Het Effect van de Interactieve Tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ op Kennis en Opvattingen over Democratisch Burgerschap bij Jongeren. Masterthese Universiteit van Amsterdam (Uva) Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Afdeling: Sociale Psychologie Begeleiders Uva: Dr. Bertjan Doosje, dr. Allard Feddes en drs. Liesbeth Mann Begeleider Fort van de Democratie: Drs. Jan Durk Tuinier Student: Irene van Ooijen Studentnummer: 5805988 Datum: 27 september 2011 0 Inhoudsopgave Samenvatting pag. 3 1. Inleiding pag. 4 1.1 Democratie pag. 5 1.2 Radicalisering pag. 8 1.3 Discriminatie pag. 10 1.4 Het huidige onderzoek pag. 12 2. Methode pag. 14 2.1 Deelnemers pag. 14 2.2 Design pag. 17 2.3 Metingen pag. 17 2.3.1 Kennis democratie pag. 18 2.3.2 Opvattingen democratie pag. 18 2.3.3 Opvattingen anti- radicalisering pag. 19 2.3.4 Anti- discriminatie pag. 19 2.3.5 Antwoordschalen pag. 20 2.4 Procedure 3. Resultaten pag. 20 pag. 22 3.1Hypothese 1 3.1.1. Interactie-effecten 3.2Hypothese 2 3.2.1 Interactie-effecten 3.3Hypothese 3 3.3.1 Interactie-effecten 3.4Hypothese 4 3.4.1 Interactie-effecten pag. 22 pag. 24 pag. 26 pag. 26 pag. 28 pag. 29 pag. 30 pag. 31 3.5 Correlaties tussen afhankelijke variabelen pag. 36 3.6 Politieke partijen pag. 37 3.7 Mening tentoonstelling pag. 38 3.8 Tabel 1: totaal overzicht pag. 41 4. Discussie 4.1 Samenvatting resultaten en conclusies pag. 44 pag. 44 1 4.2 Verklaring betrouwbaarheid pag. 45 4.3 Verklaringen Algemeen pag. 46 4.4 Verklaringen Specifiek pag. 48 4.5 Beperkingen onderzoek pag. 51 4.6 Implicaties vervolg onderzoek pag. 53 4.7 Implicaties voor Fort van de Democratie pag. 54 5. Literatuurlijst pag. 56 6. Bijlage pag. 60 6.1 Beschrijving Fort van de Democratie pag. 60 6.1.1 Fort van de Democratie pag. 60 6.1.2 Doel pag. 60 6.1.3 Doelgroep pag. 61 6.1.4 Werkwijzen pag. 61 6.1.5 Motivatie pag. 63 6.1.6 Belevenisruimten en thema’s pag. 64 6.2 Koppeling items met tentoonstelling pag. 66 6.3 Items apart bekeken pag. 74 6.4 Vragenlijst voor-meting pag. 76 6.5 Vragenlijst na-meting pag. 80 6.6 Routekaart rood pag. 85 2 Samenvatting In de experimentele studie die in dit onderzoeksverslag wordt beschreven, werd gemeten wat het effect is van de tentoonstelling van het Fort van de Democratie op kennis en opvattingen over democratisch burgerschap bij de jongeren. Aan dit onderzoek namen 237 jongeren deel met een leeftijd tussen de 13 en de 33 jaar. Er werd gekeken naar de verschillen tussen jongeren (voor- of na-conditie) op vier verschillende subschalen: ‘kennis democratie’,‘opvattingen democratie’, ‘opvattingen anti- radicalisering’ en ‘antidiscriminatie’. Uit de resultaten bleek dat de jongeren na het bezoek meer kennis hadden over democratie en ze waren enigszins minder radicaal dan jongeren die de tentoonstelling nog niet hadden bezocht. Ze waren niet democratischer en discrimineerden sociale groepen niet minder, dan jongeren die de tentoonstelling nog niet hadden bezocht. Echter, wanneer de groep werd opgedeeld in diverse onafhankelijke variabelen, bleken de jongeren onder de 18 jaar en de mannelijke jongeren wel democratischer te zijn na een bezoek aan de tentoonstelling. Ook bleken westerse en niet-gelovige jongeren minder te discrimineren wanneer ze de tentoonstelling hadden doorlopen. Er kan geconcludeerd worden dat de jongeren hun democratisch burgerschap hebben versterkt door middel van opgedane kennis over democratie in de tentoonstelling. Een verandering in de houding ten opzichte van democratisch burgerschap heeft maar bij bepaalde groepen plaatsgevonden, voornamelijk bij jongeren onder de 18 jaar en de mannelijke jongeren. In een vervolgstudie zou er kunnen worden onderzocht wat de effecten zijn van de tentoonstelling bij andere opleidingen met verschillende niveaus. Er zou ook gekeken moeten worden naar de lange termijn effecten. 3 1. Inleiding Volgens voormalig VN Secretaris-generaal Kofi Annan speelt democratisering een onontbeerlijke rol bij het tegengaan van radicalisering. Zo stelde Annan tijdens een vergadering van de Veiligheidsraad in 2002: ‘We should all be clear that there is no trade-off between effective action against terrorism and the protection of human rights. On the contrary, I believe that in the long term we shall find that human rights, along with democracy and social justice, are one of the best prophylactics against terrorism.’1 De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE; in het Engels OSCE) sluit zich hierbij aan door te stellen dat terrorisme bestrijding zich dient te richten op de omstandigheden die terrorisme tegengaan en ontmoedigen, waaronder het volledig respecteren van democratie en de rechtsstaat. Andere factoren die door de OVSE worden genoemd zijn toegang van alle burgers tot het politieke stelsel, voorkomen van discriminatie en het aanmoedigen van interculturele en interreligieuze dialogen in de samenleving. Tot slot dragen de promotie van mensenrechten en tolerantie, en het tegengaan van armoede bij aan de bestrijding van terrorisme.2 Democratie, radicalisme en discriminatie zijn de voornaamste onderwerpen van de tentoonstelling van het Fort van de Democratie in Utrecht. De samenstellers van de tentoonstelling hebben zich tot doel gesteld om jongeren hun democratische vaardigheden en attituden te laten onderzoeken, verwerven en/of versterken in hun eigen sociale context (Tuinier & Visser 2009). Er worden verschillende werkwijzen gebruikt en motivatietechnieken ingezet die helpen bij het streven van dit doel (zie bijlage 6.1). 1 Toespraak van Kofi Annan tijdens de vergadering van de VN Veiligheidsraad op 18 januari 2002. Organisation for Security and Co-operation in Europe. Charter on preventing and combating terrorism, 7 December 2002. 2 4 1.1 Democratie Volgens de Van Dale is een democratie een staatsvorm die aan het hele volk invloed op de regering toekent.3 Hendriks (2006) stelt dat er twee centrale basisideeën zijn binnen een democratie. Het eerste basisidee van democratie is dat het volk regeert. Dit kan door het volk zelf of via anderen die worden gekozen, beïnvloed en gecontroleerd. Het tweede basisidee komt neer op gelijkheid, de inbreng van iedere burger is in principe gelijk aan die van iedere andere burger. Naast deze twee basisideeën kan er een onderscheid gemaakt worden in vier grondvormen van een democratie, namelijk: consensus, pendule (slingerbeweging van politieke partijen), kiezers, en participatie. Dit zijn de basisvormen die in verschillende varianten en verschillende mengvormen aanwezig kunnen zijn. Burgers hebben politieke rechten, zoals de mogelijkheid om als kiezer of via collectieve actie de beleidsvorming en de prestaties in de beleidsuitvoering te beïnvloeden. Hierdoor is er ruimte voor publieke meningsvorming, interpretatie, betekenisgeving en onderhandeling over politiek-bestuurlijke processen (Eder, 2000, aangehaald in Hendriks, 2006). De vraag rijst wat het belang is van het hebben van een democratie. Al in 1795 was Immanuel Kant er van overtuigd dat dit de staatsvorm is die voor een ‘eeuwige vrede’ kan zorgen. Hij vroeg zich namelijk af hoe er een eeuwige vrede zou kunnen ontstaan. Hij meende dat het volk in een oorlog voor de kosten moest opdraaien. Als het volk het voor het zeggen zou hebben dan zou de kans op een oorlog kleiner worden. De nadelen van het voeren van een oorlog zijn groter dan de voordelen. Wanneer twee landen democratisch zijn, zal oorlog voeren pas kunnen worden uitgevoerd wanneer het wordt goedgekeurd door de volksvertegenwoordiging, wat leidt tot vertraging in het proces. Een land zal dus nooit van de een op de andere dag worden aangevallen en dus ook niet zomaar preventief aanvallen 3 www.vandale.nl/vandale/zoekService.do?selectedDictionary=nn&selectedDictionaryName=Nederlands&search Query=democratie 5 uitvoeren. Vanuit deze visie is de theorie van de democratische vrede ontstaan. Deze theorie stelt dat democratische landen geen oorlog tegen elkaar zullen voeren. Hiermee wordt gesuggereerd dat als ieder land een democratie zou hebben er geen oorlog zou ontstaan (Kant, 1795, aangehaald in Kegley, 1996). Om een democratie voort te laten bestaan en op een juiste manier te laten draaien is het nodig om gedeelde opvattingen te hebben. Dit zijn ‘normen en waarden’ die een richtlijn geven aan de manier van leven met elkaar. Wanneer er acceptatie en identificatie is met het democratische systeem zullen mensen samen de zorg dragen voor het gemeenschappelijke belang (De Winter, 2004). Een goed verloop van deze staatsvorm is niet iets vanzelfsprekends. Enerzijds is het mogelijk dat men de democratie onvoldoende ondersteunt door niet bij te dragen, anderzijds is het mogelijk dat men de democratie met terroristische middelen probeert te ondermijnen. Voor een goed verloop is het belangrijk dat men respect heeft voor elkaar, er erkenning is van wederzijdse belangen en dat conflicten worden opgelost door middel van overleg en onderhandelingen. Dit wordt samen de democratic way of life genoemd. Hierbij zijn vrijheid, gelijkheid en gerechtigheid in hoge mate van belang (De Winter, 2004). De betekenis en consequenties van de democratic way of life zijn voor veel mensen onvoldoende duidelijk. Daarnaast staat de democratie ook onder druk door de individualisering, migratie en het oprukkende fundamentalisme en terrorisme. Dit zorgt voor problemen in de samenleving. Om deze problemen tegen te gaan is er een versterking van de democratische vaardigheden en een verandering van attitude ten opzichte van deze staatsvorm nodig. Onder democratische vaardigeden wordt onder anderen het overleggen, onderhandelen, discussiëren, een mening vormen en het waarderen van verschillen in mening verstaan (De Winter, 2004). 6 Een attitude is een psychologische neiging die wordt geuit door het evalueren van een bepaald geheel met bepaalde mate van voorkeur of afkeur (Eagly & Chaiken, 1993). Attitudes beïnvloeden hoe we de wereld zien, wat we denken en wat we doen (Maio& Haddock, 2009). Er is nog onzekerheid over de mogelijkheid om democratische attituden te veranderen. Sommige onderzoekers denken dat het persoonlijke eigenschappen zijn die men niet kan veranderen, andere onderzoekers zijn echter van mening dat het cognitieve processen zijn die aan verandering onderhevig kunnen zijn (Petty & Cacioppo, 1986). Volgens een aantal onderzoekers (Alwin, Cohen & Newcomb, 1991, Briñol & Petty, 2005) bestaat er een relatie tussen leeftijd en de ontvankelijkheid voor verandering van attitude. Deze relatie wordt bevestigd door onderzoek van Visser en Krosnick (1998), en wordt de life-stages hypotheses genoemd. Deze hypothese stelt dat de relatie tussen leeftijd en ontvankelijkheid van mensen voor verandering van attitude volgens een curve verloopt. Jongeren en ouderen blijken ontvankelijker te zijn voor verandering van attitude dan volwassenen. Volgens deze onderzoekers kunnen hier verschillende verklaringen aan ten grondslag liggen. Wanneer mensen jong zijn zullen ze bijvoorbeeld nog niet veel belang hechten aan sociale problemen, zoals overheidsuitgaven aan defensie. Oudere mensen zouden zich minder verbonden kunnen gaan voelen met sociale beleidskwesties. Ook is het mogelijk dat veranderingen in sociale netwerken, leeftijd gerelateerde verschillen in cognitieve vaardigheden (geheugen) en tijdsperspectief een rol spelen bij de invloed op de life-stages hypotheses (Visser & Krosnick, 1998, aangehaald in Maio & Haddoch, 2009). Ondanks deze verschillende verklaringsmogelijkheden is vastgesteld dat jongeren en ouderen gemakkelijker te beïnvloeden zijn in hun attitude dan volwassenen. Voor de toekomst van de democratische rechtsstaat is het een goede manier om via onderwijs de democratische vaardigheden bij te brengen (De winter, 2004). Onderwijs kan bovendien een essentiële rol spelen bij het veranderen van een attitude. Een bezoek aan de 7 tentoonstelling ‘het Fort van de Democratie’ is vaak een onderdeel van het onderwijsprogramma van jongeren, zoals het vak ‘burgerschap’ of ‘maatschappijleer’. In de tentoonstelling komen democratische vaardigheden op verschillende manieren terug. Jongeren krijgen bijvoorbeeld inzicht in hun eigen mening en die van anderen. Daarnaast wordt hen de mogelijkheid geboden om te overleggen en discussiëren. Ook krijgen ze handvaten toegereikt om na te denken over de voor- en nadelen van een democratie. Hierdoor is het mogelijk dat ze hun attitude ten opzichte van een democratische staatsvorm veranderen. 1.2 Radicalisering Een democratische staatsvorm gaat niet in harmonie met mensen die bereid zijn om ingrijpende veranderingen in de samenleving te bewerkstelligen. Dit zijn vaak radicale mensen die hierbij bereid zijn om in sommige gevallen ondemocratische middelen te gebruiken om dit voor elkaar te krijgen. Gielen (2008) beschrijft radicalisering als: ‘het proces van toenemend radicalisme bij een persoon of groep, waarbij de bereidheid groeit om zelf met gebruik van geweld dergelijke diep ingrijpende veranderingen van de samenleving en de democratische rechtsorde na te streven en/ of te ondersteunen, dan wel anderen daartoe aan te zetten. Het is niet een proces dat mensen plotseling omarmen, het is veeleer een langdurig, gelaagd en veelvormig proces’. Dit proces begint met het vatbaar zijn voor radicaal gedachtegoed. Men wordt een actieve aanhanger van een bepaald radicaal gedachtegoed en hierna volgt een verschuiving van radicale opinies naar extremisme. Tot slot kan men in het stadium zitten waarin men deel uit maakt van een terroristische organisatie. Dit proces verloopt volgens Moghaddam (2005) als een soort ‘trappenhuis’, waarbij de radicaliteit van een persoon afgemeten wordt aan de hoogte van de trede, hoe hoger hoe radicaler. Sommige personen gaan naar boven tot ze terrorisme naderen en anderen blijven achter en gaan niet verder omhoog. Het kan gezien 8 worden als een versmallende trap die leidt tot een terroristische daad aan de top van het gebouw. Hoe het komt dat bepaalde mensen radicaal gedrag vertonen, is aan de hand van verschillende oorzaken te verklaren. Ten eerste zijn er verschillende onderzoekers die menen dat er specifieke karakteristieken zijn bij individuen of groepen die radicaal zijn. Mensen die bijvoorbeeld een gebrek aan zelfvertrouwen hebben en dit willen versterken sluiten zich aan bij zo’n groep. Dit is een verklaring vanuit de identiteitstheorie (Olssen, 1988), die ervan uit gaat dat sommige mensen aansluiten bij een groep om hun persoonlijke identiteit te versterken. Het is ook mogelijk dat individuen die toetreden tot radicale groeperingen personen zijn die op zoek zijn naar ‘kicks en spanning’. Deze verklaring is afkomstig van de novelty-seeking theory, waarbij het dus ook om een karakteristiek van het individu of van de groep gaat (Levine, 1999). Ten tweede zijn er andere onderzoekers die menen dat het radicale gedrag in verband staat tot subjectieve rechtvaardigingsgronden die worden gehanteerd. Ze hebben bepaalde subjectieve percepties over de omstandigheden waarin ze zich bevinden. Deze denkbeelden worden omschreven in de relatieve deprivatie theorie, die ervan uit gaat dat gevoelens van ontevredenheid voortkomen uit het geloof dat andere personen of groepen beter af zijn. Volgens deze theorie zijn economische oorzaken de basis voor radicalisering. Een frustratie kan bijvoorbeeld leiden tot gewelddadige acties (Gurr, 1970). Ten derde, zijn er ook nog onderzoekers die stellen dat de attitude voortkomt uit contextuele oorzaken. Dit zijn oorzaken die buiten de persoon of groep liggen, dus iets van buitenaf van invloed is op de persoon. Volgens de sociale leertheorie (Bandura, 1977) kan gedrag worden aangeleerd door interactie met anderen, of door andere invloeden van buiten zoals de media. Deze factoren hebben een doorslaggevend karakter voor de betreffende persoon. Zoals hierboven besproken, zijn er verschillende theorieën die radicalisering 9 proberen te verklaren. Het is goed mogelijk dat er een combinatie van verschillende verklaringen van toepassing is voor de verschillende mensen die radicaliseren. Zoals eerder geschreven, gaan democratie en radicalisering niet hand in hand. Wat zou er voor kunnen zorgen dat mensen in een democratische samenleving minder radicaal worden? Een antwoord op deze vraag zou een uitkomst bieden voor beleidsmakers en overheidsinstanties om radicalisering tegen te gaan. Het is echter de vraag of de tentoonstelling van het Fort van de Democratie hieraan kan bijdragen. In de tentoonstelling komen onderwerpen aan bod die te maken hebben met de relatie tussen een democratische rechtsstaat en radicalisme. De opdrachten laten de jongeren bijvoorbeeld nadenken over radicale stellingen en deze vergelijken met hun eigen mening. De tentoonstelling probeert inzicht te geven in de mogelijkheden en grenzen van een democratie en radicalisme. Het blijft echter de vraag of de tentoonstelling ook daadwerkelijk bijdraagt aan een verminderde radicalisering van jongeren. In dit onderzoek wordt geprobeerd deze vraag te beantwoorden. 