Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 1 Pag. 103 (literatuur verwijzingen heb ik niet opgenomen) AUTISME Leo Kanner beschreef in 1943 autisme als een onvermogen om een relatie aan te gaan met mensen en situaties vanaf het eerste levensbegin. Hij noemde enkele gedragskenmerken van autisme: gebrek aan anticipatie gedrag bij het opgepakt worden door de moeder. Taal anders gebruiken dan om betekenis over te dragen, voortreffelijk “van buiten leer” geheugen1, gevoeligheid voor harde geluiden en bewegende voorwerpen, voedsel weigering, angstvallig hetzelfde willen houden en gebrek aan variëteit in spontane activiteiten. De etiologie van autisme is nog niet duidelijk. Men beschouwt nu autisme als een syndroom van gedragingen, dat een biologische basis heeft en waarschijnlijk uit allerlei subtypes bestaat, die verschillende etiologie en behandelingen hebben. Gillberg en Coleman 1992 gebruiken de termen autistische syndromen om de verschillende diagnoses aan te geven: bijvoorbeeld autisme, autistiform kenmerken, en pervasieve ontwikkelingsstoornissen. De diagnose van autisme wordt nog bemoeilijkt doordat autisme samen voor kan komen met andere ontwikkelingsstoornissen zoals fragiel X, Rett-syndroom en Tourette´s syndrome. Discussie bestaat er over het Asperger syndroom. (Dit valt nu (1995) onder de pervasieve ontwikkelingsstoornissen volgens de DSM IV). Asperger verschilt meestal met autisme daarin dat er wel onhandigheid bestaat bij Asperger maar meestal geen taal- of cognitieve problemen. De diagnose autisme wordt gedaan op basis van gedragskenmerken. Dit hoofdstuk gaat om sensorische en motorische kenmerken van kinderen met autistische syndromen en andere pervasieve ontwikkelingsstoornissen gebaseerd op hun gedragskenmerken. Dus om autisten, kinderen met PDD-nos, Asperger, fragiel X, Rett en andere stoornissen. Klinische kenmerken van autisme. Volgens de DSM IV (American Psychiatric Association 1994) is autisme een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD), die tot uitdrukking komt in de volgende kenmerken: Kwalitatieve beperkingen in wederkerige sociale relaties. Kwalitatieve beperkingen in verbale en non-verbale communicatie en verbeeldings activiteiten. Beperkt repertoire van activiteiten en interesses. Begin vóór de drie jaar. Ter aanvulling zien de praktijkdeskundigen de volgende tekenen als indicatief voor autisme: Storingen in ontwikkelings mijlpalen en volgorde van mijlpalen wat betreft motorische, cognitieve en sociaal-emotionele gebieden. Storingen in reacties op sensorische prikkels in de vorm van hyperreactiviteit en hyporeactiviteit en de “wisseling van deze 2 toestanden gedurende periodes van uren tot maanden” (Freeman en Ritvo 1984). Ontwikkelings kenmerken Bij de ontwikkelingsstoornissen van kinderen met autisme horen o.a. het stoppen van de ontwikkeling van vaardigheden op een bepaalde gebied op het ene moment, gevolgd door een snel leren van vaardigheden op hetzelfde gebied tijdens andere momenten. Ook kan er groot onderscheid zijn in de prestaties op verschillende terreinen van de ontwikkeling. Bovendien zijn er specifieke tekenen, die wijzen op autisme. Zo kunnen op het ene moment achterstand tonen in de fijn motorische vaardigheden, en later een snelle ontwikkeling daarin tonen. Zij kunnen grof- en fijn- motorisch een leeftijdseigen ontwikkelingsniveau hebben, maar kunnen grote problemen hebben de vaardigheden doelgericht te gebruiken als zij daarom gevraagd worden. Deze zaken kunnen op autisme wijzen, maar net zo goed op andere stoornissen. 1 amerikaans: rote memory: van buiten leer geheugen, in tegenstelling tot begrijpend geheugen - wvk Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 2 Freeman, Ritvo en Ornitz hebben de ontwikkeling van autisten gedurende de eerste 3 jaar op drie functionele gebieden beschreven: op het gebied van de sensomotoriek, op het gebied van spraak en taal en op het gebied van relaties met mensen, voorwerpen en gebeurtenissen. Deze volgen hieronder. Ernstig tactiel defensief gedrag2, problemen met accepteren van borstvoeding en ernstige gevoel van ongemak3 bij geknuffeld worden kunnen tekenen van autisme zijn, maar hoeven dat niet. Er worden bij autisme vaak twee vormen van klinisch starten beschreven: Bij het 1ste type klinische start tonen kinderen al enkele uren na de geboorte tekenen van autisme. Bij de 2de type ontwikkelen kinderen zich normaal tot 12 tot 24 maanden en gaan dan achteruit, verliezen eerder verworven vaardigheden en laten specifieke symptomen van autisme zien. Ouders vertellen gewoonlijk dat de regressie samengaat met een specifieke gebeurtenis buiten het kind om: zoals de geboorte van een nieuw broertje of zusje, huwelijksproblemen, verhuizing. Men gaat in het algemeen er vanuit, dat autistische kenmerken vóór de 30 maanden optreden. 0 - 6 maanden In de postnatale periode zij er geen duidelijke lichamelijke tekenen van autisme. Bij gericht onderzoek kun je echter soms wel lage spierspanning en vreemde houdingen vinden. Tussen de 0 en 6 maanden is een van de kenmerken van autisme de extreme reactie op sensorische input. Het kind kan nauwelijks reageren op sensore input of juist snel geïrriteerd zijn bij sensore input. Deze baby´s willen liever met rust gelaten worden. Op gebied van taal tonen de kinderen verminderde vocalisaties en veel huilgedrag, dat niet gerelateerd is aan fysiologische behoeften. Op het gebied van interactie, zie je geen anticipatoire4 reacties als de kinderen opgepakt worden, afwezigheid van of late ontwikkeling van lachen, slecht oogcontact. Een klein aantal autistische kinderen kunnen op deze leeftijd al in therapie komen vanwege hun lage spierspanning, achterstand in motorische ontwikkeling en sommige kunnen early intervention krijgen. 