresten lopen meestal vanaf het schade berokkenend feit (ze worden
toegevoegd aan de compensatoire schadevergoeding wanneer deze berekend werd op de dag waarop de schade
ontstond).
* moratoire intresten:
Moratoire intresten vertegenwoordigen de schade die door de schuldeiser geleden wordt ingevolge de
51
52
vertraging in de uitvoering van de verbintenis door de schuldenaar. Zij worden aan de wettelijke rentevoet
berekend, tenzij partijen expliciet anders overeenkwamen. De moratoire intresten lopen (behoudens
andersluidende wetsbepaling) vanaf het instellen van een rechtsvordering of vanaf de betekening van een
voorafgaande aanmaning (zie vraag 65).
* gerechtelijke intresten:
De gerechtelijke intresten zijn in feite geen autonome soort van intresten. Zij zijn een voortzetting van hetzij de
moratoire, hetzij de compensatoire intresten. Daarom kunnen ze voor eenzelfde schade nooit tijdens dezelfde
periode gecumuleerd worden met compensatoire of moratoire intresten. Ze beginnen ten vroegste te lopen
vanaf het instellen van de vordering of vanaf de voorafgaande aanmaning.
* wettelijke intresten:
Wettelijke intresten zijn de aan de wettelijke rentevoet berekende intresten die krachtens een wettekst
verschuldigd zijn. Hier gaat het in feite ook niet om een autonome soort van intresten.
* conventionele intresten:
Onder conventionele intresten worden verschillende zaken verstaan:
(1) Verwijlsintresten die aan een conventionele rentevoet berekend worden (art. 1153 BW is dan ook niet van
openbare orde!)
(2) In een lening op intrest zijn de conventionele intresten inherent aan de overeenkomst zelf en
vertegenwoordigen ze de normale beloning van het uitgeleend kapitaal. Zij bestaan slechts tijdens de duur van
de overeenkomst. Wanneer de vervaldag bereikt is en de lening niet tijdig terugbetaald werd, zijn het niet meer
de conventionele intresten die de schuldenaar verschuldigd is maar wel moratoire intresten. Er is dus een
verandering in de grondslag en de aard van de intresten.
65. Inmorastelling: definitie, uitzondering, vormvoorschriften en gevolgen
De problematiek van de inmorastelling (of de ingebrekestelling van de schuldenaar) hoort thuis in het kader van
de “voorwaarden van de gedwongen uitvoering”.
* definitie:
Wanneer een schuldenaar zijn verbintenissen niet nakomt is hij hierdoor niet noodzakelijk van rechtswege in
gebreke. Hij zal slechts in gebreke (of in mora) zijn wanneer hij aangemaand werd, m.a.w. wanneer hem om
ondubbelzinnige wijze is duidelijk gemaakt dat de schuldeiser de uitvoering eist.
Zelfs wanneer de overeenkomst een termijn voor de uitvoering bedingt brengt het verstrijken van die termijn
niet ipso facto de inmorastelling met zich mee. Dit wordt uitgedrukt in het Latijns adagium “Dies non
interpellat pro homine” (d.w.z.: het verstrijken van de termijn stelt de schuldenaar niet automatisch in gebreke).
* uitzonderingen:
Uit de artt. 1139 en 1146 BW kan afgeleid worden dat, behoudens enkele uitzonderingen, de noodzakelijkheid
van de inmorastelling het algemeen geldende principe is.
In een aantal gevallen echter is inmorastelling overbodig:
1. Bestaan van een contractueel beding
Krachtens art. 1139 BW kunnen partijen in hun contract een beding opnemen dat de noodzakelijkheid van de
aanmaning uitschakelt. Dit beding moet precies en ondubbelzinnig zijn en wordt strikt geïnterpreteerd.
52
53
2. Bestaan van een wettelijke vrijstelling
(a) Inzake verbintenissen om iets niét te doen: De inmorastelling heeft geen zin wanneer de schuldenaar toch
reeds gedaan heeft wat hij zich verbonden had niet te zullen doen (art. 1145 BW).