1.3 Discriminatie Artikel 1 van de Grondwet biedt een belangrijke basis voor de bestrijding van discriminatie. Dit houdt in dat mensen onrechtvaardig negatief gedrag uiten naar mensen van andere groepen op basis van hun groepslidmaatschap (Stangor, 2004). In dit artikel staat namelijk het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod geformuleerd. Het artikel geeft aan dat mensen in gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden en dat discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook niet is toegestaan.4 Discriminatie ontstaat niet van de een op andere dag. Het is een proces dat begint met het categoriseren van andere mensen, omdat we denken dat deze categorisatie ons informatie 4 www.art1.nl/artikel/1198-Artikel_1_van_de_Grondwet 10 biedt over de karakteristieken van deze personen. Overtuigingen over de karakteristieken van sociale groepen en leden van deze groepen worden ‘sociale stereotypes’ genoemd (Fiske, 1998). Mensen hebben ook positieve of negatieve attitudes naar mensen van verschillende sociale groepen. Vooroordelen refereren vaak aan onrechtvaardige negatieve attitude naar(leden van) een out-group. Vooroordelen zijn echter niet altijd negatief, ze kunnen ook een positieve lading hebben. Maar in dit geval betreffen de vooroordelen negatieve gevoelens, zoals angst, haat en afgunst, die gerelateerd zijn aan discriminatie. Een verklaring voor discriminerend gedrag volgt uit de social identity theory van Tjafel en Turner (1986). Volgens deze theorie zullen mensen hun eigen groep (in-group) positief differentiëren van een relevante andere groep (out-groep). Dit kan worden verklaard door de neiging van het willen hebben van een positieve sociale identiteit. Mensen zijn geneigd meer voorkeur te hebben voor hun in-group in plaats van een out-group. Wanneer de in-group wordt bedreigd, kan er intergroeps- discriminatie ontstaan. Een tweede verklaring voor discriminerend gedrag volgt vanuit de group norm theory of attitudes van Sherif en Sherif (1953). Volgens deze theorie worden attitudes naar andere groepen gevormd door het opnemen van attitudes van een waardevolle groep waar men in zit. Deze sociale normen vormen zich in groepssituaties en dienen vervolgens als standaard voor de individuele perceptie en beoordeling wanneer de persoon niet in de groep is. Dit betekent dat de attitude van vooroordelen naar andere groepen en personen een gevolg is van groepslidmaatschap. Dit zijn twee mogelijke verklaringen voor het ontstaan van discriminatie, maar andere oorzaken of combinaties van verschillende oorzaken zouden plausibel kunnen zijn. De derde verklaring is gezocht in de hiërarchische ordening die we aanbrengen in de wereld. Deze verklaring wordt door Sidanius en Pratto (1999) aangeduid als de ‘sociale dominantie theorie’. Groepen worden van elkaar onderscheiden op basis van verschillende 11 kenmerken zoals geslacht, leeftijd en etniciteit. Er ontstaat een hiërarchische volgorde van groepen waarbij de dominante groep aan de top staat en de andere groepen eronder als negatief worden beschouwd. De plek in deze hiërarchie heeft te maken met de negatieve stereotypering. Groepen die laag in de hiërarchie staan worden negatief gestereotypeerd en kunnen hierdoor het slachtoffer zijn van discriminatie. Wanneer er bijvoorbeeld een hiërarchie ontstaat op basis van etniciteit, staat de meerderheidsgroep boven aan en de andere etnische groepen volgen. De volgorde heeft weer te maken met de dreiging die wordt ervaren door de dominante groep ten opzichte van de andere groepen (Verkuyten & Zaremba, 2005). Het is de vraag hoe het mogelijk is om deze drie oorzaken te beïnvloeden om er voor te zorgen dat de houding tegenover andere sociale groepen verandert. De tentoonstelling van het Fort van de Democratie probeert dit onder andere te bewerkstellingen door de jongeren een zogenoemde ´respecttest´ te laten maken. Er worden voorbeelden gegeven over een situatie waarin discriminatie plaatsvindt. Vervolgens krijgen ze de mogelijkheid om te kiezen tussen drie antwoorden waaruit blijkt wat ze zouden doen of wat ze ervan vinden. Uiteindelijk wordt uit de antwoorden afgeleid in hoeverre ze respect hebben voor anderen. Het tegengaan van discriminatie is een vereiste voor de democratische rechtsstaat en respect draagt hieraan bij. 1.4 Het huidige onderzoek De samenstellers van het Fort van de Democratie willen de jongeren hun democratische vaardigheden en attituden laten onderzoeken, verwerven en/of versterken. Er wordt geprobeerd de jongeren inzicht te geven in- en kennis over te brengen over democratie. Dit willen ze bereiken door de jongeren actief te laten nadenken en opdrachten te laten uitvoeren waardoor er een ontwikkeling kan plaatsvinden. 12 Om te meten of dit doel ook werkelijk wordt bereikt, is er een effectiviteitmeting gedaan die de volgende schalen heeft gemeten: ‘kennis democratie’, ‘opvattingen democratie’, ‘opvattingen anti- radicalisering’ en ‘anti- discriminatie’. De vraag die in dit onderzoek centraal staat luidt dan ook: ‘Wat is het effect van de interactieve tentoonstelling van Fort van de Democratie op de kennis en opvattingen over democratisch burgerschap bij jongeren?’. De eerste hypothese stelt dat jongeren na een bezoek aan de tentoonstelling meer kennis hebben over democratie dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. De tweede hypothese gaat ervan uit dat de jongeren die de tentoonstelling bezoeken, daarna democratischer zijn dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. De derde hypothese verwacht dat de jongeren na het bezoek minder radicaal zijn dan de jongeren die niet naar de tentoonstelling zijn geweest. De laatste hypothese veronderstelt dat jongeren minder discriminerend zijn naar andere sociale groepen na een bezoek aan de tentoonstelling dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. 13 2. Methode 2.1 Deelnemers In dit onderzoek namen 237 deelnemers deel, waaronder 43 mannen en 194 vrouwen. De leeftijd van de deelnemers varieerden tussen de 13 en de 33 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 18,42 jaar (SD = 3.15). Om te kijken of verschillende opleidingen en leeftijden verschillend zouden reageren op de tentoonstelling, zijn er mbo én vmbo klassen onderzocht. De deelnemers die een opleiding op het hoogste niveau van het vmbo of een van de vier niveaus van het mbo volgden, gebruikten dezelfde ‘routekaart’ (zie bijlage 6.6) in de tentoonstelling. Dit hield in dat ze dezelfde opdrachten moesten maken. De lagere en hogere opleidingsniveaus volgden een andere route, respectievelijk minder en meer vragen. De opgestelde vragenlijst (zie bijlage 6.4 en 6.5) van dit onderzoek zou te moeilijk zijn voor de lagere niveaus, omdat de leerlingen niet alle vragen zouden begrijpen. De hogere niveaus zouden de vragen te gemakkelijk vinden om te beantwoorden. Ook zouden deze groepen een te kleine populatie vormen voor statistisch onderzoek, aangezien ze in kleinere aantallen deelnamen aan de tentoonstelling in de onderzoeksperiode. Om deze redenen is er voor gekozen om de klassen met de meest voorkomende routekaart te onderzoeken. In totaal zijn er 13 verschillende klassen onderzocht, waaronder 11 mbo klassen en 2 vmbo klassen. De 13 klassen waren afkomstig van vijf verschillende scholen die verspreid lagen over verschillende plekken in Nederland. De mbo klassen varieerden van niveau 1 tot niveau 4 (83,1%).De vmbo klassen bestonden alleen uit niveau 4, de theoretische leerweg (16,9%). De mbo klassen volgen de opleidingen: pedagogisch werk (53,2%), zorg en welzijn (20,3%), of het was een klas met verschillende opleidingen door elkaar (9,7%). De deelnemers die een mbo opleiding volgden zaten in hun eerste (51%), tweede (15 %) of derde (18%) jaar van hun opleiding. De deelnemers die een vmbo opleiding volgden zaten in hun tweede jaar (16%). 14 Van alle deelnemers is 85 procent geboren in Nederland, 5 procent in Marokko, 2 procent in Turkije en 8 procent in overige landen. De ouders van de deelnemers lieten andere percentages zien van hun geboorteland. De moeders van de deelnemers kwamen voor 66 procent uit Nederland, 15 procent uit Marokko, 10 procent uit Turkije en 9 procent uit overige landen. Van de vaders was 64 procent geboren in Nederland, 14 procent in Marokko, 10 procent in Turkije en 12 procent uit overige landen. Op basis van het geboorteland van de deelnemers was 89 procent van westerse afkomst en 11 procent uit niet-westerse landen. Wanneer er een onderscheid wordt gemaakt tussen westerse en niet-westerse deelnemers op basis van etniciteit, behoorden 66 procent tot een westerse etniciteit en 34 procent tot een nietwesterse etniciteit. De deelnemers werden ook gevraag in hoeverre ze zichzelf verbonden voelen met deze etnische groep. Op deze vraag beantwoordde 28 procent het hier niet mee eens te zijn, en 72 procent was het hier wel mee eens. Vervolgens werd er gevraagd of ze veel vrienden hadden die tot een andere etnische groep behoorden dan zijzelf. Hierop beantwoordde 34 procent het hier niet mee eens te zijn en 64 procent was het hier wel mee eens. Van alle deelnemers gaf 54 procent aan dat ze gelovig waren en 46 procent gaf aan dat ze niet gelovig waren. De gelovige deelnemers waren onderverdeeld in 25 procent christelijke, 28 procent islamitische en 1 procent had een ander geloof. Op de vraag hoe belangrijk dit geloof was voor alle deelnemers, beantwoordde 19 procent dat het geloof helemaal niet belangrijk voor ze was, 22 procent vond het niet belangrijk, 20 procent vond het wel belangrijk en 39 procent vond het heel erg belangrijk. Er is ook gevraagd op welke politieke partij ze zouden stemmen. Van alle deelnemers had 22 procent geen idee,zou 21 procent op de PvdA, 13 procent op de SP, 12 procent op de PVV, 8 procent op CDA, 7 procent op de Partij voor de Dieren, 6 procent op de VVD 15 stemmen, 4 procent op GroenLinks, 3 procent op de ChristenUnie,2 procent op D66 en 2 procent op een andere partij stemmen. Van de 237 deelnemers hebben er 8 personen aangegeven de vragenlijst niet serieus te hebben ingevuld, en 1 persoon heeft aangegeven niet serieus te hebben meegedaan aan de tentoonstelling. Deze 9 deelnemers zijn uitgesloten voor de statistische analyses en de beschrijvende statistieken die hierboven staan beschreven. Er zijn uiteindelijk in totaal 228 deelnemers opgenomen in de analyses. De deelnemers zijn random (in tweetallen) over de twee condities verdeeld. Hierbij er een verdeling is ontstaan van 118 deelnemers in de voorconditie (96 vrouwen, 22 mannen) en 119 deelnemers in de na-conditie (98 vrouwen, 21 mannen). De deelnemers zijn in deze studie op bepaalde onafhankelijke variabelen onderverdeeld op basis van de demografische gegevens. Ten eerste zijn de deelnemers verdeeld in twee leeftijdscategorieën, namelijk onder de 18 jaar en vanaf 18 jaar. Ten tweede zijn ze opgedeeld in hun opleidingsniveau, vmbo en mbo. Ten derde is er gekeken naar de variabele sekse, waarbij mannen en vrouwen werden opgesplitst. Hiernaast zijn de deelnemers verdeeld in de categorieën ‘gelovig’, waaronder de subcategorieën ‘islamitisch’ en ‘christelijk’ vielen, en ‘niet gelovig’. Tot slot zijn ze onderverdeeld in westers en niet-westers volgens de definitie van het centraal bureau voor statistiek (CBS). Dit is gedaan op basis van het geboorteland van de ouders. Wanneer een ouder uit een niet-westers land kwam (Turkije en alle landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië, met uitzondering van Japan en Indonesië) behoorde de persoon tot de niet-westerse groep. Tot de westerse herkomstlanden werden alle landen in Europa (zonder Turkije), Noord-Amerika, Japan en Indonesië gerekend.5 5 www.cbs.nl/NR/rdonlyres/26785779-AAFE-4B39-AD07-59F34DCD44C8/0/index1119.pdf 16 2.2 Design Het onderzoek heeft een quasi-experimenteel design. Het is een veldstudie met een experimentele en controle groep. Deelnemers van het vmbo en het mbo hebben een voor- of nameting gedaan. De onafhankelijke variabele is de conditie waarin de deelnemers zijn geplaatst, dus in de voor- conditie of de na-conditie. De afhankelijke variabelen zijn democratische kennis, democratische opvattingen, anti- discriminatie en anti- radicale opvattingen. 2.3 Metingen De vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt bestaat grotendeels uit kwantitatieve vragen. Deze vragen meten vier verschillende subschalen die hieronder volgen. De vragen zijn zelf opgesteld, behalve voor de subschaal anti- discriminatie (zie paragraaf 2.3.4). Dit kwam doordat gevalideerde vragenlijsten niet goed aansloten bij de tentoonstelling of ze waren te moeilijk geformuleerd voor deze onderzoeksgroep. De vragen die zijn opgesteld komen op een directe of indirecte manier terug in de opdrachten van de tentoonstelling. Hierdoor bieden de analyses van de subschalen een goede weerspiegeling van de effecten van de tentoonstelling. Tot slot zijn er nog vijf vragen opgenomen die de mening van de deelnemers hebben gemeten over de tentoonstelling in het geheel. Dit waren geen inhoudelijke vragen over de tentoonstelling. De vragenlijst is niet te lang gemaakt. Hier is voor gekozen, omdat de concentratieboog van de leerlingen te kort zou zijn om voor een langere tijd gemotiveerd te zijn de vragenlijst zorgvuldig in te vullen (vooral voor de na conditie). Een langer durende vragenlijst zou waarschijnlijk meer ‘niet serieuze’ antwoorden opleveren, dus dit werd zo veel mogelijk voorkomen. Ook was er een beperking in tijd, voor zowel het deelnemen aan de vragenlijst als aan het bezoek aan de tentoonstelling, waardoor de vragenlijst niet te lang kon 17 duren. De deelnemers in de voor conditie deden er ongeveer 6 minuten over om het in te vullen, en de deelnemers in de na conditie ongeveer 7 minuten. De vragenlijst bestond uit vragen die gemakkelijk te begrijpen waren, met een zo duidelijk mogelijke omschrijving. 