6 – 12 maanden Autistische kinderen tonen dan problemen bij het ontwikkelen van eet- en slaappatronen en accepteren tafel eten (wvk: vast voedsel?) niet gemakkelijk. Motorische ontwikkeling is disharmonisch: op sommige gebieden leeftijdseigen, op andere duidelijke achterstand. Er is een over- en onderreactie op prikkels en ze vermijden voorwerpen vast te houden. Voedingsproblemen bestaan uit weigering om van flesvoeding op structuurvoedsel over te stappen, weigeren te kauwen of te slikken, intensief proppen.Kanner beschrijft het voorval van een ernstige voedselweigering bij een kind, dat tot de 12 maanden sondevoeding nodig had. Toen de strijd om het kind te voeden opgegeven werd, at het kind zonder problemen. Tijdens de periode van 6-12 maanden wordt vaak een merkwaardige interactie met speelgoed geobserveerd. Bijvoorbeeld het kind houdt een voorkeurspeeltje bijv. een koordje gedurende lange tijd vast, terwijl het andere speeltjes, die in de hand geplaatst worden meteen laat vallen alsof het kind nog niet kan grijpen. Het kind kan een voorkeur voor bepaalde tactiele input (gladde oppervlakken i.t.t. wol) hebben. Reacties op proprioceptieve en vestibulaire input kunnen merkwaardig zijn in de zin dat het kind een ongewone angst vertoont om de relatie met de zwaartekracht te verliezen bijvoorbeeld als het inde lucht gegooid wordt. Dit kan duiden op zwaartekracht onzekerheid. Op het gebied van taal kan brabbelen stoppen, wijzen wordt niet gebruikt, en het kind leert niet geluiden te imiteren. 2 Tactiele afweergedrag, leidend tot overlevingsreacties i.p.v. belevings- en onderzoek gedrag Gevoel van ongemak wordt discomfort genoemd in amerikaanse SI-literatuur 4 Anticipatoire reacties zijn vooruitlopende reacties op een gebeurtenis o.a. uitstrekken van de armen (na enkele maanden), proberen het hoofd op tillen. 3 Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 3 Op het gebied van interactie toont het kind geen interesse in speelgoed en kan het eenvoudige acties al gedag zwaaien niet imiteren.Gebrek aan imitatie zie je ook bij fijne motoriek: autistisch e kinderen kunnen vaak niet interacties met eenvoudige speeltjes imiteren. Andere niet-specifieke tekenen die kinderen, die later als autistisch gediagnosticeerd worden, laten zien zijn gebrek aan initiatief en hyperactiviteit. Deze hyperactiviteit kan zich uiten in stereotype acties terwijl het kind op een plaats blijft. 12 – 36 maanden Tussen de 12 en 36 maanden is er een verlies van eerder verworven vaardigheden. Niet consistente reacties op sensorische input wordt steeds duidelijker, in die zin, dat kinderen op bij tijden overreageert op tactiele, visuele, auditieve en vestibulaire input en op andere tijden het juist opzoekt en najaagt. Het kind laat zich herhalende motorische acties zien en ongewoon gebruik van speelgoed. Het kind blijkt verzoeken niet op te volgen en bereikt niet de zelfverzorgings mijlpalen, zoals helpen met aankleden en zelf eten. Op taal gebied kan het kind mogelijk niet praten, kan het stoppen met praten, echolalie vertonen, en goed “van buiten leer” geheugen hebben, en geen gebaren kunnen ontwikkelen. Sociaal is het kind teruggetrokken, toont het geen verdriet als het gescheiden wordt van de zorgdrager, vindt het prima om alleen gelaten te worden en speelt het niet met anderen. Mocht het kind nog niet gediagnosticeerd zijn, dan gebeurt dat op dit moment, omdat het zo´n ongewone interacties toont met mensen en voorwerpen. Na 36 maanden Het kind blijft gevoelig voor sensorische prikkels, veranderingen in de omgeving en veranderingen in de dagelijkse routine. Het kind kan leren meer sociaal te worden, kan enige spraak met abnormale intonatie ontwikkelen en kan ongewone gedachten patronen vertonen. Motorische achterstand, die duidelijk was vóór de 3 jaar, neigt minder duidelijk te worden. Sommige kinderen blijven lage spierspanning en inadequate houdingscontrole tonen. Problemen met de sensorische verwerking bij kinderen met autisme. Disfuncties in de sensorische verwerking bij autisten zijn vaak beschreven: Kanner (1943) beschreef het gebrek aan interesse in de omgeving. Rimland 1985 had de hypothese dat dit gebrek aan interesse secundair was aan gemankeerde vaardigheden inde waarneming. Deze gebrekkige waarnemings capaciteiten zouden veroorzaakt worden door een disfunctie van de hersenstam, met name de formatio reticularis. Door dit waarnemingsgebrek ontstaat een “waarnemings ontoegankelijkheid”, die tot uiting komt in een gebrek aan voorbereid zijn om te antwoorden. Ornitz (1973) ziet de sensorische beperking bij autistische kinderen vooral als een verkeerde modulatie, een term die nu nog gehanteerd wordt. Een verkeerde sensorische modulatie5 = een gebrek aan reactie of een overdreven reactie op prikkels. Beide reacties kunnen tegelijkertijd voorkomen in het kind. Tekenen van een slechte modulatie van sensorische prikkels zijn: gebrek aan aandacht voor en oriëntatie op sensorische prikkels, inconsistente reactie op sensorische prikkels (of niet constant zijn van de waarneming – wispelturigheid in de waarneming) en een vermeerderde gevoeligheid voor sensorische prikkels (defensief gedrag). Kinderen met autisme tonen een vergrote gewaarwording (awareness) van sensatie gekoppeld aan een neiging input te zoeken. Je kunt het beschouwen als een “functionele toestand van sensorische deprivatie”, waarin het kind verkeert. Deze functionele deprivatie wordt niet door de omgeving maar door 5 Wvk: modulatie is het vermogen onbelangrijke prikkels te onderscheiden van belangrijke prikkels, en onbelangrijke prikkels weg te filteren; Bij overregistratie: te veel prikkels worden als te sterk ervaren, bij onderregistratie: teveel prikkels worden niet opgemerkt. discriminatie is het vermogen onderscheid te maken tussen prikkels bijv. tussen vormen, of onderscheid in structuren, of tussen soorten geluiden of geuren etc. Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 4 neurofysiologie van het kind zelf veroorzaakt (Ornitz 1973). Enkele van de stereotype motorische gedragingen lijken de intense sensorische input te geven, die het kind zoekt. Deze kijk wordt ook gedeeld door de sensorische integratie theorie. Bijvoorbeeld een kind dat wiegt zou beschouwd geworden als een kind dat zoekt naar vestibulaire input. Een kind dat bijt en voorwerpen in de mond steekt zou beschouwd worden als een kind dat orale tactiele/proprioceptieve input zoekt. Ornitz beschouwt kinderen met autisme als kinderen met een voorkeur voor nabijheids zintuigen (aanraking, smaak, reuk) ten opzichte van afstands zintuigen als horen en zien. Ook dit concept wordt gedeeld met vertegenwoordigers van de sensorische integratie theorie. Een andere verklaring voor verminderde reacties op sensorische input bij kinderen met autisme is de stelling dat dit uitdrukking is van een neiging tot overconcentratie of overfixatie (Amerikaans: ´overfocus`). Als kinderen geconfronteerd worden met een multisensore ervaring, kiezen ze liever voor één modus van sensorische input waarop ze zich concentreren dan dat ze alle prikkels integreren. De beperktheid van reactie is in dit geval rechtstreeks gerelateerd aan de complexiteit van de omgevings prikkels. De gebrekkige sensore verwerking bestaat er bij kinderen met autisme uit dat ze veelvuldige prikkels in de omgeving niet kunnen managen. Het is dus geen kwestie van het gebrekkig werken van 1 enkel sensorisch systeem. Anderen ondersteunen dit met de theorie dat het gebrek aan oriëntatie op input te wijten is aan het onvermogen van het kind om binnenkomende sensorische input te analyseren (het klinisch syndroom van autisme wordt beschouwd als ´een slecht functioneren in basale alertheids en aandachts mechanismen`, hetgeen de verkeerde oriënterings reacties op nieuwe prikkels verklaart). Ayres (grondlegster van de sensorische integratie theorie) beschrijft in 1979 de niet consistente reactie op sensorische input bij een kind met autisme als een slechte registratie of een verminderde oriëntatie als het kind ondergevoelig is voor input en als slechte modulatie van sensorische input als het kind overgevoelig is. Kinderen met autisme kunnen dus hypo- of juist hyperresponsief zijn op basis van hun capaciteit tot registratie en modulatie van sensorische input. Verkeerde modulatie van sensorische input is vaak duidelijker bij vestibulaire, proprioceptieve, tactiele en auditieve prikkelverwerking. Een kind met autisme kan in eerste instantie niet reageren of zich niet richten op een input en vervolgens juist overreageren op dezelfde input. Slechte registratie en modulatie van sensorische input beïnvloedt de prestaties van het kind op bijna alle terreinen.Immers leren hangt af van registreren van informatie, filteren van niet ter zake doende input, en het hebben van een optimale arousal (wvk –toestand van alertheid) om bij de taak te blijven. Kinderen met autisme laten ongeregeldheden zien in taal, sociale relaties en cognitieve en zinvolle interacties. Deze ongeregeldheden hebben te maken met niet adequate sensorische verwerking. Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 5 lijst van tekenen van niet adequate verwerking van sensorische input, zoals die geobserveerd zijn bij kinderen met autisme. uit: Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 pag. 107 samenvatting: willem van kempen - - tekenen van niet adequate verwerking van vestibulaire input Zoekt grote hoeveelheden vestibulaire input of vermijdt juist bewegingservaringen Korte postrotatoire nystagmus6 zwaartekracht onzekerheid Verminderde actieve bewegingen Slechte houdingreacties Houdt van ronddraaien van voorwerpen Houdt van zelf ronddraaien Slaat op oor of hoofd om vibratie stimulatie te krijgen tekenen van ongewone verwerking van tactiele input Houdt van aanrakingsdruk Gebruikt ongewone gewichtsdragende patronen als een vermijdingsreactie (maar kan ook manier zijn om proprioceptieve input te zoeken); bijvoorbeeld tenenloop en gewichtdragen op gebalde vuisten Voorwerpen die in de hand geplaatst worden, vallen door de vingers Houdt ervan tegen matten, ballen en andere objecten te botsen of houdt ervan zich te laten vallen of te springen op en van gymzaaltoestellen Houdt ervan te krabben en te wrijven over oppervlakken tekenen van ongewone reacties op proprioceptieve/kinesthetische input Neiging om te weigeren het gewicht op handen en voeten te plaatsen Heeft er plezier in als aan armen en benen getrokken en geduwd wordt Ongewone gewichtsdragende patronen, bijv. tenenloop als poging om proprioceptieve input te zoeken Houdt van voorwerpen die trillen (vibreren) Zoekt ongewoon veel orale proprioceptieve input, steekt vaak voorwerpen in de mond, kauwt op niet te eten objecten Fladderen van handen tekenen van ongewone reacties op auditieve input Verdraagt dagelijkse geluiden niet zoals een blender, een bel, stofzuiger en houdt niet van lawaaierige plekken Produceert luide en ongewone geluiden Slaat op oor of hoofd Brengt het hoofd omlaag om te luisteren naar krabbende (scratching) geluiden Autisme en sensorische integratie Ayres heeft in 1979 heeft de probleemgebieden bij kinderen met autisme, die door sensorische integratie therapie behandeld kunnen worden op een rijtje gezet. 