Onderzoek leereffecten Fort van de Democratie. Masterthese Irene

advertisement
Het Effect van de Interactieve Tentoonstelling ‘Fort van de
Democratie’ op Kennis en Opvattingen over Democratisch
Burgerschap bij Jongeren.
Masterthese
Universiteit van Amsterdam (Uva)
Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen
Afdeling: Sociale Psychologie
Begeleiders Uva: Dr. Bertjan Doosje, dr. Allard Feddes en drs. Liesbeth Mann
Begeleider Fort van de Democratie: Drs. Jan Durk Tuinier
Student: Irene van Ooijen
Studentnummer: 5805988
Datum: 27 september 2011
0
Inhoudsopgave
Samenvatting
pag. 3
1. Inleiding
pag. 4
1.1 Democratie
pag. 5
1.2 Radicalisering
pag. 8
1.3 Discriminatie
pag. 10
1.4 Het huidige onderzoek
pag. 12
2. Methode
pag. 14
2.1 Deelnemers
pag. 14
2.2 Design
pag. 17
2.3 Metingen
pag. 17
2.3.1 Kennis democratie
pag. 18
2.3.2 Opvattingen democratie
pag. 18
2.3.3 Opvattingen anti- radicalisering
pag. 19
2.3.4 Anti- discriminatie
pag. 19
2.3.5 Antwoordschalen
pag. 20
2.4 Procedure
3. Resultaten
pag. 20
pag. 22
3.1Hypothese 1
3.1.1. Interactie-effecten
3.2Hypothese 2
3.2.1 Interactie-effecten
3.3Hypothese 3
3.3.1 Interactie-effecten
3.4Hypothese 4
3.4.1 Interactie-effecten
pag. 22
pag. 24
pag. 26
pag. 26
pag. 28
pag. 29
pag. 30
pag. 31
3.5 Correlaties tussen afhankelijke variabelen
pag. 36
3.6 Politieke partijen
pag. 37
3.7 Mening tentoonstelling
pag. 38
3.8 Tabel 1: totaal overzicht
pag. 41
4. Discussie
4.1 Samenvatting resultaten en conclusies
pag. 44
pag. 44
1
4.2 Verklaring betrouwbaarheid
pag. 45
4.3 Verklaringen Algemeen
pag. 46
4.4 Verklaringen Specifiek
pag. 48
4.5 Beperkingen onderzoek
pag. 51
4.6 Implicaties vervolg onderzoek
pag. 53
4.7 Implicaties voor Fort van de Democratie
pag. 54
5. Literatuurlijst
pag. 56
6. Bijlage
pag. 60
6.1 Beschrijving Fort van de Democratie
pag. 60
6.1.1 Fort van de Democratie
pag. 60
6.1.2 Doel
pag. 60
6.1.3 Doelgroep
pag. 61
6.1.4 Werkwijzen
pag. 61
6.1.5 Motivatie
pag. 63
6.1.6 Belevenisruimten en thema’s
pag. 64
6.2 Koppeling items met tentoonstelling
pag. 66
6.3 Items apart bekeken
pag. 74
6.4 Vragenlijst voor-meting
pag. 76
6.5 Vragenlijst na-meting
pag. 80
6.6 Routekaart rood
pag. 85
2
Samenvatting
In de experimentele studie die in dit onderzoeksverslag wordt beschreven, werd gemeten wat
het effect is van de tentoonstelling van het Fort van de Democratie op kennis en opvattingen
over democratisch burgerschap bij de jongeren. Aan dit onderzoek namen 237 jongeren deel
met een leeftijd tussen de 13 en de 33 jaar. Er werd gekeken naar de verschillen tussen
jongeren (voor- of na-conditie) op vier verschillende subschalen: ‘kennis
democratie’,‘opvattingen democratie’, ‘opvattingen anti- radicalisering’ en ‘antidiscriminatie’.
Uit de resultaten bleek dat de jongeren na het bezoek meer kennis hadden over
democratie en ze waren enigszins minder radicaal dan jongeren die de tentoonstelling nog niet
hadden bezocht. Ze waren niet democratischer en discrimineerden sociale groepen niet
minder, dan jongeren die de tentoonstelling nog niet hadden bezocht. Echter, wanneer de
groep werd opgedeeld in diverse onafhankelijke variabelen, bleken de jongeren onder de 18
jaar en de mannelijke jongeren wel democratischer te zijn na een bezoek aan de
tentoonstelling. Ook bleken westerse en niet-gelovige jongeren minder te discrimineren
wanneer ze de tentoonstelling hadden doorlopen.
Er kan geconcludeerd worden dat de jongeren hun democratisch burgerschap hebben
versterkt door middel van opgedane kennis over democratie in de tentoonstelling. Een
verandering in de houding ten opzichte van democratisch burgerschap heeft maar bij bepaalde
groepen plaatsgevonden, voornamelijk bij jongeren onder de 18 jaar en de mannelijke
jongeren. In een vervolgstudie zou er kunnen worden onderzocht wat de effecten zijn van de
tentoonstelling bij andere opleidingen met verschillende niveaus. Er zou ook gekeken moeten
worden naar de lange termijn effecten.
3
1. Inleiding
Volgens voormalig VN Secretaris-generaal Kofi Annan speelt democratisering een
onontbeerlijke rol bij het tegengaan van radicalisering. Zo stelde Annan tijdens een
vergadering van de Veiligheidsraad in 2002: ‘We should all be clear that there is no trade-off
between effective action against terrorism and the protection of human rights. On the
contrary, I believe that in the long term we shall find that human rights, along with democracy
and social justice, are one of the best prophylactics against terrorism.’1
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE; in het Engels
OSCE) sluit zich hierbij aan door te stellen dat terrorisme bestrijding zich dient te richten op
de omstandigheden die terrorisme tegengaan en ontmoedigen, waaronder het volledig
respecteren van democratie en de rechtsstaat. Andere factoren die door de OVSE worden
genoemd zijn toegang van alle burgers tot het politieke stelsel, voorkomen van discriminatie
en het aanmoedigen van interculturele en interreligieuze dialogen in de samenleving. Tot slot
dragen de promotie van mensenrechten en tolerantie, en het tegengaan van armoede bij aan de
bestrijding van terrorisme.2
Democratie, radicalisme en discriminatie zijn de voornaamste onderwerpen van de
tentoonstelling van het Fort van de Democratie in Utrecht. De samenstellers van de
tentoonstelling hebben zich tot doel gesteld om jongeren hun democratische vaardigheden en
attituden te laten onderzoeken, verwerven en/of versterken in hun eigen sociale context
(Tuinier & Visser 2009). Er worden verschillende werkwijzen gebruikt en
motivatietechnieken ingezet die helpen bij het streven van dit doel (zie bijlage 6.1).
1
Toespraak van Kofi Annan tijdens de vergadering van de VN Veiligheidsraad op 18 januari 2002.
Organisation for Security and Co-operation in Europe. Charter on preventing and combating terrorism, 7
December 2002.
2
4
1.1 Democratie
Volgens de Van Dale is een democratie een staatsvorm die aan het hele volk invloed op de
regering toekent.3 Hendriks (2006) stelt dat er twee centrale basisideeën zijn binnen een
democratie. Het eerste basisidee van democratie is dat het volk regeert. Dit kan door het volk
zelf of via anderen die worden gekozen, beïnvloed en gecontroleerd. Het tweede basisidee
komt neer op gelijkheid, de inbreng van iedere burger is in principe gelijk aan die van iedere
andere burger. Naast deze twee basisideeën kan er een onderscheid gemaakt worden in vier
grondvormen van een democratie, namelijk: consensus, pendule (slingerbeweging van
politieke partijen), kiezers, en participatie. Dit zijn de basisvormen die in verschillende
varianten en verschillende mengvormen aanwezig kunnen zijn. Burgers hebben politieke
rechten, zoals de mogelijkheid om als kiezer of via collectieve actie de beleidsvorming en de
prestaties in de beleidsuitvoering te beïnvloeden. Hierdoor is er ruimte voor publieke
meningsvorming, interpretatie, betekenisgeving en onderhandeling over politiek-bestuurlijke
processen (Eder, 2000, aangehaald in Hendriks, 2006).
De vraag rijst wat het belang is van het hebben van een democratie. Al in 1795 was
Immanuel Kant er van overtuigd dat dit de staatsvorm is die voor een ‘eeuwige vrede’ kan
zorgen. Hij vroeg zich namelijk af hoe er een eeuwige vrede zou kunnen ontstaan. Hij meende
dat het volk in een oorlog voor de kosten moest opdraaien. Als het volk het voor het zeggen
zou hebben dan zou de kans op een oorlog kleiner worden. De nadelen van het voeren van een
oorlog zijn groter dan de voordelen. Wanneer twee landen democratisch zijn, zal oorlog
voeren pas kunnen worden uitgevoerd wanneer het wordt goedgekeurd door de
volksvertegenwoordiging, wat leidt tot vertraging in het proces. Een land zal dus nooit van de
een op de andere dag worden aangevallen en dus ook niet zomaar preventief aanvallen
3
www.vandale.nl/vandale/zoekService.do?selectedDictionary=nn&selectedDictionaryName=Nederlands&search
Query=democratie
5
uitvoeren. Vanuit deze visie is de theorie van de democratische vrede ontstaan. Deze theorie
stelt dat democratische landen geen oorlog tegen elkaar zullen voeren. Hiermee wordt
gesuggereerd dat als ieder land een democratie zou hebben er geen oorlog zou ontstaan (Kant,
1795, aangehaald in Kegley, 1996).
Om een democratie voort te laten bestaan en op een juiste manier te laten draaien is
het nodig om gedeelde opvattingen te hebben. Dit zijn ‘normen en waarden’ die een richtlijn
geven aan de manier van leven met elkaar. Wanneer er acceptatie en identificatie is met het
democratische systeem zullen mensen samen de zorg dragen voor het gemeenschappelijke
belang (De Winter, 2004). Een goed verloop van deze staatsvorm is niet iets
vanzelfsprekends. Enerzijds is het mogelijk dat men de democratie onvoldoende ondersteunt
door niet bij te dragen, anderzijds is het mogelijk dat men de democratie met terroristische
middelen probeert te ondermijnen. Voor een goed verloop is het belangrijk dat men respect
heeft voor elkaar, er erkenning is van wederzijdse belangen en dat conflicten worden opgelost
door middel van overleg en onderhandelingen. Dit wordt samen de democratic way of life
genoemd. Hierbij zijn vrijheid, gelijkheid en gerechtigheid in hoge mate van belang (De
Winter, 2004).
De betekenis en consequenties van de democratic way of life zijn voor veel mensen
onvoldoende duidelijk. Daarnaast staat de democratie ook onder druk door de
individualisering, migratie en het oprukkende fundamentalisme en terrorisme. Dit zorgt voor
problemen in de samenleving. Om deze problemen tegen te gaan is er een versterking van de
democratische vaardigheden en een verandering van attitude ten opzichte van deze staatsvorm
nodig. Onder democratische vaardigeden wordt onder anderen het overleggen, onderhandelen,
discussiëren, een mening vormen en het waarderen van verschillen in mening verstaan (De
Winter, 2004).
6
Een attitude is een psychologische neiging die wordt geuit door het evalueren van een
bepaald geheel met bepaalde mate van voorkeur of afkeur (Eagly & Chaiken, 1993). Attitudes
beïnvloeden hoe we de wereld zien, wat we denken en wat we doen (Maio& Haddock, 2009).
Er is nog onzekerheid over de mogelijkheid om democratische attituden te veranderen.
Sommige onderzoekers denken dat het persoonlijke eigenschappen zijn die men niet kan
veranderen, andere onderzoekers zijn echter van mening dat het cognitieve processen zijn die
aan verandering onderhevig kunnen zijn (Petty & Cacioppo, 1986).
Volgens een aantal onderzoekers (Alwin, Cohen & Newcomb, 1991, Briñol & Petty,
2005) bestaat er een relatie tussen leeftijd en de ontvankelijkheid voor verandering van
attitude. Deze relatie wordt bevestigd door onderzoek van Visser en Krosnick (1998), en
wordt de life-stages hypotheses genoemd. Deze hypothese stelt dat de relatie tussen leeftijd en
ontvankelijkheid van mensen voor verandering van attitude volgens een curve verloopt.
Jongeren en ouderen blijken ontvankelijker te zijn voor verandering van attitude dan
volwassenen. Volgens deze onderzoekers kunnen hier verschillende verklaringen aan ten
grondslag liggen. Wanneer mensen jong zijn zullen ze bijvoorbeeld nog niet veel belang
hechten aan sociale problemen, zoals overheidsuitgaven aan defensie. Oudere mensen zouden
zich minder verbonden kunnen gaan voelen met sociale beleidskwesties. Ook is het mogelijk
dat veranderingen in sociale netwerken, leeftijd gerelateerde verschillen in cognitieve
vaardigheden (geheugen) en tijdsperspectief een rol spelen bij de invloed op de life-stages
hypotheses (Visser & Krosnick, 1998, aangehaald in Maio & Haddoch, 2009). Ondanks deze
verschillende verklaringsmogelijkheden is vastgesteld dat jongeren en ouderen gemakkelijker
te beïnvloeden zijn in hun attitude dan volwassenen.
Voor de toekomst van de democratische rechtsstaat is het een goede manier om via
onderwijs de democratische vaardigheden bij te brengen (De winter, 2004). Onderwijs kan
bovendien een essentiële rol spelen bij het veranderen van een attitude. Een bezoek aan de
7
tentoonstelling ‘het Fort van de Democratie’ is vaak een onderdeel van het
onderwijsprogramma van jongeren, zoals het vak ‘burgerschap’ of ‘maatschappijleer’. In de
tentoonstelling komen democratische vaardigheden op verschillende manieren terug. Jongeren
krijgen bijvoorbeeld inzicht in hun eigen mening en die van anderen. Daarnaast wordt hen de
mogelijkheid geboden om te overleggen en discussiëren. Ook krijgen ze handvaten toegereikt
om na te denken over de voor- en nadelen van een democratie. Hierdoor is het mogelijk dat ze
hun attitude ten opzichte van een democratische staatsvorm veranderen.
1.2 Radicalisering
Een democratische staatsvorm gaat niet in harmonie met mensen die bereid zijn om
ingrijpende veranderingen in de samenleving te bewerkstelligen. Dit zijn vaak radicale
mensen die hierbij bereid zijn om in sommige gevallen ondemocratische middelen te
gebruiken om dit voor elkaar te krijgen.
Gielen (2008) beschrijft radicalisering als: ‘het proces van toenemend radicalisme bij
een persoon of groep, waarbij de bereidheid groeit om zelf met gebruik van geweld dergelijke
diep ingrijpende veranderingen van de samenleving en de democratische rechtsorde na te
streven en/ of te ondersteunen, dan wel anderen daartoe aan te zetten. Het is niet een proces
dat mensen plotseling omarmen, het is veeleer een langdurig, gelaagd en veelvormig proces’.
Dit proces begint met het vatbaar zijn voor radicaal gedachtegoed. Men wordt een
actieve aanhanger van een bepaald radicaal gedachtegoed en hierna volgt een verschuiving
van radicale opinies naar extremisme. Tot slot kan men in het stadium zitten waarin men deel
uit maakt van een terroristische organisatie. Dit proces verloopt volgens Moghaddam (2005)
als een soort ‘trappenhuis’, waarbij de radicaliteit van een persoon afgemeten wordt aan de
hoogte van de trede, hoe hoger hoe radicaler. Sommige personen gaan naar boven tot ze
terrorisme naderen en anderen blijven achter en gaan niet verder omhoog. Het kan gezien
8
worden als een versmallende trap die leidt tot een terroristische daad aan de top van het
gebouw.
Hoe het komt dat bepaalde mensen radicaal gedrag vertonen, is aan de hand van
verschillende oorzaken te verklaren. Ten eerste zijn er verschillende onderzoekers die menen
dat er specifieke karakteristieken zijn bij individuen of groepen die radicaal zijn. Mensen die
bijvoorbeeld een gebrek aan zelfvertrouwen hebben en dit willen versterken sluiten zich aan
bij zo’n groep. Dit is een verklaring vanuit de identiteitstheorie (Olssen, 1988), die ervan uit
gaat dat sommige mensen aansluiten bij een groep om hun persoonlijke identiteit te
versterken. Het is ook mogelijk dat individuen die toetreden tot radicale groeperingen
personen zijn die op zoek zijn naar ‘kicks en spanning’. Deze verklaring is afkomstig van de
novelty-seeking theory, waarbij het dus ook om een karakteristiek van het individu of van de
groep gaat (Levine, 1999).
Ten tweede zijn er andere onderzoekers die menen dat het radicale gedrag in verband
staat tot subjectieve rechtvaardigingsgronden die worden gehanteerd. Ze hebben bepaalde
subjectieve percepties over de omstandigheden waarin ze zich bevinden. Deze denkbeelden
worden omschreven in de relatieve deprivatie theorie, die ervan uit gaat dat gevoelens van
ontevredenheid voortkomen uit het geloof dat andere personen of groepen beter af zijn.
Volgens deze theorie zijn economische oorzaken de basis voor radicalisering. Een frustratie
kan bijvoorbeeld leiden tot gewelddadige acties (Gurr, 1970).
