Spellen en formuleren

advertisement
SPELLEN EN FORMULEREN
Stijlkwesties op woordniveau
VORIGE LES
Onjuiste betekenis
 Contaminatie
Verwisselen en daar elkaar gebruiken van twee
uitdrukkingen.
Zich irriteren (fout: zich ergeren en irriteren)
Uitprinten (fout: uitdraaien en printen)
Het kost duur (fout: het is duur en het kost veel)
 Verkeerd gebruikt voorzetsel

OPDRACHT 2: INCONGRUENTIE
De meeste reizigers ergeren zich aan de trein.
Het merendeel van de reizigers ergert zich aan de
trein.
Er is een aantal interessante ontwikkelingen
gaande.
De media hebben deze affaire enorm opgeblazen.
OPDRACHT 2: INCONGRUENTIE
De reizigers worden verzocht plaats te nemen in de
trein.
Fout: ‘worden’ moet zijn ‘wordt’
MV
WG
O
WG
LV
Aan de reizigers / wordt / er / verzocht / plaats te nemen /
BWB
in de trein.
VAGE WOORDEN
Zorg altijd dat de lezer weet wat of wie er bedoeld
wordt. Onbepaalde voornaamwoorden maken
zinnen vaag.
Voorbeelden: men, (n)iemand, (n)iets,
ieder(een), alles, elk, wat, enig(e)
Probeer ook concreet aan te geven waar het over
gaat:
Veel mensen hebben rechts gestemd.
Vier op de tien mensen heeft op VVD of PVV
gestemd.
PLEONASME
Een bepaalde eigenschap van een woord
nadrukkelijk omschrijven. Vaak een combinatie
van een BN en ZN.
De witte sneeuw
De soldaten droegen de vaste standaarduitrusting
in hun rugzak.
TAUTOLOGIE
Je zegt twee keer met andere woorden
(synoniemen) hetzelfde. Deze woorden zijn meestal
grammaticaal gelijk aan elkaar. (dus twee
werkwoorden of twee bijwoorden; zelfstandig
naamwoorden etc.)
Op het festival traden bekende cabaretiers op,
zoals bijvoorbeeld Hans Teeuwen en Theo Maassen.
VERWIJSWOORDEN (1)
Een verwijswoord verwijst naar een woord dat al
eerder is genoemd of nog moet komen in de zin. Als je
wilt weten welk verwijswoord je moet gebruiken moet je
het woord waarna verwezen wordt (het antecedent) dus
vinden.
Het antecedent kan een woord, een woordgroep of een
zin zijn.
Tijdens hun verblijf in het buitenland zijn alle sporters
verzekerd tegen diefstal.
VERWIJSWOORDEN (2)
Hun hebben dat gedaan. (fout)
Hun kan nooit onderwerp zijn!
Verwijswoord ‘wat’:
Onbepaalde voornaamwoorden
Overtreffende trap
Hele zin
gezorgd.
Er is iets wat ik je moet vertellen.
Het leukste wat ik heb gedaan…
Het ijzelt in het hele land, wat al
voor veel problemen heeft
Het meisje die ik erg aardig vind. (fout)
het-woorden: dat
de-woorden: die
WEL OF GEEN -N
Woorden als sommige, vele, enkele, beide, andere etc.
schrijf je met een –e als ze bijvoeglijk worden gebruikt:
sommige vriendinnen, vele kopjes koffie, beide
profielwerkstukken
Je schrijft deze woorden met –en als:
 Ze zelfstandig gebruikt worden en
 Ze betrekking hebben op personen
De meesten konden als goed schaatsen.
Slechts enkelen slaagden voor hun theorie-examen.
Dus geen -n als het alleen gaat om zaken of dieren:
Van die chocoladerepen heb ik er al verschillende gehad.
De biggetjes rolden beide door de modder.
LASTIGE WOORDPAREN
dan / als
als = hetzelfde
Hij is even groot als ik.
dan = verschil
Hij is groter dan ik.
 heel / hele
Heel gebruiken als versterking bij een bijwoord.
Heel vieze brood (het brood is erg vies)
Hele vieze brood (het hele brood is vies)
 ten slotte / tenslotte
ten slotte = tot slot (laatste deel opsomming)
tenslotte = uiteindelijk (samenvatting, conclusie)

LASTIGE WOORDPAREN (2)
hun / hen
hen = vierde naamval = lijdend voorwerp
Ik zag hen voor het eerst op een feestje.
hun = derde naamval = meewerkend voorwerp
Ik geef hun een boek.
Maar: begint het meewerkend voorwerp met een
voorzetsel, dan verandert hun in hen.
Ik geef het boek aan hen.
 Vergeten hebben / vergeten zijn
Vergeten hebben = verzuimen te doen of mee te nemen
Ik heb mijn boek vergeten.
Vergeten zijn = zich niet meer herinneren
Ik ben alle grammatica van vorig jaar vergeten.

LASTIGE WOORDPAREN (3)
blijkbaar / schijnbaar
blijkbaar = iets is, volgens de spreker, in overeenstemming
met de werkelijkheid. Je weet het zeker
Het gaat wél onweren; hij heeft zich blijkbaar vergist.
schijnbaar = het lijkt zo te zijn, je weet het niet zeker
 omdat / doordat
Omdat geeft een reden of oorzaak aan (redengevend)
Omdat het glad was, nam Carla de trein. (keuze)
Doordat geeft een oorzaak aan (oorzaakaanduidend)
Doordat het glad was, reed Paul het kanaal in. (geen keuze)

LASTIGE WOORDPAREN (4)
Tenzij / mits
Tenzij = behalve als
Wij gaan vandaag barbecueën, tenzij het gaat regenen.
Mits = op voorwaarde dat (als…tenminste)
Wij gaan vandaag barbecueën, mits het mooi weer
blijft.
 Daarom / daardoor
Daarom geeft een reden aan (kan ook een oorzaak zijn)
De scholiere had geen zin in scheikunde. Daarom kwam ze te
laat. (reden)
Daardoor wijst op een oorzaak
De scholiere was betrokken bij een ongeluk. Daardoor kwam
ze te laat. (oorzaak)

Download