(b) Inzake verbintenissen om iets te geven of iets te doen: Art. 1146 BW stelt de schuldeiser uitdrukkelijk vrij
van aanmaning indien hetgeen de schuldenaar zich verbonden heeft te geven of te doen slechts binnen een
bepaalde tijd kon plaatsvinden en hij die tijd heeft laten voorbijgaan. -> de bedongen termijn is hier essentieel
(bv. oprichten van standplaats voor bep. tentoonstelling), na het verstrijken ervan verliest de overeenkomst elke
zin, zodat ook een aanmaning nutteloos wordt.
Deze in art. 1146 BW uitdrukkelijk voorziene vrijstelling van aanmaning is door de rechtsleer en rechtspraak
uitgebreid geworden tot alle gevallen waarin de uitvoering van een verbintenis, na het verstrijken van een bep.
Termijn materieel onmogelijk geworden is of voor de schuldeiser geen nut meer heeft, o.w.v.: - het voorwerp
of de aard van de overeenkomst
- andere door de rechter vastgestelde omstandigheden
3. De schending van verbintenissen buiten de contractuele sfeer
Hiermee bedoelt men verbintenissen die spruiten uit de wet (bv. art. 1378 BW), de misdrijven en de
oneigenlijke misdrijven.
4. Betwiste gevallen
Sommigen vonden dat er in de volgende gevallen een vrijstelling van aanmaning moest bestaan:
(a) Wanneer het geschil gaat over het al dan niet toekennen van compensatoire vergoedingen
(b) Wanneer de schuldeiser een eis tot ontbinding van een wederkerig contract wil instellen
→ Cass. heeft voor beide gevallen beslist dat er weldegelijk een aanmaning moet gebeuren om tot
ingebrekestelling te komen.
* vormvoorschriften:
De ingebrekestelling gebeurt d.m.v. een aanmaning of door een andere daarmee gelijkstaande akte
(art. 1139 BW).
- Aanmaning: gerechtsdeurwaarderexploot
- Daarmee gelijkstaande akte: bevel, beslag, dagvaarding, oproeping in verzoening,… van belang is dat een
ingebrekestelling uiteindelijk neerkomt op een uitdrukkelijke, duidelijke en nauwkeurige wilsuiting van de
schuldeiser.
→ In handelszaken wordt reeds lang aanvaard dat een gewone brief of telegram volstaan om de
schuldenaar in mora te stellen.
→ In burgerrechtelijke zaken is het na enige discussie voldoende dat de schuldeiser in een
schrijven op duidelijke wijze zijn wil te kennen geeft dat hij de uitvoering van de verbintenis
vordert (louter aandringen of hoop uitdrukken is echter geen aanmaning)
evolutie: inhoud primeert over de vorm
* gevolgen:
1. De schuldenaar is aansprakelijk gesteld voor de opgelopen vertraging, de datum van de aanmaning zal het
vertrekpunt zijn van de moratoire intresten.
2. Het risico van de zaak komt ten laste van de schuldenaar.
53
54
66. Verschil tussen schuldoverdracht en subrogatie
Actieve overdracht of overdracht van schuldvordering hoort thuis in het kader van “de overdracht van de
verbintenissen”. Het essentieel kenmerk bij overdracht van een verbintenis is de substitutie van de subjecten
(verandering van schuldeiser), terwijl de verbintenis als dusdanig (de inhoud) onveranderd gehandhaafd blijft.
Ook bij subrogatie aanvaard men dat er een overdracht van verbintenissen is, maar dan wel een overdracht sui
generis. Bij betaling met subrogatie gaat door de betaling de schuldvordering (de oorspronkelijke verbintenis)
t.o.v. de schuldeiser teniet. Ze blijft echter ingevolge een juridische fictie voortbestaan in de verhoudingen
tussen de overnemer (de gesubrogeerde) en de schuldenaar.
Subrogatie is dan ook rechtstechnisch gezien niet op dezelfde wijze geregeld als de gewone overdracht.
Schuldoverdracht
1. Overdracht van een verbintenis komt voort uit een
overeenkomst (tussen de overdrager en de
overnemer).
Subrogatie
1. Subrogatie wordt soms aan de schuldeiser opgelegd,
vaak zal ze zonder zijn toestemming of zelfs tegen zijn
wil plaatsgrijpen.