Ten derde, zijn er ook nog onderzoekers die stellen dat de attitude voortkomt uit
contextuele oorzaken. Dit zijn oorzaken die buiten de persoon of groep liggen, dus iets van
buitenaf van invloed is op de persoon. Volgens de sociale leertheorie (Bandura, 1977) kan
gedrag worden aangeleerd door interactie met anderen, of door andere invloeden van buiten
zoals de media. Deze factoren hebben een doorslaggevend karakter voor de betreffende
persoon. Zoals hierboven besproken, zijn er verschillende theorieën die radicalisering
9
proberen te verklaren. Het is goed mogelijk dat er een combinatie van verschillende
verklaringen van toepassing is voor de verschillende mensen die radicaliseren. Zoals eerder
geschreven, gaan democratie en radicalisering niet hand in hand.
Wat zou er voor kunnen zorgen dat mensen in een democratische samenleving minder
radicaal worden? Een antwoord op deze vraag zou een uitkomst bieden voor beleidsmakers en
overheidsinstanties om radicalisering tegen te gaan. Het is echter de vraag of de
tentoonstelling van het Fort van de Democratie hieraan kan bijdragen. In de tentoonstelling
komen onderwerpen aan bod die te maken hebben met de relatie tussen een democratische
rechtsstaat en radicalisme. De opdrachten laten de jongeren bijvoorbeeld nadenken over
radicale stellingen en deze vergelijken met hun eigen mening. De tentoonstelling probeert
inzicht te geven in de mogelijkheden en grenzen van een democratie en radicalisme. Het blijft
echter de vraag of de tentoonstelling ook daadwerkelijk bijdraagt aan een verminderde
radicalisering van jongeren. In dit onderzoek wordt geprobeerd deze vraag te beantwoorden.
1.3 Discriminatie
Artikel 1 van de Grondwet biedt een belangrijke basis voor de bestrijding van discriminatie.
Dit houdt in dat mensen onrechtvaardig negatief gedrag uiten naar mensen van andere
groepen op basis van hun groepslidmaatschap (Stangor, 2004). In dit artikel staat namelijk het
gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod geformuleerd. Het artikel geeft aan dat mensen
in gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden en dat discriminatie op grond van
godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook
niet is toegestaan.4
Discriminatie ontstaat niet van de een op andere dag. Het is een proces dat begint met
het categoriseren van andere mensen, omdat we denken dat deze categorisatie ons informatie
4
www.art1.nl/artikel/1198-Artikel_1_van_de_Grondwet
10
biedt over de karakteristieken van deze personen. Overtuigingen over de karakteristieken van
sociale groepen en leden van deze groepen worden ‘sociale stereotypes’ genoemd (Fiske,
1998). Mensen hebben ook positieve of negatieve attitudes naar mensen van verschillende
sociale groepen. Vooroordelen refereren vaak aan onrechtvaardige negatieve attitude
naar(leden van) een out-group. Vooroordelen zijn echter niet altijd negatief, ze kunnen ook
een positieve lading hebben. Maar in dit geval betreffen de vooroordelen negatieve gevoelens,
zoals angst, haat en afgunst, die gerelateerd zijn aan discriminatie.
Een verklaring voor discriminerend gedrag volgt uit de social identity theory van
Tjafel en Turner (1986). Volgens deze theorie zullen mensen hun eigen groep (in-group)
positief differentiëren van een relevante andere groep (out-groep). Dit kan worden verklaard
door de neiging van het willen hebben van een positieve sociale identiteit. Mensen zijn
geneigd meer voorkeur te hebben voor hun in-group in plaats van een out-group. Wanneer de
in-group wordt bedreigd, kan er intergroeps- discriminatie ontstaan.
Een tweede verklaring voor discriminerend gedrag volgt vanuit de group norm theory
of attitudes van Sherif en Sherif (1953). Volgens deze theorie worden attitudes naar andere
groepen gevormd door het opnemen van attitudes van een waardevolle groep waar men in zit.
Deze sociale normen vormen zich in groepssituaties en dienen vervolgens als standaard voor
de individuele perceptie en beoordeling wanneer de persoon niet in de groep is. Dit betekent
dat de attitude van vooroordelen naar andere groepen en personen een gevolg is van
groepslidmaatschap. Dit zijn twee mogelijke verklaringen voor het ontstaan van discriminatie,
maar andere oorzaken of combinaties van verschillende oorzaken zouden plausibel kunnen
zijn.
De derde verklaring is gezocht in de hiërarchische ordening die we aanbrengen in de
wereld. Deze verklaring wordt door Sidanius en Pratto (1999) aangeduid als de ‘sociale
dominantie theorie’. Groepen worden van elkaar onderscheiden op basis van verschillende
11
kenmerken zoals geslacht, leeftijd en etniciteit. Er ontstaat een hiërarchische volgorde van
groepen waarbij de dominante groep aan de top staat en de andere groepen eronder als
negatief worden beschouwd. De plek in deze hiërarchie heeft te maken met de negatieve
stereotypering. Groepen die laag in de hiërarchie staan worden negatief gestereotypeerd en
kunnen hierdoor het slachtoffer zijn van discriminatie. Wanneer er bijvoorbeeld een
hiërarchie ontstaat op basis van etniciteit, staat de meerderheidsgroep boven aan en de andere
etnische groepen volgen. De volgorde heeft weer te maken met de dreiging die wordt ervaren
door de dominante groep ten opzichte van de andere groepen (Verkuyten & Zaremba, 2005).
Het is de vraag hoe het mogelijk is om deze drie oorzaken te beïnvloeden om er voor
te zorgen dat de houding tegenover andere sociale groepen verandert. De tentoonstelling van
het Fort van de Democratie probeert dit onder andere te bewerkstellingen door de jongeren
een zogenoemde ´respecttest´ te laten maken. Er worden voorbeelden gegeven over een
situatie waarin discriminatie plaatsvindt. Vervolgens krijgen ze de mogelijkheid om te kiezen
tussen drie antwoorden waaruit blijkt wat ze zouden doen of wat ze ervan vinden. Uiteindelijk
wordt uit de antwoorden afgeleid in hoeverre ze respect hebben voor anderen. Het tegengaan
van discriminatie is een vereiste voor de democratische rechtsstaat en respect draagt hieraan
bij.
1.4 Het huidige onderzoek
De samenstellers van het Fort van de Democratie willen de jongeren hun democratische
vaardigheden en attituden laten onderzoeken, verwerven en/of versterken. Er wordt
geprobeerd de jongeren inzicht te geven in- en kennis over te brengen over democratie. Dit
willen ze bereiken door de jongeren actief te laten nadenken en opdrachten te laten uitvoeren
waardoor er een ontwikkeling kan plaatsvinden.
12
Om te meten of dit doel ook werkelijk wordt bereikt, is er een effectiviteitmeting
gedaan die de volgende schalen heeft gemeten: ‘kennis democratie’, ‘opvattingen
democratie’, ‘opvattingen anti- radicalisering’ en ‘anti- discriminatie’. De vraag die in dit
onderzoek centraal staat luidt dan ook: ‘Wat is het effect van de interactieve tentoonstelling
van Fort van de Democratie op de kennis en opvattingen over democratisch burgerschap bij
jongeren?’.
De eerste hypothese stelt dat jongeren na een bezoek aan de tentoonstelling meer
kennis hebben over democratie dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. De
tweede hypothese gaat ervan uit dat de jongeren die de tentoonstelling bezoeken, daarna
democratischer zijn dan de jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken. De derde hypothese
verwacht dat de jongeren na het bezoek minder radicaal zijn dan de jongeren die niet naar de
tentoonstelling zijn geweest. De laatste hypothese veronderstelt dat jongeren minder
discriminerend zijn naar andere sociale groepen na een bezoek aan de tentoonstelling dan de
jongeren die de tentoonstelling niet bezoeken.
13
2. Methode
2.1 Deelnemers
In dit onderzoek namen 237 deelnemers deel, waaronder 43 mannen en 194 vrouwen. De
leeftijd van de deelnemers varieerden tussen de 13 en de 33 jaar, met een gemiddelde leeftijd
van 18,42 jaar (SD = 3.15). Om te kijken of verschillende opleidingen en leeftijden
verschillend zouden reageren op de tentoonstelling, zijn er mbo én vmbo klassen onderzocht.
De deelnemers die een opleiding op het hoogste niveau van het vmbo of een van de vier
niveaus van het mbo volgden, gebruikten dezelfde ‘routekaart’ (zie bijlage 6.6) in de
tentoonstelling. Dit hield in dat ze dezelfde opdrachten moesten maken. De lagere en hogere
opleidingsniveaus volgden een andere route, respectievelijk minder en meer vragen. De
opgestelde vragenlijst (zie bijlage 6.4 en 6.5) van dit onderzoek zou te moeilijk zijn voor de
lagere niveaus, omdat de leerlingen niet alle vragen zouden begrijpen. De hogere niveaus
zouden de vragen te gemakkelijk vinden om te beantwoorden. Ook zouden deze groepen een
te kleine populatie vormen voor statistisch onderzoek, aangezien ze in kleinere aantallen
deelnamen aan de tentoonstelling in de onderzoeksperiode. Om deze redenen is er voor
gekozen om de klassen met de meest voorkomende routekaart te onderzoeken. In totaal zijn er
13 verschillende klassen onderzocht, waaronder 11 mbo klassen en 2 vmbo klassen. De 13
klassen waren afkomstig van vijf verschillende scholen die verspreid lagen over verschillende
plekken in Nederland. De mbo klassen varieerden van niveau 1 tot niveau 4 (83,1%).De vmbo
klassen bestonden alleen uit niveau 4, de theoretische leerweg (16,9%). De mbo klassen
volgen de opleidingen: pedagogisch werk (53,2%), zorg en welzijn (20,3%), of het was een
klas met verschillende opleidingen door elkaar (9,7%). De deelnemers die een mbo opleiding
volgden zaten in hun eerste (51%), tweede (15 %) of derde (18%) jaar van hun opleiding. De
deelnemers die een vmbo opleiding volgden zaten in hun tweede jaar (16%).
14
Van alle deelnemers is 85 procent geboren in Nederland, 5 procent in Marokko, 2
procent in Turkije en 8 procent in overige landen. De ouders van de deelnemers lieten andere
percentages zien van hun geboorteland. De moeders van de deelnemers kwamen voor 66
procent uit Nederland, 15 procent uit Marokko, 10 procent uit Turkije en 9 procent uit overige
landen. Van de vaders was 64 procent geboren in Nederland, 14 procent in Marokko, 10
procent in Turkije en 12 procent uit overige landen. Op basis van het geboorteland van de
deelnemers was 89 procent van westerse afkomst en 11 procent uit niet-westerse landen.
Wanneer er een onderscheid wordt gemaakt tussen westerse en niet-westerse deelnemers op
basis van etniciteit, behoorden 66 procent tot een westerse etniciteit en 34 procent tot een nietwesterse etniciteit. De deelnemers werden ook gevraag in hoeverre ze zichzelf verbonden
voelen met deze etnische groep. Op deze vraag beantwoordde 28 procent het hier niet mee
eens te zijn, en 72 procent was het hier wel mee eens. Vervolgens werd er gevraagd of ze veel
vrienden hadden die tot een andere etnische groep behoorden dan zijzelf. Hierop
beantwoordde 34 procent het hier niet mee eens te zijn en 64 procent was het hier wel mee
eens.
Van alle deelnemers gaf 54 procent aan dat ze gelovig waren en 46 procent gaf aan dat
ze niet gelovig waren. De gelovige deelnemers waren onderverdeeld in 25 procent
christelijke, 28 procent islamitische en 1 procent had een ander geloof. Op de vraag hoe
belangrijk dit geloof was voor alle deelnemers, beantwoordde 19 procent dat het geloof
helemaal niet belangrijk voor ze was, 22 procent vond het niet belangrijk, 20 procent vond het
wel belangrijk en 39 procent vond het heel erg belangrijk.
Er is ook gevraagd op welke politieke partij ze zouden stemmen. Van alle deelnemers
had 22 procent geen idee,zou 21 procent op de PvdA, 13 procent op de SP, 12 procent op de
PVV, 8 procent op CDA, 7 procent op de Partij voor de Dieren, 6 procent op de VVD
15
stemmen, 4 procent op GroenLinks, 3 procent op de ChristenUnie,2 procent op D66 en 2
procent op een andere partij stemmen.
Van de 237 deelnemers hebben er 8 personen aangegeven de vragenlijst niet serieus te
hebben ingevuld, en 1 persoon heeft aangegeven niet serieus te hebben meegedaan aan de
tentoonstelling. Deze 9 deelnemers zijn uitgesloten voor de statistische analyses en de
beschrijvende statistieken die hierboven staan beschreven. Er zijn uiteindelijk in totaal 228
deelnemers opgenomen in de analyses. De deelnemers zijn random (in tweetallen) over de
twee condities verdeeld. Hierbij er een verdeling is ontstaan van 118 deelnemers in de voorconditie (96 vrouwen, 22 mannen) en 119 deelnemers in de na-conditie (98 vrouwen, 21
mannen).
De deelnemers zijn in deze studie op bepaalde onafhankelijke variabelen
onderverdeeld op basis van de demografische gegevens. Ten eerste zijn de deelnemers
verdeeld in twee leeftijdscategorieën, namelijk onder de 18 jaar en vanaf 18 jaar. Ten tweede
zijn ze opgedeeld in hun opleidingsniveau, vmbo en mbo. Ten derde is er gekeken naar de
variabele sekse, waarbij mannen en vrouwen werden opgesplitst. Hiernaast zijn de deelnemers
verdeeld in de categorieën ‘gelovig’, waaronder de subcategorieën ‘islamitisch’ en
‘christelijk’ vielen, en ‘niet gelovig’. Tot slot zijn ze onderverdeeld in westers en niet-westers
volgens de definitie van het centraal bureau voor statistiek (CBS). Dit is gedaan op basis van
het geboorteland van de ouders. Wanneer een ouder uit een niet-westers land kwam (Turkije
en alle landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië, met uitzondering van Japan en Indonesië)
behoorde de persoon tot de niet-westerse groep. Tot de westerse herkomstlanden werden alle
landen in Europa (zonder Turkije), Noord-Amerika, Japan en Indonesië gerekend.5
5
www.cbs.nl/NR/rdonlyres/26785779-AAFE-4B39-AD07-59F34DCD44C8/0/index1119.pdf
16
2.2 Design
Het onderzoek heeft een quasi-experimenteel design. Het is een veldstudie met een
experimentele en controle groep. Deelnemers van het vmbo en het mbo hebben een voor- of
nameting gedaan. De onafhankelijke variabele is de conditie waarin de deelnemers zijn
geplaatst, dus in de voor- conditie of de na-conditie. De afhankelijke variabelen zijn
democratische kennis, democratische opvattingen, anti- discriminatie en anti- radicale
opvattingen.
2.3 Metingen
De vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt bestaat grotendeels uit kwantitatieve vragen.
Deze vragen meten vier verschillende subschalen die hieronder volgen. De vragen zijn zelf
opgesteld, behalve voor de subschaal anti- discriminatie (zie paragraaf 2.3.4). Dit kwam
doordat gevalideerde vragenlijsten niet goed aansloten bij de tentoonstelling of ze waren te
moeilijk geformuleerd voor deze onderzoeksgroep. De vragen die zijn opgesteld komen op
een directe of indirecte manier terug in de opdrachten van de tentoonstelling. Hierdoor bieden
de analyses van de subschalen een goede weerspiegeling van de effecten van de
tentoonstelling. Tot slot zijn er nog vijf vragen opgenomen die de mening van de deelnemers
hebben gemeten over de tentoonstelling in het geheel. Dit waren geen inhoudelijke vragen
over de tentoonstelling.
De vragenlijst is niet te lang gemaakt. Hier is voor gekozen, omdat de
concentratieboog van de leerlingen te kort zou zijn om voor een langere tijd gemotiveerd te
zijn de vragenlijst zorgvuldig in te vullen (vooral voor de na conditie). Een langer durende
vragenlijst zou waarschijnlijk meer ‘niet serieuze’ antwoorden opleveren, dus dit werd zo veel
mogelijk voorkomen. Ook was er een beperking in tijd, voor zowel het deelnemen aan de
vragenlijst als aan het bezoek aan de tentoonstelling, waardoor de vragenlijst niet te lang kon
17
duren. De deelnemers in de voor conditie deden er ongeveer 6 minuten over om het in te
vullen, en de deelnemers in de na conditie ongeveer 7 minuten. De vragenlijst bestond uit
vragen die gemakkelijk te begrijpen waren, met een zo duidelijk mogelijke omschrijving.
2.3.1 Democratische kennis
De eerste subschaal is ‘democratische kennis’ en bestond uit 6 vragen. Een voorbeeld vraag
van deze subschaal is als volgt: ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de
minderheid’. Een tweede voorbeeld is: ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze
volksvertegenwoordigers zijn’. De betrouwbaarheid van de subschaal ‘kennis democratie’
was laag (α = 0.27), wat waarschijnlijk komt doordat de antwoordmogelijkheden dichotoom
waren. Dit betekent dat er maar twee antwoordmogelijkheden waren, namelijk: ‘ja’ en ‘nee’.