6 De Postrotatoire Nystagmus Test wordt bij sensorische integratie onderzoek gebruikt om een indruk te krijgen van de effectiviteit van het vestibulair systeem bij de verwerking van vestibulaire prikkels (beweging en evenwicht). Tevens geeft het een indruk van de invloed van het vestibulair systeem op gebieden in de hersenen, die met leren, coördinatie, spraak en gedrag te maken hebben. De oogreactie (nystagmus) op een draaibeweging (standaard aantal omwentelingen per minuut en standaard tijd) kan te kort zijn (hyporesponsief of ondergevoelig), normaal of te lang (hyperresponsief of overgevoelig). Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 6 Sensorische registratie en modulatie Deze zijn hierboven beschreven. Gebrekkige registratie en modulatie beïnvloeden het arousal niveau en aandacht niveau van het kind en hebben invloed op de ontwikkeling van taal en zinvolle interactie met mensen en voorwerpen. SI therapie kan oogcontact, vocalisatie, sociale interacties, aandacht en zinvol gedrag verbeteren. Slechte initiatie Kinderen met autisme worden vaak beschouwd als kinderen die wel de motorische vaardigheden hebben om zinvolle functionele taken te verrichten, maar die het niet lukt de sensorische input op een zinvolle manier te organiseren. Dit kan resulteren in herhaalde acties en het onvermogen te reageren op mensen en speelgoed Of om zinvolle interactie hiermee te initiëren. Slechte motorplanning en organisatie van gedrag Sensorische registratie problemen beïnvloeden de waarneming van het eigen lichaam en het lichaamsschema negatief en kunnen daardoor de motorplanning negatief beïnvloeden. Meeste kinderen leren door imitatie. Daarvoor is kennis van eigen lichaam en weten hoe het beweegt cruciaal. Kinderen met autisme kunnen vaak moeilijk imiteren en eenvoudige motorische activiteiten plannen, hetgeen te wijten kan zijn aan een verminderd lichaamsbesef. Verder beschrijft Ayres het kind met autisme als een kind, dat niet adequaat informatie over de omgeving verwerkt om acties te organiseren in complexe gedragingen. Het kind met autisme kan motorplannings problemen hebben, maar pas op: het onvermogen zich te verhouden met de fysieke wereld hoeft niet altijd te wijten te zijn aan gebreken in de motorplanning, immers ideationele of conceptuele vaardigheden die vooraf gaan aan de actie zijn ook vaak gestoord. Slechte ideatie-vaardigheden Een gebrek op het terrein van ideatie kan gerelateerd worden aan 2 essentiële kenmerken van kinderen met autisme: beperking in de cognitieve mogelijkheden en slechte sensorische integratie; beide kunnen de ontwikkeling van begripsvorming beinvloeden. Kinderen met autisme laten cognitieve beperkingen zien, die het eerst duidelijk worden op het terrein van de taal en communicatie: bijv. echolalie. Als autistisch gediagnosticeerde kinderen kunnen vaak geen nieuwe begrippen vormen of doelgerichte interacties met de omgeving initiëren. Deze beide concepten hebben te maken met ideatie. Beperkingen in de sensorische integratie en verwerking hebben een negatieve invloed op vroege begripsvorming; immers de ervaringen in het alledaagse leven worden niet adequaat verwerkt en resulteren dus bijgevolg niet in begripsvorming. Vaardigheden in de motorplanning worden beïnvloed door ideatie. Het is echter belangrijk onderscheid te maken tussen in de motorplanning en gebreken in de ideatie. De inadequate interactie met ruimte en voorwerpen en de armoede in spelactiviteiten, die je ziet bij kinderen met autisme, zijn vaak meer te wijten aan cognitieve beperkingen en aan slechte ideatie vaardigheden dan aan gebreken in de motorplanning. Bijvoorbeeld een kind dat vestibulaire input zoekt kan naar een schommel gaan en alleen maar de schommel duwen en trekken. Zelfs als het kind zich bewust is dat de gewenste input verkregen kan worden door in de schommel te gaan zitten en te schommelen, kan het onmachtig zijn om te bedenken (conceptualiseren) hoe hij in de schommel moet klimmen. Een kind waarbij de ideatie vaardigheden relatief intact zijn, kan een strategie vinden waarbij het op het toestel klimt en over de schommel gaat hangen (een makkelijkere motorische taak) om vestibulaire input te krijgen. Het kind met autisme en slechte ideatie vaardigheden zal de bewegingservaring zoeken door aan de touwen te trekken, maar kan onmachtig zij te conceptualiseren hoe hij op de schommel moet klimmen. Dit kind zal dan reageren met toenemende frustratie en over de toeren raken. Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 7 Organisatie van gedrag Slechte ideatie beïnvloedt ook de organisatie van gedrag negatief. Stereotype gedragingen en hebbelijkheden komen vaak voor bij kinderen met autisme. Je kunt deze gedragingen beschouwen als pogingen zichzelf sensorische input te geven, die ontbreekt in de omgeving. Middels de sensorische input veranderen zij hun arousal-niveau en organiseren zij zichzelf. Kinderen met autisme volharden of over- fixeren zich op activiteiten, die hen van de door hen gezochte sensorische input voorzien. SI therapie helpt om die input op een gecontroleerde manier te krijgen en intussen het repertoire aan interactie met de omgeving en adaptieve antwoorden te vergroten. Sociale vaardigheden Via Sensorische Integratie Therapie kun je de sociale interacties van autistische kinderen met leeftijdgenootjes en volwassenen vermeerderen. De sociale interacties kunnen gestimuleerd worden door vestibulaire