2. De overdracht moet met een kennisgeving gepaard 2. Subrogatie wordt verwezenlijkt door een vermelding
gaan.
in het kwijtschrift, geen publiciteit voorzien.
3. Waar de overdracht van schuldvordering met een
verkoop is gelijk te stellen, speelt de vrijwaring.
3. Subrogatie geeft geen aanleiding tot vrijwaring, maar
wel tot terugvordering van het onverschuldigde, indien
de vereffende schuldvordering in werkelijkheid niet
bestond.
4. De overdracht van schuldvordering is een
speculatieve verrichting: ze biedt de mogelijkheid
een schuldvordering tegen een mindere prijs te
verkrijgen en naderhand het nominaal bedrag op te
strijken.
4. De subrogatie laat aan de gesubrogeerde slechts toe
tegenover de schuldenaar op te treden tot beloop van
hetgeen hij effectief betaald heeft.
5. In geval van een gedeeltelijke overdracht zou er
samenloop bestaan.
5. Ingeval van een gedeeltelijke subrogatie en een
onvermogende schuldenaar bestaat er geen samenloop
tussen de schuldeiser en de gesubrogeerde.
67. Betaling: toerekening van de betaling
Betaling hoort thuis onder het deel “tenietgaan van de verbintenissen”. Het is een gewone uitdovingsgrond,
namelijk de uitvoering van de verbintenis. In de juridische zin bedoelt men met betaling het vervullen van de
verschuldigde prestatie. Dit kan zijn het uitkeren van een geldsom, het overhandigen van een zaak of de
uitvoering van een bedongen prestatie.
De toerekening van de betaling hoort thuis in het kader van de “betalingsmodaliteiten”.
* uitleg:
De problematiek van de toerekening van de betaling stelt zich wanneer de schuldenaar tot verschillende
betalingen is gehouden. Dit kan het geval zijn, wanneer de schuldenaar verscheidene schulden heeft t.o.v.
dezelfde schuldeiser, of wanneer een schuld intrest opbrengt.
Voor beide situaties zijn specifieke regels toepasselijk:
54
55
1. de schuldenaar heeft een pluraliteit van schulden t.o.v. eenzelfde schuldeiser:
De toerekening van de betaling geschiedt hetzij op initiatief van de (a) schuldenaar, hetzij op initiatief van de
(b) schuldeiser.
Ingeval er geen wilsuiting tussen de partijen is, zal de toerekening plaatsgrijpen volgens de (c) wettelijke
voorschriften.
a) Toerekening door de schuldenaar:
- Uit art. 1253 BW blijkt dat de schuldenaar van verscheidene schulden het recht heeft om, wanneer hij betaalt,
te verklaren welke schuld hij wil voldoen.
- Dit is een gunst, waaruit geen benadeling van de schuldeiser mag voortkomen.
→ Indien de schuldenaar tot twee ongelijke schulden gehouden is en hij een bedrag betaalt dat
overeenstemt met de kleinste schuld kan hij dit niet toerekenen op de grotere schuld. De
schuldeiser kan namelijk niet gedwongen worden een gedeeltelijke betaling te aanvaarden.
→ De schuldenaar kan geen betaling toerekenen op een nog niet vervallen schuld waarvan de
tijdsbepaling in het voordeel van de schuldeiser bedongen werd.
b) Toerekening door de schuldeiser:
- Uit art. 1255 volgt dat wanneer de schuldenaar niet tot toerekening is overgegaan en hij een kwijting heeft
aangenomen waarbij de schuldeiser datgene wat hij ontvangen heeft in het bijzonder op één van de schulden
toerekent, kan de schuldenaar niet meer vorderen dat de toerekening zal geschieden op een andere schuld
(tenzij de schuldeiser zich tot bedrog of verschalking heeft gewend).
c) Toerekening volgens de wettelijke voorschriften:
Indien de schuldenaar of de schuldeiser niets m.b.t. de toerekening bepaald hebben zal men bij de toerekening
de volgende regels in acht nemen (zie art. 1256 BW):
(1) De vervallen schulden moeten aangezuiverd worden vóór de niet-vervallen schulden.
(2) Indien alle schulden vervallen zijn, moet eerst de meest bezwarende schuld afgelost worden.
(3) Indien alle schulden vervallen en even bezwarend zijn moet eerst de oudste schuld aangezuiverd worden.