De lage betrouwbaarheid kan ook zijn gekomen door de verschillende onderwerpen die deze
schaal heeft gemeten. Democratie is een erg breed begrip waar veel onderwerpen onder
vallen. De vragen omvangen een groot deel van dit begrip, waardoor ze weinig samenhang
hebben gekregen. De betrouwbaarheid kon iets hoger worden (α = 0.33), door vraag zeven te
verwijderen (‘In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’). Deze schaal bleek nog
steeds een erg lage betrouwbaarheid te hebben. Desondanks betekende dit niet dat alle vragen
en de subschaal niet konden worden gebruikt voor de analyses. De uitslagen lagen op een
schaal van 0 tot 1, waarbij de score werd gezien als een rapportcijfer. Bijvoorbeeld, een score
van .78 betekende een 7,8 als rapportcijfer.
2.3.2 Democratische opvattingen
De tweede subschaal is ‘democratische opvattingen’ (α = 0.51) en bestond uit vijf vragen. Er
werd bijvoorbeeld gevraagd of ze het eens waren met de volgende stellingen: ‘Ik vind vrijheid
van meningsuiting belangrijk’ en ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar
18
ik het niet mee eens ben’. De betrouwbaarheid kon worden verhoogd (α = 0.68), nadat vraag
vijf werd verwijderd (‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden
geregeerd’). Hierdoor is er een voldoende mate van betrouwbaarheid, dus om deze reden is
deze vraag weggelaten bij de analyses.
2.3.3 Anti- radicale opvattingen
De derde subschaal is ‘anti- radicale opvattingen’ (α = 0.48) en bestond uit vijf vragen. Een
voorbeeld vraag van deze subschaal is als volgt:’Geweld tegen mensen die anders denken dan
ik, is toegestaan’. Een tweede voorbeeld is: ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals
ik’. Deze subschaal kon de betrouwbaarheid verhogen door vraag 15 te verwijderen (‘Ik heb
vertrouwen in de Nederlandse overheid’). Hierdoor ontstond er een lichte mate van
betrouwbaarheid (α = 0.53), wat voldoende betrouwbaar was om analyses uit te voeren.
2.3.4 Anti- discriminatie
De laatste subschaal ‘anti- discriminatie’ heeft gebruik gemaakt van een bestaande meting van
Crandall, Eshleman en O’Brien (2002). Deze wordt gebruikt om verschillende groepen in de
samenleving te meten op discriminatie. Deze was goed bruikbaar voor de vragenlijst,
aangezien ‘discriminatie’ een thema is dat regelmatig op een indirecte manier terug komt in
de tentoonstelling. Er zijn aanpassingen gemaakt op de lijst van groepen die hierin getest
worden, namelijk alleen groepen die terugkomen in de tentoonstelling. Deze subschaal (α =
0.81) bestond uit een vraag, met 16 subvragen. De deelnemers konden aangeven welk
rapportcijfer ze wilden geven aan verschillende groepen zoals turken, Nederlanders, moslims,
autochtonen etc.
19
2.3.5 Antwoordschalen
De deelnemers konden door middel van een vier-puntschaal antwoord geven op subschalen
die opvattingen hebben gemeten. De mogelijkheden waren: ‘helemaal niet’, ‘niet’, ‘wel’ of
‘helemaal wel’ mee eens. Er is voor gekozen om de optie ‘neutraal’ niet toe te voegen, omdat
er hierdoor een minder grote kans was dat de antwoorden uit gemakzucht zouden worden
ingevuld. De deelnemers konden dus een gemiddelde score krijgen tussen de 1 en de 4,
waarbij een 1 betekende dat men helemaal niet democratisch was of heel radicaal en een 4 dat
men heel democratisch was of helemaal niet radicaal. Ook de vragen naar de mening over de
tentoonstelling gebruikte deze vier-puntsschaal, waarbij een 1 betekende dat men het
helemaal niet eens was met de stelling en een 4 betekende dat men het helemaal wel eens was
met de stelling. De vragen naar kennis hadden twee antwoordmogelijkheden, namelijk: ‘ja’ en
‘nee’. Ze konden een gemiddelde score opleveren van 0 tot en met 1, waarbij een score van 0
betekende dat de deelnemers alles fout had geantwoord, en een score van 1 betekende dat
alles goed geantwoord was. De subschaal die discriminatie meet bestond uit een rij met cijfers
van 0 tot en met 10. De deelnemers konden aangeven welk rapportcijfer ze wilden geven aan
de verschillende groepen. Een 0 betekende dat men zeer negatief was over deze subgroep en
een 10 betekende dat men zeer positief was over deze subgroep.
2.4 Procedure
De deelnemers kwamen per klas naar de tentoonstelling. Zij waren onder leiding van een of
meerdere docenten of assistenten. Er tweetallen gemaakt, waarbij de helft van alle deelnemers
mee mochten lopen naar een open ruimte achter de filmruimte. Afhankelijk van de volgorde
van nadering naar het fort, ging de eerste helft tweetallen mee naar binnen. De vragenlijsten
lagen al op de tafels klaar en iedereen werd een plekje toegewezen of zocht er zelf een op.
Hierbij werd er gelet dat jongens en meisjes werden gemengd, om een hogere mate van stilte
20
te bereiken tijdens het maken van de vragenlijst. Voordat de deelnemers de vragenlijsten
invulden, werd er een instructie gegeven waarbij hun anonimiteit, persoonlijke antwoorden,
globale tijdsduur en uiterste stilte tijdens het invullen van de vragenlijst werd benadrukt. Ook
werd de vragenlijst als een onderdeel van het bezoek aan deze tentoonstelling gebracht,
waardoor de motivatie zou verhogen om deze serieus in te vullen. Tijdens de afname was de
testleider altijd aanwezig, om in de gaten te houden of er niet werd samengewerkt en om
vragen te beantwoorden. Wanneer leerlingen inhoudelijke vragen hadden, werd er geen
inhoudelijk antwoord gegeven. Om de motivatie van de deelnemers te verhogen, waren er
koekjes aanwezig. Nadat ze allemaal de vragenlijst hadden ingevuld, werd er benadrukt niet te
praten over de vragenlijst met de andere deelnemers die de vragenlijst nog niet hadden
ingevuld. Vervolgens werden alle deelnemers samengebracht in de filmruimte en startte de
film. Vervolgens doorliepen ze de tentoonstelling. De deelnemers die nog geen vragenlijst
hadden gemaakt, kregen daarna dezelfde vragenlijst (met extra vragen over hun mening over
de tentoonstelling in het geheel) en dezelfde instructies. De vragenlijst werd ingevuld bij de
kleine ronde tafeltjes in de tentoonstellingsruimte. Ook hier lagen er koekjes om de motivatie
te verhogen. Deze locatie is gekozen door logistieke redenen. De andere deelnemers die de
vragenlijst al voor de tentoonstelling had ingevuld konden na het volmaken van hun
routekaart, het certificaat gaan uitprinten. De andere helft kon na het invullen van de
vragenlijst ook hun certificaat uitprinten.
21
3. Resultaten
3.1. Hypothese 1
Met een onafhankelijke t-test is er gekeken of er een verschil is tussen de voor- en de naconditie. Het bleek dat de na-conditie meer kennis had dan de voor-conditie, en dit verschil
was significant, t(205) = 3.35, p <.01, r = .23. Dit betekent dat de hypothese werd bevestigd.
De resultaten en gemiddelden staan weergegeven in Tabel 1.
Vervolgens is er ook gekeken of er verschillen waren tussen de voor- en na-conditie
wanneer er een onderscheid gemaakt werd binnen de verschillende onafhankelijke variabelen
(zie paragraaf 2.1). Deelnemers onder de 18 jaar, die de tentoonstelling hadden bezocht,
bleken significant meer antwoorden goed hadden op de kennis vragen over democratie, dan
de deelnemers die de tentoonstelling niet hadden bezocht, t(57) = 3.55, p < .01, r = .43. Bij de
deelnemers vanaf 18 jaar had de na-conditie ook significant meer kennis dan de voor-conditie,
t(130) = 1.84, p < .05, r = .15.
Wanneer er werd gekeken naar opleidingsniveau bleken de deelnemers van het mbo de
vragen significant beter te hebben gemaakt in de na-conditie dan in de voor-conditie, t(173) =
3.10, p < .01, r = .22. Er was eveneens een verschil tussen de voor- en na-conditie voor de
vmbo deelnemers, maar dit verschil was minder sterk significant, mogelijk vanwege het
geringe aantal deelnemers in die groep, t(36) = 1.48, p = .08, r = .34.
Mannen hadden in de voor-conditie minder kennis van democratie dan mannen in de
na-conditie, t(31) = 2.71, p <.01, r = .44. Bij vrouwen is er eenzelfde effect gevonden, t(165)
= 2.45, p < .05, r = .18. De vrouwen in de na-conditie hadden significant meer kennis, in
vergelijking met de voor-conditie.
Wanneer er een onderscheid werd gemaakt op basis van geloof, bleken de gelovige
deelnemers in de na-conditie significant meer kennis te hebben over democratie dan de voor-
22
conditie, t(111) = 2.79, p < .05, r = .26. Ook bij de niet-gelovige deelnemers bleek deze
subschaal een significant effect op te leveren, t(92) = 2.26, p < .05, r = . 23, waarbij de voorconditie minder goed was in het maken van de vragen dan de na-conditie. Onder de gelovige
deelnemers bevonden zich voornamelijk christelijke en islamitische gelovigen. De christelijke
deelnemers bleken significant beter te zijn in het maken van de kennis vragen in de naconditie dan in de voor-conditie, t(46) = 2.53, p < .05, r = .34. Het verschil in kennis tussen
deelnemers in de voor- en na-conditie was minder groot bij de islamitische deelnemers, t(60)
= 1.38, p = .09, r = .18.
Aan de hand van een variantieanalyse is gekeken of er verschillen waren tussen
christelijke, islamitische en niet gelovige deelnemers bij de twee condities op de subschaal
‘kennis democratie’. Er bleek een marginaal significant verschil tussen christelijke,
islamitische en niet gelovige deelnemers in de na-conditie, F(3,101) = 2.63, p = .05, η² = .07.
Christelijk gelovige deelnemers hadden significant meer kennis dan islamitisch gelovige
deelnemers, t(58) = 1.98, p = .05, r =. 25. Islamitische en niet- gelovige deelnemers
verschilden ook significant elkaar, t(77)= 2.31, p < .05, r = .25. De niet-gelovige deelnemers
bleken meer kennis te hebben over democratie dan de islamitische deelnemers. Christelijk en
niet- gelovige verschilden niet significant van elkaar, t(63) = .17, ns.
Tot slot is er gekeken of westerse en niet-westerse deelnemers verschillen lieten zien
tussen de voor en de na-conditie. Westerse deelnemers beantwoorden de vragen significant
beter in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(131) = 3.39, p < .01, r = .28. Er
ook een marginaal significant verschil gevonden in dezelfde richting voor de niet-westerse
deelnemers, t(72) = 1.67, p = .05, r = .19.
23
Tabel 1. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t- waarden
(t) voor de subschaal ‘kennis democratie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers,
leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst.
Voor conditie
Na conditie
N
Gem. (SD)
n
Gem. (SD)
n
t
Alle deelnemers
207
0.66 (0.22)
102
0.75 (0.18)
105
3.35**
< 18 jaar
59
0.64 (0.21)
33
0.82 (0.17)
26
3.55**
≥ 18 jaar
148
0.67 (0.23)
69
0.74 (0.19)
79
1.84*
Mbo
188
0.66 (0.23)
91
0.75 (0.19)
97
3.1**
Vmbo
37
0.69 (0.16)
17
0.80 (0.15)
20
1.48†
Mannen
33
0.61 (0.23)
15
0.81 (0.19)
18
2.71**
Vrouwen
174
0.67 (0.22)
87
0.74 (0.18)
87
2.45*
Gelovig
113
0.63 (0.23)
50
0.73 (0.18)
63
2.79*
- Christelijk
48
0.63 (0.26)
25
0.78 (0.15)
23
2.53*
- Islamitisch
62
0.62 (0.19)
25
0.69 (0.19)
37
1.38†
Niet- Gelovig
94
0.69 (0.22)
52
0.79 (0.19)
42
2.26*
Westers
133
0.68 (0.23)
71
0.80 (0.18)
62
3.39**
Niet-westers
74
0.62 (0.22)
31
0.70 (0.18)
43
1.67†
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
3.1.1 Interactie-effecten
Er is ook nog een interactie- effect gevonden tussen de conditie waarin iemand zat en
de leeftijdscategorie, op de subschaal ‘kennis democratie’, F(1,184) = 3.98, p < .05, η² = .02.
Dit betekende dat de deelnemers onder de 18 jaar en deelnemers vanaf 18 jaar op een andere
manier waren beïnvloed door de conditie waarin ze zaten. Aan de hand van een
24
onafhankelijke t-test bleken beide groepen een hogere score te hebben in de na-conditie in
vergelijking met de voor conditie. De deelnemers onder de 18 jaar (M = .61 , SD = .23) en de
deelnemers vanaf 18 jaar (M = .67, SD = .23) verschilden niet significant van elkaar voordat
ze de tentoonstelling gingen bezoeken, t(100) = .76, ns. In de na-conditie was de kennis
significant hoger van de deelnemers onder de 18 jaar (M = .82, SD = .18) dan de deelnemers
vanaf 18 jaar (M = .74, SD = .19), t(103) = 1.92, p < .05, r = .19. Dit wil zeggen dat de
tentoonstelling voornamelijk een positief effect had op kennis van de democratie bij
deelnemers onder de 18 jaar (zie Figuur 1). Uit de resultaten blijkt dat de andere
onafhankelijke variabelen geen significante interactie-effecten veroorzaakten met conditie, Fs
> .02, ns.
Figuur 1. Gemiddelde score op een schaal van 0 tot 1, voor de subschaal ‘kennis democratie’
voor de deelnemers onder de 18 jaar (n = 59) en deelnemers vanaf 18 jaar (n = 148).
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001
25
3.2 Hypothese 2
De resultaten met betrekking tot opvattingen over de democratie staan weergegeven in Tabel
2. Er werd geen significant verschil gevonden tussen de voor en de na-conditie, t(224) = .98,
ns. De hypothese werd dus niet ondersteund.
Vervolgens is er ook gekeken of er verschillen waren tussen de voor- en na-conditie
wanneer er een onderscheid gemaakt werd binnen de verschillende onafhankelijke variabelen.
De deelnemers onder de 18 jaar bleken enigszins een positievere houding te hebben ten
opzichte van democratie in de na-conditie dan de voor-conditie, t(76) = 1.56, p = .06, r =
.18.Voor de deelnemers vanaf de 18 jaar was dit echter niet het geval, t(146) = .36, ns.
Wanneer de groep deelnemers werd onderverdeeld in mannen en vrouwen, werd er alleen een
significant verschil gevonden bij mannen. Zij beantwoordden de stellingen democratischer in
de na-conditie dan in de voor-conditie, t(38) = 2.77, p < .01, r = .41. Bij vrouwen was dit
echter niet het geval, t(184) = .54, ns.
De condities bleken niet significante van elkaar te verschillen op deze subschaal
wanneer er een onderscheid werd gemaakt op de variabelen opleiding, geloof en herkomst, ts
> .02, ns.
3.2.1 Interactie-effecten
De interactie tussen sekse en conditie behaalde een statistisch significant niveau op deze
subschaal, F(1,222) = 11.38, p < .01, η² = .05. Dit betekende dat mannen en vrouwen
verschillend werden beïnvloed door de conditie waar ze in zaten. In Figuur 2 is weergegeven
hoe mannen en vrouwen zich in de voor- en na-conditie tot elkaar verhouden. In de voorconditie werden de opvattingen over democratie significant democratischer beantwoord door
de vrouwen (M = 3.39, SD = .39) dan door de mannen (M = 2.93, SD = .62), t (110) = 4.3, p <
.05, r = .38. In de na-conditie werd dit verschil echter niet aangetoond. Hier waren de
26
vrouwen (M = 3.36, SD = .42) en de mannen (M = 3.4, SD = .45) ongeveer even democratisch
(zie Figuur 2), t(112) = .39, ns. Hiernaast waren de mannen significant democratischer na een
bezoek dan zonder een bezoek aan de tentoonstelling, t(38)= 2.77, p < .01, r = .41. Dit was
niet het geval voor de vrouwelijke deelnemers, t(184) = .54, ns. Met andere woorden, de
tentoonstelling had een ander effect op mannen dan voor vrouwen. Vrouwen zijn vooraf al
vrij democratisch en de mannen halen deze achterstand in na een bezoek aan de
tentoonstelling. Uit de resultaten blijkt dat de andere onafhankelijke variabelen geen
significante interactie-effecten veroorzaakten met conditie, Fs >.03, ns.
Figuur 2. Gemiddelde score op een schaal van 1 tot 4, voor de subschaal ‘opvattingen
democratie’ voor de mannelijke deelnemers (n = 40) en vrouwelijke deelnemers (n = 188).
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001
27
Tabel 2. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden
(t) voor de subschaal ‘opvattingen democratie’ op de onafhankelijke variabelen: alle
deelnemers, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst.