2.3.1 Democratische kennis De eerste subschaal is ‘democratische kennis’ en bestond uit 6 vragen. Een voorbeeld vraag van deze subschaal is als volgt: ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’. Een tweede voorbeeld is: ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’. De betrouwbaarheid van de subschaal ‘kennis democratie’ was laag (α = 0.27), wat waarschijnlijk komt doordat de antwoordmogelijkheden dichotoom waren. Dit betekent dat er maar twee antwoordmogelijkheden waren, namelijk: ‘ja’ en ‘nee’. De lage betrouwbaarheid kan ook zijn gekomen door de verschillende onderwerpen die deze schaal heeft gemeten. Democratie is een erg breed begrip waar veel onderwerpen onder vallen. De vragen omvangen een groot deel van dit begrip, waardoor ze weinig samenhang hebben gekregen. De betrouwbaarheid kon iets hoger worden (α = 0.33), door vraag zeven te verwijderen (‘In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’). Deze schaal bleek nog steeds een erg lage betrouwbaarheid te hebben. Desondanks betekende dit niet dat alle vragen en de subschaal niet konden worden gebruikt voor de analyses. De uitslagen lagen op een schaal van 0 tot 1, waarbij de score werd gezien als een rapportcijfer. Bijvoorbeeld, een score van .78 betekende een 7,8 als rapportcijfer. 2.3.2 Democratische opvattingen De tweede subschaal is ‘democratische opvattingen’ (α = 0.51) en bestond uit vijf vragen. Er werd bijvoorbeeld gevraagd of ze het eens waren met de volgende stellingen: ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’ en ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar 18 ik het niet mee eens ben’. De betrouwbaarheid kon worden verhoogd (α = 0.68), nadat vraag vijf werd verwijderd (‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’). Hierdoor is er een voldoende mate van betrouwbaarheid, dus om deze reden is deze vraag weggelaten bij de analyses. 2.3.3 Anti- radicale opvattingen De derde subschaal is ‘anti- radicale opvattingen’ (α = 0.48) en bestond uit vijf vragen. Een voorbeeld vraag van deze subschaal is als volgt:’Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Een tweede voorbeeld is: ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Deze subschaal kon de betrouwbaarheid verhogen door vraag 15 te verwijderen (‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’). Hierdoor ontstond er een lichte mate van betrouwbaarheid (α = 0.53), wat voldoende betrouwbaar was om analyses uit te voeren. 2.3.4 Anti- discriminatie De laatste subschaal ‘anti- discriminatie’ heeft gebruik gemaakt van een bestaande meting van Crandall, Eshleman en O’Brien (2002). Deze wordt gebruikt om verschillende groepen in de samenleving te meten op discriminatie. Deze was goed bruikbaar voor de vragenlijst, aangezien ‘discriminatie’ een thema is dat regelmatig op een indirecte manier terug komt in de tentoonstelling. Er zijn aanpassingen gemaakt op de lijst van groepen die hierin getest worden, namelijk alleen groepen die terugkomen in de tentoonstelling. Deze subschaal (α = 0.81) bestond uit een vraag, met 16 subvragen. De deelnemers konden aangeven welk rapportcijfer ze wilden geven aan verschillende groepen zoals turken, Nederlanders, moslims, autochtonen etc. 19 2.3.5 Antwoordschalen De deelnemers konden door middel van een vier-puntschaal antwoord geven op subschalen die opvattingen hebben gemeten. De mogelijkheden waren: ‘helemaal niet’, ‘niet’, ‘wel’ of ‘helemaal wel’ mee eens. Er is voor gekozen om de optie ‘neutraal’ niet toe te voegen, omdat er hierdoor een minder grote kans was dat de antwoorden uit gemakzucht zouden worden ingevuld. De deelnemers konden dus een gemiddelde score krijgen tussen de 1 en de 4, waarbij een 1 betekende dat men helemaal niet democratisch was of heel radicaal en een 4 dat men heel democratisch was of helemaal niet radicaal. Ook de vragen naar de mening over de tentoonstelling gebruikte deze vier-puntsschaal, waarbij een 1 betekende dat men het helemaal niet eens was met de stelling en een 4 betekende dat men het helemaal wel eens was met de stelling. De vragen naar kennis hadden twee antwoordmogelijkheden, namelijk: ‘ja’ en ‘nee’. Ze konden een gemiddelde score opleveren van 0 tot en met 1, waarbij een score van 0 betekende dat de deelnemers alles fout had geantwoord, en een score van 1 betekende dat alles goed geantwoord was. De subschaal die discriminatie meet bestond uit een rij met cijfers van 0 tot en met 10. De deelnemers konden aangeven welk rapportcijfer ze wilden geven aan de verschillende groepen. Een 0 betekende dat men zeer negatief was over deze subgroep en een 10 betekende dat men zeer positief was over deze subgroep. 2.4 Procedure De deelnemers kwamen per klas naar de tentoonstelling. Zij waren onder leiding van een of meerdere docenten of assistenten. Er tweetallen gemaakt, waarbij de helft van alle deelnemers mee mochten lopen naar een open ruimte achter de filmruimte. Afhankelijk van de volgorde van nadering naar het fort, ging de eerste helft tweetallen mee naar binnen. De vragenlijsten lagen al op de tafels klaar en iedereen werd een plekje toegewezen of zocht er zelf een op. Hierbij werd er gelet dat jongens en meisjes werden gemengd, om een hogere mate van stilte 20 te bereiken tijdens het maken van de vragenlijst. Voordat de deelnemers de vragenlijsten invulden, werd er een instructie gegeven waarbij hun anonimiteit, persoonlijke antwoorden, globale tijdsduur en uiterste stilte tijdens het invullen van de vragenlijst werd benadrukt. Ook werd de vragenlijst als een onderdeel van het bezoek aan deze tentoonstelling gebracht, waardoor de motivatie zou verhogen om deze serieus in te vullen. Tijdens de afname was de testleider altijd aanwezig, om in de gaten te houden of er niet werd samengewerkt en om vragen te beantwoorden. Wanneer leerlingen inhoudelijke vragen hadden, werd er geen inhoudelijk antwoord gegeven. Om de motivatie van de deelnemers te verhogen, waren er koekjes aanwezig. Nadat ze allemaal de vragenlijst hadden ingevuld, werd er benadrukt niet te praten over de vragenlijst met de andere deelnemers die de vragenlijst nog niet hadden ingevuld. Vervolgens werden alle deelnemers samengebracht in de filmruimte en startte de film. Vervolgens doorliepen ze de tentoonstelling. De deelnemers die nog geen vragenlijst hadden gemaakt, kregen daarna dezelfde vragenlijst (met extra vragen over hun mening over de tentoonstelling in het geheel) en dezelfde instructies. De vragenlijst werd ingevuld bij de kleine ronde tafeltjes in de tentoonstellingsruimte. Ook hier lagen er koekjes om de motivatie te verhogen. Deze locatie is gekozen door logistieke redenen. De andere deelnemers die de vragenlijst al voor de tentoonstelling had ingevuld konden na het volmaken van hun routekaart, het certificaat gaan uitprinten. De andere helft kon na het invullen van de vragenlijst ook hun certificaat uitprinten. 21 3. Resultaten 3.1. Hypothese 1 Met een onafhankelijke t-test is er gekeken of er een verschil is tussen de voor- en de naconditie. Het bleek dat de na-conditie meer kennis had dan de voor-conditie, en dit verschil was significant, t(205) = 3.35, p <.01, r = .23. Dit betekent dat de hypothese werd bevestigd. De resultaten en gemiddelden staan weergegeven in Tabel 1. Vervolgens is er ook gekeken of er verschillen waren tussen de voor- en na-conditie wanneer er een onderscheid gemaakt werd binnen de verschillende onafhankelijke variabelen (zie paragraaf 2.1). Deelnemers onder de 18 jaar, die de tentoonstelling hadden bezocht, bleken significant meer antwoorden goed hadden op de kennis vragen over democratie, dan de deelnemers die de tentoonstelling niet hadden bezocht, t(57) = 3.55, p < .01, r = .43. Bij de deelnemers vanaf 18 jaar had de na-conditie ook significant meer kennis dan de voor-conditie, t(130) = 1.84, p < .05, r = .15. Wanneer er werd gekeken naar opleidingsniveau bleken de deelnemers van het mbo de vragen significant beter te hebben gemaakt in de na-conditie dan in de voor-conditie, t(173) = 3.10, p < .01, r = .22. Er was eveneens een verschil tussen de voor- en na-conditie voor de vmbo deelnemers, maar dit verschil was minder sterk significant, mogelijk vanwege het geringe aantal deelnemers in die groep, t(36) = 1.48, p = .08, r = .34. Mannen hadden in de voor-conditie minder kennis van democratie dan mannen in de na-conditie, t(31) = 2.71, p <.01, r = .44. Bij vrouwen is er eenzelfde effect gevonden, t(165) = 2.45, p < .05, r = .18. De vrouwen in de na-conditie hadden significant meer kennis, in vergelijking met de voor-conditie. Wanneer er een onderscheid werd gemaakt op basis van geloof, bleken de gelovige deelnemers in de na-conditie significant meer kennis te hebben over democratie dan de voor- 22 conditie, t(111) = 2.79, p < .05, r = .26. Ook bij de niet-gelovige deelnemers bleek deze subschaal een significant effect op te leveren, t(92) = 2.26, p < .05, r = . 23, waarbij de voorconditie minder goed was in het maken van de vragen dan de na-conditie. Onder de gelovige deelnemers bevonden zich voornamelijk christelijke en islamitische gelovigen. De christelijke deelnemers bleken significant beter te zijn in het maken van de kennis vragen in de naconditie dan in de voor-conditie, t(46) = 2.53, p < .05, r = .34. Het verschil in kennis tussen deelnemers in de voor- en na-conditie was minder groot bij de islamitische deelnemers, t(60) = 1.38, p = .09, r = .18. Aan de hand van een variantieanalyse is gekeken of er verschillen waren tussen christelijke, islamitische en niet gelovige deelnemers bij de twee condities op de subschaal ‘kennis democratie’. Er bleek een marginaal significant verschil tussen christelijke, islamitische en niet gelovige deelnemers in de na-conditie, F(3,101) = 2.63, p = .05, η² = .07. Christelijk gelovige deelnemers hadden significant meer kennis dan islamitisch gelovige deelnemers, t(58) = 1.98, p = .05, r =. 25. Islamitische en niet- gelovige deelnemers verschilden ook significant elkaar, t(77)= 2.31, p < .05, r = .25. De niet-gelovige deelnemers bleken meer kennis te hebben over democratie dan de islamitische deelnemers. Christelijk en niet- gelovige verschilden niet significant van elkaar, t(63) = .17, ns. Tot slot is er gekeken of westerse en niet-westerse deelnemers verschillen lieten zien tussen de voor en de na-conditie. Westerse deelnemers beantwoorden de vragen significant beter in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(131) = 3.39, p < .01, r = .28. Er ook een marginaal significant verschil gevonden in dezelfde richting voor de niet-westerse deelnemers, t(72) = 1.67, p = .05, r = .19. 23 Tabel 1. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t- waarden (t) voor de subschaal ‘kennis democratie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst. Voor conditie Na conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n t Alle deelnemers 207 0.66 (0.22) 102 0.75 (0.18) 105 3.35** < 18 jaar 59 0.64 (0.21) 33 0.82 (0.17) 26 3.55** ≥ 18 jaar 148 0.67 (0.23) 69 0.74 (0.19) 79 1.84* Mbo 188 0.66 (0.23) 91 0.75 (0.19) 97 3.1** Vmbo 37 0.69 (0.16) 17 0.80 (0.15) 20 1.48† Mannen 33 0.61 (0.23) 15 0.81 (0.19) 18 2.71** Vrouwen 174 0.67 (0.22) 87 0.74 (0.18) 87 2.45* Gelovig 113 0.63 (0.23) 50 0.73 (0.18) 63 2.79* - Christelijk 48 0.63 (0.26) 25 0.78 (0.15) 23 2.53* - Islamitisch 62 0.62 (0.19) 25 0.69 (0.19) 37 1.38† Niet- Gelovig 94 0.69 (0.22) 52 0.79 (0.19) 42 2.26* Westers 133 0.68 (0.23) 71 0.80 (0.18) 62 3.39** Niet-westers 74 0.62 (0.22) 31 0.70 (0.18) 43 1.67† † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 3.1.1 Interactie-effecten Er is ook nog een interactie- effect gevonden tussen de conditie waarin iemand zat en de leeftijdscategorie, op de subschaal ‘kennis democratie’, F(1,184) = 3.98, p < .05, η² = .02. Dit betekende dat de deelnemers onder de 18 jaar en deelnemers vanaf 18 jaar op een andere manier waren beïnvloed door de conditie waarin ze zaten. Aan de hand van een 24 onafhankelijke t-test bleken beide groepen een hogere score te hebben in de na-conditie in vergelijking met de voor conditie. De deelnemers onder de 18 jaar (M = .61 , SD = .23) en de deelnemers vanaf 18 jaar (M = .67, SD = .23) verschilden niet significant van elkaar voordat ze de tentoonstelling gingen bezoeken, t(100) = .76, ns. In de na-conditie was de kennis significant hoger van de deelnemers onder de 18 jaar (M = .82, SD = .18) dan de deelnemers vanaf 18 jaar (M = .74, SD = .19), t(103) = 1.92, p < .05, r = .19. Dit wil zeggen dat de tentoonstelling voornamelijk een positief effect had op kennis van de democratie bij deelnemers onder de 18 jaar (zie Figuur 1). Uit de resultaten blijkt dat de andere onafhankelijke variabelen geen significante interactie-effecten veroorzaakten met conditie, Fs > .02, ns. Figuur 1. Gemiddelde score op een schaal van 0 tot 1, voor de subschaal ‘kennis democratie’ voor de deelnemers onder de 18 jaar (n = 59) en deelnemers vanaf 18 jaar (n = 148). † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001 25 3.2 Hypothese 2 De resultaten met betrekking tot opvattingen over de democratie staan weergegeven in Tabel 2. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de voor en de na-conditie, t(224) = .98, ns. De hypothese werd dus niet ondersteund. Vervolgens is er ook gekeken of er verschillen waren tussen de voor- en na-conditie wanneer er een onderscheid gemaakt werd binnen de verschillende onafhankelijke variabelen. De deelnemers onder de 18 jaar bleken enigszins een positievere houding te hebben ten opzichte van democratie in de na-conditie dan de voor-conditie, t(76) = 1.56, p = .06, r = .18.Voor de deelnemers vanaf de 18 jaar was dit echter niet het geval, t(146) = .36, ns. Wanneer de groep deelnemers werd onderverdeeld in mannen en vrouwen, werd er alleen een significant verschil gevonden bij mannen. Zij beantwoordden de stellingen democratischer in de na-conditie dan in de voor-conditie, t(38) = 2.77, p < .01, r = .41. Bij vrouwen was dit echter niet het geval, t(184) = .54, ns. De condities bleken niet significante van elkaar te verschillen op deze subschaal wanneer er een onderscheid werd gemaakt op de variabelen opleiding, geloof en herkomst, ts > .02, ns. 3.2.1 Interactie-effecten De interactie tussen sekse en conditie behaalde een statistisch significant niveau op deze subschaal, F(1,222) = 11.38, p < .01, η² = .05. Dit betekende dat mannen en vrouwen verschillend werden beïnvloed door de conditie waar ze in zaten. In Figuur 2 is weergegeven hoe mannen en vrouwen zich in de voor- en na-conditie tot elkaar verhouden. In de voorconditie werden de opvattingen over democratie significant democratischer beantwoord door de vrouwen (M = 3.39, SD = .39) dan door de mannen (M = 2.93, SD = .62), t (110) = 4.3, p < .05, r = .38. In de na-conditie werd dit verschil echter niet aangetoond. Hier waren de 26 vrouwen (M = 3.36, SD = .42) en de mannen (M = 3.4, SD = .45) ongeveer even democratisch (zie Figuur 2), t(112) = .39, ns. Hiernaast waren de mannen significant democratischer na een bezoek dan zonder een bezoek aan de tentoonstelling, t(38)= 2.77, p < .01, r = .41. Dit was niet het geval voor de vrouwelijke deelnemers, t(184) = .54, ns. Met andere woorden, de tentoonstelling had een ander effect op mannen dan voor vrouwen. Vrouwen zijn vooraf al vrij democratisch en de mannen halen deze achterstand in na een bezoek aan de tentoonstelling. Uit de resultaten blijkt dat de andere onafhankelijke variabelen geen significante interactie-effecten veroorzaakten met conditie, Fs >.03, ns. Figuur 2. Gemiddelde score op een schaal van 1 tot 4, voor de subschaal ‘opvattingen democratie’ voor de mannelijke deelnemers (n = 40) en vrouwelijke deelnemers (n = 188). † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001 27 Tabel 2. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden (t) voor de subschaal ‘opvattingen democratie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst. Voor conditie Na conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n t Alle deelnemers 226 3.31 (0.47) 112 3.37 (0.42) 114 .98 < 18 jaar 78 3.19 (0.58) 44 3.38 (0.48) 34 1.56† ≥ 18 jaar 148 3.39 (0.38) 68 3.36 (0.41) 80 .36 Mbo 189 3.35 (0.41) 91 3.37 (0.40) 98 .31 Vmbo 37 3.12 (0.66) 21 3.34 (0.53) 16 1.11 Mannen 40 2.93 (0.62) 20 3.40 (0.45) 20 2.77** Vrouwen 186 3.39 (0.39) 92 3.36 (0.42) 94 .54 Gelovig 121 3.32 (0.43) 54 3.38 (0.43) 67 .82 - Christelijk 56 3.24 (0.45) 29 3.31 (0.38) 27 .57 - Islamitisch 62 3.41 (0.40) 25 3.41 (0.46) 37 .02 Niet- Gelovig 105 3.30 (0.51) 58 3.35 (0.41) 47 .47 Westers 152 3.26 (0.50) 81 3.32 (0.40) 71 .92 Niet-westers 74 3.44 (0.38) 31 3.44 (0.45) 43 .08 † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 3.3 Hypothese 3 De resultaten voor de variabele anti- radicalisering staan weergegeven in Tabel 3. De deelnemers in de na-conditie enigszins minder radicaal in hun opvattingen dan de deelnemers in de voor-conditie, dit verschil was marginaal significant, t(225) = 1.46, p = .08, r = .1. De hypothese werd hiermee in lichte mate ondersteund. 28 Er werd ook een significant verschil gevonden bij deelnemers onder de 18 jaar, t(77) = 1.89, p < .05, r = .21. Dit betekende dat de deelnemers die de tentoonstelling hadden doorlopen minder radicaal waren dan de deelnemers die dit nog niet hadden gedaan. Dit verschil werd niet gevonden bij de deelnemers die 18 jaar of ouder waren, t(147) = .64, ns. De hypothese werd dus bevestigd bij de deelnemers onder de 18 jaar. Vervolgens is er gekeken of er significante verschillen waren voor de deelnemers van het mbo en het vmbo tussen de twee condities. Mbo’ers bleken enigszins minder radicaal te zijn in bepaalde opvattingen in na-conditie in vergelijking met de voor-conditie en dit verschil was marginaal significant, t(188) = 1.41, p = 08, r = .1.Voor de vmbo’ers is er geen effect gevonden, echter ging het wel in de voorspelde richting,t(35) = .43, ns. Het is mogelijk dat er geen effect is gevonden vanwege het geringe aantal deelnemers in deze groep. De mannelijke deelnemers die de tentoonstelling hadden doorlopen waren significant minder radicaal dan de mannelijke deelnemers die dit nog niet hadden gedaan, t(38) = 1.79, p < .05, r = 28.Voor vrouwen was er geen significant effect, t(185) = .79, ns. Tot slot is er ook gekeken of westerse en niet-westerse deelnemers een verschil lieten zien tussen de twee condities op deze subschaal. Dit was enkel het geval voor de westerse deelnemers. Zij waren enigszins minder radicaal in de na-conditie dan de voor-conditie, t(151) = 1.48, p = .07, r = 12. Er is geen effect gevonden voor de niet-westerse deelnemers, maar de gemiddelden gingen wel in de juiste richting, t(72) = .66, ns. De condities bleken niet significant van elkaar te verschillen op deze subschaal wanneer er een onderscheid werd gemaakt op de variabele geloof, ts > .44, ns. 3.3.1 Interactie-effecten Uit de resultaten blijkt dat de onafhankelijke variabelen geen significante interactieeffecten veroorzaakten met conditie, Fs >.00, ns. 29 Tabel 3. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden (t) voor de subschaal ‘opvattingen anti- radicalisering’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst. Voor conditie Na conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n t Alle deelnemers 228 3.10 (0.59) 144 3.21 (0.53) 144 1.46† < 18 jaar 78 3.09 (0.47) 44 3.31 (0.53) 34 1.89* ≥ 18 jaar 149 3.10 (0.64) 69 3.16 (0.53) 80 .64 Mbo 190 3.06 (0.61) 92 3.17 (0.53) 98 1.41† Vmbo 37 3.27 (0.33) 21 3.40 (0.51) 16 .80 Mannen 40 2.86 (0.57) 20 3.18 (0.53) 20 1.79* Vrouwen 187 3.15 (0.57) 93 3.21 (0.54) 94 .79 Gelovig 121 3.11 (0.62) 54 3.22 (0.52) 67 1.09 - Christelijk 56 3.16 (0.52) 29 3.27 (0.54) 27 .87 - Islamitisch 62 3.05 (0.72) 25 3.16 (0.58) 37 .64 Niet- Gelovig 106 3.09 (0.54) 59 3.20 (0.54) 47 .88 Westers 153 3.09 (0.54) 82 3.21 (0.53) 71 1.48† Niet-westers 74 3.13 (0.68) 31 3.19 (0.55) 43 .44 † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 3.4 Hypothese 4 De laatste hypothese werd niet ondersteund. Wanneer alle deelnemers mee werden genomen in de analyse, bleek er geen significant verschil te zijn tussen de voor- en de na-conditie, t(208) = .81, ns. 30 De condities bleken ook niet significante van elkaar te verschillen op deze subschaal wanneer er een onderscheid werd gemaakt op alle onafhankelijke variabelen (ts >.12, ns), behalve voor de variabele ‘herkomst’ en ‘geloof’ (zie Tabel 4). Wanneer westerse en nietwesterse deelnemers werden onderscheiden van elkaar werd er namelijk een significant verschil gevonden voor de westerse deelnemers. De na-conditie discrimineerde minder dan de voor-conditie en dit verschil was significant, t(141) = 1.68, p <.05, r = .14. De twee condities van de niet-westerse deelnemers bleken niet significant van elkaar te verschillen, t(65) = 1.27, ns. De niet-gelovige deelnemers waren ook enigszins minder discriminerend naar de verschillende sociale groepen in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie. Dit verschil was marginaal significant, t(101) = 1.64, p = .05, r = .16. 3.4.1 Interactie-effecten Zoals in Figuur 3 te zien is, is er een interactie-effect gevonden tussen conditie en herkomst, F(1,206) = 3.76, p = .05, η² = .02. In Figuur 3 is weergegeven hoe westerse en niet-westerse deelnemers zich in de voor- en na-conditie tot elkaar verhouden. Westerse en niet-westerse deelnemers werden verschillend beïnvloed door de conditie waar ze in zaten. De score op de anti- discriminatieschaal was in de voor-conditie marginaal significant hoger bij de niet-westerse deelnemers (M = 7.50, SD = 1.21) vergeleken met de westerse deelnemers (M = 7.02, SD = 1.41), t(111) = .36, p = .07, r = .26. In de na-conditie scoorden de nietwesterse deelnemers (M = 7.11, SD = 1.25) niet significant lager dan de westerse deelnemers (M = 7.40, SD = 1.32), t(112) = .2, ns. Dit wil zeggen dat niet-westerse deelnemers zonder een bezoek aan de tentoonstelling, enigszins minder discriminerend zijn naar sociale groepen dan westerse deelnemers. En westerse deelnemers zijn minder discriminerend na een bezoek aan de tentoonstelling, dan zonder een bezoek. Uit de resultaten blijkt dat de andere 31 onafhankelijke variabelen geen significante interactie-effecten veroorzaakten met conditie, Fs > .00, ns. Tabel 4. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden (t) voor de subschaal ‘anti- discriminatie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst. Voor conditie Na conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) N t Alle deelnemers 208 7.15 (1.37) 106 7.30 (1.30) 104 .81 < 18 jaar 75 6.95 (1.47) 44 7.38 (1.48) 31 1.25 ≥ 18 jaar 135 7.29 (1.29) 62 7.26 (1.23) 73 .12 Mbo 174 7.13 (1.37) 85 7.29 (1.29) 89 .77 Vmbo 36 7.22 (1.43) 21 7.38 (1.40) 15 .33 Mannen 39 6.58 (1.87) 20 6.87 (1.76) 19 .49 Vrouwen 171 7.28 (1.21) 86 7.40 (1.16) 85 .64 Gelovig 107 7.33 (1.35) 49 7.18 (1.23) 58 .59 - Christelijk 51 7.25 (1.50) 26 7.20 (1.10) 25 .16 - Islamitisch 53 7.43 (1.18) 23 7.08 (1.28) 30 1.02 Niet- Gelovig 103 6.99 (1.38) 57 7.44 (1.40) 46 1.64† Westers 145 7.02 (1.41) 76 7.40 (1.32) 67 1.68* Niet-westers 65 7.50 (1.21) 29 7.11 (1.25) 36 1.27 † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 32 Figuur 3. Gemiddelde score op een schaal van 0 tot 10, voor de subschaal ‘antidiscriminatie’ voor de niet-westerse deelnemers (n = 65) en westerse deelnemers (n = 145). † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001 Om te kijken wat de deelnemers gemiddeld voor cijfer gaven aan de verschillende sociale groepen, is er eerst een exclusiecriterium opgesteld voor de deelnemers. Dit hield in dat de gemiddelden werden berekend per sociale groep, zonder de cijfers mee te nemen die men gaf voor de groep waar ze zelf toe behoorden. Bijvoorbeeld, de deelnemers van Turkse afkomst werden uitgesloten voor de analyses die gingen over de subgroep ‘Turken’. Dit criterium kon worden toegepast voor de sociale groepen: Nederlanders, Turken, Surinamers, Antillianen, Marokkanen, joden, christenen, moslims, niet gelovigen, vrouwen, mannen, allochtonen en autochtonen. Deze gegevens zijn verkregen door middel van een aantal demografische gegevens in de vragenlijst. Het onderscheid tussen allochtonen en autochtonen is gemaakt op basis van de definitie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hanteert 33 in Nederland. Volgens deze definitie wordt een persoon tot de allochtonen gerekend als ten minste één ouder in het buitenland is geboren.6 De gemiddelde cijfers voor de sociale groepen homo’s, nazi’s en gehandicapten zijn gebaseerd op de antwoorden van alle deelnemers. Alle deelnemers zijn meegenomen in deze analysen, omdat hier geen informatie over was vastgelegd in de vragenlijst. Alle resultaten staan weergegeven in Tabel 5. Er werd een positief resultaat gevonden voor de sociale groepen ‘allochtonen’ en ‘moslims’. De allochtonen werden door de autochtonen in de na-conditie enigszins positiever beoordeeld dan door autochtonen in de voor-conditie, dit was marginaal significant, t(142) = 1.34, p = .09, r = .02. Moslims werden ook significant positiever beoordeeld in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(188) = 2.02, p < .05, r = .13. De Nederlanders werden negatiever beoordeeld door de allochtone deelnemers die de tentoonstelling hadden doorlopen dan door degene die nog niet hadden meegedaan aan de tentoonstelling, t(92) = 1.67, p < .05, r = .11. Ook de categorie vrouwen kreeg in de na-conditie een significant lager cijfer in vergelijking met de voorconditie, t(38) = 1.75, p < .05, r = .27. De overige sociale groepen werden niet significant positiever ofwel negatiever beoordeeld, ts >.07, ns. 6 www.cbs.nl/NR/rdonlyres/26785779-AAFE-4B39-AD07-59F34DCD44C8/0/index1119.pdf 34 Tabel 5. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden (t) voor de verschillende sociale groepen. Voor Na conditie conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n t 1. Nederlanders 94 8.21 (1.52) 44 7.64 (1.74) 50 1.67* 2. Joden 224 6.64 (2.59) 113 6.59 (2.27) 111 .16 3. Turken 201 6.55 (2.47) 104 6.78 (2.36) 97 .69 4. Surinamers 219 6.62 (2.21) 110 6.95 (1.93) 109 1.20 5. Antillianen 222 6.50 (2.36) 111 6.66 (2.17) 111 .53 6. Marokkanen 195 5.87 (2.77) 100 6.21 (2.57) 95 .89 7. Homoseksuelen 227 6.57 (2.85) 113 6.61 (2.71) 114 .13 8. Vrouwen 40 9.00 (1.26) 20 7.95 (2.37) 20 1.75* 9. Mannen 186 8.03 (1.94) 92 8.20 (1.97) 94 .59 10. Nazi’s 222 6.88 (3.14) 112 6.86 (3.37) 110 .07 11. Gehandicapten 226 7.69 (2.06) 113 7.91 (2.05) 113 .81 12. Allochtonen 144 5.87 (2.88) 78 6.49 (2.54) 66 1.34† 13. Autochtonen 83 8.14 (2.13) 35 7.73 (1.87) 48 .94 14. Christenen 207 7.20 (2.21) 104 7.09 (2.36) 103 .36 15. Niet-gelovigen 120 6.78 (2.32) 55 6.85 (2.48) 65 .16 16. Moslims 190 6.27 (2.83) 96 7.05 (2.49) 94 2.02* † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 35 3.5 Correlaties tussen afhankelijke variabelen In Tabel 6 staan de correlaties tussen de vier besproken schalen weergegeven. De correlaties geven weer dat een hoge mate van kennis over democratie gerelateerd is aan een positieve houding ten opzichte van democratie, evenals een minder positieve houding ten opzichte van discriminatie. Verder kan geconcludeerd worden dat een positieve houding over democratie gerelateerd is aan een minder positieve houding tegen opzichte van opvattingen over radicalisering, evenals een minder positieve houding ten opzichte van discriminatie. Tot slot kan er geconcludeerd worden dat een minder positieve houding over radicalisering is gerelateerd aan een minder positieve houding ten opzicht van discriminatie. Tabel 6. Correlaties tussen de subschalen (Pearson’s R). Kennis Opvattingen Opvattingen anti- Anti- democratie democratie radicalisering discriminatie Kennis democratie - .19** .09 .27*** Opvattingen - .25*** .28*** - .37*** democratie Opvattingen antiradicalisering Anti- - discriminatie † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001 36 3.6 Politieke partijen De deelnemers hebben op de vragenlijst ingevuld op welke politieke partij ze zouden stemmen als er die dag verkiezingen zouden zijn. In Tabel 7 zijn de gemiddelden van de vooren de na-condities weergegeven van de vijf partijen die de meeste stemmen hadden. Dit waren de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), Christen Democratisch Appèl (CDA), Partij voor de Vrijheid (PVV), Socialistische Partij (SP) en de Partij van de Arbeid (PvdA). De deelnemers die op de VVD zouden stemmen, bleken in de na-conditie minder discriminerend te zijn dan de voor- conditie. Dit verschil was significant, t(11) = 2.22, p <.05, r = .56. Uit de analyses bleek geen een subschaal een significant effect te laten zien voor de deelnemers die op het CDA zouden stemmen, ts > .12, ns. Echter, bleken de PVV stemmers wel op drie subschalen significante effecten te laten zien tussen de twee condities. Ten eerste was de na-conditie significant beter in het maken van de kennis vragen ten opzichte van de voor-conditie, t(22) = 1.97, p < .05, r = .4. Ten tweede bleken ze ook in de na-conditie minder radicaal te zijn in vergelijking met de voor-conditie, t(24) = 1.83, p < .05, r = .35 Ten derde was er een significant effect op de subschaal ‘anti- discriminatie’, wat betekende dat de naconditie minder discrimineerde dan de voor-conditie, t(24) = 2.13, p < .05, r = .4. De enige subschaal die een significant verschil liet zien tussen de voor- en de na-conditie voor de PvdA stemmers was ‘kennis democratie’, t(44) = 1.78, p < .05, r =.26. De andere subschalen hadden voor deze politieke partij geen significant verschil, ts > .46, ns. 37 Tabel 7. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD) en t- waarden voor de politieke partijen op alle vier de onafhankelijke variabelen. Kennis Democratie Voor Na Opvattingen Democratie Na Partij N Gem. (SD) Gem. (SD) t N Gem. (SD) Gem. (SD) t VVD 12 0.65 (0.27) 0.75 (0.19) .68 13 3.56 (0.27) 3.25 (0.35) 1.29 CDA 14 0.84 (0.13) 0.80 (0.14) .59 17 3.18 (0.52) 3.33 (0.38) .62 PVV 24 0.65 (0.22) 0.78 (0.11) 1.97* 25 3.07 (0.82) 3.32 (0.37) .92 SP 29 0.70 (0.28) 0.80 (0.21) 1.10 29 3.27 (0.38) 3.37 (0.46) .60 PvdA 46 0.61 (0.18) 0.71 (0.19) 1.78* 46 0.61 (0.18) 0.71 (0.19) .46 Opvattingen anti- radicaliseing Voor † Voor Anti- discriminatie Na Voor Na Partij N Gem. (SD) Gem. (SD) t N Gem. (SD) Gem. (SD) t VVD 13 3.00 (0.57) 3.31 (0.24) 1.03 13 6.67 (1.26) 8.17 (0.62) 2.22* CDA 17 3.43 (0.39) 3.46 (0.53) .12 13 7.69 (1.60) 7.33 (1.34) .40 PVV 26 2.62 (0.50) 2.98 (0.49) 1.83* 26 5.87 (1.56) 7.04 (1.11) 2.13* SP 29 3.40 (0.41) 3.38 (0.50) .08 28 7.78 (1.61) 7.26 (1.86) .77 PvdA 48 2.98 (0.75) 3.20 (0.56) 1.18 42 7.14 (1.14) 7.31 (0.89) .54 p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 3.7 Mening over tentoonstelling De deelnemers in de na-conditie (n = 114) hebben vijf vragen beantwoord die een beeld schetsen over de ervaring van deze tentoonstelling. Het aantal deelnemers en het percentage deelnemers staan weergegeven in Tabel 8. Op de stelling ‘Ik vind deze tentoonstelling leuk’ gaf ongeveer 91 procent aan dat ze het hier mee eens waren. Slechts 9 procent was het hier 38 niet mee eens. Op de vraag of ze het eens waren dat de tentoonstelling saai was gaf 83 procent aan het hier niet mee eens te zijn en 17 procent was het hier wel mee eens te zijn. Vervolgens werd er gevraagd of ze de tentoonstelling leerzaam vonden. Hier was 87 procent het mee eens slechts 13 procent het niet mee eens. De deelnemers werden ook gevraagd of ze het eens waren met de stelling dat ze de tentoonstelling aan iedereen zouden aanraden. Hiermee was 71 procent was het hier niet wel mee eens en ongeveer 29 procent niet mee eens. Tot slot was er een laatste stelling en die luidde als volgt: ‘Ik zou graag meer willen weten over democratie’. Ben je het hier mee eens?’