(4) Indien alle schulden ook op dit gebied gelijk zijn, gebeurt de toerekening op alle schulden naar
evenredigheid.
2. het bestaan van een intrest opbrengende schuld:
Krachtens art. 1254 BW kan de schuldenaar van een schuld die intrest geeft of rentetermijnen opbrengt, buiten
de toestemming van de schuldeiser, de betaling die hij doet niet eerder toerekenen op het kapitaal dan op de
rentetermijnen of de intresten. De betaling die op het kapitaal en de intresten gedaan wordt, maar waarmee de
hele schuld niet is gekweten, wordt in de eerste plaats op de intresten toegerekend.
68. Subrogatie: definitie, voorwaarden, gevolgen
De betaling met subrogatie is een tweede soort van betaling, naast de gewone betaling zoals in vraag 67.
Hier wordt de betaling met indeplaatsstelling behandelt, een aspect van de persoonlijke subrogatie.
* definitie:
Er is betaling met subrogatie (of indeplaatsstelling) wanneer een ander dan de schuldenaar (dus een derde) de
schuldeiser betaalt en met toestemming van die schuldeiser, of krachtens de wet, in de plaats treedt van die
schuldeiser en zijn rechten en vorderingen tegenover de schuldenaar doet gelden.
* voorwaarden:
Opdat van subrogatie – zowel wettelijke (zie art. 1251 BW) als contractuele (zie art. 1250 BW) – sprake zou
kunnen zijn moeten verscheidene voorwaarden vervuld zijn:
55
56
1. De betaling moet gebeurd zijn ten behoeve van een rechtsbekwaam subject
De solvens (overnemer) treedt in al de rechten verbonden aan de schuldvordering van de
oorspronkelijke schuldeiser. Deze schuldeiser moet een (natuurlijk of rechts-) persoon zijn die
bekwaam is om de betaling te ontvangen en zijn rechten en vorderingen aan de solvens over
te dragen .
2. De betaling moet andermans schuld betreffen
Art. 1249 BW stelt dat het moet gaan om de betaling van andermans schuld door een derde in
eigen naam.
3. De subrogatie impliceert een effectieve betaling
Het is d.m.v. de betaling dat de solvens subrogeert in de rechten van de oorspronkelijke
schuldeiser. Degene die de subrogatie inroept moet het bewijs leveren van de effectieve betaling.
* gevolgen:
Ongeacht de aard van de subrogatie, zijn de gevolgen steeds dezelfde:
1. De betaling met subrogatie dooft de schuldvordering t.o.v. de oorspronkelijke schuldeiser uit en draagt
tegelijkertijd de schuldvordering over aan de derde.
De subrogatie (of indeplaatsstelling) geldt zowel voor de schuldvordering als voor de nevenrechten en
accessoria (dus alle rechten, rechtsvorderingen, voorrechten, hypotheken, panden en borgtochten gaan over
naar de gesubrogeerde derde).
2. De schuldeiser in wiens plaats de derde-gesubrogeerde treedt, is niet tot enige vrijwaring gehouden, ook niet
wanneer hij zelf de subrogatie toestond.
Subrogatie is immers geen overdracht van schuldvordering maar louter uitdoving van de schuldvordering. De
subrogatie is slechts een middel om aan de solvens een verhaal te geven tegen de schuldenaar. Wil men wél
vrijwaring dan moet men i.p.v. een betaling met subrogatie een overdracht van schuldvordering bedingen.
3. De solvens wordt slechts gesubrogeerd tot beloop van zijn effectieve betaling.
Dus als bv. een derde op een totale schuld van € 25.000 slechts een som van € 10.000 betaalt, zal hij slechts tot
beloop van dit laatste bedrag in de rechten van de schuldenaar gesubrogeerd zijn. Dit is anders bij overdracht
van schuldvordering: zelfs als A slechts de helft betaalt aan de schuldeiser B wordt hij titularis van de
schuldvordering tot beloop van het totale bedrag.
Indien de oorspronkelijke vordering intresten opbracht mag de gesubrogeerde van de schuldenaar de betaling
van de schuld eisen, vermeerderd met de intresten vanaf de betaling. Het recht op intresten is immers een
accessorium van de schuldvordering, waarin de solvens gesubrogeerd wordt.
