1 Universiteit Derde Leeftijd Leuven - 14 december 2004 ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE VAN DE HOGE LEEFTIJD: INZICHTEN UIT DE PSYCHOGERONTOLOGIE Alfons Marcoen 1. Ontwikkelingspsychologie en psychogerontologie De ontwikkelingspsychologie bestudeert veranderingen in het beleven en het gedrag van de mens voor zover ze te situeren zijn op welbepaalde momenten en tijdspannen op de tijdslijn van de individuele levensloop. Ze beschrijft de veranderingen in het psychisch functioneren, gaat er de oorzaken van na en onderzoekt hoe de veranderingen zouden kunnen genormaliseerd worden. De psychogerontologie focust op de gedrags- en belevingsveranderingen in de tweede levenshelft en is als dusdanig een onderdeel van de ontwikkelingspsychologie in levensloopperspectief. Sommige theoretici gebruiken de term gerontopsychologie en duiden daarmee alle psychologisch onderzoek en elke psychologische praktijk aan die betrekking heeft op oudere mensen. In de psychogerontologie gaat het in feite om de studie van gedrags- en belevingsveranderingen bij mensen die biologisch over hun hoogtepunt zijn en dus lichamelijk verouderen. Het onderzoek richt zich op de persoon in zijn geheel (cf. Erikson) of op persoonsattributen zoals geheugen, intelligentie, emoties motivatie, welbevinden, enz. Het onderzoek gebeurt van uit diverse perspectieven. 2. Een modern ontwikkelingsconcept De gerichtheid op veranderingen in de hele levensloop heeft aanleiding gegeven tot een herziening van het ontwikkelingsconcept. In het oude ontwikkelingsconcept werd ontwikkeling essentieel gedefinieerd in termen van “winst”, dit is toename van fysieke, cognitieve en emotionele capaciteiten en het bereiken van een rijpe (gezonde) persoonlijkheid. Vanuit een levensloopperspectief worden nu beide, winst én verlies, beschouwd als kenmerken van de psychologische veranderingen op alle leeftijden. Mede tegen die achtergrond gaan theoretici (bv. Baltes) er nu van uit dat ontwikkeling een proces is van selectie (specialisatie) waarbij mensen zich onder invloed van biologische, psychologische, culturele en milieufactoren aanpassen aan de specifieke leefomgeving die ze zelf mee creëren. Wat de mens doorheen de levensloop continu doet is investeren van energie en resources in de groei en/of het behoud van zijn/haar aanpassingscapaciteit en waar irreversibel verlies wordt geleden, in verliesregulatie. 3. Cognitieve veroudering en wijsheid Een van de meest centrale onderzoekstopics in de psychogerontologie is de cognitieve veroudering. Vooral veranderingen in het geheugen en de intelligentie werden bestudeerd. Dit onderzoek leidde tot een genuanceerde kijk op de geheugenveroudering en de achteruitgang van het intellectueel functioneren. Zo maakte men een onderscheid tussen de mechanics van de intelligentie die ook de vloeiende intelligentie omvat, en de pragmatics van de intelligentie die ook de gekristalliseerde intelligentie omvat. Er zijn dus enerzijds de zuivere cognitieve basisprocessen en anderzijds de toepassingen daarvan in de context van het dagelijkse leven. Het optimale behoud van de eerste soort processen (inclusief het korte termijn geheugen) is sterk gebonden aan het behoorlijk blijven functioneren van de hersenen. Deze basale processen vertonen vrij vroeg in de volwassenheid een begin van geleidelijke achteruitgang. De tweede soort intellectuele processen (inclusief het lange termijn geheugen) kunnen zich tot op hoge leeftijd handhaven. Het inzicht in de twee dimensies van de intelligentie heeft gemaakt dat psychogerontologen ook interesse kregen voor het fenomeen wijsheid, één van de weinige positieve eigenschappen die aan oudere mensen wel eens worden toegeschreven. Het zo lang mogelijk behouden van een zo optimaal mogelijk cognitief functioneren en het uitbreiden en verdiepen van zijn praktische kennis zijn belangrijke doelstellingen in het kader van het streven naar het op een succesvolle wijze ouder worden. Wat is succesvol ouder worden? 