Behandeling van infectie met non

advertisement
referaten
Behandeling van infectie met
non-mucoïde Pseudomonas
beïnvloedt de prognose van
cystische fibrose niet
Pseudomonas aeruginosa-bacteriën in het sputum van cystischefibrose(CF)-patiënten zijn
de belangrijkste oorzaak voor een progressieve achteruitgang van hun longfunctie.
Het risico op overlijden van patiënten die
een infectie met deze bacterie hebben is 2,6
keer zo hoog als bij patiënten die geen
P. aeruginosa in hun sputum hebben. Neonaten met CF worden met gezonde longen
geboren, maar na een per individu wisselende periode kunnen ze besmet raken met
een non-mucoïde stam. Recente studies geven aan dat deze non-mucoïde stam mogelijk uitgeroeid kan worden met anti-P. aeruginosa-antibiotica. Wanneer dit niet gebeurt
kan, na kortere of langere tijd, de non-mucoïde stam overgaan in een mucoïde vorm
die exopolysacchariden en alginaten produceert, waardoor de bacterie niet meer
gefagocyteerd kan worden en resistentieontwikkeling resulteert.
Om prospectief de epidemiologie van
P. aeruginosa-infecties en de relatie met de
ontwikkeling van pulmonale morbiditeit te
onderzoeken, werden recent 56 gescreende
kinderen met CF uit 2 CF-centra vervolgd
vanaf hun geboorte tot hun 16e jaar.1 De uitkomstvariabele was de tijd die verloopt tot
de eerste positieve sputumkweek met nonmucoïde of mucoïde P. aeruginosa. Van deze
kinderen raakte 29% gedurende de eerste
6 maanden besmet met een non-mucoïde
P. aeruginosa-bacterie. In de follow-upperiode
tot het 16e jaar nam de prevalentie hiervan
toe. De mediane leeftijd waarop kinderen
respectievelijk besmet werden met nonmucoïde en mucoïde stammen was 1,0 en
13,0 jaar. Bij kinderen die niet voor hun
non-mucoïde Pseudomonas behandeld werden met anti-Pseudomonas-antibiotica duurde de overgang naar de mucoïde vorm 9 jaar,
en bij diegenen die wel behandeld werden 11
jaar. Besmetting met de non-mucoïde en de
mucoïde stam ging gepaard met een stijging van P. aeruginosa-antilichamen. Besmetting met een mucoïde stam ging gepaard met een progressieve verslechtering
1814
van hoestscores, CF-scores van de thoraxfoto en longfunctie (over het gemeten tijdsbestek een afname van het geforceerde expiratoire eensecondevolume (FEV1) met
12%).
Besmetting met de mucoïde P. aeruginosabacterie bij kinderen met CF lijkt gepaard te
gaan met een verslechtering van de longfunctie. De tijd die gemiddeld verstrijkt
voordat de non-mucoïde vorm overgaat in
de mucoïde vorm is relatief lang, zowel bij
behandelde als onbehandelde patiënten.
De daling in longfunctie over de gemeten
periode is relatief beperkt. Deze studie suggereert dat het al dan niet behandelen van
de non-mucoïde vorm geen invloed heeft
op de prognose.
Literatuur
1
Li Z, Kosorok MR, Farrell PM, Laxova A,
West SE, Green CG, et al. Longitudinal development of mucoid Pseudomonas aeruginosa infection and lung disease progression in children with cystic fibrosis. JAMA
2005;293:581-8.
W.M.C.van Aalderen
E.J.M.Weersink
Bipolaire stoornis komt veel voor in
de eerste lijn
Er is veel onderzoek verricht naar de prevalentie en behandeling van depressies binnen de eerste lijn, maar weinig naar eerder
doorgemaakte manische of hypomane episoden. Het missen van de diagnose ‘bipolaire stoornis’ heeft nadelige gevolgen voor
de behandeling. Het belangrijkste doel van
een recent onderzoek was de ‘lifetime’prevalentie van de bipolaire stoornis binnen een huisartsenpraktijk vast te stellen
met behulp van een screeningsinstrument
(‘Mood disorder questionnaire’; MDQ).1
Vervolgens werden patiënten met een positieve en een negatieve screeningsuitkomst
vergeleken. De klachten waarmee patiënten
met een positieve uitkomst zich presenteerden en de effecten op het functioneren werden onderzocht.
Bij 1146 patiënten tussen 18 en 70 jaar
werden sociodemografische gegevens verzameld. Afgenomen werden de MDQ en een
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 6 augustus;149(32)
vragenlijst om een depressieve stoornis, een
angststoornis en middelenmisbruik vast
te stellen. Lichamelijk functioneren, geestelijk functioneren en beperkingen in sociaal en gezinsleven werden bepaald. Een
statusonderzoek van het afgelopen halfjaar
naar psychiatrische diagnosen werd verricht.
De lifetimeprevalentie van de bipolaire
stoornis, vastgesteld door een positieve uitkomst van de MDQ, was 9,8% (n = 112;
95%-BI: 8,0%-11,5%). Van deze groep bleek
88,4% bij navraag in het verleden gediagnosticeerd met een psychiatrische stoornis;
slechts bij 8,4% werd de diagnose ‘bipolaire
stoornis’ gesteld. Bijna de helft (47,3%)
voldeed aan de criteria voor een depressieve
stoornis. Slechts 6,5% van de patiënten met
een positieve screeningsuitkomst was in de
afgelopen maand behandeld met een stemmingsstabilisator. Van de patiënten met een
positieve uitkomst was het lichamelijk en
geestelijk functioneren slechter, de beperking in sociaal en gezinsleven significant
groter en werd meer verlies van baan gerapporteerd. Een geestelijke stoornis werd
door de huisarts bij 67,7% van de patiënten
met een positieve uitkomst herkend, maar
de diagnose ‘bipolaire stoornis’ werd nooit
gesteld. De auteurs concluderen dat in een
huisartsenpraktijk in de stad een bipolaire
stoornis vaak voorkomt en niet wordt herkend. De belangrijkste psychiatrische diagnose bij presentatie bij deze groep is ‘depressieve stoornis’. De risico’s zijn mogelijke complicaties door behandeling met
antidepressiva bij het niet herkennen van
een bipolaire stoornis.
De auteurs adviseren screening op een
bipolaire stoornis door huisartsen bij patiënten die zich presenteren met een depressieve stoornis. De beperking van het
onderzoek is de toepassing van een
screeningsinstrument dat voor de onderzochte populatie niet gevalideerd is en
niet vergeleken is met een ‘gouden standaard’ zoals een diagnostisch interview
door een psychiater. Hierdoor kan het aantal fout-positieven groot zijn. Tevens bevatte het groepsbestand veel Spaanstaligen
en patiënten met een lage sociaal-econo-
Download