. Met deze vraag was 58 procent het wel mee eens en 41 procent van de deelnemers het niet mee eens. Er is ook gekeken of de mening over de tentoonstelling verschilden tussen deelnemers met een westerse of een niet-westerse herkomst (zie Tabel 8). Opvallend waren de uitkomsten op de laatste twee vragen. De niet-westerse deelnemers waren het in grotere getale (81%) eens met de stelling: ‘Ik zou deze tentoonstelling aan iedereen aanraden’, dan de westerse deelnemers (65%). Ook zouden meer niet-westerse deelnemers (79%) graag meer willen weten over democratie, dan de westerse deelnemers (45%). 39 Tabel 8. De mening van de deelnemers over de tentoonstelling in absolute getallen en percentages (%). Stelling en antwoordmogelijkheden Aantal In Westerse In Niet-westerse In deelnemers procenten deelnemers procenten deelnemers procenten Helemaal wel mee eens 30 26 % 16 23 % 14 33 % Wel mee eens 74 65 % 47 66 % 27 63 % Niet mee eens 9 8% 8 11% 1 2% Helemaal niet mee eens 1 1% 0 0% 1 2% Helemaal wel mee eens 1 1% 1 2% 0 0% Wel mee eens 18 16 % 12 17 % 6 14 % Niet mee eens 54 47 % 35 49 % 19 44 % Helemaal niet mee eens 41 36 % 23 32 % 18 42 % Helemaal wel mee eens 38 33 % 18 25 % 20 47 % Wel mee eens 61 54 % 43 61 % 18 42 % Niet mee eens 10 9% 8 11 % 3 7% Ik vind deze tentoonstelling leuk Ik vind deze tentoonstelling saai Ik vind deze tentoonstelling leerzaam 40 Helemaal niet mee eens 4 4% 2 3% 2 4% Helemaal wel mee eens 18 16 % 8 11 % 10 23 % Wel mee eens 63 55 % 38 54 % 25 58 % Niet mee eens 29 26 % 25 35 % 5 12 % Helemaal niet mee eens 3 3% 0 0% 3 7% Helemaal wel mee eens 15 13 % 3 4% 12 28 % Wel mee eens 52 45 % 29 41 % 22 51 % Niet mee eens 41 36 % 34 48 % 8 19 % Helemaal niet mee eens 6 5% 5 7% 1 2% Ik zou deze tentoonstelling aan iedereen aanraden Ik zou graag meer willen weten over democratie 3.8 Tabel 1: totaal overzicht 41 Tabel 1. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD) en t-waarde (t) voor de vier subschalen met onderscheid tussen conditie, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst. Opvattingen Kennis Opvattingen Anti- Anti- Democratie Democratie Radicalisering Discriminatie Gem. (SD) Alle deelnemers voor 3.31 (0.47) Alle deelnemers na 3.37 (0.42) < 18 voor 3.19 (0.58) < 18 na 3.38 (0.46) ≥ 18 voor 3.39 (0.38) ≥ 18 na 3.36 (0.41) Mbo voor 3.35 (0.41) Mbo na 3.37 (0.40) Vmbo voor 3.12 (0.66) Vmbo na 3.34 (0.53) Mannen voor 2.93 (0.62) Mannen na 3.40 (0.45) Vrouwen voor 3.39 (0.39) Vrouwen na 3.36 (0.42) Gelovig voor 3.32 (0.43) Gelovig na 3.38 (0.43) - Christelijke voor 3.24 (0.45) t Gem. (SD) t 0.66 (0.22) .98 0.75 (0.18) 0.82 (0.17) 3.35** 0.74 (0.19) 3.55** 0.75 (0.19) 1.84* 0.80 (0.15) 3.1** 0.81 (0.19) 1.48† 0.74 (0.18) 2.71** 0.73 (0.18) 0.63 (0.26) .64 3.17 (0.53) 3.40 (0.51) 3.18 (0.53) 2.45* 3.21 (0.54) 1.41† 3.22 (0.52) 3.16 (0.52) 7.38 (1.48) 1.25 7.26 (1.23) .12 7.29 (1.29) .77 7.22 (1.43) .80 7.38 (1.40) .33 6.58 (1.87) 1.79* 6.87 (1.76) .49 7.28 (1.21) .79 3.11 (0.62) 2.79* .81 7.13 (1.37) 3.15 (0.57) 0.63 (0.23) .82 3.16 (0.53) 7.30 (1.30) 7.29 (1.29) 2.86 (0.57) 0.67 (0.22) .54 1.89* 3.27 (0.33) 0.61 (0.23) 2.77** 3.31 (0.53) t 6.95 (1.47) 3.06 (0.61) 0.69 (0.16) 1.11 1.46† 3.10 (0.64) 0.66 (0.23) .31 3.21 (0.53) Gem. (SD) 7.15 (1.37) 3.09 (0.47) 0.67 (0.23) .36 t 3.10 (0.59) 0.64 (0.21) 1.56† Gem. (SD) 7.40 (1.16) .64 7.33 (1.35) 1.09 7.18 (1.23) 7.25 (1.50) .59 42 - Christelijk na 3.31 (0.38) - Islamitisch voor 3.41 (0.40) - Islamitisch na 3.41 (0.46) Niet- gelovig voor 3.30 (0.51) Niet- gelovig na 3.35 (0.41) Westers voor 3.26 (0.50) Westers na 3.32 (0.40) Niet-westers voor 3.44 (0.38) Niet-westers na 3.44 (0.45) † .57 0.78 (0.15) 2.53* 0.62 (0.19) .02 0.69 (0.19) 0.79 (0.19) 1.38† 0.80 (0.18) 2.26* 0.70 (0.18) .64 3.20 (0.54) 3.39** 3.21 (0.53) .88 3.19 (0.55) 7.08 (1.28) 1.02 7.44 (1.40) 1.64 7.02 (1.41) 1.48† 3.13 (0.68) 1.67† .16 6.99 (1.38) 3.09 (0.54) 0.62 (0.22) .08 3.16 (0.58) 7.20 (1.10) 7.43 (1.18) 3.09 (0.54) 0.68 (0.23) .92 .87 3.05 (0.72) 0.69 (0.22) 1.54 3.27 (0.54) 7.40 (1.32) 1.68* 7.50 (1.21) .44 7.11 (1.25) 1.27 p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 43 4. Discussie 4.1 Samenvatting resultaten en conclusies De onderzoeksvraag die in deze studie centraal stond was: ‘Wat is het effect van de interactieve tentoonstelling van Fort van de Democratie op de kennis en opvattingen over onderwerpen die aansluiten bij democratisch burgerschap bij jongeren?’. Ten eerste kan er geconcludeerd worden dat de jongeren meer kennis hebben over democratie na een bezoek aan de tentoonstelling, dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. Wanneer er onderscheid werd gemaakt op diverse onafhankelijke variabelen bleken alle groepen te voldoen aan deze verwachting. Daarnaast bleken de jongeren onder de 18 jaar meer kennis op te doen over democratie in de tentoonstelling dan de jongeren vanaf 18 jaar. Ten tweede kan er aan de hand van de resultaten worden vastgesteld dat jongeren niet democratischer zijn na een bezoek aan de tentoonstelling, dan jongeren die geen bezoek brengen aan de tentoonstelling. Wanneer er onderscheid werd gemaakt op diverse onafhankelijke variabelen bleken slechts twee groepen wel te voldoen aan deze verwachting, namelijk de mannelijke jongeren en de jongeren onder de 18 jaar. Hiernaast is er ook een interactie-effect gevonden tussen sekse en conditie. Mannen blijken democratischer wanneer ze de tentoonstelling bezoeken, dan wanneer ze dit niet doen. Vrouwen laten een dergelijk verschil niet zien en kwamen op een gelijk niveau met de mannen na de tentoonstelling doordat zij al met een sterke democratische houding hadden voordat ze een bezoek brachten aan de tentoonstelling. Hieruit kan men concluderen dat de tentoonstelling een grotere invloed heeft op de democratische houding van mannen dan op vrouwen. Ten derde was men enigszins minder radicaal in bepaalde opvattingen wanneer de jongeren de tentoonstelling hadden doorlopen in vergelijking met de jongeren die dit nog niet 44 hadden gedaan. Vooral de jongeren onder de 18 jaar, de mbo’ers, de mannen en de westerse jongeren bleken dit verschil tot stand te hebben gebracht. Tot slot discrimineerde de jongeren die naar de tentoonstelling hierna niet minder naar verschillende sociale groepen, dan de jongeren die geen bezoek brengen aan de tentoonstelling. Alleen de westerse en niet-gelovige jongeren bleken (enigszins) minder te discrimineren na bezoek aan de tentoonstelling. De westerse groep jongeren was ook betrokken bij een interactie-effect tussen herkomst en conditie op de subschaal ‘anti- discriminatie’. Westerse jongeren discrimineerden significant minder wanneer er een bezoek aan de tentoonstelling werd gebracht. Dit verschil werd niet gevonden voor de niet-westerse jongeren, die minder discrimineerden dan de westerse jongeren wanneer er nog geen bezoek aan de tentoonstelling was gebracht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de tentoonstelling meer positieve invloed heeft op de westerse jongeren wat betreft ‘discriminatie’. Uitgaande van de uitslagen van de vragen naar de mening over de tentoonstelling kan er geconcludeerd worden dat een grote meerderheid van de jongeren de tentoonstelling leuk en leerzaam vond. Een relatief grote groep gaf ook aan dat ze de tentoonstelling aan iedereen zouden aanraden. In het kort, kan er worden geconcludeerd dat kennis aanzienlijk is vergroot en dat jongeren enigszins minder radicaal zijn geworden na een bezoek aan de tentoonstelling. Echter heeft er de tentoonstelling geen effect op de democratische houding en de mate van discriminatie op de jongeren. 4.2 Verklaring betrouwbaarheid De eerste drie subschalen van de vragenlijst hadden een lage mate van betrouwbaarheid. De enige subschaal met een hoge mate van betrouwbaarheid was ‘anti- discriminatie’. De subschaal ‘kennis democratie’ had antwoordmogelijkheden die dichotoom waren. Hierdoor 45 wordt de betrouwbaarheid laag. Ook is het altijd beter om meer items te gebruiken voor het meten van een construct om de betrouwbaarheid te verhogen. Dit was in dit onderzoek niet mogelijk, omdat de vragenlijst verbonden was aan een tijdslimiet. Het is mogelijk dat de subschalen‘opvattingen democratie’ en ‘opvattingen anti- radicalisering’ een lage betrouwbaarheid hadden doordat deze vragen bevatten die niet afkomstig zijn uit een bestaande betrouwbare vragenlijst. De vragen zijn zelf ontworpen en komen op een indirecte of directe manier terug in de tentoonstelling (zie bijlage 6.3). De vragen zijn ontwikkeld met het idee dat ze een groot deel van het construct omvangen. De gemeten constructen zijn echter breed en hierdoor is er weinig samenhang tussen de verschillende vragen. Dit kan mogelijk de reden zijn geweest voor de lagere betrouwbaarheid van deze subschalen. Desondanks menen we dat deze subschalen door het verwijderen van enkele items, een goede indicatie kunnen geven voor de veronderstelde verwachting. De vragen van de ‘anti- discriminatie’ test komen uit een bestaand onderzoek van Crandall, Eshleman en O’Brien (2002). Eerdere onderzoeken (Klein, Snyder& Livingston, 2004, Kaiser & Pratt-Hyatt, 2009) hebben aangetoond dat het construct ‘discriminatie’ op deze manier betrouwbaar kan worden gemeten, wat ook blijkt uit deze studie. 4.3 Algemene verklaringen resultaten Het is opmerkelijk dat de resultaten van de kennisvragen veel meer significante verschillen opleverden dan de andere subschalen. De informatie over democratie die werd overgebracht tijdens de tentoonstelling werd goed onthouden, maar de houding ten opzichte van democratie, radicalisering en discriminatie veranderde maar in enige mate. Een verklaring hiervoor kan worden gezocht in de manier waarop de informatie werd overgebracht. De kennisvragen komen vrijwel allemaal op een directe manier terug in de opdrachten van de tentoonstelling (zie paragraaf 2.5). Het is mogelijk dat ze stellingen herkenden uit de tentoonstelling en 46 hierdoor de kennis gemakkelijk hebben kunnen reproduceren in de vragenlijst. De vragen naar opvattingen over democratie en radicalisering komen op indirecte manieren terug in de opdrachten, waardoor een verandering in houding moeilijker te bereiken is. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de jongeren geneigd waren om sociaal wenselijke antwoorden te geven op de vragen over democratie, radicalisering en discriminatie. Ondanks hun anonimiteit, die sterk werd benadrukt tijdens de introductie van de vragenlijst, zouden de jongeren gemotiveerd zijn om een gepast antwoord in te vullen. De jongeren zaten aan tafels met hun schoolgenoten en de proefleider liep rond om in de gaten te houden of er niet werd samengewerkt. Dit kan de indruk wekken dat er een lichte mate van controle is, wat er weer voor kan zorgen dat ze sneller geneigd zijn om antwoorden in te vullen die niet in overeenstemming zijn met hun werkelijke mening. De antwoorden van de jongeren die de vragenlijst voor het bezoek invulden, waren al sterk in de positieve richting, waardoor de verschillen kleiner zijn geworden tussen de twee condities. Daarnaast duurde de tentoonstelling slechts 100 minuten. Het is aannemelijk dat het moeilijk is om in zo’n korte tijd een verandering in bepaalde opvattingen te bewerkstelligen. Uit een onderzoek van Fazio (1990) blijkt een impliciete verandering in de houding van mensen wordt teweeggebracht langs een langzame en simpele leerweg. Expliciete attitudes kunnen wel via een snelle weg worden veranderd. Er is dan ook meer hoop op invloed op de lange termijn. Het is denkbaar dat mensen bijvoorbeeld niet minder radicaal worden binnen een tijdsduur van 100 minuten. Mogelijk heeft het wel effecten op de lange termijn en is de tentoonstelling een begin van een positief vervolg. Dit biedt tevens mogelijkheden voor toekomstig onderzoek. 47 4.4 Specifieke verklaringen resultaten Jongeren onder de 18 jaar blijken meer kennis te hebben over democratie dan de jongeren vanaf 18 jaarna een bezoek aan de tentoonstelling. Dit verschil wordt echter niet gevonden wanneer de jongeren de tentoonstelling niet bezoeken. De vraag die hierbij oprijst, is wat de reden zou kunnen zijn dat jongeren onder de 18 jaar een grotere hoeveelheid kennis opdoen dan jongeren vanaf de 18 jaar. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat jongeren onder de 18 jaar meer gemotiveerd zijn om kennis op te doen dan jongeren vanaf de 18 jaar. Jongeren onder de 18 jaar hebben mogelijk meer ‘zwevende gedachtes’ over de kenmerken die horen bij een democratie dan jongeren vanaf 18 jaar. Ze hebben minder vaststaande gedachtes hoe een democratisch staatsstelsel eruit ziet, waardoor ze een grotere motivatie hebben om te leren tijdens de tentoonstelling. De resultaten van de subschaal ‘opvattingen democratie’ ondersteunden de verwachting niet dat de jongeren die de tentoonstelling bezoeken democratischer zijn dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. Een verklaring zou kunnen zijn dat de jongeren die de vragenlijst invulden voordat ze de tentoonstelling gingen doorlopen, al een vrij hoog gemiddelde scoorden. Hierdoor treedt er een ‘plafondeffect’ op. Men behaalt dan een score die tegen het maximum aanzit. Hierdoor worden verschillen tussen voor- en na-meting erg klein, waardoor er minder kans bestaat dat het een significant verschil oplevert. De mannelijke jongeren bleken wel democratischer na een bezoek aan de tentoonstelling dan de mannen die dit niet hadden gedaan. Dit effect werd niet gevonden bij de vrouwelijke jongeren. Een eventuele verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de mannen minder democratisch zijn dan vrouwen als ze er nog niet worden geconfronteerd met verschillende informatie (zoals voorbeelden uit de praktijk). Hierdoor is de kans op het plafondeffect kleiner, want er is nog veel positieve verandering mogelijk. Dit kan mogelijk ook de verklaring zijn voor het gevonden interactie-effect tussen conditie en sekse. De jongeren onder de 18 jaar die de 48 tentoonstelling hadden bezocht bleken enigszins democratischer en minder radicaal te zijn, dan de jongeren die geen bezoek hebben gebracht aan de tentoonstelling. Dit effect werd echter niet gevonden bij de jongeren vanaf 18 jaar. Een mogelijke verklaring zou kunnen worden gezocht in de vormbaarheid van de jongeren. Jongeren onder de 18 zullen een minder vaste mening hebben dan jongeren vanaf de 18 jaar. Ze hebben ‘zwevende’ gedachtes (net zoals bij de verklaring bij jongeren onder de 18 op ‘kennis democratie’) die nog gevormd kunnen worden. De oudere jongeren zijn al verder in hun ontwikkeling en hebben al een vastere mening over bepaalde onderwerpen. Ze hebben meer jaren ervaringen en kennis opgedaan over sociaal maatschappelijke problemen, waardoor