input (vergroot oogcontact en taalvaardigheden.7 Het proces van de Sensorische Integratie behandeling Een SI-therapeut biedt een therapeutische omgeving, waarin het kind op een gecontroleerde, georganiseerde en doelgerichte manier sensorische input krijgt. Tijdens het therapeutisch proces manipuleert, volgens Petit, de therapeut de omgeving, waardoor het kind de gewenste sensorische input krijgt. Het therapeutisch effect is het grootst als het kind zelf de acties in de omgeving stuurt en initieert. De therapeut moet in staat zijn op te merken wanneer dit proces van zelfsturing niet plaatst vindt en het kind dus aanmoediging nodig heeft door directe interventie van de therapeut. Effectstudies suggereren dat Sensorische Integratie therapie beter werkt bij overregistratie dan bij onderregistratie. Doel is steeds een adaptieve respons te krijgen bijv. in de vorm van houdingsreacties, doelgerichte activiteiten, zelfsturing, initiatie en sociale interacties. De therapeut moet proberen te begrijpen welke de vele mogelijke redenen van het gedrag van het kind kunnen zijn. Bijvoorbeeld: in een gymzaal kiest een kind ervoor tegen een paardschommel te duwen in plaats van erop te klimmen. Mogelijke redenen zijn: - Slechte ideatie vaardigheden, want het kind weet niet wat het doen moet met de paardschommel en keert terug naar meer onrijpe en simpele interacties met de paardschommel. (ideatie) - Een neiging om proprioceptieve input te zoeken door te duwen (prop. input) - Het kind weet niet hoe het op de schommel moet klimmen (dyspraxie) Autisme en NDT (Neuro-Developmental Treatment) NDT kan als secundaire therapie bij sommige autistische kinderen zinvol zijn. 7 Ray, T., L.J. King en T. Grandin. 1988. Brief: The effectiveness of selfinitiated vestibular stimlation in producing speech sounds in an autistic child. The Occupational Therapy Journal of Research 8:186-90. Ayres, A. J., en Z.K. Mailloux. 1981. I”nfluense of sensory integration procedures on language development.American Journal of Occupational Therapy 35: 383-90. Magrun, M., S. McCue, K. Ottenbacher, en R. Keefe.1981. Effects of vestbular stimulation on spontaneous use of verbal language in developmentally delayed children. The American Journal of Occupational Therapy 35: 101-05. Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 8 Nogal wat kinderen die later als autistisch worden gediagnosticeerd, laten hypotonie, verminderde houdings controle en andere bewegingsstoringen zien. Bij Asperger wordt vaak onhandigheid en floppy-child achtige motoriek beschreven. Houdings-, tonus- en bewegingsproblemen die het meest gezien worden bij kinderen met autisme zijn: ongewone gewichtdragende patronen, lage tonus, inadequate houdingscontrole, verminderde beweging en onhandigheid. Ongewone gewichtdragende patronen Hebben meestal te maken met problemen in de sensorische verwerking. O.a. tenenloop en vermijden van gewicht dragen op voeten en handpalmen. Een voorbeeld van ndt/si is: ndt toepassen bij faciliteren van gewicht dragen en gewicht verplaatsen terwijl het kind geschommeld wordt. lage tonus en inadequate houdingscontrole Lage tonus en slechte ontwikkeling van houdingscontrole kan het resultaat zijn van niet adequate verwerking van zwaartekracht- en proprioceptieve input. Ndt kan bij goede alertheidcontrole door SI technieken normale houdingscontrole uitlokken. Verminderde beweging Kan het gevolg zijn van problemen in de sensorische verwerking. Het lukt hen vaak niet te starten met eenvoudige acties, maar eenmaal op gang, blijft de actie doorgaan. Ook al heeft zo.n kind geen houdingsafwijkingen, kun je in zo’n geval toch NDT- principes als gewicht verplaatsen e.d. gebruiken. Bijv. om een kind op een schommel te laten klimmen. Onhandigheid Onhandigheid en het onvermogen om doelgericht met een taak bezig te zijn hebben te maken met cognitieve problemen en problemen met de praxis (zie hierboven). Aandachtspunten bij gebruik van NDT bij behandeling van autisme. 1. Het kind met autisme kan afweer hebben tegen tactiele en bewegings prikkels. 2. Bij nog niet gediagnosticeerde, jonge kinderen (die later autistisch blijken te zijn) kunnen NDTtechnieken aanvankelijk goed aanslaan. Na enige tijd (bijv. na een half jaar) kan het kind weerstand tegen therapie en de therapeut gaan opbouwen. Je hebt als therapeut dan niet in de gaten gehad, dat sensorische problemen een grote rol spelen bij het hanteren van zo’n kind. Dit geldt op het gebied van grove motoriek maar ook bij bijv. therapie voor mondmotoriek. Bij kinderen met autisme met houdingsproblemen is het behandelen van houdingsproblemen secundair en is sensorische integratie therapie primair. 3. Ten slotte is het belangrijk multidisciplinair te werken met andere behandelings benaderingen: communicatieprogramma’s, gedragsveranderende therapieën, socialisatie groepen etc. Voorbeeld van een gecombineerde behandeling (NDT en SI). Kind van 4 jaar, dat in staat is behoeften en gedachten middels taal te communiceren. Neiging tot perseveratie (maintaining sameness) en buitensporig gefrustreerd wanneer routine verstoord wordt. Kliniese observaties: Gebrekkige sensorische modulatie tactiel en vestibulair, hetgeen duidelijk wordt door de neiging tot het opzoeken van veelvuldige zelfstimulatie. Lage basis spierspanning Redelijke houdingsreacties, als je tenminste de buikspieractiviteit stimuleert. Licht overgewicht en mijden van activiteiten die extra fysieke inspanning kosten. Problemen met sociale relaties. Slechte ideatie, voorkeur voor hetzelfde, mijden van spontane activiteiten. Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 9 Doelen voor behandeling: Normaliseren van sensorische input. Stimuleren van actieve houdingsreacties, waarbij buikspieractiviteit nodig is (het liefst op bewegende toestellen). Ideatie vaardigheden vergroten en verbeteren van doelgerichte motoriek in de omgeving. Verbeteren van aanpassing aan de omgeving en het vergroten van het aantal spontane adaptieve reacties . Vergroten van actieve motorische activiteiten zoals fietsen en eenvoudige sporten. Hieronder vertaling van deze doelen in activiteiten: Combinatie van S.I. en NDT benaderingen om kinderen met autisme te behandelen. Gebieden die interventie nodig hebben Slechte sensorische modulatie Vestibulair - zoekt grote hoeveelheden input Proprioceptief – zoekt input door trekken, springen, duwen Tactiele - hoge sensitiviteit, slechte tactiele discriminatie Behandeldoelen en activiteiten Normaliseren van verwerking S.I./ NDT Lage basis tonus Slechte balans Cocontractie faciliteren tijdens activiteiten die vestibulaire input geven door te stoppen en te houden Evenwichtreacties uitlokken tijdens functionele activiteiten, die vestibulaire input geven; hierbij afwisselen: langzamer, stoppen en houden. Slechte motorplanning Het kind slaagt er niet in te herkennen hoe je met een taak om moet gaan S.I. Een grote variëteit aanbieden door doelgerichte activiteiten, terwijl je adaptieve reactie uitlokt. Gelegenheid geven om input te krijgen door doelgerichte activiteiten. Gelegenheid geven om diepe druk te ervaren en vibratie door doelgerichte activiteiten, later doorgaan naar tactiele discriminatie Matige houdingscontrole Benadering SI en perceptualmotor benadering. Een verscheidenheid aan sensorische input geven tijdens functionele activiteiten om lichaamsbesef te verbeteren in relatie tot de omgeving; kan starten met passief een bewegingstaak uitvoeren (je stuurt de arm van het kind bijv.) Een verscheidenheid aan activiteiten aanbieden om het repertoire aan interacties te vergroten. Eenvoudige adaptieve reacties gebruiken en later overgaan tot meer complex gedrag. Matige ideatie en organisatie van gedrag S.I. Voorkeur voor hetzelfde Verminderde spontaniteit Een verscheidenheid aan functionele activiteiten aanbieden Actieve initiatie aanbieden en zelfsturing Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina Verminderde flexibiliteit 10 Het kind uitdagen om adaptieve reactie te geven (motorisch, sociaal en cognitief) Pag. 114 (literatuur verwijzingen heb ik niet opgenomen) FRAGIEL X-SYNDROOM Klinische kenmerken van een kind met het Fragiel X-syndroom. Het Fragiel X-syndroom is een familiaire, X-gerelateerde kwaal, die veroorzaakt wordt door een enkel gen defect met een abnormaal X chromosoom. Sinds 1980 wordt het na het Down syndroom als een van de meest voorkomende oorzaken van mentale retardatie gezien. Het wordt genetisch overgedragen door de moeder aan het kind. Fragiel X-syndroom is te vinden bij mannen en vrouwen, maar bij mannen komt het vaker en met meer ernstige symptomen voor. Bij kinderen zijn de kenmerken onder te verdelen in 5 gebieden: Fysieke kenmerken Mannen met Fragiel X-syndroom hebben meen of meer van de volgende kenmerken: lang gezicht, uitstekende oren, macro-orchidisme (te grote zaadballen), strabisme (scheel kijken), groter hoofd dan normaal gezwollenheid rond de ogen. Vrouwen met Fragiel X-syndroom kunnen een uitstekende kaak, lang gezicht en te grote groei vanaf de geboorte tonen. Gedrags- en cognitieve kenmerken. Deze kunnen variëren van leerhandicaps tot mentale retardatie. 70% van de vrouwen hebben een normaal IQ met enige leerproblemen. Onder de gedragskenmerken van vrouwen met Fragiel X-syndroom vallen: aandachtsproblemen, gedesorganiseerd denken, sociale angst, verlegenheid, moeite met overgangen, gevoelens van isolatie, persevererend gedrag, laag gevoel van eigenwaarde en depressie. Bij mannen met Fragiel X-syndroom is ondanks grote verschillen een algemene tendens tot vermindering van de cognitieve vermogens naarmate ze ouder worden. Ze beginnen te verminderen in de vroege kindheid en blijven verminderen tot en met de adolescentie. In de vroege volwassenheid is er een vertraging van de achteruitgang. Gedragskenmerken lijken op sommigen van de kenmerken bij vrouwen, maar daarnaast komt voor: hyperactiviteit, verhoogde gevoeligheid voor omgevings en sensorische input; stereotype gedragingen als fladderen of hand bijten, wiegen, matig oogcontact, agressieve uitbarstingen; moeilijkheden met aandacht; gebreken in taalvaardigheden. Enkele van deze gedragingen kunnen het resultaat zijn van problemen met sensorische verwerking. Bij kinderen met Fragiel X-syndroom zijn zowel sensorische verwerkings problemen als gedragingen die met autisme samenhangen geconstateerd. Sommige auteurs vinden dat 60 % van de mannen met het Fragiel X-syndroom aan de criteria van autisme voldoen (DSM IV). Maar hier is discussie over in de literatuur. Kinderen met het Fragiel X-syndroom vertonen gedragingen die lijken op autisme; maar ze zijn meer bewust van de omgeving, hebben een sterkere wens tot communiceren en betere visuele waarnemings vaardigheden dan autistische kinderen. Voor de behandeling is het herkennen van autistische kenmerken belangrijk. Problemen met de sensorische verwerking. Problemen met sensorische verwerking omvatten gebrekkige modulatie en discriminatie op alle zintuiggebieden (wvk: modulatie is het vermogen onbelangrijke prikkels te onderscheiden van belangrijke prikkels, en onbelangrijke prikkels weg te filteren; discriminatie is het vermogen onderscheid te maken tussen prikkels bijv. tussen vormen, of onderscheid in