5 - Unizo

advertisement
VRAAG n°1
I.
Datum van de vraag :
13/07
II.
Vraag :
Wat zal er veranderen aan de export modaliteiten? Zullen de import tarieven verhoogd worden?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Op dit ogenblik is er geen duidelijkheid over de gevolgen van een mogelijke BREXIT. Op de eerste
plaats dient de Britse regering artikel 50 van het verdrag te openen, zodat de onderhandelingen over
een mogelijke uittreding van het UK kunnen opstarten. Er kunnen zich verschillende scenario’s
ontplooien, gaan de van een douane-unie over een vrijhandelsakkoord tot een gewoon WTO-lid. Op
basis van de uitkomst van deze onderhandelingen kan dan ook concreet geantwoord worden.
Eens dat de onderhandelingen over een uittreding beginnen zou deze vraag opnieuw gesteld kunnen
worden om er met meer inzicht op te kunnen antwoorden.
Ten slotte is het duidelijk dat tot op het ogenblik dat de onderhandelingen over de uittreding nog
niet beëindigd zijn, er voor de bedrijven in de praktijk niets verandert. De UK blijft lid van de EU en
alle huidige regelingen blijven van kracht.
1
VRAAG n°2
I.
Datum van de vraag :
13/07
II.
Vraag :
Wat zal het middellange termijneffect zijn op de EUR/GBP wisselkoers?
III.
Authentieke bron :
Banque nationale
IV.
Antwoord :
Het Brits pond is met zowat 9 % gedeprecieerd tegenover de euro na het referendum van 23 juni 2016.
Volgens de beoordelingen van de financiële markten zouden de gevolgen van de Brexit op korte en
middellange termijn immers veel negatiever zijn voor de Britse economie dan voor de eurozone.
Onzekerheid over de aard van het toekomstig samenwerkingsverdrag tussen het VK en de EU, en meer
bepaald het volledige behoud van de vrije toegang van het VK tot de Europese eenheidsmarkt, weegt
op het ondernemersvertrouwen en de investeringen. De depreciatie van het Britse pond mag dan wel
wat zuurstof geven aan de Britse uitvoer, de ermee gepaard gaande hogere invoerprijzen wegen op
het reëel inkomen van de gezinnen en wakkert de inflatie aan.
Deze ongunstige factoren aan vraag en aanbodzijde zullen blijven spelen op middellange termijn.
Echter zijn wisselkoers ontwikkelingen onderhevig aan grote onzekerheden.
2
VRAAG n°3
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Kan iemand met een Britse nationaliteit nu nog aangeworven worden? Of moet hij een
arbeidsvergunning hebben?
III.
Authentieke bron :
SPF Emploi
SPF Sécurité sociale
IV.
Antwoord :
FOD Sociale Zekerheid :
Tot de inroeping van art. 50 TFEU, en tijdens de twee jaar durende onderhandelingsperiode, zal er
voor de sociale zekerheidsaspecten van werknemersmobiliteit tussen de EU en het VK niets
veranderen. De geldende EU regelgeving blijft van toepassing op de relaties tussen de EU en het VK.
Belgische bedrijven met werknemers in het VK dienen in het VK sociale bijdragen te betalen voor deze
werknemers, tenzij deze gedetacheerd zijn.1
Afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen kunnen er wel wijzigingen zijn in deze regeling,
de impact hiervan is echter onmogelijk in te schatten gezien de onvoorspelbaarheid van de
onderhandelingsuitkomst.
Desalniettemin, vier grote scenario’s inzake de regeling van sociale zekerheid voor internationaal
actieve burgers (EU-VK) kunnen onderscheiden worden:
1. Geen BREXIT:
a. De toepasselijke EU wetgeving blijft ongewijzigd van kracht.
2. Statuut EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein):
a. Toegang tot de EU interne markt op basis van de EER regeling voor het VK.
b. De sociale zekerheidscoördinatie vervat in EU-verordening 883/2004 blijft van kracht.