Voor conditie
Na conditie
N
Gem. (SD)
n
Gem. (SD)
n
t
Alle deelnemers
226
3.31 (0.47)
112
3.37 (0.42)
114
.98
< 18 jaar
78
3.19 (0.58)
44
3.38 (0.48)
34
1.56†
≥ 18 jaar
148
3.39 (0.38)
68
3.36 (0.41)
80
.36
Mbo
189
3.35 (0.41)
91
3.37 (0.40)
98
.31
Vmbo
37
3.12 (0.66)
21
3.34 (0.53)
16
1.11
Mannen
40
2.93 (0.62)
20
3.40 (0.45)
20
2.77**
Vrouwen
186
3.39 (0.39)
92
3.36 (0.42)
94
.54
Gelovig
121
3.32 (0.43)
54
3.38 (0.43)
67
.82
- Christelijk
56
3.24 (0.45)
29
3.31 (0.38)
27
.57
- Islamitisch
62
3.41 (0.40)
25
3.41 (0.46)
37
.02
Niet- Gelovig
105
3.30 (0.51)
58
3.35 (0.41)
47
.47
Westers
152
3.26 (0.50)
81
3.32 (0.40)
71
.92
Niet-westers
74
3.44 (0.38)
31
3.44 (0.45)
43
.08
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
3.3 Hypothese 3
De resultaten voor de variabele anti- radicalisering staan weergegeven in Tabel 3. De
deelnemers in de na-conditie enigszins minder radicaal in hun opvattingen dan de deelnemers
in de voor-conditie, dit verschil was marginaal significant, t(225) = 1.46, p = .08, r = .1. De
hypothese werd hiermee in lichte mate ondersteund.
28
Er werd ook een significant verschil gevonden bij deelnemers onder de 18 jaar, t(77) =
1.89, p < .05, r = .21. Dit betekende dat de deelnemers die de tentoonstelling hadden
doorlopen minder radicaal waren dan de deelnemers die dit nog niet hadden gedaan. Dit
verschil werd niet gevonden bij de deelnemers die 18 jaar of ouder waren, t(147) = .64, ns. De
hypothese werd dus bevestigd bij de deelnemers onder de 18 jaar.
Vervolgens is er gekeken of er significante verschillen waren voor de deelnemers van
het mbo en het vmbo tussen de twee condities. Mbo’ers bleken enigszins minder radicaal te
zijn in bepaalde opvattingen in na-conditie in vergelijking met de voor-conditie en dit verschil
was marginaal significant, t(188) = 1.41, p = 08, r = .1.Voor de vmbo’ers is er geen effect
gevonden, echter ging het wel in de voorspelde richting,t(35) = .43, ns. Het is mogelijk dat er
geen effect is gevonden vanwege het geringe aantal deelnemers in deze groep.
De mannelijke deelnemers die de tentoonstelling hadden doorlopen waren significant
minder radicaal dan de mannelijke deelnemers die dit nog niet hadden gedaan, t(38) = 1.79, p
< .05, r = 28.Voor vrouwen was er geen significant effect, t(185) = .79, ns.
Tot slot is er ook gekeken of westerse en niet-westerse deelnemers een verschil lieten
zien tussen de twee condities op deze subschaal. Dit was enkel het geval voor de westerse
deelnemers. Zij waren enigszins minder radicaal in de na-conditie dan de voor-conditie,
t(151) = 1.48, p = .07, r = 12. Er is geen effect gevonden voor de niet-westerse deelnemers,
maar de gemiddelden gingen wel in de juiste richting, t(72) = .66, ns.
De condities bleken niet significant van elkaar te verschillen op deze subschaal
wanneer er een onderscheid werd gemaakt op de variabele geloof, ts > .44, ns.
3.3.1 Interactie-effecten
Uit de resultaten blijkt dat de onafhankelijke variabelen geen significante interactieeffecten veroorzaakten met conditie, Fs >.00, ns.
29
Tabel 3. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden
(t) voor de subschaal ‘opvattingen anti- radicalisering’ op de onafhankelijke variabelen: alle
deelnemers, leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst.
Voor conditie
Na conditie
N
Gem. (SD)
n
Gem. (SD)
n
t
Alle deelnemers
228
3.10 (0.59)
144
3.21 (0.53)
144
1.46†
< 18 jaar
78
3.09 (0.47)
44
3.31 (0.53)
34
1.89*
≥ 18 jaar
149
3.10 (0.64)
69
3.16 (0.53)
80
.64
Mbo
190
3.06 (0.61)
92
3.17 (0.53)
98
1.41†
Vmbo
37
3.27 (0.33)
21
3.40 (0.51)
16
.80
Mannen
40
2.86 (0.57)
20
3.18 (0.53)
20
1.79*
Vrouwen
187
3.15 (0.57)
93
3.21 (0.54)
94
.79
Gelovig
121
3.11 (0.62)
54
3.22 (0.52)
67
1.09
- Christelijk
56
3.16 (0.52)
29
3.27 (0.54)
27
.87
- Islamitisch
62
3.05 (0.72)
25
3.16 (0.58)
37
.64
Niet- Gelovig
106
3.09 (0.54)
59
3.20 (0.54)
47
.88
Westers
153
3.09 (0.54)
82
3.21 (0.53)
71
1.48†
Niet-westers
74
3.13 (0.68)
31
3.19 (0.55)
43
.44
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
3.4 Hypothese 4
De laatste hypothese werd niet ondersteund. Wanneer alle deelnemers mee werden genomen
in de analyse, bleek er geen significant verschil te zijn tussen de voor- en de na-conditie,
t(208) = .81, ns.
30
De condities bleken ook niet significante van elkaar te verschillen op deze subschaal
wanneer er een onderscheid werd gemaakt op alle onafhankelijke variabelen (ts >.12, ns),
behalve voor de variabele ‘herkomst’ en ‘geloof’ (zie Tabel 4). Wanneer westerse en nietwesterse deelnemers werden onderscheiden van elkaar werd er namelijk een significant
verschil gevonden voor de westerse deelnemers. De na-conditie discrimineerde minder dan de
voor-conditie en dit verschil was significant, t(141) = 1.68, p <.05, r = .14. De twee condities
van de niet-westerse deelnemers bleken niet significant van elkaar te verschillen, t(65) = 1.27,
ns. De niet-gelovige deelnemers waren ook enigszins minder discriminerend naar de
verschillende sociale groepen in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie. Dit
verschil was marginaal significant, t(101) = 1.64, p = .05, r = .16.
3.4.1 Interactie-effecten
Zoals in Figuur 3 te zien is, is er een interactie-effect gevonden tussen conditie en herkomst,
F(1,206) = 3.76, p = .05, η² = .02. In Figuur 3 is weergegeven hoe westerse en niet-westerse
deelnemers zich in de voor- en na-conditie tot elkaar verhouden. Westerse en niet-westerse
deelnemers werden verschillend beïnvloed door de conditie waar ze in zaten.
De score op de anti- discriminatieschaal was in de voor-conditie marginaal significant hoger
bij de niet-westerse deelnemers (M = 7.50, SD = 1.21) vergeleken met de westerse deelnemers
(M = 7.02, SD = 1.41), t(111) = .36, p = .07, r = .26. In de na-conditie scoorden de nietwesterse deelnemers (M = 7.11, SD = 1.25) niet significant lager dan de westerse deelnemers
(M = 7.40, SD = 1.32), t(112) = .2, ns. Dit wil zeggen dat niet-westerse deelnemers zonder een
bezoek aan de tentoonstelling, enigszins minder discriminerend zijn naar sociale groepen dan
westerse deelnemers. En westerse deelnemers zijn minder discriminerend na een bezoek aan
de tentoonstelling, dan zonder een bezoek. Uit de resultaten blijkt dat de andere
31
onafhankelijke variabelen geen significante interactie-effecten veroorzaakten met conditie, Fs
> .00, ns.
Tabel 4. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden
(t) voor de subschaal ‘anti- discriminatie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers,
leeftijd, opleiding, sekse, geloof en herkomst.
Voor conditie
Na conditie
N
Gem. (SD)
n
Gem. (SD)
N
t
Alle deelnemers
208
7.15 (1.37)
106
7.30 (1.30)
104
.81
< 18 jaar
75
6.95 (1.47)
44
7.38 (1.48)
31
1.25
≥ 18 jaar
135
7.29 (1.29)
62
7.26 (1.23)
73
.12
Mbo
174
7.13 (1.37)
85
7.29 (1.29)
89
.77
Vmbo
36
7.22 (1.43)
21
7.38 (1.40)
15
.33
Mannen
39
6.58 (1.87)
20
6.87 (1.76)
19
.49
Vrouwen
171
7.28 (1.21)
86
7.40 (1.16)
85
.64
Gelovig
107
7.33 (1.35)
49
7.18 (1.23)
58
.59
- Christelijk
51
7.25 (1.50)
26
7.20 (1.10)
25
.16
- Islamitisch
53
7.43 (1.18)
23
7.08 (1.28)
30
1.02
Niet- Gelovig
103
6.99 (1.38)
57
7.44 (1.40)
46
1.64†
Westers
145
7.02 (1.41)
76
7.40 (1.32)
67
1.68*
Niet-westers
65
7.50 (1.21)
29
7.11 (1.25)
36
1.27
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
32
Figuur 3. Gemiddelde score op een schaal van 0 tot 10, voor de subschaal ‘antidiscriminatie’ voor de niet-westerse deelnemers (n = 65) en westerse deelnemers (n = 145).
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001
Om te kijken wat de deelnemers gemiddeld voor cijfer gaven aan de verschillende
sociale groepen, is er eerst een exclusiecriterium opgesteld voor de deelnemers. Dit hield in
dat de gemiddelden werden berekend per sociale groep, zonder de cijfers mee te nemen die
men gaf voor de groep waar ze zelf toe behoorden. Bijvoorbeeld, de deelnemers van Turkse
afkomst werden uitgesloten voor de analyses die gingen over de subgroep ‘Turken’. Dit
criterium kon worden toegepast voor de sociale groepen: Nederlanders, Turken, Surinamers,
Antillianen, Marokkanen, joden, christenen, moslims, niet gelovigen, vrouwen, mannen,
allochtonen en autochtonen. Deze gegevens zijn verkregen door middel van een aantal
demografische gegevens in de vragenlijst. Het onderscheid tussen allochtonen en autochtonen
is gemaakt op basis van de definitie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hanteert
33
in Nederland. Volgens deze definitie wordt een persoon tot de allochtonen gerekend als ten
minste één ouder in het buitenland is geboren.6 De gemiddelde cijfers voor de sociale groepen
homo’s, nazi’s en gehandicapten zijn gebaseerd op de antwoorden van alle deelnemers. Alle
deelnemers zijn meegenomen in deze analysen, omdat hier geen informatie over was
vastgelegd in de vragenlijst.
Alle resultaten staan weergegeven in Tabel 5. Er werd een positief resultaat gevonden
voor de sociale groepen ‘allochtonen’ en ‘moslims’. De allochtonen werden door de
autochtonen in de na-conditie enigszins positiever beoordeeld dan door autochtonen in de
voor-conditie, dit was marginaal significant, t(142) = 1.34, p = .09, r = .02. Moslims werden
ook significant positiever beoordeeld in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie,
t(188) = 2.02, p < .05, r = .13. De Nederlanders werden negatiever beoordeeld door de
allochtone deelnemers die de tentoonstelling hadden doorlopen dan door degene die nog niet
hadden meegedaan aan de tentoonstelling, t(92) = 1.67, p < .05, r = .11. Ook de categorie
vrouwen kreeg in de na-conditie een significant lager cijfer in vergelijking met de voorconditie, t(38) = 1.75, p < .05, r = .27. De overige sociale groepen werden niet significant
positiever ofwel negatiever beoordeeld, ts >.07, ns.
6
www.cbs.nl/NR/rdonlyres/26785779-AAFE-4B39-AD07-59F34DCD44C8/0/index1119.pdf
34
Tabel 5. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en t-waarden
(t) voor de verschillende sociale groepen.
Voor
Na conditie
conditie
N
Gem. (SD)
n
Gem. (SD)
n
t
1. Nederlanders
94
8.21 (1.52)
44
7.64 (1.74)
50
1.67*
2. Joden
224
6.64 (2.59)
113
6.59 (2.27)
111
.16
3. Turken
201
6.55 (2.47)
104
6.78 (2.36)
97
.69
4. Surinamers
219
6.62 (2.21)
110
6.95 (1.93)
109
1.20
5. Antillianen
222
6.50 (2.36)
111
6.66 (2.17)
111
.53
6. Marokkanen
195
5.87 (2.77)
100
6.21 (2.57)
95
.89
7. Homoseksuelen
227
6.57 (2.85)
113
6.61 (2.71)
114
.13
8. Vrouwen
40
9.00 (1.26)
20
7.95 (2.37)
20
1.75*
9. Mannen
186
8.03 (1.94)
92
8.20 (1.97)
94
.59
10. Nazi’s
222
6.88 (3.14)
112
6.86 (3.37)
110
.07
11. Gehandicapten
226
7.69 (2.06)
113
7.91 (2.05)
113
.81
12. Allochtonen
144
5.87 (2.88)
78
6.49 (2.54)
66
1.34†
13. Autochtonen
83
8.14 (2.13)
35
7.73 (1.87)
48
.94
14. Christenen
207
7.20 (2.21)
104
7.09 (2.36)
103
.36
15. Niet-gelovigen
120
6.78 (2.32)
55
6.85 (2.48)
65
.16
16. Moslims
190
6.27 (2.83)
96
7.05 (2.49)
94
2.02*
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
35
3.5 Correlaties tussen afhankelijke variabelen
In Tabel 6 staan de correlaties tussen de vier besproken schalen weergegeven. De correlaties
geven weer dat een hoge mate van kennis over democratie gerelateerd is aan een positieve
houding ten opzichte van democratie, evenals een minder positieve houding ten opzichte van
discriminatie.
Verder kan geconcludeerd worden dat een positieve houding over democratie
gerelateerd is aan een minder positieve houding tegen opzichte van opvattingen over
radicalisering, evenals een minder positieve houding ten opzichte van discriminatie.
Tot slot kan er geconcludeerd worden dat een minder positieve houding over
radicalisering is gerelateerd aan een minder positieve houding ten opzicht van discriminatie.
Tabel 6. Correlaties tussen de subschalen (Pearson’s R).
Kennis
Opvattingen
Opvattingen anti-
Anti-
democratie
democratie
radicalisering
discriminatie
Kennis democratie -
.19**
.09
.27***
Opvattingen
-
.25***
.28***
-
.37***
democratie
Opvattingen antiradicalisering
Anti-
-
discriminatie
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001
36
3.6 Politieke partijen
De deelnemers hebben op de vragenlijst ingevuld op welke politieke partij ze zouden
stemmen als er die dag verkiezingen zouden zijn. In Tabel 7 zijn de gemiddelden van de vooren de na-condities weergegeven van de vijf partijen die de meeste stemmen hadden. Dit waren
de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), Christen Democratisch Appèl (CDA),
Partij voor de Vrijheid (PVV), Socialistische Partij (SP) en de Partij van de Arbeid (PvdA).
De deelnemers die op de VVD zouden stemmen, bleken in de na-conditie minder
discriminerend te zijn dan de voor- conditie. Dit verschil was significant, t(11) = 2.22, p <.05,
r = .56. Uit de analyses bleek geen een subschaal een significant effect te laten zien voor de
deelnemers die op het CDA zouden stemmen, ts > .12, ns. Echter, bleken de PVV stemmers
wel op drie subschalen significante effecten te laten zien tussen de twee condities. Ten eerste
was de na-conditie significant beter in het maken van de kennis vragen ten opzichte van de
voor-conditie, t(22) = 1.97, p < .05, r = .4. Ten tweede bleken ze ook in de na-conditie minder
radicaal te zijn in vergelijking met de voor-conditie, t(24) = 1.83, p < .05, r = .35 Ten derde
was er een significant effect op de subschaal ‘anti- discriminatie’, wat betekende dat de naconditie minder discrimineerde dan de voor-conditie, t(24) = 2.13, p < .05, r = .4. De enige
subschaal die een significant verschil liet zien tussen de voor- en de na-conditie voor de PvdA
stemmers was ‘kennis democratie’, t(44) = 1.78, p < .05, r =.26. De andere subschalen hadden
voor deze politieke partij geen significant verschil, ts > .46, ns.
37
Tabel 7. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD) en t- waarden voor de politieke
partijen op alle vier de onafhankelijke variabelen.