4. Succesvol ouder worden 2 Het ouder worden, psychologisch gezien, gebeurt in het spoor van en de confrontatie met enerzijds lichamelijk verouderen en anderzijds in de nabije sociale context en de bredere maatschappelijke context een senior worden. Het ouder worden overkomt ons en wordt ons aangedaan, maar het is ook een opgave. Mensen modeleren hun ouder worden en oud zijn overeenkomstig hun beste wensen en verwachtingen. Dit streven kan resulteren in succesvol - geslaagd, optimaal, constructief, zinvol – ouder worden. Succesvol ouder worden werd op verschillende manieren omschreven. Zo omvat succesvol ouder worden volgens Baltes en Baltes (1990; Baltes, Lindenberger, & Staudinger, 1998): (1) Het optimaliseren van de verhouding tussen winst en verlies in adaptatievermogen. Dit wil zeggen maximaliseren van de winst en minimaliseren van het verlies. (2) Voortgezette succesvolle ontwikkeling nastreven door het blijven nastreven en bereiken van waardevolle doelen. (3) Het behouden van de lichamelijke en mentale functionele status. (4) Het herstel van verlies in belangrijke levensdomeinen. (Het verloren evenwicht en niveau van levensvoldoening weer herstellen.) (5) Verliesverwerking en verliesregulatie. (Na onherstelbaar verlies op een lager niveau weer optimaal functioneren.) Een ander gekend model van succesvol ouder worden is dat van Rowe en Kahn (1997) dat de klemtoon legt op de determinanten van het positief ervaren ouder worden (het welbevinden). Zij onderscheiden de volgende componenten: zich engageren in een actief leven, risico’s en handicaps zoveel mogelijk vermijden, en lichamelijke en mentale vaardigheden maximaliseren. Recent voegden Crowther et al. (2002) daar een vierde component aan toe: het maximaliseren van een positieve spiritualiteit. Zelf spreken we graag van constructief ouder worden om een manier van ouder worden aan te duiden waarbij lichamelijk verouderen en in de sociale context een senior worden (en door de maatschappij als oud gedefinieerd worden) samen gaan met voortgezette ontwikkeling doordat de persoon op een actieve wijze zelf mede aan zijn/haar leven vorm geeft. De toets van het geslaagd of succesvol ouder worden is in het verleden steevast de mate van welbevinden geweest. Het welbevinden is op veel manieren gedefinieerd en er zijn tal van instrumenten ontwikkeld om het welbevinden te meten. Ook het welbevinden is een multidimensioneel fenomeen. 5. Dimensies van welbevinden op oudere leeftijd Vanuit een eudaimonisch perspectief (echt gelukkig is wie geëngageerd leeft in overeenstemming met zijn daimon, zijn ware zelf, diep gekoesterde waarden) (Ryan & Deci, 2001) ziet Carol Ryff (1989) in het psychologisch welbevinden zes dimensies, in feite zes voorwaarden voor een positief beleven van het ouder worden en oud zijn: (1) Zelfaanvaarding, (2 )Positieve relaties met anderen, (3 )Autonomie, (4) Competent in omgevingsmanagement, (5) Een levensdoel hebben, (6) Het gevoel van persoonlijke groei. Het globale psychologisch welbevinden stoelt op de mate waarin de optimale toestand in elk van de zes dimensies bereikt wordt. Zelf hebben we vanuit een gemengd hedonistisch-eudaimonisch perspectief ook een visie ontwikkeld op subjectief welbevinden (Marcoen, 1987). Aan het subjectief welbevinden kan men verschillende dimensies onderscheiden, naar gelang de domeinen van de werkelijkheid binnen en buiten de persoon die men met positieve of negatieve gevoelens gepaard gaande kan beleven. Wij onderscheiden zes domeinen van ervaring: de eigen innerlijkheid (de psyche, het zelf), het eigen lichaam, de andere mensen, de cultuur, het materiële milieu, en het existentiële gebied van het ultieme (het Zijn, het Bestaan, het Zijnsmysterie, God). Daarmee stemmen overeen zes dimensies van subjectief welbevinden: psychologisch, lichamelijk, sociaal, cultureel, materieel en existentieel welbevinden De vaststelling dat ouderen over het algemeen in vergelijking met jongeren geen massief verlies aan welbevinden ervaren heeft onderzoekers er toe aangezet om na te gaan op welke manier de meeste 3 ouderen er in slagen dat behoorlijk niveau van welbevinden te handhaven. Dit is het belangrijke psychogerontologisch thema van de veerkracht. 