Deze vormt onderdeel van het vrij verkeer van personen.
c. Bedrijven en Burgers blijven dezelfde rechten en plichten genieten.
3. EU-VK bilaterale akkoorden (vb. Zwitserland):
a. De EU en het VK kunnen een reeks bilaterale akkoorden afsluiten rond thema’s waarin
nog samengewerkt zal worden.
b. De toegang tot de interne markt zal één van de belangrijkste akkoorden zijn.
1
Via A1 certificaat, voor maximaal 24 maanden.
3
c. Vrij verkeer van personen maakt integraal deel uit van de interne markt, het is dus
waarschijnlijk dat de sociale zekerheidscoördinatie vervat in EU verordening
883/2004 ook deel zal uitmaken van een bilateraal akkoord.
i. Dit is zo het geval voor Zwitserland.
d. Bedrijven en Burgers blijven – over het algemeen – dezelfde rechten en plichten
genieten daar de basiswetgeving inzake sociale zekerheidscoördinatie van toepassing
blijft. Afhankelijk van de onderhandelingen kunnen er kleine aanpassingen zijn.
4. Bilateraal akkoord VK-België rond sociale zekerheid:
a. Als de EU en het VK er niet in slagen een globaal akkoord te bereiken over het vertrek
van het VK zal alle EU regelgeving vervallen voor het VK. Dit betekent dat ook de
sociale zekerheidscoördinatie niet meer van toepassing zal zijn op de EU-VK relaties.
b. Individuele landen die dit wensen dienen dan een bilateraal sociale
zekerheidsakkoord akkoord af te sluiten met het VK, wat enkele jaren in beslag kan
nemen. De inhoud van zulke akkoorden kunnen sterk verschillen, en zijn afhankelijk
van de onderhandelingen.
c. Zonder akkoord blijven Belgische bedrijven met werknemers in het VK verplicht om
zich aan de regelgeving van het VK te houden. Werknemers die vanuit België
gedetacheerd worden (en dus onder het Belgische SZ systeem blijven2) zullen zich ook
moeten conformeren aan de VK regels, en desgevallend ook in het VK sociale
bijdragen betalen.
FOD Werkgelegenheid :
Het Britse referendum heeft op zichzelf geen enkel wettelijk gevolg zodat de Europese verdragen,
verordeningen en richtlijnen onverkort blijven gelden.
Pas als de Britse overheid formeel aan de Europese Raadkennis geeft van zijn voornemen zich uit de
Europese Unie te trekken, kunnen de onderhandelingen officieel starten. Pas vanaf de
inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord, of bij gebrek daaraan, na verloop van een
verlengbare termijn van twee jaar, zal de Brexit leiden tot concrete gevolgen van de rechten en
plichten van de Europese burgers en ondernemingen. Op korte termijn zal er dus voorlopig weinig
veranderen.
Losstaand van de Brexit, werken de federale overheid en de gewestelijke overheden aan de
omzetting van Europese Richtlijn 2011/98 die tegen het einde van het jaar zal leiden tot de invoering
van de ‘permis unique’ in België. Dit betekent dat de verblijfsvergunning en de werkkaart voortaan
één document zullen uitmaken. De verblijfsvergunning van de Europese burgers, waaronder tot
nader order dus de Britten, zal melding maken van hun recht om arbeid te verrichten in België.
2
Maximaal 6 maanden, 1x verlengbaar.
4
VRAAG n°4
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Hoe anticiperen op de stijging van de kledingprijzen op het terrein ? Wanneer zullen de prijzen van
onze producten stijgen ? Hoe zit het met de eventuele douanekosten ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Op dit ogenblik is er geen duidelijkheid over de gevolgen van een mogelijke BREXIT. Op de eerste
plaats dient de Britse regering artikel 50 van het verdrag te openen, zodat de onderhandelingen over
een mogelijke uittreding van het UK kunnen opstarten. Er kunnen zich verschillende scenario’s
ontplooien, gaan de van een douane-unie over een vrijhandelsakkoord tot een gewoon WTO-lid. Op
basis van de uitkomst van deze onderhandelingen kan dan ook concreet geantwoord worden.