Kennis Democratie
Voor
Na
Opvattingen Democratie
Na
Partij
N
Gem. (SD)
Gem. (SD)
t
N
Gem. (SD)
Gem. (SD)
t
VVD
12
0.65 (0.27)
0.75 (0.19)
.68
13
3.56 (0.27)
3.25 (0.35)
1.29
CDA
14
0.84 (0.13)
0.80 (0.14)
.59
17
3.18 (0.52)
3.33 (0.38)
.62
PVV
24
0.65 (0.22)
0.78 (0.11)
1.97* 25
3.07 (0.82)
3.32 (0.37)
.92
SP
29
0.70 (0.28)
0.80 (0.21)
1.10
29
3.27 (0.38)
3.37 (0.46)
.60
PvdA
46
0.61 (0.18)
0.71 (0.19)
1.78* 46
0.61 (0.18)
0.71 (0.19)
.46
Opvattingen anti- radicaliseing
Voor
†
Voor
Anti- discriminatie
Na
Voor
Na
Partij
N
Gem. (SD) Gem. (SD)
t
N
Gem. (SD)
Gem. (SD)
t
VVD
13
3.00 (0.57) 3.31 (0.24)
1.03
13
6.67 (1.26)
8.17 (0.62)
2.22*
CDA
17
3.43 (0.39) 3.46 (0.53)
.12
13
7.69 (1.60)
7.33 (1.34)
.40
PVV
26
2.62 (0.50) 2.98 (0.49)
1.83* 26
5.87 (1.56)
7.04 (1.11)
2.13*
SP
29
3.40 (0.41) 3.38 (0.50)
.08
28
7.78 (1.61)
7.26 (1.86)
.77
PvdA
48
2.98 (0.75) 3.20 (0.56)
1.18
42
7.14 (1.14)
7.31 (0.89)
.54
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
3.7 Mening over tentoonstelling
De deelnemers in de na-conditie (n = 114) hebben vijf vragen beantwoord die een beeld
schetsen over de ervaring van deze tentoonstelling. Het aantal deelnemers en het percentage
deelnemers staan weergegeven in Tabel 8. Op de stelling ‘Ik vind deze tentoonstelling leuk’
gaf ongeveer 91 procent aan dat ze het hier mee eens waren. Slechts 9 procent was het hier
38
niet mee eens. Op de vraag of ze het eens waren dat de tentoonstelling saai was gaf 83 procent
aan het hier niet mee eens te zijn en 17 procent was het hier wel mee eens te zijn. Vervolgens
werd er gevraagd of ze de tentoonstelling leerzaam vonden. Hier was 87 procent het mee eens
slechts 13 procent het niet mee eens. De deelnemers werden ook gevraagd of ze het eens
waren met de stelling dat ze de tentoonstelling aan iedereen zouden aanraden. Hiermee was
71 procent was het hier niet wel mee eens en ongeveer 29 procent niet mee eens. Tot slot was
er een laatste stelling en die luidde als volgt: ‘Ik zou graag meer willen weten over
democratie’. Ben je het hier mee eens?’. Met deze vraag was 58 procent het wel mee eens en
41 procent van de deelnemers het niet mee eens.
Er is ook gekeken of de mening over de tentoonstelling verschilden tussen deelnemers
met een westerse of een niet-westerse herkomst (zie Tabel 8). Opvallend waren de uitkomsten
op de laatste twee vragen. De niet-westerse deelnemers waren het in grotere getale (81%) eens
met de stelling: ‘Ik zou deze tentoonstelling aan iedereen aanraden’, dan de westerse
deelnemers (65%). Ook zouden meer niet-westerse deelnemers (79%) graag meer willen
weten over democratie, dan de westerse deelnemers (45%).
39
Tabel 8. De mening van de deelnemers over de tentoonstelling in absolute getallen en percentages (%).
Stelling en antwoordmogelijkheden
Aantal
In
Westerse
In
Niet-westerse
In
deelnemers
procenten
deelnemers
procenten
deelnemers
procenten
Helemaal wel mee eens
30
26 %
16
23 %
14
33 %
Wel mee eens
74
65 %
47
66 %
27
63 %
Niet mee eens
9
8%
8
11%
1
2%
Helemaal niet mee eens
1
1%
0
0%
1
2%
Helemaal wel mee eens
1
1%
1
2%
0
0%
Wel mee eens
18
16 %
12
17 %
6
14 %
Niet mee eens
54
47 %
35
49 %
19
44 %
Helemaal niet mee eens
41
36 %
23
32 %
18
42 %
Helemaal wel mee eens
38
33 %
18
25 %
20
47 %
Wel mee eens
61
54 %
43
61 %
18
42 %
Niet mee eens
10
9%
8
11 %
3
7%
Ik vind deze tentoonstelling leuk
Ik vind deze tentoonstelling saai
Ik vind deze tentoonstelling leerzaam
40
Helemaal niet mee eens
4
4%
2
3%
2
4%
Helemaal wel mee eens
18
16 %
8
11 %
10
23 %
Wel mee eens
63
55 %
38
54 %
25
58 %
Niet mee eens
29
26 %
25
35 %
5
12 %
Helemaal niet mee eens
3
3%
0
0%
3
7%
Helemaal wel mee eens
15
13 %
3
4%
12
28 %
Wel mee eens
52
45 %
29
41 %
22
51 %
Niet mee eens
41
36 %
34
48 %
8
19 %
Helemaal niet mee eens
6
5%
5
7%
1
2%
Ik zou deze tentoonstelling aan iedereen
aanraden
Ik zou graag meer willen weten over democratie
3.8 Tabel 1: totaal overzicht
41
Tabel 1. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD) en t-waarde (t) voor de vier subschalen met onderscheid tussen conditie, leeftijd, opleiding, sekse, geloof
en herkomst.
Opvattingen
Kennis
Opvattingen Anti-
Anti-
Democratie
Democratie
Radicalisering
Discriminatie
Gem. (SD)
Alle deelnemers voor
3.31 (0.47)
Alle deelnemers na
3.37 (0.42)
< 18 voor
3.19 (0.58)
< 18 na
3.38 (0.46)
≥ 18 voor
3.39 (0.38)
≥ 18 na
3.36 (0.41)
Mbo voor
3.35 (0.41)
Mbo na
3.37 (0.40)
Vmbo voor
3.12 (0.66)
Vmbo na
3.34 (0.53)
Mannen voor
2.93 (0.62)
Mannen na
3.40 (0.45)
Vrouwen voor
3.39 (0.39)
Vrouwen na
3.36 (0.42)
Gelovig voor
3.32 (0.43)
Gelovig na
3.38 (0.43)
- Christelijke voor
3.24 (0.45)
t
Gem. (SD)
t
0.66 (0.22)
.98
0.75 (0.18)
0.82 (0.17)
3.35**
0.74 (0.19)
3.55**
0.75 (0.19)
1.84*
0.80 (0.15)
3.1**
0.81 (0.19)
1.48†
0.74 (0.18)
2.71**
0.73 (0.18)
0.63 (0.26)
.64
3.17 (0.53)
3.40 (0.51)
3.18 (0.53)
2.45*
3.21 (0.54)
1.41†
3.22 (0.52)
3.16 (0.52)
7.38 (1.48)
1.25
7.26 (1.23)
.12
7.29 (1.29)
.77
7.22 (1.43)
.80
7.38 (1.40)
.33
6.58 (1.87)
1.79*
6.87 (1.76)
.49
7.28 (1.21)
.79
3.11 (0.62)
2.79*
.81
7.13 (1.37)
3.15 (0.57)
0.63 (0.23)
.82
3.16 (0.53)
7.30 (1.30)
7.29 (1.29)
2.86 (0.57)
0.67 (0.22)
.54
1.89*
3.27 (0.33)
0.61 (0.23)
2.77**
3.31 (0.53)
t
6.95 (1.47)
3.06 (0.61)
0.69 (0.16)
1.11
1.46†
3.10 (0.64)
0.66 (0.23)
.31
3.21 (0.53)
Gem. (SD)
7.15 (1.37)
3.09 (0.47)
0.67 (0.23)
.36
t
3.10 (0.59)
0.64 (0.21)
1.56†
Gem. (SD)
7.40 (1.16)
.64
7.33 (1.35)
1.09
7.18 (1.23)
7.25 (1.50)
.59
42
- Christelijk na
3.31 (0.38)
- Islamitisch voor
3.41 (0.40)
- Islamitisch na
3.41 (0.46)
Niet- gelovig voor
3.30 (0.51)
Niet- gelovig na
3.35 (0.41)
Westers voor
3.26 (0.50)
Westers na
3.32 (0.40)
Niet-westers voor
3.44 (0.38)
Niet-westers na
3.44 (0.45)
†
.57
0.78 (0.15)
2.53*
0.62 (0.19)
.02
0.69 (0.19)
0.79 (0.19)
1.38†
0.80 (0.18)
2.26*
0.70 (0.18)
.64
3.20 (0.54)
3.39**
3.21 (0.53)
.88
3.19 (0.55)
7.08 (1.28)
1.02
7.44 (1.40)
1.64
7.02 (1.41)
1.48†
3.13 (0.68)
1.67†
.16
6.99 (1.38)
3.09 (0.54)
0.62 (0.22)
.08
3.16 (0.58)
7.20 (1.10)
7.43 (1.18)
3.09 (0.54)
0.68 (0.23)
.92
.87
3.05 (0.72)
0.69 (0.22)
1.54
3.27 (0.54)
7.40 (1.32)
1.68*
7.50 (1.21)
.44
7.11 (1.25)
1.27
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
43
4. Discussie
4.1 Samenvatting resultaten en conclusies
De onderzoeksvraag die in deze studie centraal stond was: ‘Wat is het effect van de
interactieve tentoonstelling van Fort van de Democratie op de kennis en opvattingen over
onderwerpen die aansluiten bij democratisch burgerschap bij jongeren?’.
Ten eerste kan er geconcludeerd worden dat de jongeren meer kennis hebben over
democratie na een bezoek aan de tentoonstelling, dan de jongeren die de tentoonstelling niet
bezoeken. Wanneer er onderscheid werd gemaakt op diverse onafhankelijke variabelen bleken
alle groepen te voldoen aan deze verwachting. Daarnaast bleken de jongeren onder de 18 jaar
meer kennis op te doen over democratie in de tentoonstelling dan de jongeren vanaf 18 jaar.
Ten tweede kan er aan de hand van de resultaten worden vastgesteld dat jongeren niet
democratischer zijn na een bezoek aan de tentoonstelling, dan jongeren die geen bezoek
brengen aan de tentoonstelling. Wanneer er onderscheid werd gemaakt op diverse
onafhankelijke variabelen bleken slechts twee groepen wel te voldoen aan deze verwachting,
namelijk de mannelijke jongeren en de jongeren onder de 18 jaar. Hiernaast is er ook een
interactie-effect gevonden tussen sekse en conditie. Mannen blijken democratischer wanneer ze
de tentoonstelling bezoeken, dan wanneer ze dit niet doen. Vrouwen laten een dergelijk
verschil niet zien en kwamen op een gelijk niveau met de mannen na de tentoonstelling doordat
zij al met een sterke democratische houding hadden voordat ze een bezoek brachten aan de
tentoonstelling. Hieruit kan men concluderen dat de tentoonstelling een grotere invloed heeft
op de democratische houding van mannen dan op vrouwen.
Ten derde was men enigszins minder radicaal in bepaalde opvattingen wanneer de
jongeren de tentoonstelling hadden doorlopen in vergelijking met de jongeren die dit nog niet
44
hadden gedaan. Vooral de jongeren onder de 18 jaar, de mbo’ers, de mannen en de westerse
jongeren bleken dit verschil tot stand te hebben gebracht.
Tot slot discrimineerde de jongeren die naar de tentoonstelling hierna niet minder naar
verschillende sociale groepen, dan de jongeren die geen bezoek brengen aan de tentoonstelling.
Alleen de westerse en niet-gelovige jongeren bleken (enigszins) minder te discrimineren na
bezoek aan de tentoonstelling. De westerse groep jongeren was ook betrokken bij een
interactie-effect tussen herkomst en conditie op de subschaal ‘anti- discriminatie’. Westerse
jongeren discrimineerden significant minder wanneer er een bezoek aan de tentoonstelling
werd gebracht. Dit verschil werd niet gevonden voor de niet-westerse jongeren, die minder
discrimineerden dan de westerse jongeren wanneer er nog geen bezoek aan de tentoonstelling
was gebracht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de tentoonstelling meer positieve invloed
heeft op de westerse jongeren wat betreft ‘discriminatie’.
Uitgaande van de uitslagen van de vragen naar de mening over de tentoonstelling kan er
geconcludeerd worden dat een grote meerderheid van de jongeren de tentoonstelling leuk en
leerzaam vond. Een relatief grote groep gaf ook aan dat ze de tentoonstelling aan iedereen
zouden aanraden.
In het kort, kan er worden geconcludeerd dat kennis aanzienlijk is vergroot en dat
jongeren enigszins minder radicaal zijn geworden na een bezoek aan de tentoonstelling. Echter
heeft er de tentoonstelling geen effect op de democratische houding en de mate van
discriminatie op de jongeren.
4.2 Verklaring betrouwbaarheid
De eerste drie subschalen van de vragenlijst hadden een lage mate van betrouwbaarheid. De
enige subschaal met een hoge mate van betrouwbaarheid was ‘anti- discriminatie’. De
subschaal ‘kennis democratie’ had antwoordmogelijkheden die dichotoom waren. Hierdoor
45
wordt de betrouwbaarheid laag. Ook is het altijd beter om meer items te gebruiken voor het
meten van een construct om de betrouwbaarheid te verhogen. Dit was in dit onderzoek niet
mogelijk, omdat de vragenlijst verbonden was aan een tijdslimiet. Het is mogelijk dat de
subschalen‘opvattingen democratie’ en ‘opvattingen anti- radicalisering’ een lage
betrouwbaarheid hadden doordat deze vragen bevatten die niet afkomstig zijn uit een bestaande
betrouwbare vragenlijst. De vragen zijn zelf ontworpen en komen op een indirecte of directe
manier terug in de tentoonstelling (zie bijlage 6.3). De vragen zijn ontwikkeld met het idee dat
ze een groot deel van het construct omvangen. De gemeten constructen zijn echter breed en
hierdoor is er weinig samenhang tussen de verschillende vragen. Dit kan mogelijk de reden zijn
geweest voor de lagere betrouwbaarheid van deze subschalen. Desondanks menen we dat deze
subschalen door het verwijderen van enkele items, een goede indicatie kunnen geven voor de
veronderstelde verwachting. De vragen van de ‘anti- discriminatie’ test komen uit een bestaand
onderzoek van Crandall, Eshleman en O’Brien (2002). Eerdere onderzoeken (Klein, Snyder&
Livingston, 2004, Kaiser & Pratt-Hyatt, 2009) hebben aangetoond dat het construct
‘discriminatie’ op deze manier betrouwbaar kan worden gemeten, wat ook blijkt uit deze
studie.
4.3 Algemene verklaringen resultaten
Het is opmerkelijk dat de resultaten van de kennisvragen veel meer significante verschillen
opleverden dan de andere subschalen. De informatie over democratie die werd overgebracht
tijdens de tentoonstelling werd goed onthouden, maar de houding ten opzichte van democratie,
radicalisering en discriminatie veranderde maar in enige mate. Een verklaring hiervoor kan
worden gezocht in de manier waarop de informatie werd overgebracht. De kennisvragen
komen vrijwel allemaal op een directe manier terug in de opdrachten van de tentoonstelling
(zie paragraaf 2.5). Het is mogelijk dat ze stellingen herkenden uit de tentoonstelling en
46
hierdoor de kennis gemakkelijk hebben kunnen reproduceren in de vragenlijst. De vragen naar
opvattingen over democratie en radicalisering komen op indirecte manieren terug in de
opdrachten, waardoor een verandering in houding moeilijker te bereiken is.
Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de jongeren geneigd waren om
sociaal wenselijke antwoorden te geven op de vragen over democratie, radicalisering en
discriminatie. Ondanks hun anonimiteit, die sterk werd benadrukt tijdens de introductie van de
vragenlijst, zouden de jongeren gemotiveerd zijn om een gepast antwoord in te vullen. De
jongeren zaten aan tafels met hun schoolgenoten en de proefleider liep rond om in de gaten te
houden of er niet werd samengewerkt. Dit kan de indruk wekken dat er een lichte mate van
controle is, wat er weer voor kan zorgen dat ze sneller geneigd zijn om antwoorden in te vullen
die niet in overeenstemming zijn met hun werkelijke mening. De antwoorden van de jongeren
die de vragenlijst voor het bezoek invulden, waren al sterk in de positieve richting, waardoor
de verschillen kleiner zijn geworden tussen de twee condities.
Daarnaast duurde de tentoonstelling slechts 100 minuten. Het is aannemelijk dat het
moeilijk is om in zo’n korte tijd een verandering in bepaalde opvattingen te bewerkstelligen.
Uit een onderzoek van Fazio (1990) blijkt een impliciete verandering in de houding van
mensen wordt teweeggebracht langs een langzame en simpele leerweg. Expliciete attitudes
kunnen wel via een snelle weg worden veranderd. Er is dan ook meer hoop op invloed op de
lange termijn. Het is denkbaar dat mensen bijvoorbeeld niet minder radicaal worden binnen
een tijdsduur van 100 minuten. Mogelijk heeft het wel effecten op de lange termijn en is de
tentoonstelling een begin van een positief vervolg. Dit biedt tevens mogelijkheden voor
toekomstig onderzoek.
47
4.4 Specifieke verklaringen resultaten
Jongeren onder de 18 jaar blijken meer kennis te hebben over democratie dan de jongeren
vanaf 18 jaarna een bezoek aan de tentoonstelling. Dit verschil wordt echter niet gevonden
wanneer de jongeren de tentoonstelling niet bezoeken. De vraag die hierbij oprijst, is wat de
reden zou kunnen zijn dat jongeren onder de 18 jaar een grotere hoeveelheid kennis opdoen
dan jongeren vanaf de 18 jaar. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat jongeren onder de
18 jaar meer gemotiveerd zijn om kennis op te doen dan jongeren vanaf de 18 jaar. Jongeren
onder de 18 jaar hebben mogelijk meer ‘zwevende gedachtes’ over de kenmerken die horen bij
een democratie dan jongeren vanaf 18 jaar. Ze hebben minder vaststaande gedachtes hoe een
democratisch staatsstelsel eruit ziet, waardoor ze een grotere motivatie hebben om te leren
tijdens de tentoonstelling.