structuren, of tussen soorten geluiden of geuren etc.). Daarnaast worden ook vaak problemen bij vaardigheden op het gebied van motorplanning geconstateerd. Verwerkingsproblemen van tactiele prikkels bij kinderen met het Fragiel X-syndroom betreffen zowel modulatie als discriminatie. Bij mannen vooral hyperreactiviteit (wvk-overregistratie) op tactiele input of tactiele afweer (tactiele defensiveness). Gedragingen kunnen variëren van lichte gevoelens van ongemak tot agressieve reactie. Tactiele afweer komt voor bij 80% van de mannen en vrouwen (verschillende Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 11 onderzoeken in 1983 en 1991). Sommige kinderen hebben afkeer van nieuwe texturen (inclusief voedsel) en van aanrakingen door onbekenden. Ze kunnen tenenloop laten zien. Dit kan te maken hebben met tactiele overgevoeligheid of gebrekkige verwerking van proprioceptieve prikkels. Problemen bij de verwerking van tactiele prikkels hebben ook invloed op eten en mondmotorische vaardigheden. Ook afweerreacties en hyperactiviteit kunnen veroorzaakt worden door tactiele overgevoeligheid. Al deze gedragingen zijn gedragingen die veel voorkomen bij het Fragiel X-syndroom. Evenals aandachtsproblemen en impulsiviteit. Tactiele discriminatie problemen omvatten o.a. gebrekkige stereognosis (wvk-driedimensioneel voelen) en graphesthesia (wvk- het herkennen van “schrijfpatronen op de huid”?) en beïnvloeden de ontwikkeling van de motorplanning. Naast tactiele problemen vertonen Fragiel X-syndroom-kinderen tekenen van gebrekkige modulatie van vestibulaire en proprioceptieve input. O.a. afweer tegen beweging en zwaartekracht onzekerheid. Afkeer tegen beweging komt tot uiting bij het mijden van bewegings speeltoestellen en matige tolerantie voor plotse sterke bewegingen. Modulatie gebreken worden vaak duidelijk bij de neiging beweging te mijden en tegelijkertijd input zoeken door te kijken naar draaiend speelgoed en rituele bewegingen als wiegen. Zwaartekracht onzekerheid en gebrekkige houdings reacties (wvk- opvang, opricht- en evenwichtsreacties). Al deze problemen met vestibulaire, tactiele, auditieve, visuele en reuk input kunnen resulteren in toegenomen arousal (toestand van opwinding, alertheid), agressief gedrag en terugtrekking. Het bijten op handen, lopen op tenen, fladderen met de handen (hand flapping) en andere stereotype bewegingen worden door verschillende auteurs beschreven als pogingen om proprioceptieve input te krijgen. De overgevoeligheid beïnvloedt de motorische vaardigheden, spel, emotionele ontwikkeling, interacties met de omgeving en interpersoonlijke relaties. Zo trekken sommige kinderen zich terug uit de omgeving om overstimulatie te voorkomen, anderen worden juist heel erg agressief. Beide benadelen de interacties met mensen. Problemen met de praxis, o.a. moeite met ideatie (wvk - het vermogen zich een beweging voor te stellen zonder hem direct uit te voeren?) en motorplanning, komen ook voor bij het Fragiel X-syndroom. De ideatie wordt beïnvloed door de cognitieve gebreken. Motorplanning problemen worden al vroeg duidelijk bij problemen met imitatie, klimmen, bewegen om voorwerpen heen en bij problemen met leeftijdseigen speelgoed.. Kinderen met het Fragiel X-syndroom kunnen vaak een bepaalde activiteit de ene dag succesvol verrichten, maar op ene andere dag kunnen ze dit niet herhalen. Motorische problemen. Houdings- en bewegingsproblemen bij kinderen met het Fragiel X-syndroom zijn het meest duidelijk in de vroege kindtijd. Meest kenmerkend is de dysplasie van bindweefsel. Deze dysplasie resulteert in laxiditeit in de gewrichten en hypotonie, en beïnvloedt houdings en motorische coördinatie. W.b. houdingsproblemen: overdreven kyfose en lordose. W.b.: motorische coördinatie: matige grove motoriek, schokkerige en doorschietende bewegingen, gebrek aan gradering, matige romprotatie. Overdreven beweeglijkheid in de gewrichten (laxiditeit) beïnvloedt ook later de grove en fijne motoriek negatief. Er kunnen ook mondmotorische problemen ontstaan. Deels secundair tgv. reflux-problemen door de bindweefsel dysplasie (overgeven en slechte gewichtstoename). Tactiele afweer kan leiden tot slikproblemen8 wanneer het kind problemen heeft met vast voedsel van verschillende textuur. Behandeling: gecombineerde therapie. Om problemen in de zintuiglijke verwerking te behandelen is S.I. geïndiceerd. 8 (Thrive=gedijen, opbloeien in Engels) Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 12 Om de kwaliteit van de beweging te verbeteren gebruik je NDT-technieken vooral om automatische reactie en houdingscontrole te verbeteren, die ten gevolge van de lage spierspanning en instabiliteit in de gewrichten matig zijn. Je moet echter altijd NDT combineren met S.I. De tactiele, vestibulaire en bewegings prikkels, die je bij NDT geeft, kunnen bedreigend ervaren worden door kinderen met het Fragiel X-syndroom. Primair staat net als bij autisme vaak de sensorische verwerkings problematiek. Sensorische Integratie Belangrijk is in therapie aandacht te besteden aan de normalisering van de reactie op tactiele input. Doel is afwerende, agressieve en stereotype gedragingen, die tekenen van slechte modulatie zijn te verminderen. Daar komt bij dat je bij het kind de vaardigheden wil stimuleren tot meer adequate omgevings en sociale interacties. Lichaamsbesef en motorische vaardigheden moeten ten slotte ook verbeterd worden. Het inadequaat verwerken van vestibulaire en proprioceptieve input. Behandeling van problemen met modulatie van vestibulaire input omvat o.a. de hoeveelheid bewegingsinput uit de omgeving te