Eens artikel 50 wordt ingeroepen gaan we ervan uit dat het snel zal gaan. Twee parallelle oefeningen
zullen dan van start gaan : het proces over de scheidingsmodaliteiten en het proces over het
onderhandelen van een nieuw statuut. Deze onderhandelingen kunnen twee jaar duren. Indien na 2
jaar geen overeenkomst is bereikt kunnen de onderhandelingen verlengd worden na een unanieme
goedkeuring door de andere 27 EU-lidstaten.
Eens dat de onderhandelingen over een uittreding beginnen zou deze vraag opnieuw gesteld kunnen
worden om er met meer inzicht op te kunnen antwoorden.
Ten slotte is het duidelijk dat tot op het ogenblik dat de onderhandelingen over de uittreding nog niet
beëindigd zijn, er voor de bedrijven in de praktijk niets verandert. De UK blijft lid van de EU en alle
huidige regelingen blijven van kracht.
5
VRAAG n°5
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Wat is de mogelijke impact op de Belgische btw-vrijstelling voor de levering van diensten aan een
klant/bedrijf dat in Londen is gevestigd ?
III.
Authentieke bron :
SPF Finances
IV.
1.
Antwoord :
Inleidende opmerking: btw-vrijstelling en (niet-)onderwerping aan de btw
Er moet worden onderstreept dat een transactie (levering van goederen of dienstverlening) in een
lidstaat enkel aan de btw kan worden onderworpen wanneer deze transactie op het grondgebied van
de lidstaat geacht wordt plaats te vinden. De btw-wetgeving omvat een aantal lokalisatieregels die
moeten bepalen waar de transactie geacht wordt plaats te vinden. Indien een transactie niet geacht
wordt in België plaats te vinden, moet de dienstverlener, die de transactie uitvoert, de Belgische btw
niet aanrekenen. De transactie is immers niet in België aan de btw onderworpen, maar wel in de
lidstaat of in het land waar ze geacht wordt plaats te vinden (in de mate waarin het land, indien het
buiten de Europese Unie ligt, een soortgelijk btw-stelsel als in Europa heeft).
Eens de transactie gelokaliseerd is, bepaalt de nationale wetgeving van het land, waar de transactie
geacht wordt plaats te vinden, of de transactie effectief vrijgesteld is van btw of eraan onderworpen
is.
De hierboven gestelde vraag betreft geleverde diensten onder belastingplichtigen (“B2B”). Er wordt
hier veronderstelt dat de dienstverlening onder de algemene lokalisatieregel valt (zie hierna punt 2).
Indien de Belgische onderneming in deze situatie (diensten verleend aan een VK onderneming) de
Belgische btw niet aanrekent, wordt de transactie in het VK geacht plaats te vinden. De dienstverlening
is bijgevolg niet onderworpen aan de Belgische btw. De dienstverlening wordt daarentegen geacht in
het VK plaats te vinden waar ze normaliter wordt belast. Om te vermijden dat de Belgische
onderneming zich bij de btw moet aanmelden om de Britse btw bij de schatkist te betalen (via een in
het VK ingediende btw-aangifte), werd een verleggingsregeling ingevoerd. Zo is het de Britse
onderneming die geacht wordt de Britse btw op deze transactie in haar aangifte (en diezelfde btw ook
in haar aangifte aftrekt) af te dragen.
6
In de huidige omstandigheden kan worden samengevat dat het om een dienstverlening gaat waarvoor
geen Belgische btw verschuldigd is noch aangerekend wordt indien:
De dienstverlening in het VK, en niet in België, geacht wordt plaats te vinden. Ze is dus in België
niet onderworpen aan de belasting;
De dienstverlening is normaal belast in het VK via de verleggingsregeling waardoor de
verschuldigde Britse btw door de ontvanger van de dienst (VK onderneming) aan de schatkist wordt
betaald. De dienstverlener (BE onderneming) betaalt dus geen btw.