De resultaten van de subschaal ‘opvattingen democratie’ ondersteunden de verwachting
niet dat de jongeren die de tentoonstelling bezoeken democratischer zijn dan de jongeren die de
tentoonstelling niet bezoeken. Een verklaring zou kunnen zijn dat de jongeren die de
vragenlijst invulden voordat ze de tentoonstelling gingen doorlopen, al een vrij hoog
gemiddelde scoorden. Hierdoor treedt er een ‘plafondeffect’ op. Men behaalt dan een score die
tegen het maximum aanzit. Hierdoor worden verschillen tussen voor- en na-meting erg klein,
waardoor er minder kans bestaat dat het een significant verschil oplevert. De mannelijke
jongeren bleken wel democratischer na een bezoek aan de tentoonstelling dan de mannen die
dit niet hadden gedaan. Dit effect werd niet gevonden bij de vrouwelijke jongeren. Een
eventuele verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de mannen minder democratisch zijn dan
vrouwen als ze er nog niet worden geconfronteerd met verschillende informatie (zoals
voorbeelden uit de praktijk). Hierdoor is de kans op het plafondeffect kleiner, want er is nog
veel positieve verandering mogelijk. Dit kan mogelijk ook de verklaring zijn voor het
gevonden interactie-effect tussen conditie en sekse. De jongeren onder de 18 jaar die de
48
tentoonstelling hadden bezocht bleken enigszins democratischer en minder radicaal te zijn, dan
de jongeren die geen bezoek hebben gebracht aan de tentoonstelling. Dit effect werd echter niet
gevonden bij de jongeren vanaf 18 jaar. Een mogelijke verklaring zou kunnen worden gezocht
in de vormbaarheid van de jongeren. Jongeren onder de 18 zullen een minder vaste mening
hebben dan jongeren vanaf de 18 jaar. Ze hebben ‘zwevende’ gedachtes (net zoals bij de
verklaring bij jongeren onder de 18 op ‘kennis democratie’) die nog gevormd kunnen worden.
De oudere jongeren zijn al verder in hun ontwikkeling en hebben al een vastere mening over
bepaalde onderwerpen. Ze hebben meer jaren ervaringen en kennis opgedaan over sociaal
maatschappelijke problemen, waardoor hun mening minder vormbaar is geworden (Visser &
Krosnick, 1998).
De derde verwachting, dat men minder radicaal zou zijn in bepaalde opvattingen
wanneer de jongeren de tentoonstelling hadden doorlopen in vergelijking met de jongeren die
dit nog niet hadden gedaan, werd in lichte mate ondersteund door de resultaten. Wanneer de
jongeren werden opgedeeld in verschillende groepen werd het enkel door een viertal groepen
bevestigd. De vraag die oprijst, is wat de redenen zouden kunnen zijn dat bepaalde groepen wel
en andere niet minder radiaal zijn na een bezoek aan de tentoonstelling. Bijvoorbeeld, jongeren
onder de 18 jaar ondersteunen de verwachting wel, maar de jongeren vanaf 18 jaar niet. Deze
eerste groep is mogelijk meer vorm baar, zoals eerder besproken bij de verklaringen van de
democratische houding. Ook de mannen die de tentoonstelling hadden doorlopen zijn minder
radicaal dan de mannen die dit nog niet hebben gedaan. De vrouwen laten geen verschil zien.
Hieruit kan worden afgeleid dat mannen in de tentoonstelling meer worden geprikkeld in de
tentoonstelling door onderwerpen die aansluiten bij radicalisering. Mannen hebben vaker te
maken met situaties waar geweld in voorkomt dan vrouwen (Alder, O’Toole & Schiffman,
1997). Ze kunnen zich hierdoor bijvoorbeeld beter identificeren met situaties waarbij er geweld
gebruikt wordt. De derde groep die enigszins minder radicaal is geworden na de tentoonstelling
49
waren de jongeren van het mbo. De vmbo’ers lieten geen verschil zien op deze subschaal. Een
mogelijke reden zou kunnen zijn dat de steekproefgrote van deze opleiding zodanig klein was,
dat er geen significant verschil uitkwam. Een andere verklaring kan worden gezocht in de
vraagstelling. Het is mogelijk dat het intelligentieniveau van deze opleidingsgroep is overschat.
Bij het samenstellen van de vragen is er getracht de vragen eenvoudig te formuleren.
Desondanks, kan het zijn dat de jongeren de vraagstelling of de essentie van de vraag niet
hebben begrepen. Als laatste werden de westerse jongeren enigszins minder radicaal. Bij de
niet-westerse jongeren werd er geen effect gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor zou
kunnen zijn dat een extra variabele van invloed is geweest op deze relatie. De niet-westerse
jongeren waren voornamelijk uit Turkse en Marokkaanse jongeren. Zij kunnen bijvoorbeeld
vanuit hun cultuur gewend zijn aan andere achtergrond zoals ideeën en gewoontes. Er kan ook
invloed zijn uitgeoefend vanuit hun omgeving, zoals familie en eerder onderwijs. Ze krijgen in
deze tentoonstelling dus veel nieuwe informatie toegereikt waardoor het moeilijker is om een
verandering tot stand te brengen.
Tot slot werd de verwachting dat de jongeren die naar de tentoonstelling waren geweest
achteraf minder zouden discrimineren dan de jongeren die nog niet hadden meegedaan niet
bevestigd. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de originele schaal van
Crandall, Eshleman en O’Brien (2002) is aangepast. In deze schaal werd er gevraagd naar het
algemene gevoel tegenover de verschillende groepen. Dit is aangepast naar de vraag om een
rapportcijfer te geven aan de verschillende groepen. Ook worden er in deze studie andere
groepen ondervraagd, die terugkomen in de tentoonstelling. Deze aanpassingen kunnen ervoor
hebben gezorgd deze subschaal het construct ‘anti- discriminatie’ in dit onderzoek niet goed
heeft gemeten. Andere verklaringen kunnen worden gezocht in de terugkomende patronen van
discriminatie doordat het is vastgeroest of door het groepsproces, omdat anderen om hen heen
het veel doen. Een tentoonstelling heeft dan minder invloed op de verandering van
50
discriminatie bij deze jongeren. De enige groep die wel een effect liet zien was de westerse
groep jongeren. Het is verklaarbaar waarom deze groep wel beïnvloed werd door de
tentoonstelling, omdat zij waarschijnlijk het meest aangesproken worden door de opdrachten
die met discriminatie te maken hebben. Dit komt doordat deze groep voornamelijk bestond uit
Nederlandse jongeren die in Nederland geen minderheid zijn. De groep niet-westerse jongeren
bestond uit minderheidsgroepen die zelf een grotere kans lopen om gediscrimineerd te worden
in Nederland.
4.5 Beperkingen onderzoek
In dit onderzoek is er een aantal beperkingen, die mogelijk in vervolgonderzoek kunnen
worden aangepakt op de kwaliteit te optimaliseren. Ten eerste heeft de lage betrouwbaarheid
van de subschaal ‘kennis democratie’ ervoor gezorgd dat deze subschaal niet kan worden
gezien als een gemeten construct, maar als een rapportcijfer.
Ten tweede zijn alleen de korte termijneffecten gemeten. De voor- en nameting waren
vlak voor- en na de tentoonstelling afgenomen. Het voordeel hiervan is, is dat er geen andere
invloeden effect kunnen hebben op de metingen. Het nadeel is echter, dat er geen conclusies
konden worden getrokken over de lange termijneffecten van de tentoonstelling. Enerzijds is het
mogelijk dat de tentoonstelling op lange termijn tot meer positievere uitkomsten kan zorgen en
anderzijds kan het zijn dat de effecten die de tentoonstelling op korte termijn heeft geleverd
zullen verdwijnen na verloop van tijd.
Een derde beperking is dat de steekproef voornamelijk bestaat uit vrouwen. De klassen
die zijn onderzocht volgden allen een studie die vooral werd gevolgd door vrouwen, dus
mannen waren hierdoor erg schaars in het onderzoek. Het is mogelijk dat er andere resultaten
worden gevonden wanneer er meer mannen in het onderzoek hadden deelgenomen.
51
De vierde beperking aan dit onderzoek was de lage diversiteit van studies. De
studierichtingen die zijn onderzocht waren de theoretische leerweg (vmbo) zorg en welzijn
(mbo), en pedagogisch werk (mbo). Door de lage variatie aan studies, is het mogelijk dat de
resultaten zijn beïnvloed door de specifieke groep jongeren die zijn onderzocht. Ook was het
aantal jongeren van het vmbo veel kleiner dan het aantal jongeren van het mbo. Dit kwam
doordat er geen grote invloed kon worden uitgeoefend naar de groepen die de tentoonstelling
zouden komen bezoeken. Ook werden de boekingen van groepen op een vrij korte termijn
geregeld waardoor een goed overzicht op de komende groepen niet mogelijk was. Doordat er
vooral mbo klassen en een aantal vmbo klassen zijn onderzocht, zijn de resultaten niet
generaliseerbaar naar alle jongeren.
De vijfde en tevens laatste beperking van dit onderzoek gaat over een meetmoment
waarop de jongeren de vragenlijst hebben ingevuld. De helft van de jongeren vulde de
vragenlijst in na het maken van de opdrachten, maar voor het krijgen van het certificaat. Het
certificaat kan mogelijk ook een effect hebben op de houding tegenover de onderwerpen die
zijn onderzocht, omdat de jongeren worden geconfronteerd met hun eigen mening. Sommige
jongeren kiezen ervoor om het certificaat thuis te lezen, omdat ze bijvoorbeeld vermoeid zijn
of het liever in een rustige omgeving willen lezen. Anderen lezen het wel direct. Wanneer de
vragenlijst na het krijgen van het certificaat zou worden afgenomen, zou er hierdoor een
verschil ontstaan tussen de jongeren. Dit kan effect hebben op de betrouwbaarheid van de
analyses. Ook is de situatie rumoerige op het moment dat de jongeren hun certificaat krijgen.
Om deze redenen is er gekozen om de vragenlijst voor het krijgen van het certificaat af te
nemen.
52
4.6 Implicaties vervolgonderzoek
Het eerste kritiekpunt zou kunnen worden verholpen door de kennisvragen opnieuw te
formuleren. Hierbij zou er moeten worden gelet op het verband tussen de vragen. Ze zouden
goed moeten aansluiten bij elkaar en zouden samen het construct democratie goed moeten
weergeven. Ook zou beter zijn wanneer er een test wordt gebruikt die al in eerder onderzoek is
samengesteld. Deze zou in eerder onderzoek als betrouwbaar naar voren moeten zijn gekomen.
Het kritiekpunt over het ontbreken van de lange termijn effecten zou kunnen worden
opgelost door de jongeren te volgen op verschillende tijdsmomenten in hun leven. Zo zou de
vragenlijst bijvoorbeeld een half jaar nadat men naar de tentoonstelling is geweest kunnen
worden herhaald. Om te kijken of er ook nog langere termijn effecten zijn, zou dit bijvoorbeeld
kunnen worden herhaald na twee jaar. Het nadeel hiervan is echter wel dat er andere factoren
invloed kunnen hebben gehad op de meting.
Doordat de jongeren dezelfde route moeten doorlopen in de tentoonstelling was het niet
mogelijk om andere niveaus van het vmbo, havo of vwo te onderzoeken. Wat wel mogelijk zou
zijn is om andere studies te onderzoeken. Zo zouden er bijvoorbeeld klassen van technische
studies kunnen worden opgenomen in het onderzoek. Op deze manier zal de kans op deelname
van mannen ook aanzienlijk toenemen.
Om het onderzoek meer generaliseerbaar naar alle jongeren te maken, zou het
onderzoek ook moeten worden uitgevoerd bij jongeren van andere opleidingsniveaus. Zij lopen
een andere route door de tentoonstelling dus zouden hierdoor niet vergelijkbaar zijn met de
groep die in deze studie is onderzocht, maar dan zou er wel meer duidelijk worden over de
effecten van de tentoonstelling in het geheel.
Tot slot zou er in vervolgonderzoek moeten worden nagedacht over het meetmoment
van de jongeren die de vragenlijst na het bezoek aan de tentoonstelling invullen. Wanneer alle
jongeren het certificaat lezen zou het afnemen van de vragenlijst hierna mogelijk worden. Er
53
moet wel rekening gehouden worden met de concentratieboog van de jongeren (zie paragraaf
2.3) en logistieke beperkingen.
4.7 Implicaties voor Fort van de Democratie
Deze studie en het opdoen van ervaringen hebben tot een aantal aanbevelingen geleid. Het
hoofddoel is de jongeren hun democratische vaardigheden en houding te laten onderzoeken en
daarnaast te versterken. Zoals in de conclusie te lezen is, is dit doel maar voor een deel
volbracht. Er kan worden nagegaan of het doel moet worden veranderd of dat een manier moet
worden gezocht hoe de tentoonstelling dit doel kan bereiken.
Wanneer ze daadwerkelijk ook de houding willen veranderen van de jongeren is het
nodig om deze onderwerpen ook aan het licht te laten brengen op latere momenten. Zoals
eerder is vermeld, is het erg moeilijk om een houding te veranderen in een korte tijd. Het zou
bijvoorbeeld een idee zijn om een informatiepakket mee te geven aan de docenten. Hierin
worden protocollen uitgeschreven waarin voorbeelden gegeven worden hoe deze onderwerpen
kunnen leven bij de jongeren. Zo zouden scholen zich meer gaan interesseren om projecten,
werkstukken, debatten en andere actieve bijdrages te leveren voor een vervolg op deze
tentoonstelling. De tentoonstelling zou dan functioneren als een begin van een langdurig
project, wat kan leiden tot positieve gevolgen.
Ook zou de tentoonstelling zich meer kunnen gaan richten op de groepen die in mindere
mate, of zelf geen, verandering laten zien na een bezoek aan de tentoonstelling. Dit zou
bijvoorbeeld kunnen worden gedaan door de begeleiders van de tentoonstelling zich
voornamelijk te richten naar deze groep, waardoor zij meer worden geënthousiasmeerd en
gemotiveerd om goed over de onderwerpen na te denken.
Tot slot, zouden de opdrachten kunnen worden aangepast. Er zouden opdrachten kunnen
worden ontworpen waarbij de mening van de jongeren meer naar voren komt. Bijvoorbeeld
54
door middel van het aanmoedigen van een dialoog binnen de tweetallen zou ervoor kunnen
zorgen dat de onderwerpen meer gaan leven en ze ook andere visies op een onderwerp
tegenkomen. Hierdoor zouden ze hun eigen houding ten opzichte van bepaalde onderwerpen
zoals radicalisering en discriminatie kunnen bijschaven.
Een goed verloop van een democratische samenleving is volgens de samenstellers van
de tentoonstelling niet iets vanzelfsprekends, maar iets dat onderhoud nodig heeft (zie bijlage
6.1). Deze tentoonstelling laat de jongeren ontwikkelen, oefenen en ontdekken. Dit heeft
ervoor gezorgd dat het doel van deze tentoonstelling om de jongeren hun democratische
vaardigheden en attituden te onderzoeken en daarnaast te versterken voor een groot deel wordt
bereikt.
55
5. Literatuurlijst
Alder, C., O’Toole, L. L. & Schiffman, J. R. (1997). Violence, Gender, and Social Change.
Universiety Press New York, 435-442.
Alwin, D. F., Cohen, R. L. & Newcomb, T. M. (1991). Political Attitudes over the Life
Span: The Bennington women after fifty years. Madison, WI: University of
Winconsin Press.
Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a Unifying Theory of Behavioral Change.
Psychological Review, 84 (2), 191- 215. New York: General Learning Press.
Briñol, P. & Petty, R. E. (2005). Individual Differences in Attitude Change. InAlbarracin,
D., Johnson, B. T. & Zanna, M.P. The handbook of attitudes and attitude change
(pp. 575-615). Mahwah, NJ: Erlbaum
Crandall, C. S., Eshleman, A. & O’Brien, L. (2002). Social Norms and the Expression
and Suppression of Prejudice: The Struggle for Internalization. Journal of The
American Psychological Association, 82, 359-378.
Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The Psychology of Attitudes. Fort
Worth, TX: Harcourt Brace Jovanovich College Publishers, 749.
56
Fazio, R.H. (1990). Multiple Processes by which Attitudes Guide Behavior: the MODE
Model as an Integrative Framework. Advances in experimental social psychology,
23, 75–109, New York: Academic Press.
Fiske, S. T. (1998). Stereotyping, Prejudice, and Discrimination. The handbook of
social psychology, 1 & 2. New York, NY, US: McGraw-Hill.
Gielen, A. J. (2008). Radicalisering en Identiteit: Radicale rechtse en moslimjongeren
vergeleken. Amsterdam: Aksant.
Gurr, T. R. (1970). Why Men Rebel. Princeton, N.J.: Princeton University Press.