hun mening minder vormbaar is geworden (Visser & Krosnick, 1998). De derde verwachting, dat men minder radicaal zou zijn in bepaalde opvattingen wanneer de jongeren de tentoonstelling hadden doorlopen in vergelijking met de jongeren die dit nog niet hadden gedaan, werd in lichte mate ondersteund door de resultaten. Wanneer de jongeren werden opgedeeld in verschillende groepen werd het enkel door een viertal groepen bevestigd. De vraag die oprijst, is wat de redenen zouden kunnen zijn dat bepaalde groepen wel en andere niet minder radiaal zijn na een bezoek aan de tentoonstelling. Bijvoorbeeld, jongeren onder de 18 jaar ondersteunen de verwachting wel, maar de jongeren vanaf 18 jaar niet. Deze eerste groep is mogelijk meer vorm baar, zoals eerder besproken bij de verklaringen van de democratische houding. Ook de mannen die de tentoonstelling hadden doorlopen zijn minder radicaal dan de mannen die dit nog niet hebben gedaan. De vrouwen laten geen verschil zien. Hieruit kan worden afgeleid dat mannen in de tentoonstelling meer worden geprikkeld in de tentoonstelling door onderwerpen die aansluiten bij radicalisering. Mannen hebben vaker te maken met situaties waar geweld in voorkomt dan vrouwen (Alder, O’Toole & Schiffman, 1997). Ze kunnen zich hierdoor bijvoorbeeld beter identificeren met situaties waarbij er geweld gebruikt wordt. De derde groep die enigszins minder radicaal is geworden na de tentoonstelling 49 waren de jongeren van het mbo. De vmbo’ers lieten geen verschil zien op deze subschaal. Een mogelijke reden zou kunnen zijn dat de steekproefgrote van deze opleiding zodanig klein was, dat er geen significant verschil uitkwam. Een andere verklaring kan worden gezocht in de vraagstelling. Het is mogelijk dat het intelligentieniveau van deze opleidingsgroep is overschat. Bij het samenstellen van de vragen is er getracht de vragen eenvoudig te formuleren. Desondanks, kan het zijn dat de jongeren de vraagstelling of de essentie van de vraag niet hebben begrepen. Als laatste werden de westerse jongeren enigszins minder radicaal. Bij de niet-westerse jongeren werd er geen effect gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat een extra variabele van invloed is geweest op deze relatie. De niet-westerse jongeren waren voornamelijk uit Turkse en Marokkaanse jongeren. Zij kunnen bijvoorbeeld vanuit hun cultuur gewend zijn aan andere achtergrond zoals ideeën en gewoontes. Er kan ook invloed zijn uitgeoefend vanuit hun omgeving, zoals familie en eerder onderwijs. Ze krijgen in deze tentoonstelling dus veel nieuwe informatie toegereikt waardoor het moeilijker is om een verandering tot stand te brengen. Tot slot werd de verwachting dat de jongeren die naar de tentoonstelling waren geweest achteraf minder zouden discrimineren dan de jongeren die nog niet hadden meegedaan niet bevestigd. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de originele schaal van Crandall, Eshleman en O’Brien (2002) is aangepast. In deze schaal werd er gevraagd naar het algemene gevoel tegenover de verschillende groepen. Dit is aangepast naar de vraag om een rapportcijfer te geven aan de verschillende groepen. Ook worden er in deze studie andere groepen ondervraagd, die terugkomen in de tentoonstelling. Deze aanpassingen kunnen ervoor hebben gezorgd deze subschaal het construct ‘anti- discriminatie’ in dit onderzoek niet goed heeft gemeten. Andere verklaringen kunnen worden gezocht in de terugkomende patronen van discriminatie doordat het is vastgeroest of door het groepsproces, omdat anderen om hen heen het veel doen. Een tentoonstelling heeft dan minder invloed op de verandering van 50 discriminatie bij deze jongeren. De enige groep die wel een effect liet zien was de westerse groep jongeren. Het is verklaarbaar waarom deze groep wel beïnvloed werd door de tentoonstelling, omdat zij waarschijnlijk het meest aangesproken worden door de opdrachten die met discriminatie te maken hebben. Dit komt doordat deze groep voornamelijk bestond uit Nederlandse jongeren die in Nederland geen minderheid zijn. De groep niet-westerse jongeren bestond uit minderheidsgroepen die zelf een grotere kans lopen om gediscrimineerd te worden in Nederland. 4.5 Beperkingen onderzoek In dit onderzoek is er een aantal beperkingen, die mogelijk in vervolgonderzoek kunnen worden aangepakt op de kwaliteit te optimaliseren. Ten eerste heeft de lage betrouwbaarheid van de subschaal ‘kennis democratie’ ervoor gezorgd dat deze subschaal niet kan worden gezien als een gemeten construct, maar als een rapportcijfer. Ten tweede zijn alleen de korte termijneffecten gemeten. De voor- en nameting waren vlak voor- en na de tentoonstelling afgenomen. Het voordeel hiervan is, is dat er geen andere invloeden effect kunnen hebben op de metingen. Het nadeel is echter, dat er geen conclusies konden worden getrokken over de lange termijneffecten van de tentoonstelling. Enerzijds is het mogelijk dat de tentoonstelling op lange termijn tot meer positievere uitkomsten kan zorgen en anderzijds kan het zijn dat de effecten die de tentoonstelling op korte termijn heeft geleverd zullen verdwijnen na verloop van tijd. Een derde beperking is dat de steekproef voornamelijk bestaat uit vrouwen. De klassen die zijn onderzocht volgden allen een studie die vooral werd gevolgd door vrouwen, dus mannen waren hierdoor erg schaars in het onderzoek. Het is mogelijk dat er andere resultaten worden gevonden wanneer er meer mannen in het onderzoek hadden deelgenomen. 51 De vierde beperking aan dit onderzoek was de lage diversiteit van studies. De studierichtingen die zijn onderzocht waren de theoretische leerweg (vmbo) zorg en welzijn (mbo), en pedagogisch werk (mbo). Door de lage variatie aan studies, is het mogelijk dat de resultaten zijn beïnvloed door de specifieke groep jongeren die zijn onderzocht. Ook was het aantal jongeren van het vmbo veel kleiner dan het aantal jongeren van het mbo. Dit kwam doordat er geen grote invloed kon worden uitgeoefend naar de groepen die de tentoonstelling zouden komen bezoeken. Ook werden de boekingen van groepen op een vrij korte termijn geregeld waardoor een goed overzicht op de komende groepen niet mogelijk was. Doordat er vooral mbo klassen en een aantal vmbo klassen zijn onderzocht, zijn de resultaten niet generaliseerbaar naar alle jongeren. De vijfde en tevens laatste beperking van dit onderzoek gaat over een meetmoment waarop de jongeren de vragenlijst hebben ingevuld. De helft van de jongeren vulde de vragenlijst in na het maken van de opdrachten, maar voor het krijgen van het certificaat. Het certificaat kan mogelijk ook een effect hebben op de houding tegenover de onderwerpen die zijn onderzocht, omdat de jongeren worden geconfronteerd met hun eigen mening. Sommige jongeren kiezen ervoor om het certificaat thuis te lezen, omdat ze bijvoorbeeld vermoeid zijn of het liever in een rustige omgeving willen lezen. Anderen lezen het wel direct. Wanneer de vragenlijst na het krijgen van het certificaat zou worden afgenomen, zou er hierdoor een verschil ontstaan tussen de jongeren. Dit kan effect hebben op de betrouwbaarheid van de analyses. Ook is de situatie rumoerige op het moment dat de jongeren hun certificaat krijgen. Om deze redenen is er gekozen om de vragenlijst voor het krijgen van het certificaat af te nemen. 52 4.6 Implicaties vervolgonderzoek Het eerste kritiekpunt zou kunnen worden verholpen door de kennisvragen opnieuw te formuleren. Hierbij zou er moeten worden gelet op het verband tussen de vragen. Ze zouden goed moeten aansluiten bij elkaar en zouden samen het construct democratie goed moeten weergeven. Ook zou beter zijn wanneer er een test wordt gebruikt die al in eerder onderzoek is samengesteld. Deze zou in eerder onderzoek als betrouwbaar naar voren moeten zijn gekomen. Het kritiekpunt over het ontbreken van de lange termijn effecten zou kunnen worden opgelost door de jongeren te volgen op verschillende tijdsmomenten in hun leven. Zo zou de vragenlijst bijvoorbeeld een half jaar nadat men naar de tentoonstelling is geweest kunnen worden herhaald. Om te kijken of er ook nog langere termijn effecten zijn, zou dit bijvoorbeeld kunnen worden herhaald na twee jaar. Het nadeel hiervan is echter wel dat er andere factoren invloed kunnen hebben gehad op de meting. Doordat de jongeren dezelfde route moeten doorlopen in de tentoonstelling was het niet mogelijk om andere niveaus van het vmbo, havo of vwo te onderzoeken. Wat wel mogelijk zou zijn is om andere studies te onderzoeken. Zo zouden er bijvoorbeeld klassen van technische studies kunnen worden opgenomen in het onderzoek. Op deze manier zal de kans op deelname van mannen ook aanzienlijk toenemen. Om het onderzoek meer generaliseerbaar naar alle jongeren te maken, zou het onderzoek ook moeten worden uitgevoerd bij jongeren van andere opleidingsniveaus. Zij lopen een andere route door de tentoonstelling dus zouden hierdoor niet vergelijkbaar zijn met de groep die in deze studie is onderzocht, maar dan zou er wel meer duidelijk worden over de effecten van de tentoonstelling in het geheel. Tot slot zou er in vervolgonderzoek moeten worden nagedacht over het meetmoment van de jongeren die de vragenlijst na het bezoek aan de tentoonstelling invullen. Wanneer alle jongeren het certificaat lezen zou het afnemen van de vragenlijst hierna mogelijk worden. Er 53 moet wel rekening gehouden worden met de concentratieboog van de jongeren (zie paragraaf 2.3) en logistieke beperkingen. 4.7 Implicaties voor Fort van de Democratie Deze studie en het opdoen van ervaringen hebben tot een aantal aanbevelingen geleid. Het hoofddoel is de jongeren hun democratische vaardigheden en houding te laten onderzoeken en daarnaast te versterken. Zoals in de conclusie te lezen is, is dit doel maar voor een deel volbracht. Er kan worden nagegaan of het doel moet worden veranderd of dat een manier moet worden gezocht hoe de tentoonstelling dit doel kan bereiken. Wanneer ze daadwerkelijk ook de houding willen veranderen van de jongeren is het nodig om deze onderwerpen ook aan het licht te laten brengen op latere momenten. Zoals eerder is vermeld, is het erg moeilijk om een houding te veranderen in een korte tijd. Het zou bijvoorbeeld een idee zijn om een informatiepakket mee te geven aan de docenten. Hierin worden protocollen uitgeschreven waarin voorbeelden gegeven worden hoe deze onderwerpen kunnen leven bij de jongeren. Zo zouden scholen zich meer gaan interesseren om projecten, werkstukken, debatten en andere actieve bijdrages te leveren voor een vervolg op deze tentoonstelling. De tentoonstelling zou dan functioneren als een begin van een langdurig project, wat kan leiden tot positieve gevolgen. Ook zou de tentoonstelling zich meer kunnen gaan richten op de groepen die in mindere mate, of zelf geen, verandering laten zien na een bezoek aan de tentoonstelling. Dit zou bijvoorbeeld kunnen worden gedaan door de begeleiders van de tentoonstelling zich voornamelijk te richten naar deze groep, waardoor zij meer worden geënthousiasmeerd en gemotiveerd om goed over de onderwerpen na te denken. Tot slot, zouden de opdrachten kunnen worden aangepast. Er zouden opdrachten kunnen worden ontworpen waarbij de mening van de jongeren meer naar voren komt. Bijvoorbeeld 54 door middel van het aanmoedigen van een dialoog binnen de tweetallen zou ervoor kunnen zorgen dat de onderwerpen meer gaan leven en ze ook andere visies op een onderwerp tegenkomen. Hierdoor zouden ze hun eigen houding ten opzichte van bepaalde onderwerpen zoals radicalisering en discriminatie kunnen bijschaven. Een goed verloop van een democratische samenleving is volgens de samenstellers van de tentoonstelling niet iets vanzelfsprekends, maar iets dat onderhoud nodig heeft (zie bijlage 6.1). Deze tentoonstelling laat de jongeren ontwikkelen, oefenen en ontdekken. Dit heeft ervoor gezorgd dat het doel van deze tentoonstelling om de jongeren hun democratische vaardigheden en attituden te onderzoeken en daarnaast te versterken voor een groot deel wordt bereikt. 55 5. Literatuurlijst Alder, C., O’Toole, L. L. & Schiffman, J. R. (1997). Violence, Gender, and Social Change. Universiety Press New York, 435-442. Alwin, D. F., Cohen, R. L. & Newcomb, T. M. (1991). Political Attitudes over the Life Span: The Bennington women after fifty years. Madison, WI: University of Winconsin Press. Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a Unifying Theory of Behavioral Change. Psychological Review, 84 (2), 191- 215. New York: General Learning Press. Briñol, P. & Petty, R. E. (2005). Individual Differences in Attitude Change. InAlbarracin, D., Johnson, B. T. & Zanna, M.P. The handbook of attitudes and attitude change (pp. 575-615). Mahwah, NJ: Erlbaum Crandall, C. S., Eshleman, A. & O’Brien, L. (2002). Social Norms and the Expression and Suppression of Prejudice: The Struggle for Internalization. Journal of The American Psychological Association, 82, 359-378. Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The Psychology of Attitudes. Fort Worth, TX: Harcourt Brace Jovanovich College Publishers, 749. 56 Fazio, R.H. (1990). Multiple Processes by which Attitudes Guide Behavior: the MODE Model as an Integrative Framework. Advances in experimental social psychology, 23, 75–109, New York: Academic Press. Fiske, S. T. (1998). Stereotyping, Prejudice, and Discrimination. The handbook of social psychology, 1 & 2. New York, NY, US: McGraw-Hill. Gielen, A. J. (2008). Radicalisering en Identiteit: Radicale rechtse en moslimjongeren vergeleken. Amsterdam: Aksant. Gurr, T. R. (1970). Why Men Rebel. Princeton, N.J.: Princeton University Press. Hendriks, F. (2006). Vitale Democratie: Theorie van Democratie in Actie. Amsterdam: Amsterdam University Press. Kaiser, C.R. & Pratt-Hyatt, J. S. (2009). Distributing Prejudice Unequally: Do Whites Direct Their Prejudice Toward Strongly Identified Minorities? Journal of Personality and Social Psychology, 96, 2, 432–445. Kegley, C.W. & Hermann, M. G. (1996). How Democracies Use Intervention: A Neglected Dimension in Studies of the Democratic Peace. Journal of Peace Research, 33 (3), 309-322. 57 Klein, O., Snyder, M. & Livingston, R. W. (2004). Prejudice on the Stage: Selfmonitoring and the Public Expression of Group Attitudes. British Journal of Social Psychology, 43, 299-314. Levine, S. (1999). Youths in Terroristic Groups, Gangs and Cults: The Allure, the Animus and the Alienation. Psychiatric Annals, 29, 342-349. Maio, G. R. & Haddock, G. (2009). The Psychology of Attitudes and Attitude Change. London; Los Angeles: SAGE. Moghaddam, F. M. (2005). The Staircase to Terrorism: A Psychological Exploration. American Psychologist, 60(2), 161-169. Olsson, P. A. (1988). The Terrorist and the Terrorized: some Psychoanalytic Consideration. Journal of Psychohistory, 16, 47-60. Petty, R. E. & Cacioppo, J. T. (1986). From Communication and Persuasion: Central and Peripheral Routes to Attitude Change. New York: Springer-Verlag Richter, Sigrun (1999). Grundlinien des Unterrichts in der Grundschule der Zukunft. Grundschulmagazin, 11, 37-40. Sidanius, J., & Pratto, F. (1999). Social Dominance: An Intergroup Theory of Social Hierarchy and Oppression. Cambridge, UK: Cambridge University Press. 