De vraag die gesteld wordt, moet bijgevolg genuanceerd worden: het betreft voor het ogenblik geen
dienstverlening die in België is vrijgesteld, maar wel een dienstverlening die niet onderworpen is aan
de Belgische btw. De dienstverlening is echter onderworpen aan de btw en wordt belast in het VK
door middel van de verleggingsregeling.
2.
Lokalisatie en belastingheffing/vrijstelling van de betwiste transactie
Wat betreft de B2B-betrekkingen hangen de lokalisatieregels bij een dienstverlening niet af van het
feit dat de ontvangende onderneming al dan niet in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd.
De algemene regel betreffende de lokalisatie van de dienstverlening bepaalt dat de geleverde
diensten aan een belastingplichtige (B2B-relatie) met name gelokaliseerd zijn in het land waar de
ontvanger van de dienst gevestigd is. Als de ontvanger van de dienst buiten België is gevestigd, is er
geen btw in België te betalen. Bij contante betalingen is de dienstverlening altijd in het VK
gelokaliseerd. Dat neemt niet weg dat naar aanleiding van de Brexit de transactie voortaan geacht
wordt plaats te vinden in een niet EU-lidstaat. In principe en onder voorbehoud van wat voorafgaat,
is deze lidstaat niet meer gehouden aan de toepassing van het Europees btw-stelsel. Bijgevolg is het
mogelijk dat de transactie van stelsel (belast in plaats van vrijstelling of omgekeerd), van rentevoet,
of van belastingplichtige (afschaffing van de verleggingsregeling die momenteel van kracht is)
verandert.
Ten slotte moet er worden onderstreept dat de algemene regel inzake de lokalisatie van
dienstverlening een aantal afwijkingen kent. Sommige dienstverleningen die onder belastingplichtigen
gebeuren, ontsnappen verder aan het algemeen belastingsprincipe van de plaats van de ontvanger.
Deze uitzonderingen houden rekening met het belastingsprincipe van de consumptieplaats waarbij
ook een bovenmatige administratieve rompslomp voor sommige dienstverleners wordt vermeden.
Aangezien deze regels niet afhangen van de vestigingsplaats van de ontvanger, heeft de Brexit geen
rechtstreeks gevolg hierop.
3.
Administratieve verplichtingen (btw-aangifte en intracommunautaire opgave)
Uitgaande vanuit het standpunt dat de dienstverlening overeenkomstig de basisregel gelokaliseerd
wordt, moet de transactie in een intracommunautaire opgave (listing) en in de periodieke aangifte
onder rooster 44 “Diensten waarvoor de buitenlandse btw verschuldigd is door de medecontractant”
worden opgenomen. De intracommunautaire opgave omvat alle transacties die de onderneming heeft
7
uitgevoerd voor belastingplichtigen, die in een andere EU-lidstaat zijn gevestigd, en waarop belasting
wordt betaald. Hierdoor wordt de lidstaat in kwestie op de hoogte gebracht dat de btw door de
belastingplichtige klant aan de schatkist moet worden betaald.
Indien het VK uit de Europese Unie zou stappen, wordt de transactie een extracommunautaire
transactie en wordt ze niet meer in de intracommunautaire opgave opgenomen. De
extracommunautaire transactie moet bijgevolg worden opgenomen in de periodieke aangifte onder
rooster 47 “Andere vrijgestelde handelingen en andere handelingen verricht in het buitenland”.
Ten slotte moet er worden opgemerkt dat naar aanleiding van de Brexit de lokalisatieregels voor de
dienstverlening in principe identiek zullen zijn voor de transacties onder belastingplichtigen (B2B) en
die verleend aan niet-belastingplichtigen (B2C). Zo moet het feit dat de btw niet wordt aangerekend,
niet meer worden verantwoord door een bewijs van het statuut van de klant. Daarentegen zijn de
intracommunautaire regels voor dezelfde B2C- en B2B-diensten (respectievelijk plaats van de
ontvanger en plaats van de dienstverlener) momenteel anders. Het feit dat de Belgische btw niet
wordt aangerekend, hangt voor het ogenblik niet alleen af van (en moet bijgevolg ook worden
verantwoord voor) de lokalisatie van de ontvanger maar ook van zijn statuut (waardoor moet bewezen
worden dat de klant de hoedanigheid van belastingplichtige heeft).