Hendriks, F. (2006). Vitale Democratie: Theorie van Democratie in Actie. Amsterdam:
Amsterdam University Press.
Kaiser, C.R. & Pratt-Hyatt, J. S. (2009). Distributing Prejudice Unequally: Do Whites
Direct Their Prejudice Toward Strongly Identified Minorities? Journal of
Personality and Social Psychology, 96, 2, 432–445.
Kegley, C.W. & Hermann, M. G. (1996). How Democracies Use Intervention: A
Neglected Dimension in Studies of the Democratic Peace. Journal of Peace
Research, 33 (3), 309-322.
57
Klein, O., Snyder, M. & Livingston, R. W. (2004). Prejudice on the Stage: Selfmonitoring and the Public Expression of Group Attitudes. British Journal of
Social Psychology, 43, 299-314.
Levine, S. (1999). Youths in Terroristic Groups, Gangs and Cults: The Allure, the Animus
and the Alienation. Psychiatric Annals, 29, 342-349.
Maio, G. R. & Haddock, G. (2009). The Psychology of Attitudes and Attitude Change.
London; Los Angeles: SAGE.
Moghaddam, F. M. (2005). The Staircase to Terrorism: A Psychological Exploration.
American Psychologist, 60(2), 161-169.
Olsson, P. A. (1988). The Terrorist and the Terrorized: some Psychoanalytic
Consideration. Journal of Psychohistory, 16, 47-60.
Petty, R. E. & Cacioppo, J. T. (1986). From Communication and Persuasion: Central
and Peripheral Routes to Attitude Change. New York: Springer-Verlag
Richter, Sigrun (1999). Grundlinien des Unterrichts in der Grundschule der Zukunft.
Grundschulmagazin, 11, 37-40.
Sidanius, J., & Pratto, F. (1999). Social Dominance: An Intergroup Theory of Social
Hierarchy and Oppression. Cambridge, UK: Cambridge University Press.
58
Stangor, C. (2004). Social Groups in Action and Interaction. New York: Psychology
Press.
Tjafel, H. & Turner, J. C. (2004). The Social Identity Theory of Intergroup Behavior.
Political Psychology: Key readings.
Tuinier, J. D. & Visser, G. (2009). Jongeren maken Democratie: Evaluatie Fort van de
Democratie. Stichting Vredeseducatie Utrecht.
Verkuyten, M. en Zaremba, K. (2005). Inter-ethnic Relations in a Changing Political
Context. Social Psychology Quarterly, 68, 375- 386.
Visser, P. S. & Krosnick, J. A. (1998). Development of attitude strength over the life cycle:
Surge and decline. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1389-1410.
De Winter, M. (2004). Opvoeding, Onderwijs en Jeugdbeleid in het Algemeen Belang. De
Noodzaak van een Democratisch-Pedagogisch Offensief. Den Haag:
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
59
6. Bijlagen
6.1 Beschrijving Fort van de Democratie
6.1.1 Fort van de Democratie
Bijna de helft van de leraren in het Amsterdamse voortgezet onderwijs blijken
regelmatig te worden geconfronteerd met extreme of radicale uitingen van leerlingen. Ook
uitingen gericht tegen de democratie en de Nederlandse rechtstaat (21%) worden door de
leraren waargenomen. Discriminerend gedrag van de leerlingen, zoals uitspraken gericht
tegen homo’s, wordt door 29% van de leraren waargenomen. Deze gegevens zijn gebleken
uit een onderzoek van ‘Dienst Onderzoek en Statistiek’.7 De uitgangspunten van een
democratie blijken niet altijd in goede banen te lopen. Discriminatie en radicalisering zijn
problemen die vaak aan de orde zijn en in tegenspraak zijn met de kernpunten die in een
democratie worden nagestreefd. Stichting Vredeseducatie Utrecht probeert hier verandering
in te brengen vanuit het uitgangspunt:
‘Een democratische samenleving is niet iets vanzelfsprekends, maar iets dat
onderhoud nodig heeft. Democratie moet worden ontwikkeld, geoefend en ontdekt’
(Tuinier & Visser, 2009).
6.1.2 Doel tentoonstelling
Vanuit dit uitgangspunt heeft Stichting Vredeseducatie Utrecht een doel gesteld om
met de tentoonstelling de jongeren hun democratische vaardigheden en attituden te
onderzoeken en daarnaast te versterken. De jongeren worden uitgedaagd om hun
7
http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2005_rapport_extremisme.pdf
60
persoonlijke mogelijkheden en grenzen ten aanzien van democratisch burgerschap te
onderzoeken en een bijdrage te leveren aan actief burgerschap (Tuinier & Visser, 2009). In
de tentoonstelling worden kennis en inzicht ondervraagd door middel verschillende
opdrachten.
6.1.3 Doelgroep
De tentoonstelling is ingericht als aanvullend leermiddel voor een verdieping in
vakken als maatschappijleer in het voortgezet onderwijs en voor het verwerven van
burgerschapscompetenties in het ROC. Ook andere opleidingen die verwantschap hebben
met democratisch burgerschap kunnen dit als verdieping gebruiken bij verschillende
vakken. De tentoonstelling is voornamelijk gericht op jonge mensen, maar is ook zeer
geschikt voor volwassenen. (Tuinier & Visser, 2009).
6.1.4 Werkwijzen
De vraag rijst: ‘Hoe kunnen democratische vaardigheden worden aangeleerd?’. In
de tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ worden verschillende werkwijzen gebruikt om
democratische vaardigheden aan te leren. De eerste werkwijze die de samenstellers hebben
gebruikt om jongeren hun democratische vaardigheden te laten versterken en onderzoeken,
is door de jongeren te confronteren met hun eigen mening. Een voorbeeld hiervan is dat bij
een van de opdrachten worden jongeren gevraagd hun eigen mening te geven over bepaalde
stellingen waar Osama Bin Laden het mee eens was, zoals: ‘Geweld tegen ongelovigen is
toegestaan’. Bij deze opdracht worden jongeren geconfronteerd met hun eigen mening en
krijgen ze ook de mogelijkheid om te overleggen, te discussiëren en meningen uit te
wisselen met hun partner. De jongeren werken in tweetallen en hebben ieder een eigen
scorekaart, wat ervoor zorgt dat ieder persoon zijn of haar eigen antwoord kan opschrijven.
61
Hierdoor wordt de routekaart een individuele weergave. De mening van de jongeren wordt
ook verwerkt in de vorm van een certificaat. Wanneer de jongeren namelijk klaar zijn met
de opdrachten wordt hun scorekaart verwerkt in een computerprogramma en krijgen ze een
persoonlijke evaluatie in de vorm van een certificaat. Deze evaluatie geeft persoonlijke
feedback op hun eigen mening en is een samenvatting van een deel van de gemaakte
opdrachten (voor meer informatie, zie paragraaf 1.1.4).
Ten tweede wordt er geprobeerd de jongeren kennis bij te brengen over
onderwerpen die aansluiten bij democratie. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door middel van
een introductiefilm. In deze film komen er verschillende basisbegrippen naar voren die
worden toegelicht en opgefrist. Doordat er gebruik wordt gemaakt van beeldmateriaal,
worden de begrippen levendig gemaakt. Begrippen zoals polderen, conflicten, compromis,
grondwet, demonstreren en vrijheid van meningsuiting worden uitgelegd en uitgewerkt aan
de hand van voorbeelden. Zo wordt het begrip ‘conflicten’ uitgelegd met de volgende tekst:
‘Overal waar mensen samenleven, komen conflicten voor. Conflicten zijn tegenstellingen.
Daar is op zich niks mis mee. Je broer wil naar Terschelling op vakantie. Jij persé naar
Spanje. De één wil voetbal kijken, de ander naar een soap. Jij wilt meer zakgeld, maar je
krijgt het niet’. De voorbeelden sluiten goed aan bij de doelgroep.
De derde werkwijze tracht inzicht te geven in de werking van een democratie en
verbonden begrippen. Ook wordt er hierbij geprobeerd inzicht te geven in de gevolgen van
een democratie en het eigen gedrag. De jongeren leren bijvoorbeeld dat vrijheid van
meningsuiting niet betekent dat je alles maar mag roepen, maar dat er ook regels en
grenzen verbonden zijn aan een democratie. Een ‘respecttest’ zorgt ervoor dat men kritisch
naar zichzelf kijkt en denkt over hun eigen gedrag. De jongeren moeten namelijk gaan
nadenken over hun eigen gedrag (mate van respect) in specifieke situaties.
62
6.1.5 Motivatie
De Stichting Vredeseducatie heeft in het Fort van de Democratie een interactieve
methodiek ontwikkeld waarin ontdekkend en participerend leren ten aanzien van
democratisch burgerschap centraal staat. Hierdoor zijn de jongeren in tweetallen op een
actieve manier bezig met het maken van de opdrachten. Verschillende onderzoekers hebben
geconcludeerd dat het actief meedoen in een tentoonstelling ervoor zorgt dat de
onderwerpen die aan bod komen, ook daadwerkelijk beter worden begrepen8. Zo stelde
Piaget bijvoorbeeld al in 1920: ‘kennis kan niet zonder meer ‘overgedragen’ worden van
het hoofd van de onderwijzer naar dat van de leerling. Maar dat eerder het kind, en in dit
geval elke leerling, informatie actief verwerkt en zo persoonlijke kennisstructuren
‘construeert’’ (Richter,1999). De tentoonstelling biedt een goede interactieve methodiek,
waardoor zelfs de leerlingen die niet of nauwelijks geïnteresseerd lijken in deze
onderwerpen, toch worden geboeid en geconcentreerd zullen gaan werken aan de
opdrachten.
Ten tweede worden de jongeren gemotiveerd doordat de opdrachten die vragen naar
kennis, zijn ontwikkeld vanuit het principe van zelfcorrigerend leren. Dit betekent dat de
jongeren tijdens het maken van de opdrachten gedwongen worden om tot een correct
antwoord te komen, want anders klopt het resultaat niet. Ze krijgen bijvoorbeeld alleen een
geluidje te horen of een licht te zien wanneer het antwoord juist is. Door deze methode
worden de bezoekers gestimuleerd en gemotiveerd om de vragen nauwkeurig te maken.
Een derde manier waarop de motivatie van de jongeren werd verhoogd was het
krijgen van een certificaat aan het einde van de tentoonstelling. Het certificaat geeft
8
http://www.museoscienza.org/smec/manual/02_general%20chapters_all%20languages/02.1_leren%20op%2
0school%20en%20leren%20in%20een%20museum_be.pdf
63
feedback op de gegeven antwoorden op de routekaart. Op deze manier kreeg iedereen een
individuele terugblik op hun antwoorden en de tentoonstelling. Dit certificaat werd in de
meeste gevallen gebruikt als onderdeel van hun portfolio. In sommige gevallen moesten de
jongeren er ook nog een verslag overschrijven, presentatie geven of een gesprek voeren
met de docent. Doordat het certificaat een serieus onderdeel werd van een bepaald vak
werden de jongeren nog gemotiveerder om de opdrachten serieus te maken.
Een vierde manier waarop de jongeren worden gemotiveerd is de manier van
werken van het personeel. Zij hebben een begeleidende functie, wat betekent dat ze de
jongeren helpen waar dat nodig is, vragen stellen om de jongeren nog meer aan het denken
te zetten en discussies op een goede manier te leiden. Het personeel is bevoegd om op alle
gebieden van de tentoonstelling informatie te verschaffen en uitleg te geven waar dat nodig
is. De docenten werden ook gevraagd mee te helpen. Dit is essentieel voor een goed
verloop van de route door de tentoonstelling en het zorgt ervoor dat de jongeren nog meer
gemotiveerd worden.
De laatste manier waardoor de motivatie wordt verhoogd, is door het werken in
tweetallen. Groepswerk stimuleert betrokkenheid binnen het tweetal. Verlegen leerlingen
durven sneller hun ideeën voor te leggen en het tweetal hoeft niet te voldoen aan het tempo
van de klas of de docent, want ze bepalen hun eigen tempo. Dit garandeert meer ruimte
voor de leerling, ruimer gebruik van eerder opgedane kennis en een diepgaandere
verwerking van het onderwerp. Deze voordelen zullen ook allemaal mee helpen in het
verhogen van de motivatie van de jongeren.
6.1.6 Belevenisruimten en thema’s
In deze tentoonstelling zijn er vier belevenisruimten met ieder zijn eigen thema’s.
De thema’s worden op verschillende manieren aan het licht gebracht. De vier grote
64
belevenisruimten worden hieronder besproken, maar er is hiernaast ook nog een aantal
kleine themaruimten.
1. Het Park van de Vrijheid. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: democratie,
vrijheid, identiteit en gelijkwaardigheid.
2. De Duisternis. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: de gevolgen van het
afschaffen van een democratie: onvrijheid, bedreiging van minderheden.
3. Het Communicatiecentrum. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn:
maatschappelijke dilemma’s (bijvoorbeeld het provoceren van de Hitlergroet, het
dragen van religieuze symbolen en internetcensuur), respect, tolerantie,
discriminatie.
4. Straatbeelden. De thema’s die hierbij aan bod komen zijn: diversiteit, radicalisering,
en de Nederlandse identiteit.
65
6.2 Koppeling items met tentoonstelling
De vragen die zijn geformuleerd voor de vragenlijst zijn, zoals eerder gemeld, grotendeels
zelf verzonnen. Ze komen wel allen terug in verschillende opdrachten van de
tentoonstelling, op een directe of indirecte manier. In deze paragraaf zal ik bij iedere vraag
een voorbeeld geven op welke manier de inhoud van de vraag terug komt in de opdrachten
van de tentoonstelling. Hierdoor wordt er ook een duidelijk beeld geschetst hoe de
opdrachten interactief zijn ontworpen.
Vraag 1: ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 14: De jongeren zien een lijst met voordelen en de nadelen van een democratie,
met ieder een knop. De jongeren worden gevraagd om knoppen met de voordelen tegelijk
in te drukken. Wanneer de vier antwoorden juist zijn, hoort men een specht tikken. De
jongeren leren hier dat een democratie enerzijds veel voordelen heeft, maar anderzijds ook
veel nadelen. Deze opdracht zorgt ervoor dat ze beide worden herkend en onderscheiden
van elkaar. De voor en nadelen zijn:
A. het kost geld
E. je hebt vrijheid van meningsuiting
B. iedereen kan meedoen
F. je mag geloven wat je wil
C. het kost tijd
G. je krijgt niet altijd je zin
D. veel vergaderen
H. de macht is verdeeld
Vraag 2: ‘Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een
andere mening’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 5: De jongeren worden gevraagd voor een hoekspiegel op de voetstappen te gaan
staan. Hierna moeten ze precies in de hoek kijken en vervolgens hun linkerarm optillen.
Daarna worden ze gevraagd zichzelf een knipoog te geven en lezen ze dat anderen hun op
66
deze manier zien. De jongeren beantwoorden daarna de volgende vragen met ‘soms’ of
‘meestal’:
- Ik ben eerlijk
- Ik ben fanatiek
- Ik respecteer anderen als ik zelf ook gerespecteerd word.
- Ik ben idealistisch.
- Ik ben tevreden met mijn uiterlijk.
- Ik durf voor mijn eigen mening uit te komen.
Vraag 3: ‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’.
Ben je het hier mee eens?
Opdracht 9: Op de grond staat een digitale tekst van Artikel 1 van de Nederlandse
Grondwet . Deze luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen
gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke
gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’. De jongeren lezen
dit en beantwoorden hierna de volgende vraag: ‘Volgens artikel 1 van de Grondwet moeten
alle mensen in Nederland gelijk behandeld worden’. Ze hebben de
antwoordmogelijkheden: ‘Ja, altijd’ en ‘Nee, alleen in gelijke gevallen’. Bij deze opdracht
leren de jongeren de inhoud van Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet te begrijpen,
omdat ze deze nauwkeurig moeten lezen en over na moeten te denken.
Vraag 4: ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens
ben’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 16: De jongeren moeten zes bordjes sorteren onder democratie of ‘geen
democratie’. Het is goed uitgevoerd wanneer de rijtjes even hoog zijn. Hierna noteren ze de
67
eerste letter van het woord. Bij deze opdracht leren de jongeren welke kenmerken er wel en
niet horen bij een democratie. De bordjes zijn:
-
Een geloof
-
Kiezen van volksvertegenwoordigers
-
Jongeren zijn de baas
-
Accepteren dat er soms dingen worden besloten waar je het niet mee eens bent
-
Demonstreren is verboden
-
Meerderheid houdt rekening met de minderheid
Vraag 5: ‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’. Ben
je het hier mee eens?
Opdracht 46: De jongeren krijgen 4 stellingen te zien en moeten hierbij beslissen of het een
feit of een mening is. Ze moeten vier knoppen tegelijk indrukken en het antwoord is goed
wanneer de lamp gaat branden. De jongeren leren hier het verschil tussen een feit en een
mening. De vier stellingen zijn:
-
Nederland is een democratie
-
Een democratie is de beste staatsvorm
-
Er is geen beter land dan Nederland
-
Iedereen kan zich vergissen
Vraag 6: ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’ Denk je
dat dit klopt?
Opdracht 16: (zie vraag 4)
Vraag 7: ’In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’. Denk je dat dit klopt?