4. De subrogatie mag de schuldeiser niet benadelen indien hij slechts gedeeltelijk betaald werd. (art. 1252 BW).
In zulk geval kan de schuldeiser zijn rechten, voor wat hem nog verschuldigd blijft, uitoefenen bij voorkeur
boven degene van wie hij slechts een gedeeltelijke betaling heeft verkregen. Zie ook het voorbeeldje op blz.
684.
5. De gesubrogeerde moet ook de nadelen ondergaan die de schuld met zich meebrengt. De schuldenaar mag
aldus tegen de subrogeerde al de excepties inroepen die hji tegen zijn oorspronkelijke schuldeiser kon doen
gelden. Zie ook het voorbeeldje op blz. 684.
56
57
69. Schuldvernieuwing: definitie, voorbeeld, voorwaarden, gevolgen
Schuldvernieuwing hoort thuis onder “de onrechtstreekse uitdovingsgronden”. Zie ook vraag 70 voor een
andere onrechtstreekse uitdovingsgrond.
* definitie:
Schuldvernieuwing of novatie is een wijze van uitdoving van de verbintenissen die ervoor zorgt dat een nog
geldende oude verbintenis vervangen wordt door een nieuwe verbintenis. Er is m.a.w. substitutie van een
verbintenis door een andere. De oude verbintenis verdwijnt (dooft uit) doordat een nieuwe verbintenis
geschapen wordt. De uitdoving van de oude verbintenis is een gevolg van het creëren van een nieuwe
verbintenis. De novatie betekent dus totstandkoming van een nieuwe verbintenis, en verdwijning van de oude
verbintenis.
* voorbeeld:
- A is € 25.000 verschuldigd aan B. Hij wijst C aan om die schuld te vereffenen. C verbindt zich t.o.v. B.
Indien B dit aanvaard en A ontslaat van zijn oorspronkelijke schuld, is er novatie. De oude verbintenis (van
A t.o.v. B) wordt vervangen door de nieuwe (C t.o.v. B -> andere schuldenaar) en dooft uit.
- A verhuurt een huis aan B, ze beslissen de verhuring te vervangen door een verkoop.
- A moest aan B een auto leveren. D.m.v. novatie verbindt A zich ertoe in de plaats € 25.000 te betalen.
* voorwaarden:
De totstandkoming van de novatie hangt af van de vervulling van 5 voorwaarden:
1. Het bestaan van een oude verbintenis
- Absoluut nietige verbintenis: geen novatie mogelijk
- Relatief nietige verbintenis waarvan de nietigheid niet is gevorderd: novatie in beginsel mogelijk
- Natuurlijke verbintenis die omgezet is in een burgerlijke verbintenis: novatie mogelijk
- Verjaarde verbintenis: novatie mogelijk
- Reeds uitgedoofde verbintenis: geen novatie mogelijk
- Voorwaardelijke verbintenis: novatie mogelijk, maar haar lot zal onzeker blijven en afhangen van het al dan
niet in vervulling gaan van de voorwaarde van de oude verbintenis
2. De totstandkoming van een nieuwe verbintenis
3. Het bestaan van een nieuw element (aluquid novi)
Er moet een verschil bestaan tussen de oude en de nieuwe verbintenis → er moet een nieuw bestanddeel in de
rechtsverhouding worden opgenomen. Dit element kan betrekking hebben op: de persoon van de schuldeiser,
de persoon van de schuldenaar of het voorwerp van de verbintenis. (zie art. 1271 BW)
4. Het inzicht om tot schuldvernieuwing over te gaan (animus novandi) (!)
Deze vereiste is de belangrijkste. Novatie wordt niet vermoed, de wil moet duidelijk zijn (art. 1273 BW).
Dit wil niet zeggen dat de novatie uitdrukkelijk moet bedongen zijn, ze kan stilzwijgend plaatsgrijpen. Wanneer
een nieuwe verbintenis onbestaanbaar is naast de oude, zal men aannemen dat er impliciete novatie is.
5. De bekwaamheid der partijen
Krachtens art. 1272 BW kan novatie slechts totstandkomen tussen partijen die bekwaam zijn om contracten aan
te gaan.