6. Veerkracht en gerotranscendentie Het fenomeen van de veerkracht van ouderen werd nauwkeurig in kaart gebracht door Brandstädter en Greve (1994). Om een positief zelfbeeld en een positief levensperspectief te behouden trachten ook oudere mensen de discrepantie tussen hun normatieve zelf (hoe of wie ze zouden willen zijn) en hun actuele zelf (hoe ze op het ogenblik zijn) te reduceren. Ze gebruiken daartoe spontaan drie soorten technieken. Zolang de (dreigende) veranderingen en verliezen waarmee ze geconfronteerde worden nog omkeerbaar zijn en kunnen gecompenseerd worden, wenden ouderen (net zoals jongere volwassenen) assimilatieve technieken aan. Dat is, zichzelf verbeteren (iets ten goede veranderen aan het actuele zelf door bv. te oefenen en inspanningen te doen om zijn conditie op peil te houden), compensaties zoeken voor verliezen en tekorten (bv. nieuwe vrienden maken, een nieuwe partner zoeken), acties ondernemen die gericht zijn op zelfaffirmatie (bv. zelfbevestigende affirmatie zoeken in bepaalde groepen; omgevingen creëren waarin men de bevestiging ervaart van zijn zelfbeeld). Wanneer het gebruik van deze technieken niet meer voor de hand ligt omwille van irreversibele veranderingen dan gebruiken ouderen meer zogenaamde accommodatieve technieken. In essentie komen deze er op neer dat men onbereikbare doelen gaat los laten om ze te vervangen door bereikbare doelen, zelfversterkende vergelijkingen maakt met anderen die er slechter aan toe zijn of met negatieve stereotypen van het ouder worden, in negatieve evoluties toch een positieve kern ziet en zich gelukkig prijst (palliatieve interpretaties). Tenslotte onderscheiden Brandstädter en Greve ook immuniseringtechnieken waardoor men zich ongevoelig maakt voor de waarneming van discrepanties tussen het actuele zelf en het gewenste zelf. Dit gebeurt onder andere door reële veranderingen bij zichzelf niet te zien, niet te geloven of niet belangrijk te vinden voor zijn zelfwaardegevoel, of door een andere inhoud te geven aan concepten (bijvoorbeeld verstandig zijn wordt geïnterpreteerd als wijs zijn; sterk zijn is niet zozeer veel lichaamskracht bezitten, maar in staat zijn om nog zelfstandig te leven). Een positieve visie op het veerkrachtig ouder worden vinden we ook in de gerotranscendentietheorie van de Zweedse gerontoloog Lars Tornstam (1989).. Hij stelt dat de waarden die ouderen belangrijk vinden niet noodzakelijk dezelfde hoeven te zijn als die welke volwassenen in de middelbare leeftijd belangrijk vinden. Gerotranscendentie wordt gedefinieerd als een in de regel met levenstevredenheid gepaard gaande intrinsieke, continue en universele ontwikkeling, gekenmerkt door een veranderde kijk op het leven. Een rationeel en materialistisch wereldbeeld maakt plaats voor een meer kosmische en transcendente visie. Deze visie impliceert onder meer een toenemend gevoel van eenheid met het universum (een kosmisch eenheidsgevoel); een herdefiniëring van tijd, ruimte en objecten; afname van egocentrisme; een nieuwe visie op leven en dood; afname van interesse voor oppervlakkige sociale contacten; verminderde belangstelling voor het materiële; een toenemende betrokkenheid op of ervaring van verwantschap met de vorige en de volgende generaties; en een toenemende investering van tijd in meditatie en afzondering. 7. Ontwikkelingspsychologisch perspectief op zorg voor bejaarde ouders: filiale en parentale maturiteit Uit onderzoek blijkt dat ouderen zich meer en meer richten op sociale relaties waardoor ze hun subjectief welbevinden kunnen bevorderen, eerder dan voordurend relaties te cultiveren die vooral dienen om over allerlei werkelijkheidsgebieden informatie te verwerven. Een voor het welbevinden zeer belangrijke relatie is die tussen ouders en kinderen. Deze relatie is getekend door zorg. Inderdaad, wederkerige zorg behoort tot de kern van de onvervreemdbare band tussen ouders en kinderen. Vroeg of laat worden volwassen kinderen geconfronteerd met de hulp- en zorgvraag van hun ouders en de bejaarde zorgbehoevende ouders met het zorgaanbod van hun kinderen. Dan voltrekt zich in de familiale context in het optimale geval een relationeel rijpingsproces. Het volwassen kind groeit in filiale maturiteit en de bejaarde ouder groeit in parentale maturiteit (Braeckmans & Marcoen, 1998; Mahieu & Marcoen, 1999).