controleren, het kind toe te staan bewegings activiteiten te initiëren. Maar ook imitatie van bewegingen, bijv. door activiteiten, die vestibulaire en proprioceptieve input combineren. Zwaartekracht onzekerheid behandel je door lineaire vestibulaire stimulatie te combineren met proprioceptieve input. Overgevoeligheid voor andere sensorische input. S.I. therapie wordt ook gebruikt om arousal (te hoge alertheid) te verminderen en overgevoelige reacties op andere sensorische stimuli te verminderen. Bij het jongere kind normaliseer je de alertheid (het arousal-nivo) door aanpassingen in de therapieomgeving: kunstmatig licht dimmen of uitdoen, visuele rust door prikkelarme omgeving (alleen speelgoed dat je gebruikt laten zien), kalmerende omgevingsgeluiden. Daarnaast kunnen proprioceptieve input en diepe druk gebruikt worden om te kalmeren en de hersenen te organiseren9. Voorbeelden van gewichtsdragende activiteiten in allerlei posities zijn: kind omwikkelen met doeken of dekens; balleen over een kind in buiklig rollen, duwen, dragen en tillen van zware voorwerpen; worstelen/stoeien. Later kun je diepe druk inbouwen in werkzaamheden bijv. op een atelier. Het kind moet geholpen worden zelf verantwoordelijk te zijn om kalm te worden door het technieken aan te leren als: jezelf diepe druk geven en proprioceptieve input geven door te leunen tegen muren e.d. of de handen tegen elkaar te drukken. Gebrekkige motor planning Therapie moet ook gericht zijn op het verbeteren van motorplanning en het in goede volgorde uitvoeren van motorische taken, van grove en fijnmotorische prestaties is vaak afhankelijk van mentale leeftijd. Met name ideatie10 is afhankelijk van cognitieve niveau en het effect van therapie kan hierdoor beperkt zijn. Organisatie van gedrag en aandacht. S.I.therapie kan helpen om overgangen van de ene activiteit naar de andere en van de ene omgeving naar de andere te verbeteren. Het kan ook doelgericht activiteiten verbeteren en interactie met de omgeving. Waarschijnlijk kan het ook de aandachtsspanne vergroten en leren verbeteren. 9 (wvk- door dempende prikkels te geven, maak je het de hersenen van het kind mogelijk gevoelige sensorische prikkels normaal te verweken. In plaats van chaotisch bombardement van prikkels en dus overlevingsreacties, vindt dan gestructureerde verwerking van de sensorische input plaats). 10 (wvk - het vermogen zich een beweging voor te stellen zonder hem direct uit te voeren?) Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina 13 NDT Doel is verbeteren van activatie en kwaliteit van functionele bewegingen, die het kind gebruikt. Hierbij zijn coördinatie van de beweging, automatische houdingscorrecties en houding belangrijk. Hierbij maak je bijv. gebruik van bewegende ondergronden als ballen, schommels en probeer je tegelijk een goede houding uit te lokken. Andere therapeutische benaderingen. Er moet altijd sprake zijn van multidisciplinaire aanpak. 1. Spraak en taal problematiek Naast allerlei problemen op latere leeftijd, is bekend dat het starten van expressieve taal vertraagd kan zijn. Ook hier is en combinatie van S.I. en logopedie gewenst. Door betere kalmering van het kind, organisatie van het gedrag en aandacht door S.I. technieken, maak je het mogelijk dat een kind zich kan concentreren op cognitieve en taalgerelateerde taken. Motorische en orale dyspraxie kan door S.I.-therapie verbeterd worden. 2. Gedragstherapie en psychotherapie Dit wordt gebruikt om agressieve uitbarstingen en andere ongewenste gedragingen te managen. (Zie literatuur van o.a. Levitas e.a.). In combinatie met gedragstherapie wordt psychotherapie gebruikt om het kind te helpen om te kunnen gaan met angsten en emotionele problemen, die op latere leeftijd kunnen ontstaan. Psychotherapie helpt ook bij kalmering, controle van woede en frustratie. 3. Behandeling met Folium zuur Bij sommige helpt het bij vergroten intellectuele, gedrags- en spraak vaardigheden. casestudy Zie boek pag.120 Combinatie van S.I. en NDT benaderingen om kinderen met het Fragiel X-syndroom te behandelen. Gebieden die interventie nodig hebben Tactiele afweer en slechte tactiele discriminatie Behandeldoelen en activiteiten Benadering Activiteiten die een remmende input geven, zoals S.I. diepe druk en gelegenheid geven om zich zelf allerlei tactiele input toe te dienen, inclusief tactiele discriminatie. Matige modulatie van evenwichtsprikkels Het kind de gelegenheid geven betekenisvolle activiteiten te ondernemen, waartoe o.a. vestibulaire (evenwichts) en proprioceptieve (bewegen, druk) input behoren. S.I. Matige houdingscorrecties S.I./ NDT Uitlokken van houdings aanpassingen tijdens functionele activiteiten: bijvoorbeeld tijdens schommelen. Niet adequate kwaliteit van bewegen door Goede verlenging bij gewichtdragen en NDT spierspanning en te losse gewrichten gewichtverplaatsen tijdens functionele activiteiten; allerlei verschillende bewegingspatronen coördineren door hanteren. Matige ideatie Het kind een verscheidenheid aan activiteiten aanbieden. Kind aanmoedigen tot actief initiatief, zelfsturing, en adaptieve antwoorden op alle gebieden (o.a. cognitief, sociaal en emotioneel). S.I. Motorplanning Lichaamsbesef in relatie tot omgeving bevorderen S.I. Uit Neuro-Developmental Treatment and Sensory Integration Principles, door Blanche, Botticelli en Hallway, 1995 samvat: willem van kempen pagina door veel verschillende sensorische input aan te bieden. Veel activiteiten aanbieden om het repertoire aan interacties te vergroten; starten met simpele adaptieve antwoorden en dan pas overstappen naar meer complexe antwoorden. --- 14