→ De schuldeiser moet bekwaam zijn om over de oude schuldvordering te beschikken, aangezien hij deze
verzaakt en de schuldenaar moet bekwaam zijn om de nieuwe verbintenis aan te gaan.
57
58
* gevolgen:
1. De nieuwe schuld neemt de plaats in van de oude.
2. De oude schuld wordt uitgedoofd.
→ ook de bestaande waarborgen en zekerheden, voorrechten en hypotheken verdwijnen (art. 1278
BW)
→ novatie tussen de schuldeisers en één van de hoofdelijke schuldenaars bevrijdt de
medeschuldenaars
(art. 1281 BW)
→ de novatie t.a.v. de hoofdschuldenaar bevrijdt de borgen (art. 1281 BW)
70. Schuldvergelijking: definitie, voorbeeld, voorwaarden
Ook de schuldvergelijking is een onrechtstreekse uitdovingsgrond van verbintenissen.
* definitie:
De schuldvergelijking of compensatie is een wijze van uitdoving van verbintenissen, die hierin bestaat dat,
wanneer twee personen respectievelijk van elkaar schuldeiser zijn, hun schuldvorderingen tot beloop van het
kleinste bedrag worden uitgedoofd (art. 1289 BW). Gevolg is dat verbintenissen worden uitgedoofd, voordat
een betaling plaatsvond.
* voorbeeld:
A heeft een schuldvordering van € 20.000 op B, en B is van zijn kant schuldeiser van A voor een bedrag van €
15.000 -> de schuldvordering van A wordt door schuldvergelijking uitgedoofd tot beloop van € 15.000 zodat B
nog slechts € 5.000 aan A schuldig is. De schuldvordering van B als schuldeiser is volledig uitgedoofd.
* Er zijn 3 soorten van compensatie: (1) de wettelijke, (2) de contractuele en (3) de gerechtelijke compensatie:
a. De wettelijke compensatie (art. 1290 BW)
wettelijke compensatie treedt van rechtswege in, zodra de wettelijke voorwaarden vervuld zijn, isniet van
openbare orde (partijen kunnen afwijken)
4 voorwaarden:
1. Het moet gaan om 2 schulden tussen dezelfde personen
Wanneer ten laste van éénzelfde persoon verscheidene voor compensatie vatbare schulden bestaan, volgt men
de regels die daarvoor in art. 1256 BW zijn opgenomen (zie ook art. 1297 BW).
Een natuurlijke verbintenis kan pas na har omzetting in een burgerlijke aanleiding geven tot compensatie.
De schulden moeten betrekking hebben op de verhoudingen tussen twee wederzijds en in eigen naam
verbonden personen.
2. De schulden moeten als voorwerp een geldsom of een zekere hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde
soort hebben (zie art. 1291 BW)
Ook bv. granen waarvan de prijs officieel kan worden bepaald, of vreemde valuta (met een dagelijkse koers)
kunnen in vergelijking gebracht worden
3. De schulden moeten vaststaand zijn en niet het voorwerp zijn van ernstige betwistingen
D.w.z. dat men moet weten dàt ze verschuldigd zijn en hoeveel er verschuldigd is. Het bedrag van de schuld
moet dus bepaald (of berekenbaar) zijn.
58
59
4. De schulden moeten opeisbaar zijn
Een schuld met tijdsbepaling komt vóór het verstrijken van die termijn niet in aanmerking (compensatie kan
wél ingeval van termijn van respijt → art. 1292 BW)
Op de compensatiemogelijkheid bestaan ook uitzonderingen: art. 1293 BW (drie gevallen) en art. 1298 BW
(bescherming van derden: telkens ingeval van samenloop).
* Door de wil van partijen kan de contractuele schuldvergelijking tot stand gebracht worden buiten de
omstandigheden waarin deze door de wet is voorgeschreven. De gevolgen zijn dezelfde als die van de
wettelijke compensatie
* De gerechtelijke compensatie wordt door de rechter uitgesproken en neemt aanvang op de datum van het
vonnis.
71. Schuldvermenging: definitie
Ook de schuldvermenging is een onrechtstreekse uitdovingsgrond van verbintenissen.