8
VRAAG n°6
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
De nieuwe verordening inzake gegevensbescherming, waarvoor de toepassingstermijn binnen 2 jaar
is, zal waarschijnlijk geen Britse wet worden. Zijn de persoonsgegevens van Europeanen
overdraagbaar naar het Verenigd Koninkrijk?
III.
Authentieke bron :
Commission vie privée - CPVP
IV.
Antwoord :
Het definitieve antwoord op deze vraag zal afhangen van de afloop van de toekomstige
onderhandelingen die na de formele bekendmaking van artikel 50 van het VWEU door de Britten van
start zullen gaan.
1 . Op korte termijn
Voor het ogenblik blijft het Verenigd-Koninkrijk lid van de EU. De Richtlijnen 95/46 Data Protection
Directive en e-Privacy, die momenteel in Brits recht worden omgezet, blijven van kracht. Als
volwaardig lid van de EU is ook het vrij verkeer van persoonsgegevens van toepassing.
2. Op middellange en lange termijn na 25 mei 2018 of later
Het antwoord op deze vraag hangt van twee evenementen af waarvan voor de ene de datum bekend
is. De andere datum ligt nog niet vast.
De gevolgen van het Brits referendum over het vrij verkeer van persoonsgegevens zijn niet bekend,
net als het exacte tijdstip waarop de eventuele nieuwe juridische situatie in het Verenigd-Koninkrijk
van toepassing wordt. Sommige waarnemers beweren dat dit proces meerdere jaren zou kunnen
duren. Anderzijds weten we dat de Verordening Gegevensbescherming (“GDPR”) op 25 mei 2018 in
alle lidstaten onmiddellijk van toepassing wordt. De nieuwe juridische situatie betreffende het
Verenigd-Koninkrijk (bijvoorbeeld wegens zijn officiële uitstap uit de EU) zou na deze datum en zolang
het Verenigd-Koninkrijk lid blijft van de EU kunnen gelden. Bovendien blijft het vrij verkeer van
persoonsgegevens van toepassing.
9
Indien een officiële uitstap plaatsvindt (wat blijkbaar maar een deel van het Verenigd-Koninkrijk zou
betreffen) zonder enige bijzondere voorwaarde betreffende het vrij verkeer van persoonsgegevens,
zou het Verenigd-Koninkrijk als een derde land worden beschouwd. Volgens dat scenario en
overeenkomstig de GDPR kunnen twee juridische situaties worden toegepast:
a) Volgens de nationale bepalingen betreffende het recht op de gegevensbescherming kan
het Verenigd-Koninkrijk het voorwerp uitmaken van een adequaatheidsbesluit van de
Europese Commissie. Dit besluit geeft aan dat de bescherming vergelijkbaar zal zijn met
die aangeboden door de GDPR3. De oplossing laat eveneens het vrij verkeer van gegevens
van de EU naar het Verenigd-Koninkrijk toe, of
b) Bij gebreke aan een dergelijke beslissing wordt het beginsel van verbod op overdracht van
persoonsgegevens toegepast (geen vrij verkeer meer). De GDPR voorziet echter in talrijke
instrumenten die de overdracht van gegevens naar derde landen mogelijk maken ondanks
dit verbod. De meeste instrumenten zullen concrete verplichtingen of maatregelen
opleggen die door bij de overdracht betrokken privé-instellingen (of publieke instellingen)
worden genomen. Volgens de GDPR4 kunnen de gegevens naar derde landen worden
overgedragen indien de controleur of beheerder van de gegevens dwingende
verbintenissen zou treffen (door een overeenkomst, gedragscode, internationaal akkoord
of certificeringsmechanismen) of op basis van bepaalde bijzondere vrijstellingen (zoals de
individuele instemming of het legitiem belang van de gegevenscontroleur)5.