68
Opdracht 39: De jongeren moeten kiezen tussen twee stellingen, namelijk:
-
Ik zeg niet altijd alles, want ik hou rekening met mensen.
-
Ik wil altijd alles kunnen zeggen wat ik denk.
Bij deze opdracht leren de jongeren naar zichzelf te kijken en komen hierbij de grenzen van
een democratie tegen.
Vraag 8: ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’.
Denk je dat dit klopt?
Opdracht 16: (zie vraag 4)
Vraag 9: ‘ In een democratie mag je geloven wat je wilt’. Denk je dat dit klopt?
Opdracht 14: (zie vraag 1) of
Opdracht 10: Bij deze opdrachten kijken de jongeren achter twee brievenbussen. Op de
eerste staat de tekst: ‘Alle mensen zijn gelijk’. Achter deze brievenbus staat:
-
Er is geen honger meer in de wereld.
-
Iedereen heeft dezelfde mening.
-
Het wordt heel saai.
-
Iedereen heeft evenveel geld.
-
Niemand is meer jaloers.
-
Er zijn geen conflicten meer.
Op de tweede brievenbus staat: ‘Alle mensen zijn ongelijk’. Achter deze brievenbus staat:
-
Je mag geloven in je eigen God.
-
Er zijn veel conflicten op te lossen.
-
Je ontmoet verschillende mensen.
-
Er is veel discussie.
69
-
Iedereen heeft een eigen muzieksmaak.
-
De beste sporter wint.
Na het lezen van de teksten wordt er aan de jongeren gevraagd of ze vinden dat alle mensen
gelijk zouden moeten zijn met de antwoordmogelijkheden: ‘Ja’ en ‘Nee’. Deze opdracht
zorgt ervoor dat jongeren nadenken over de voor en nadelen aan het gelijk of ongelijk zijn
aan anderen.
Vraag 10: ‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een
discotheek’. Denk je dat dit klopt?
Opdracht 64: Bij deze opdracht worden er verschillende vragen gesteld die allen gaan over
respect. Dit zorgt ervoor dat jongeren gaan nadenken over hun eigen gedrag. Een van de
vragen is: ‘Een nieuwe leraar vertelt dat hij homo is en samenwoont met een vriend. Wat
vind je hiervan?
A. Ik vind het best als hij maar niet met zijn vriend naar het schoolfeest komt.
B. Heel goed dat hij daarvoor uitkomt.
C. Ik vind eigenlijk dat hij van school moet.
Vraag 11: ‘In een democratie is de macht verdeeld’. Denk je dat dit klopt?
Opdracht 14: (zie vraag 1).
Vraag 12: ‘Geef aan welk rapportcijfer jij zou geven aan de volgende groepen:
1. Nederlandse
9. Mannen
2. Joden
10. Nazi’s
3. Turken
11. Gehandicapten
4. Surinamers
12. Allochtonen
70
5. Antillianen
13.Autochtonen
6. Marokkanen
14. Christenen
7. Homoseksuelen
15. Niet-gelovigen
8. Vrouwen
16. Moslims
De verschillende groepen komen in diverse informatiebronnen en vragen terug.
Vraag 13: ‘Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar
te krijgen’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 50: Bij deze opdracht worden jongeren gevraagd welke van de onderstaande
kenmerken voor hun geldt: ‘De Nederlandse inlichtingendienst (AIVD) houdt radicale
jongeren in de gaten met deze kenmerken’:
A. Ze hebben idealen.
B. Ze sluiten zich aan bij een groep die hetzelfde denkt als zij.
C. Ze willen anderen overtuigen van hun gelijk.
D. Ze laten geen andere meningen toe.
E. Ze zetten hun eigen twijfels opzij
F. Ze zijn bereid geweld te gebruiken.
G. Ze zijn bereid hun leven te geven voor het goede doel.
In deze opdracht komen de jongeren erachter hoe radicaal ze zelf zijn. Ze denken na over
de betekenis hiervan in verband met de AIVD.
Vraag 14: ‘Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Ben je het hier
mee eens?
Opdracht 67: (zie vraag 13)
71
Vraag 15: ‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 22: Er hangen diverse pamfletten en artikelen aan de muur die de jongeren
kunnen lezen. Een van de teksten luidt: ‘Maatregelen van de nazi’s in Nederland:
-
De Nederlandse regering heeft niets meer te vertellen. De nazi’s hebben alle macht
en stellen rijkscommissaris Seyss-Inquart aan.
-
De Nederlandse politieke partijen worden verboden. Behalve de N.S.B., een
politieke beweging die het met veel ideeën van de nazi’s eens is.
-
1940: de democratie afgeschaft in Nederland: - De Nederlandse regering heeft niets
meer te vertellen. - Het parlement wordt naar huis gestuurd. - De meeste politieke
partijen worden verboden.
De jongeren worden gevraagd waaraan ze kunnen zien dat de democratie werd afgeschaft,
ze konden vier antwoordmogelijkheden aankruisen:
-
De Nederlandse regering heeft niets meer te vertellen.
-
Journalisten mogen kritiek hebben op de nazi’s.
-
Het parlement wordt naar huis gestuurd.
-
De meeste politieke partijen worden verboden.
-
De Nederlandse vlag mag worden uitgehangen.
-
Joden worden gediscrimineerd.
In deze opdracht komt verschillende keren naar voren dat de Nederlandse overheid weinig
macht had tijdens de tweede wereld oorlog.
Vraag 16: ‘De doodstraf moet worden toegestaan’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 67: Bij deze opdracht lezen de jongeren eerst de tekst: In 1986 richtte Osama Bin
Laden de terreurorganisatie Al Qa’ida op. Hij is de zoon van een rijke Sjeik uit Saoedi
Arabië. Osama Bin Laden is een tegenstander van de democratie. Hij is van mening dat
72
mensen geen wetten moeten maken omdat Allah de wetten heeft voorgeschreven in de
Koran. Hij vindt dat je de democratie mag bestrijden met geweld zoals bomaanslagen.
Hierna kantelen ze het bord en zien ze de tekst: ‘De mening van Osama Bin Laden’.
A. Jongens zijn belangrijker dan meisjes.
B. De doodstraf is toegestaan.
C. Homoseksuelen moeten gestraft worden.
D. Er is maar één geloof het beste geloof.
E. Vrouwen mogen geen echtscheiding aanvragen.
F. Geweld tegen ongelovigen is toegestaan.
Er wordt gevraagd wat de mening is van de jongeren. Iedere zin kan wordt beoordeeld met:
‘eens’ of ‘niet mee eens’. De jongeren werpen een blik op hun eigen mening en vergelijken
deze met de radicale mening van Osama Bin Laden.
Vraag 17: ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Ben je het hier mee eens?
Opdracht 50: (zie vraag 13)
73
6.3 Items apart
De items zijn ook apart bekeken, om te zien welke specifieke opdrachten in de
tentoonstelling ervoor zouden kunnen hebben gezorgd dat er een significant verschil is
tussen de voor en de na-conditie (zie Tabel 9). Item 12 ontbreekt, omdat dit item is
uitgewerkt in Tabel 5.
Wanneer alle jongeren werden meegenomen in de analyse, bleek item 3 (‘In een
democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’) een significant
verschil te hebben tussen de voor- en de na-conditie, t(225) = 1.68, p < .05. Dit is het enige
item dat op de subschaal ‘opvattingen democratie’ significant positiever werd beoordeeld
in de na- conditie in vergelijking met de voor- conditie.
Van de items die vielen onder de subschaal ‘kennis democratie’, bleken de items 6,
9, 10 en 11 een (marginaal) significant effect op te leveren. Item 6 (‘In een democratie
houdt de meerderheid rekening met de minderheid’) werd significant beter gemaakt door
de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(208) = 2.36, p < .01. Item 9 (‘In een
democratie mag je geloven wat je wilt’) bleek ook een item te zijn waaruit blijkt dat de naconditie democratischer was dan de voor-conditie, t(225) = 3.52, p < .01. Item 10 (‘In een
democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’) werd
significant beter gemaakt in de na-conditie in vergelijking met de voor-conditie, t(209) =
1.89, p = .06. Als laatste werd item 11 (‘In een democratie is de macht verdeeld’) ook beter
gemaakt in de na- conditie dan de voor- conditie. Dit verschil was marginaal significant,
t(173) = 1.37, p = .05.
Op de subschaal ‘anti- radicalisering’ bleken geen een item een groot genoeg
verschil te hebben tussen de twee condities om voor een significant effect te zorgen, ts>.01,
ns.
74
Tabel 9. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD) en t-waarden voor alle items apart.
Voor conditie Na conditie
Item:
N
Gem. (SD)
Gem. (SD)
t
Item 1: Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk
228
3.49 (.57)
3.55 (.53)
.84
Item 2: Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere mening
228
3.46 (.65)
3.48 (.58)
.32
Item 3: In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden
227
3.28 (.75)
3.43 (.55)
1.68*
Item 4: In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben
227
2.99 (68)
3.00 (.64)
.10
Item 5: Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd
225
3.11 (2.2)
3.07 (.76)
.16
Item 6: In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid
210
.46 (.50)
.62 (.49)
2.36**
Item 7: In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk
227
.46 (50)
.50 (.50)
.46
Item 8: In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn
227
.77 (.42)
.83 (.37)
1.20
Item 9: In een democratie mag je geloven wat je wilt
227
.46. (.50)
.50 (.50)
3.52**
Item 10: In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek
211
.83 (.38)
.92 (.28)
1.89*
Item 11: In een democratie is de macht verdeeld
175
.66 (.48)
.75 (.43)
1.36†
Item 13: Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen
228
3.12 (.91)
3.21 (.80)
.77
Item 14: Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan
228
3.38 (.86)
3.36 (.77)
.77
Item 15: Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid
223
2.55 (.78)
2.63 (.68)
.81
Item 16: De doodstraf moet worden toegestaan
228
2.83 (1.03)
2.98 (.98)
1.1
Item 17: Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik
227
3.15 (.84)
3.26 (.70)
1.1
†
p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001, eenzijdig getoetst
75
6.4 Vragenlijst voor- conditie
Leuk dat je meedoet aan deze vragenlijst! Het is een korte vragenlijst die anoniem zal worden
ingevuld. Het gaan om jouw mening en ideeën. Het is belangrijk dat je het alleen invult. Lees de
vragen goed en vul alles eerlijk in. Alvast heel erg bedankt!
Ik ben een: man/vrouw.
Ik ben …… jaar oud.
In welk land ben je geboren? ………………………………………………………………………..
In welk land zijn je ouders geboren? Je moeder:……………………………………..
Je vader:…………………………………………
Heb je een geloof?
Nee
Ja, namelijk …………………………………………………………….
Hoe belangrijk is dit geloof voor jou?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
Mensen die samen een taal, geloof, cultuur of nationaliteit hebben noemen we een etnische
groep. Tot welke etnische groep zou jij jezelf rekenen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk:
O Nederlands
O Marokkaans
O Turks
O Brabants
O Fries
O Antilliaans
O Moslim
O Joods
O Surinaams
O Anders, namelijk:……………………………………………………
O Christen
‘Ik voel me sterk verbonden met deze etnische groep. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
‘Ik heb veel vrienden die tot een andere etnische groep behoren dan ik’. Ben je het hier mee
eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
Stel dat vandaag de verkiezingen zijn en je zou mogen kiezen, op welke politieke partij zou je dan
stemmen? Maak één rondje zwart:
O VVD
O PvdA
O CDA
O D66
O PVV
O ChristenUnie
O SP
O Partij voor de dieren
76
O GroenLinks
O Geen idee
O SGP
O Anders,
namelijk:……………………………………………….
Kleur één rondje in waarvan jij denkt dat die het beste bij jouw mening of idee past.
1. ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
2. ‘Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere
mening’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
3. ‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’. Ben je het
hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
4. ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben’.
Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
5. ‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’. Ben je het hier
mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
6. ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’. Denk je dat dit
klopt?
O Ja
O Nee
7. ‘In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’. Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
77
8. ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’. Denk je dat
dit klopt?
O Ja
O Nee
9. ‘In een democratie mag je geloven wat je wilt’. Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
10. ‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’.
Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
11. ‘In een democratie is de macht verdeeld’. Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
12. Geef aan welk rapportcijfer jij zou geven aan de volgende groepen:
Rapportcijfer
Zeer negatief
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Nederlanders
Joden
Turken
Surinamers
Antillianen
Marokkanen
Homoseksuelen
Vrouwen
Mannen
Nazi’s
Gehandicapten
Allochtonen
Autochtonen
Christenen
Niet-gelovigen
Moslims
0
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
1
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Zeer positief
2
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
3
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
4
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
5
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
6
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
7
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
8
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
9
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
13. ‘Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen’.
Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
78
10
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
14. ‘Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
15. ‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
16. ‘De doodstraf moet worden toegestaan’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
17. ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
18. Hoe serieus heb je deze vragenlijst ingevuld?
O Niet
O Wel
Heel erg bedankt!
79
6.5 Vragenlijst na- conditie
Leuk dat je meedoet aan deze vragenlijst! Het is een korte vragenlijst die anoniem zal worden
ingevuld. Het gaan om jouw mening en ideeën. Het is belangrijk dat je het alleen invult. Lees de
vragen goed en vul alles eerlijk in. Alvast heel erg bedankt!
Ik ben een: man/vrouw.
Ik ben …… jaar oud.
In welk land ben je geboren? ………………………………………………………………………..
In welk land zijn je ouders geboren? Je moeder:……………………………………..
Je vader:…………………………………………
Heb je een geloof?
Nee
Ja, namelijk …………………………………………………………….
Hoe belangrijk is dit geloof voor jou?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
Mensen die samen een taal, geloof, cultuur of nationaliteit hebben noemen we een etnische
groep. Tot welke etnische groep zou jij jezelf rekenen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk:
O Nederlands
O Marokkaans
O Turks
O Brabants
O Fries
O Antilliaans
O Moslim
O Joods
O Surinaams
O Anders, namelijk:……………………………………………………
O Christen
‘Ik voel me sterk verbonden met deze etnische groep. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
‘Ik heb veel vrienden die tot een andere etnische groep behoren dan ik’. Ben je het hier mee
eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
Stel dat vandaag de verkiezingen zijn en je zou mogen kiezen, op welke politieke partij zou je dan
stemmen? Maak één rondje zwart:
O VVD
O PvdA
O CDA
O D66
O PVV
O ChristenUnie
O SP
O Partij voor de dieren
80
O GroenLinks
O Geen idee
O SGP
O Anders,
namelijk:……………………………………………….
Kleur één rondje in waarvan jij denkt dat die het beste bij jouw mening of idee past.
1. ‘Ik vind vrijheid van meningsuiting belangrijk’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
2. ‘Mensen moeten elkaar respecteren. Ik respecteer de ander, ook al heb ik een andere
mening’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
3. ‘In een democratie moet iedereen in gelijke gevallen, gelijk behandeld worden’. Ben je het
hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
4. ‘In een democratie, moet ik soms besluiten accepteren, waar ik het niet mee eens ben’.
Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
5. ‘Een democratie is de beste manier waarop een land kan worden geregeerd’. Ben je het hier
mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
6. ‘In een democratie houdt de meerderheid rekening met de minderheid’. Denk je dat dit
klopt?
O Ja
O Nee
7. ‘In een democratie mag ik alles zeggen wat ik denk’. Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
81
8. ‘In een democratie mogen we kiezen wie onze volksvertegenwoordigers zijn’. Denk je dat
dit klopt?
O Ja
O Nee
9. ‘In een democratie mag je geloven wat je wilt’. Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
10 ‘In een democratie mogen homo’s geweigerd worden bij de ingang van een discotheek’.
Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
11. ‘In een democratie is de macht verdeeld’. Denk je dat dit klopt?
O Ja
O Nee
12. Geef aan welk rapportcijfer jij zou geven aan de volgende groepen:
Rapportcijfer
Zeer negatief
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Nederlanders
Joden
Turken
Surinamers
Antillianen
Marokkanen
Homoseksuelen
Vrouwen
Mannen
Nazi’s
Gehandicapten
Allochtonen
Autochtonen
Christenen
Niet-gelovigen
Moslims
0
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
1
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Zeer positief
2
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
3
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
4
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
5
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
6
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
7
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
8
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
9
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
13. ‘Ik zou zelf bereid zijn om geweld te gebruiken, om iets belangrijks voor elkaar te krijgen’.
Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
82
10
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
14. ‘Geweld tegen mensen die anders denken dan ik, is toegestaan’. Ben je het hier mee
eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
15. ‘Ik heb vertrouwen in de Nederlandse overheid’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
16. ‘De doodstraf moet worden toegestaan’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
17. ‘Ik vind dat iedereen zou moeten denken zoals ik’. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
18. Ik vind deze tentoonstelling leuk. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
19. Ik vind deze tentoonstelling saai. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
20. Ik vind deze tentoonstelling leerzaam. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
83
21. Ik zou deze tentoonstelling aan iedereen aanraden. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
22. Ik zou graag meer willen weten over democratie. Ben je het hier mee eens?
O Helemaal niet
O Niet
O Wel
O Helemaal wel
23. Hoe serieus heb je deze vragenlijst ingevuld?
O Niet
O Wel
24. Hoe serieus heb je aan deze tentoonstelling meegedaan?
O Niet
O Wel
Heel erg bedankt!
84
6.6 Routekaart rood
85
86
87
88
Download