* definitie:
Van schuldvermenging spreekt men wanneer een persoon de hoedanigheden verenigt van schuldeiser en
schuldenaar (art. 1300 BW). De vermenging grijpt plaats van rechtswege en brengt onrechtstreeks de uitdoving
van de schuldvordering teweeg.
In de meeste gevallen is schuldvermenging het gevolg van rechtsopvolging. Indien de patrimonia echter
gescheiden blijven (bv. aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving) speelt de schuldvermenging niet.
* draagwijdte/gevolgen van de vermenging:
- Schuldvermenging in de persoon van de hoofdschuldenaar strekt tot voordeel van de borgen. (art. 1301 BW)
- Schuldvermenging in de persoon van de borg doet geenszins de hoofdverbintenis teniet.
- Schuldvermenging in de persoon van de schuldeiser strekt niet tot verder voordeel van zijn hoofdelijke
medeschuldenaars dan voor het aandeel waarvoor hij schuldenaar was.
* aard van de schuldvermenging:
Eigenlijk is er geen definitieve uitdoving van de verbintenis maar slechts een materieel beletsel voor de
uitvoering van de verbintenis, zolang de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar in dezelfde persoon
verenigd blijven.
Zo zal de schuldvordering bv. herleven wanneer ze aan een derde wordt overgedragen.
59
60
72. Kwijtschelding: definitie, voorwaarden, draagwijdte
De kwijtschelding is een uitzonderlijk uitdovingsmiddel van verbintenissen.
* definitie:
De kwijtschelding is in beginsel een overeenkomst ten kosteloze titel (een schenking) tussen de schuldeiser en
schuldenaar, waarbij de schuldeiser zijn recht op betaling van de schuldvordering geheel of den tele verzaakt.
De twee hoofdkenmerken van de kwijtschelding zijn dus: het weldadigheidsinzicht en het bestaan van een
overeenkomst (art. 1285 BW) waaruit de aanvaarding van de schuldenaar moet blijken.
* geldigheidsvoorwaarden:
a. Grondvoorwaarden:
zelfde regels cf. schenking:
- bekwaamheid der partijen
- inbreng en inkorting
- herroeping
b. Vormvoorwaarden:
De kwijtschelding is echter niet onderworpen aan de specifieke vormvereisten van de schenking. Er zijn geen
bijzondere voorwaarden gesteld m.b.t. de totstandkoming.
→ De aanvaarding door de schuldenaar kan stilzwijgend gebeuren en uit de omstandigheden van de zaak
afgeleid worden.
c. Bewijs:
In beginsel zijn de regels van het gemeen recht toepasselijk (art. 1315 en 1341 BW).
De teruggave van de titel van de schuld is een rechtshandeling die niet noodzakelijk met een kwijtschelding
samenvalt. Ze levert het bewijs van een bevrijding (artt. 1282, 1283 en 1284 BW).
→ wettelijk vermoeden van bevrijding o.w.v. de vrijwillige teruggave van de titel.
Geen wettelijk vermoeden bij vernietiging of verscheuren van de titel (wel een feitelijk vermoeden).
De loutere teruggave van een in pand gegeven zaak is op zich niet voldoende om kwijtschelding van de schuld
te doen vermoeden (art. 1286 BW).
* draagwijdte van de kwijtschelding:
a. Positie van de hoofdelijke schuldenaars:
Kwijtschelding, of teruggave van de titel (art. 1284 BW) ten voordele van één van de hoofdelijke schuldenaars
bevrijdt al de overigen. (tenzij de schuldeiser zich uitdrukkelijk zijn rechten tegen hen heeft voorbehouden)
b. Positie van de borgen:
- De kwijtschelding verleend aan de hoofdschuldenaar bevrijdt de borgen. Het tegenovergestelde is echter niét
waar. (art. 1287 BW)
- Wanneer er verscheidene borgen zijn, bevrijdt de kwijtschelding verleend aan één van hen, de overigen niet.
(art. 1287 §3 BW)
- Krachtens art. 1288 BW moet hetgeen de schuldeiser ontvangen heft van een borg, om hem van zijn
borgstelling te ontslaan, in mindering gebracht worden van de schuld en moet dit strekken tot ontlasting van de
hoofdschuldenaar en de overige borgen.
60
Download