58 Stangor, C. (2004). Social Groups in Action and Interaction. New York: Psychology Press. Tjafel, H. & Turner, J. C. (2004). The Social Identity Theory of Intergroup Behavior. Political Psychology: Key readings. Tuinier, J. D. & Visser, G. (2009). Jongeren maken Democratie: Evaluatie Fort van de Democratie. Stichting Vredeseducatie Utrecht. Verkuyten, M. en Zaremba, K. (2005). Inter-ethnic Relations in a Changing Political Context. Social Psychology Quarterly, 68, 375- 386. Visser, P. S. & Krosnick, J. A. (1998). Development of attitude strength over the life cycle: Surge and decline. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1389-1410. De Winter, M. (2004). Opvoeding, Onderwijs en Jeugdbeleid in het Algemeen Belang. De Noodzaak van een Democratisch-Pedagogisch Offensief. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) 59 6. Bijlagen 6.1 Beschrijving Fort van de Democratie 6.1.1 Fort van de Democratie Bijna de helft van de leraren in het Amsterdamse voortgezet onderwijs blijken regelmatig te worden geconfronteerd met extreme of radicale uitingen van leerlingen. Ook uitingen gericht tegen de democratie en de Nederlandse rechtstaat (21%) worden door de leraren waargenomen. Discriminerend gedrag van de leerlingen, zoals uitspraken gericht tegen homo’s, wordt door 29% van de leraren waargenomen. Deze gegevens zijn gebleken uit een onderzoek van ‘Dienst Onderzoek en Statistiek’.7 De uitgangspunten van een democratie blijken niet altijd in goede banen te lopen. Discriminatie en radicalisering zijn problemen die vaak aan de orde zijn en in tegenspraak zijn met de kernpunten die in een democratie worden nagestreefd. Stichting Vredeseducatie Utrecht probeert hier verandering in te brengen vanuit het uitgangspunt: ‘Een democratische samenleving is niet iets vanzelfsprekends, maar iets dat onderhoud nodig heeft. Democratie moet worden ontwikkeld, geoefend en ontdekt’ (Tuinier & Visser, 2009). 6.1.2 Doel tentoonstelling Vanuit dit uitgangspunt heeft Stichting Vredeseducatie Utrecht een doel gesteld om met de tentoonstelling de jongeren hun democratische vaardigheden en attituden te onderzoeken en daarnaast te versterken. De jongeren worden uitgedaagd om hun 7 http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2005_rapport_extremisme.pdf 60 persoonlijke mogelijkheden en grenzen ten aanzien van democratisch burgerschap te onderzoeken en een bijdrage te leveren aan actief burgerschap (Tuinier & Visser, 2009). In de tentoonstelling worden kennis en inzicht ondervraagd door middel verschillende opdrachten. 6.1.3 Doelgroep De tentoonstelling is ingericht als aanvullend leermiddel voor een verdieping in vakken als maatschappijleer in het voortgezet onderwijs en voor het verwerven van burgerschapscompetenties in het ROC. Ook andere opleidingen die verwantschap hebben met democratisch burgerschap kunnen dit als verdieping gebruiken bij verschillende vakken. De tentoonstelling is voornamelijk gericht op jonge mensen, maar is ook zeer geschikt voor volwassenen. (Tuinier & Visser, 2009). 6.1.4 Werkwijzen De vraag rijst: ‘Hoe kunnen democratische vaardigheden worden aangeleerd?’. In de tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ worden verschillende werkwijzen gebruikt om democratische vaardigheden aan te leren. De eerste werkwijze die de samenstellers hebben gebruikt om jongeren hun democratische vaardigheden te laten versterken en onderzoeken, is door de jongeren te confronteren met hun eigen mening. Een voorbeeld hiervan is dat bij een van de opdrachten worden jongeren gevraagd hun eigen mening te geven over bepaalde stellingen waar Osama Bin Laden het mee eens was, zoals: ‘Geweld tegen ongelovigen is toegestaan’. Bij deze opdracht worden jongeren geconfronteerd met hun eigen mening en krijgen ze ook de mogelijkheid om te overleggen, te discussiëren en meningen uit te wisselen met hun partner. De jongeren werken in tweetallen en hebben ieder een eigen scorekaart, wat ervoor zorgt dat ieder persoon zijn of haar eigen antwoord kan opschrijven. 61 Hierdoor wordt de routekaart een individuele weergave. De mening van de jongeren wordt ook verwerkt in de vorm van een certificaat. Wanneer de jongeren namelijk klaar zijn met de opdrachten wordt hun scorekaart verwerkt in een computerprogramma en krijgen ze een persoonlijke evaluatie in de vorm van een certificaat. Deze evaluatie geeft persoonlijke feedback op hun eigen mening en is een samenvatting van een deel van de gemaakte opdrachten (voor meer informatie, zie paragraaf 1.1.4). Ten tweede wordt er geprobeerd de jongeren kennis bij te brengen over onderwerpen die aansluiten bij democratie. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door middel van een introductiefilm. In deze film komen er verschillende basisbegrippen naar voren die worden toegelicht en opgefrist. Doordat er gebruik wordt gemaakt van beeldmateriaal, worden de begrippen levendig gemaakt. Begrippen zoals polderen, conflicten, compromis, grondwet, demonstreren en vrijheid van meningsuiting worden uitgelegd en uitgewerkt aan de hand van voorbeelden. Zo wordt het begrip ‘conflicten’ uitgelegd met de volgende tekst: ‘Overal waar mensen samenleven, komen conflicten voor. Conflicten zijn tegenstellingen. Daar is op zich niks mis mee. Je broer wil naar Terschelling op vakantie. Jij persé naar Spanje. De één wil voetbal kijken, de ander naar een soap. Jij wilt meer zakgeld, maar je krijgt het niet’. De voorbeelden sluiten goed aan bij de doelgroep. De derde werkwijze tracht inzicht te geven in de werking van een democratie en verbonden begrippen. Ook wordt er hierbij geprobeerd inzicht te geven in de gevolgen van een democratie en het eigen gedrag. De jongeren leren bijvoorbeeld dat vrijheid van meningsuiting niet betekent dat je alles maar mag roepen, maar dat er ook regels en grenzen verbonden zijn aan een democratie. Een ‘respecttest’ zorgt ervoor dat men kritisch naar zichzelf kijkt en denkt over hun eigen gedrag. De jongeren moeten namelijk gaan nadenken over hun eigen gedrag (mate van respect) in specifieke situaties. 62 6.1.5 Motivatie De Stichting Vredeseducatie heeft in het Fort van de Democratie een interactieve methodiek ontwikkeld waarin ontdekkend en participerend leren ten aanzien van democratisch burgerschap centraal staat. Hierdoor zijn de jongeren in tweetallen op een actieve manier bezig met het maken van de opdrachten. Verschillende onderzoekers hebben geconcludeerd dat het actief meedoen in een tentoonstelling ervoor zorgt dat de onderwerpen die aan bod komen, ook daadwerkelijk beter worden begrepen8. Zo stelde Piaget bijvoorbeeld al in 1920: ‘kennis kan niet zonder meer ‘overgedragen’ worden van het hoofd van de onderwijzer naar dat van de leerling. Maar dat eerder het kind, en in dit geval elke leerling, informatie actief verwerkt en zo persoonlijke kennisstructuren ‘construeert’’ (Richter,1999). De tentoonstelling biedt een goede interactieve methodiek, waardoor zelfs de leerlingen die niet of nauwelijks geïnteresseerd lijken in deze onderwerpen, toch worden geboeid en geconcentreerd zullen gaan werken aan de opdrachten. Ten tweede worden de jongeren gemotiveerd doordat de opdrachten die vragen naar kennis, zijn ontwikkeld vanuit het principe van zelfcorrigerend leren. Dit betekent dat de jongeren tijdens het maken van de opdrachten gedwongen worden om tot een correct antwoord te komen, want anders klopt het resultaat niet. Ze krijgen bijvoorbeeld alleen een geluidje te horen of een licht te zien wanneer het antwoord juist is. Door deze methode worden de bezoekers gestimuleerd en gemotiveerd om de vragen nauwkeurig te maken. Een derde manier waarop de motivatie van de jongeren werd verhoogd was het krijgen van een certificaat aan het einde van de tentoonstelling. Het certificaat geeft 8 http://www.museoscienza.org/smec/manual/02_general%20chapters_all%20languages/02.1_leren%20op%2 0school%20en%20leren%20in%20een%20museum_be.pdf 63 feedback op de gegeven antwoorden op de routekaart. Op deze manier kreeg iedereen een individuele terugblik op hun antwoorden en de tentoonstelling. Dit certificaat werd in de meeste gevallen gebruikt als onderdeel van hun portfolio. In sommige gevallen moesten de jongeren er ook nog een verslag overschrijven, presentatie geven of een gesprek voeren met de docent. Doordat het certificaat een serieus onderdeel werd van een bepaald vak werden de jongeren nog gemotiveerder om de opdrachten serieus te maken. Een vierde manier waarop de jongeren worden gemotiveerd is de manier van werken van het personeel. Zij hebben een begeleidende functie, wat betekent dat ze de jongeren helpen waar dat nodig is, vragen stellen om de jongeren nog meer aan het denken te zetten en discussies op een goede manier te leiden. Het personeel is bevoegd om op alle gebieden van de tentoonstelling informatie te verschaffen en uitleg te geven waar dat nodig is. De docenten werden ook gevraagd mee te helpen. Dit is essentieel voor een goed verloop van de route door de tentoonstelling en het zorgt ervoor dat de jongeren nog meer gemotiveerd worden. De laatste manier waardoor de motivatie wordt verhoogd, is door het werken in tweetallen. Groepswerk stimuleert betrokkenheid binnen het tweetal. Verlegen leerlingen durven sneller hun ideeën voor te leggen en het tweetal hoeft niet te voldoen aan het tempo van de klas of de docent, want ze bepalen hun eigen tempo. Dit garandeert meer ruimte voor de leerling, ruimer gebruik van eerder opgedane kennis en een diepgaandere verwerking van het onderwerp. Deze voordelen zullen ook allemaal mee helpen in het verhogen van de motivatie van de jongeren. 6.1.6 Belevenisruimten en thema’s In deze tentoonstelling zijn er vier belevenisruimten met ieder zijn eigen thema’s. De thema’s worden op verschillende manieren aan het licht gebracht. De vier grote 64 belevenisruimten worden hieronder besproken, maar er is hiernaast ook nog een aantal kleine themaruimten. 1. Het Park van de Vrijheid. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: democratie, vrijheid, identiteit en gelijkwaardigheid. 2. De Duisternis. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: de gevolgen van het afschaffen van een democratie: onvrijheid, bedreiging van minderheden. 3. Het Communicatiecentrum. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: maatschappelijke dilemma’s (bijvoorbeeld het provoceren van de Hitlergroet, het dragen van religieuze symbolen en internetcensuur), respect, tolerantie, discriminatie. 4. Straatbeelden. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: diversiteit, radicalisering, en de Nederlandse identiteit. 65 6.2 Koppeling items met tentoonstelling De vragen die zijn geformuleerd voor de vragenlijst zijn, zoals eerder gemeld, grotendeels zelf verzonnen. Ze komen wel allen terug in verschillende opdrachten van de tentoonstelling, op een directe of indirecte manier. In deze paragraaf zal ik bij iedere vraag een voorbeeld geven op welke manier de inhoud van de vraag terug komt in de opdrachten van de tentoonstelling. Hierdoor wordt er ook een duidelijk beeld geschetst hoe de opdrachten interactief zijn ontworpen. Vraag 1: ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 14: De jongeren zien een lijst met voordelen en de nadelen van een democratie, met ieder een knop. De jongeren worden gevraagd om knoppen met de voordelen tegelijk in te drukken. Wanneer de vier antwoorden juist zijn, hoort men een specht tikken. De jongeren leren hier dat een democratie enerzijds veel voordelen heeft, maar anderzijds ook veel nadelen. Deze opdracht zorgt ervoor dat ze beide worden herkend en onderscheiden van elkaar. De voor en nadelen zijn: A. het kost geld E. je hebt vrijheid van meningsuiting B. iedereen kan meedoen F. je mag geloven wat je wil C. het kost tijd G. je krijgt niet altijd je zin D. veel vergaderen H. de macht is verdeeld Vraag 2: ‘Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere mening’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 5: De jongeren worden gevraagd voor een hoekspiegel op de voetstappen te gaan staan. Hierna moeten ze precies in de hoek kijken en vervolgens hun linkerarm optillen. Daarna worden ze gevraagd zichzelf een knipoog te geven en lezen ze dat anderen hun op 66 deze manier zien. De jongeren beantwoorden daarna de volgende vragen met ‘soms’ of ‘meestal’: - Ik ben eerlijk - Ik ben fanatiek - Ik respecteer anderen als ik zelf ook gerespecteerd word. - Ik ben idealistisch. - Ik ben tevreden met mijn uiterlijk. - Ik durf voor mijn eigen mening uit te komen. Vraag 3: ‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 9: Op de grond staat een digitale tekst van Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet . Deze luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’. De jongeren lezen dit en beantwoorden hierna de volgende vraag: ‘Volgens artikel 1 van de Grondwet moeten alle mensen in Nederland gelijk behandeld worden’. Ze hebben de antwoordmogelijkheden: ‘Ja, altijd’ en ‘Nee, alleen in gelijke gevallen’. Bij deze opdracht leren de jongeren de inhoud van Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet te begrijpen, omdat ze deze nauwkeurig moeten lezen en over na moeten te denken. Vraag 4: ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 16: De jongeren moeten zes bordjes sorteren onder democratie of ‘geen democratie’. Het is goed uitgevoerd wanneer de rijtjes even hoog zijn. Hierna noteren ze de 67 eerste letter van het woord. Bij deze opdracht leren de jongeren welke kenmerken er wel en niet horen bij een democratie. De bordjes zijn: - Een geloof - Kiezen van volksvertegenwoordigers - Jongeren zijn de baas - Accepteren dat er soms dingen worden besloten waar je het niet mee eens bent - Demonstreren is verboden - Meerderheid houdt rekening met de minderheid Vraag 5: ‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 46: De jongeren krijgen 4 stellingen te zien en moeten hierbij beslissen of het een feit of een mening is. Ze moeten vier knoppen tegelijk indrukken en het antwoord is goed wanneer de lamp gaat branden. De jongeren leren hier het verschil tussen een feit en een mening. De vier stellingen zijn: - Nederland is een democratie - Een democratie is de beste staatsvorm - Er is geen beter land dan Nederland - Iedereen kan zich vergissen Vraag 6: ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’ Denk je dat dit klopt? Opdracht 16: (zie vraag 4) Vraag 7: ’In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’. Denk je dat dit klopt? 68 Opdracht 39: De jongeren moeten kiezen tussen twee stellingen, namelijk: - Ik zeg niet altijd alles, want ik hou rekening met mensen. - Ik wil altijd alles kunnen zeggen wat ik denk. Bij deze opdracht leren de jongeren naar zichzelf te kijken en komen hierbij de grenzen van een democratie tegen. Vraag 8: ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’. Denk je dat dit klopt? Opdracht 16: (zie vraag 4) Vraag 9: ‘ In een democratie mag je geloven wat je wilt’. Denk je dat dit klopt? Opdracht 14: (zie vraag 1) of Opdracht 10: Bij deze opdrachten kijken de jongeren achter twee brievenbussen. Op de eerste staat de tekst: ‘Alle mensen zijn gelijk’. Achter deze brievenbus staat: - Er is geen honger meer in de wereld. - Iedereen heeft dezelfde mening. - Het wordt heel saai. - Iedereen heeft evenveel geld. - Niemand is meer jaloers. - Er zijn geen conflicten meer. Op de tweede brievenbus staat: ‘Alle mensen zijn ongelijk’. Achter deze brievenbus staat: - Je mag geloven in je eigen God. - Er zijn veel conflicten op te lossen. - Je ontmoet verschillende mensen. - Er is veel discussie. 69 - Iedereen heeft een eigen muzieksmaak. - De beste sporter wint. Na het lezen van de teksten wordt er aan de jongeren gevraagd of ze vinden dat alle mensen gelijk zouden moeten zijn met de antwoordmogelijkheden: ‘Ja’ en ‘Nee’. Deze opdracht zorgt ervoor dat jongeren nadenken over de voor en nadelen aan het gelijk of ongelijk zijn aan anderen. Vraag 10: ‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’. Denk je dat dit klopt? Opdracht 64: Bij deze opdracht worden er verschillende vragen gesteld die allen gaan over respect. Dit zorgt ervoor dat jongeren gaan nadenken over hun eigen gedrag. Een van de vragen is: ‘Een nieuwe leraar vertelt dat hij homo is en samenwoont met een vriend. Wat vind je hiervan? A. Ik vind het best als hij maar niet met zijn vriend naar het schoolfeest komt. B. Heel goed dat hij daarvoor uitkomt. C. Ik vind eigenlijk dat hij van school moet. Vraag 11: ‘In een democratie is de macht verdeeld’. Denk je dat dit klopt? Opdracht 14: (zie vraag 1). Vraag 12: ‘Geef aan welk rapportcijfer jij zou geven aan de volgende groepen: 1. Nederlandse 9. Mannen 2. Joden 10. Nazi’s 3. Turken 11. Gehandicapten 4. Surinamers 12. Allochtonen 70 5. Antillianen 13.Autochtonen 6. Marokkanen 14. Christenen 7. Homoseksuelen 15. Niet-gelovigen 8. Vrouwen 16. Moslims De verschillende groepen komen in diverse informatiebronnen en vragen terug. Vraag 13: ‘Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 50: Bij deze opdracht worden jongeren gevraagd welke van de onderstaande kenmerken voor hun geldt: ‘De Nederlandse inlichtingendienst (AIVD) houdt radicale jongeren in de gaten met deze kenmerken’: A. Ze hebben idealen. B. Ze sluiten zich aan bij een groep die hetzelfde denkt als zij. C. Ze willen anderen overtuigen van hun gelijk. D. Ze laten geen andere meningen toe. E. Ze zetten hun eigen twijfels opzij F. Ze zijn bereid geweld te gebruiken. G. Ze zijn bereid hun leven te geven voor het goede doel. In deze opdracht komen de jongeren erachter hoe radicaal ze zelf zijn. Ze denken na over de betekenis hiervan in verband met de AIVD. Vraag 14: ‘Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 67: (zie vraag 13) 71 Vraag 15: ‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 22: Er hangen diverse pamfletten en artikelen aan de muur die de jongeren kunnen lezen. Een van de teksten luidt: ‘Maatregelen van de nazi’s in Nederland: - De Nederlandse regering heeft niets meer te vertellen. De nazi’s hebben alle macht en stellen rijkscommissaris Seyss-Inquart aan. - De Nederlandse politieke partijen worden verboden. Behalve de N.S.B., een politieke beweging die het met veel ideeën van de nazi’s eens is. - 1940: de democratie afgeschaft in Nederland: - De Nederlandse regering heeft niets meer te vertellen. - Het parlement wordt naar huis gestuurd. - De meeste politieke partijen worden verboden. De jongeren worden gevraagd waaraan ze kunnen zien dat de democratie werd afgeschaft, ze konden vier antwoordmogelijkheden aankruisen: - De Nederlandse regering heeft niets meer te vertellen. - Journalisten mogen kritiek hebben op de nazi’s. - Het parlement wordt naar huis gestuurd. - De meeste politieke partijen worden verboden. - De Nederlandse vlag mag worden uitgehangen. - Joden worden gediscrimineerd. In deze opdracht komt verschillende keren naar voren dat de Nederlandse overheid weinig macht had tijdens de tweede wereld oorlog. Vraag 16: ‘De doodstraf moet worden toegestaan’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 67: Bij deze opdracht lezen de jongeren eerst de tekst: In 1986 richtte Osama Bin Laden de terreurorganisatie Al Qa’ida op. Hij is de zoon van een rijke Sjeik uit Saoedi Arabië. Osama Bin Laden is een tegenstander van de democratie. Hij is van mening dat 72 mensen geen wetten moeten maken omdat Allah de wetten heeft voorgeschreven in de Koran. Hij vindt dat je de democratie mag bestrijden met geweld zoals bomaanslagen. Hierna kantelen ze het bord en zien ze de tekst: ‘De mening van Osama Bin Laden’. A. Jongens zijn belangrijker dan meisjes. B. De doodstraf is toegestaan. C. Homoseksuelen moeten gestraft worden. D. Er is maar één geloof het beste geloof. E. Vrouwen mogen geen echtscheiding aanvragen. F. Geweld tegen ongelovigen is toegestaan. Er wordt gevraagd wat de mening is van de jongeren. Iedere zin kan wordt beoordeeld met: ‘eens’ of ‘niet mee eens’. De jongeren werpen een blik op hun eigen mening en vergelijken deze met de radicale mening van Osama Bin Laden. Vraag 17: ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Ben je het hier mee eens? Opdracht 50: (zie vraag 13) 73 6.3 Items apart De items zijn ook apart bekeken, om te zien welke specifieke opdrachten in de tentoonstelling ervoor zouden kunnen hebben gezorgd dat er een significant verschil is tussen de voor en de na-conditie (zie Tabel 9). Item 12 ontbreekt, omdat dit item is uitgewerkt in Tabel 5. Wanneer alle jongeren werden meegenomen in de analyse, bleek item 3 (‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’) een significant verschil te hebben tussen de voor- en de na-conditie, t(225) = 1.68, p < .05. Dit is het enige item dat op de subschaal ‘opvattingen democratie’ significant positiever werd beoordeeld in de na- conditie in vergelijking met de voor- conditie. Van de items die vielen onder de subschaal ‘kennis democratie’, bleken de items 6, 9, 10 en 11 een (marginaal) significant effect op te leveren. Item 6 (‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’) werd significant beter gemaakt door de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(208) = 2.36, p < .01. Item 9 (‘In een democratie mag je geloven wat je wilt’) bleek ook een item te zijn waaruit blijkt dat de naconditie democratischer was dan de voor-conditie, t(225) = 3.52, p < .01. Item 10 (‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’) werd significant beter gemaakt in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(209) = 1.89, p = .06. Als laatste werd item 11 (‘In een democratie is de macht verdeeld’) ook beter gemaakt in de na- conditie dan de voor- conditie. Dit verschil was marginaal significant, t(173) = 1.37, p = .05. Op de subschaal ‘anti- radicalisering’ bleken geen een item een groot genoeg verschil te hebben tussen de twee condities om voor een significant effect te zorgen, ts>.01, ns. 74 Tabel 9. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD) en t-waarden voor alle items apart. Voor conditie Na conditie Item: N Gem. (SD) Gem. (SD) t Item 1: Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk 228 3.49 (.57) 3.55 (.53) .84 Item 2: Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere mening 228 3.46 (.65) 3.48 (.58) .32 Item 3: In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden 227 3.28 (.75) 3.43 (.55) 1.68* Item 4: In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben 227 2.99 (68) 3.00 (.64) .10 Item 5: Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd 225 3.11 (2.2) 3.07 (.76) .16 Item 6: In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid 210 .46 (.50) .62 (.49) 2.36** Item 7: In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk 227 .46 (50) .50 (.50) .46 Item 8: In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn 227 .77 (.42) .83 (.37) 1.20 Item 9: In een democratie mag je geloven wat je wilt 227 .46. (.50) .50 (.50) 3.52** Item 10: In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek 211 .83 (.38) .92 (.28) 1.89* Item 11: In een democratie is de macht verdeeld 175 .66 (.48) .75 (.43) 1.36† Item 13: Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen 228 3.12 (.91) 3.21 (.80) .77 Item 14: Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan 228 3.38 (.86) 3.36 (.77) .77 Item 15: Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid 223 2.55 (.78) 2.63 (.68) .81 Item 16: De doodstraf moet worden toegestaan 228 2.83 (1.03) 2.98 (.98) 1.1 Item 17: Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik 227 3.15 (.84) 3.26 (.70) 1.1 † p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst 75 6.4 Vragenlijst voor- conditie Leuk dat je meedoet aan deze vragenlijst! Het is een korte vragenlijst die anoniem zal worden ingevuld. Het gaan om jouw mening en ideeën. Het is belangrijk dat je het alleen invult. Lees de vragen goed en vul alles eerlijk in. Alvast heel erg bedankt! Ik ben een: man/vrouw. Ik ben …… jaar oud. In welk land ben je geboren? ……………………………………………………………………….. In welk land zijn je ouders geboren? Je moeder:…………………………………….. Je vader:………………………………………… Heb je een geloof? Nee Ja, namelijk ……………………………………………………………. Hoe belangrijk is dit geloof voor jou? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel Mensen die samen een taal, geloof, cultuur of nationaliteit hebben noemen we een etnische groep. Tot welke etnische groep zou jij jezelf rekenen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk: O Nederlands O Marokkaans O Turks O Brabants O Fries O Antilliaans O Moslim O Joods O Surinaams O Anders, namelijk:…………………………………………………… O Christen ‘Ik voel me sterk verbonden met deze etnische groep. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel ‘Ik heb veel vrienden die tot een andere etnische groep behoren dan ik’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel Stel dat vandaag de verkiezingen zijn en je zou mogen kiezen, op welke politieke partij zou je dan stemmen? Maak één rondje zwart: O VVD O PvdA O CDA O D66 O PVV O ChristenUnie O SP O Partij voor de dieren 76 O GroenLinks O Geen idee O SGP O Anders, namelijk:………………………………………………. Kleur één rondje in waarvan jij denkt dat die het beste bij jouw mening of idee past. 1. ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 2. ‘Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere mening’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 3. ‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 4. ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 5. ‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 6. ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 7. ‘In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 77 8. ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 9. ‘In een democratie mag je geloven wat je wilt’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 10. ‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 11. ‘In een democratie is de macht verdeeld’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 12. Geef aan welk rapportcijfer jij zou geven aan de volgende groepen: Rapportcijfer Zeer negatief 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Nederlanders Joden Turken Surinamers Antillianen Marokkanen Homoseksuelen Vrouwen Mannen Nazi’s Gehandicapten Allochtonen Autochtonen Christenen Niet-gelovigen Moslims 0 O O O O O O O O O O O O O O O O 1 O O O O O O O O O O O O O O O O Zeer positief 2 O O O O O O O O O O O O O O O O 3 O O O O O O O O O O O O O O O O 4 O O O O O O O O O O O O O O O O 5 O O O O O O O O O O O O O O O O 6 O O O O O O O O O O O O O O O O 7 O O O O O O O O O O O O O O O O 8 O O O O O O O O O O O O O O O O 9 O O O O O O O O O O O O O O O O 13. ‘Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 78 10 O O O O O O O O O O O O O O O O 14. ‘Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 15. ‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 16. ‘De doodstraf moet worden toegestaan’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 17. ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 18. Hoe serieus heb je deze vragenlijst ingevuld? O Niet O Wel Heel erg bedankt! 79 6.5 Vragenlijst na- conditie Leuk dat je meedoet aan deze vragenlijst! Het is een korte vragenlijst die anoniem zal worden ingevuld. Het gaan om jouw mening en ideeën. Het is belangrijk dat je het alleen invult. Lees de vragen goed en vul alles eerlijk in. Alvast heel erg bedankt! Ik ben een: man/vrouw. Ik ben …… jaar oud. In welk land ben je geboren? ……………………………………………………………………….. In welk land zijn je ouders geboren? Je moeder:…………………………………….. Je vader:………………………………………… Heb je een geloof? Nee Ja, namelijk ……………………………………………………………. Hoe belangrijk is dit geloof voor jou? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel Mensen die samen een taal, geloof, cultuur of nationaliteit hebben noemen we een etnische groep. Tot welke etnische groep zou jij jezelf rekenen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk: O Nederlands O Marokkaans O Turks O Brabants O Fries O Antilliaans O Moslim O Joods O Surinaams O Anders, namelijk:…………………………………………………… O Christen ‘Ik voel me sterk verbonden met deze etnische groep. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel ‘Ik heb veel vrienden die tot een andere etnische groep behoren dan ik’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel Stel dat vandaag de verkiezingen zijn en je zou mogen kiezen, op welke politieke partij zou je dan stemmen? Maak één rondje zwart: O VVD O PvdA O CDA O D66 O PVV O ChristenUnie O SP O Partij voor de dieren 80 O GroenLinks O Geen idee O SGP O Anders, namelijk:………………………………………………. Kleur één rondje in waarvan jij denkt dat die het beste bij jouw mening of idee past. 1. ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 2. ‘Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere mening’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 3. ‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 4. ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 5. ‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 6. ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 7. ‘In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 81 8. ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 9. ‘In een democratie mag je geloven wat je wilt’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 10 ‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 11. ‘In een democratie is de macht verdeeld’. Denk je dat dit klopt? O Ja O Nee 12. Geef aan welk rapportcijfer jij zou geven aan de volgende groepen: Rapportcijfer Zeer negatief 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Nederlanders Joden Turken Surinamers Antillianen Marokkanen Homoseksuelen Vrouwen Mannen Nazi’s Gehandicapten Allochtonen Autochtonen Christenen Niet-gelovigen Moslims 0 O O O O O O O O O O O O O O O O 1 O O O O O O O O O O O O O O O O Zeer positief 2 O O O O O O O O O O O O O O O O 3 O O O O O O O O O O O O O O O O 4 O O O O O O O O O O O O O O O O 5 O O O O O O O O O O O O O O O O 6 O O O O O O O O O O O O O O O O 7 O O O O O O O O O O O O O O O O 8 O O O O O O O O O O O O O O O O 9 O O O O O O O O O O O O O O O O 13. ‘Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 82 10 O O O O O O O O O O O O O O O O 14. ‘Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 15. ‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 16. ‘De doodstraf moet worden toegestaan’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 17. ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 18. Ik vind deze tentoonstelling leuk. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 19. Ik vind deze tentoonstelling saai. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 20. Ik vind deze tentoonstelling leerzaam. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 83 21. Ik zou deze tentoonstelling aan iedereen aanraden. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 22. Ik zou graag meer willen weten over democratie. Ben je het hier mee eens? O Helemaal niet O Niet O Wel O Helemaal wel 23. Hoe serieus heb je deze vragenlijst ingevuld? O Niet O Wel 24. Hoe serieus heb je aan deze tentoonstelling meegedaan? O Niet O Wel Heel erg bedankt! 84 6.6 Routekaart rood 85 86 87 88