Naast de beschrijving van de gevolgen van het scenario waarbij het Verenigd-Koninkrijk (of een deel
ervan) als een derde land wordt beschouwd (wat voor het ogenblik nog onzeker is), is het onmogelijk
te speculeren op andere mogelijke juridische situaties. De voorwaarden waaronder het verkeer van
gegevens van de EU naar het Verenigd-Koninkrijk mogelijk zou zijn, hangen voornamelijk af van de
afloop van de formele onderhandelingen over het vrij verkeer van persoonsgegevens. Dit zou tot
verschillende situaties kunnen leiden waaronder een onvoorwaardelijke uitstap6, een soortgelijke
situatie als die van toepassing is voor sommige landen7 of een volledig nieuwe ad hoc situatie.
3
Zie artikel 45 van de GDPR.
Zie artikel 46 tot en met 49 van de GDPR.
5
Dwingende verbintenissen zijn meer gunstige oplossingen voor de regelmatige of massale overdracht,
aangezien de vrijstellingen nauw geïnterpreteerd worden en meer aangepast zijn aan een punctuele
overdracht van persoonlijke informatie.
6
Elk gevolg wordt hierna beschreven.
7
Bijvoorbeeld Noorwegen, Liechtenstein en IJsland, alsook de lidstaten van de Europese Economische Ruimte,
zijn onderworpen aan de rechtstreekse toepassing van de Europese wetgeving op de gegevensbescherming,
overeenkomstig artikel 7 van het EER-akkoord, hierdoor is het vrij verkeer van persoonsgegevens
mogelijk.
4
10
VRAAG n°7
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Zal de Europese Commissie gemachtigd zijn om onderzoeken in te stellen naar kartels of staatssteun
in het Verenigd Koninkrijk ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
I.
Antwoord :
Inleiding
Op 23 juni 2016 stemde de meerderheid van de Britten voor de uitstap van het Verenigd Koninkrijk
uit de Europese Unie (hierna « EU »).
Deze beslissing heeft met name tot gevolg dat, conform artikel 50, § 3, van het Verdrag van Lissabon8,
de Europese verdragen niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn :
-
vanaf de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord dat het Verenigd
Koninkrijk met de EU onderhandelt;
of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de kennisgeving van het Verenigd
Koninkrijk aan de Europese Raad van zijn voornemen om zich uit de EU terug te trekken, tenzij
de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van
stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.
Zolang het Verenigd Koninkrijk in de Europese Unie blijft – wat momenteel nog het geval is – blijven
de Europese mededingingsregels evenwel erop van toepassing. Zo kan de Europese Commissie nog
steeds onderzoeken instellen naar kartels of staatssteun in het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer het Verenigd Koninkrijk daarentegen de Europese Unie verlaat, hangt het antwoord op de
vraag of de Europese Commissie onderzoeken kan blijven instellen naar kartels of toezicht kan blijven
houden op staatssteun in het Verenigd Koninkrijk af van het Brexit-scenario dat het Verenigd
Koninkrijk kiest voor zijn toekomstige betrekkingen met de EU. Hier volgen verschillende theoretische
uitstapscenario’s.
8
Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Lissabon op 13 december 2007
11
II.
Brexit-scenario’s en gevolgen
Wanneer het Verenigd Koninkrijk zich « officieel » uit de EU terugtrekt, wordt het een « derde land »
voor de EU. In dat geval moet het een samenwerkingsverband met de EU kiezen.
II.1. Europese Economische Ruimte (hierna « EER »)
Als het Verenigd Koninkrijk beslist om deel uit te maken van de EER, waartoe alle EU-lidstaten behoren
alsook drie van de vier landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (hierna « EVA ») - dat wil zeggen
Noorwegen, IJsland en Liechtenstein -, kunnen de EU-mededingingsregels van toepassing blijven
naast de EER-Overeenkomst, waarvan de mededingingsregels nagenoeg overeenkomen met die van
het VWEU.
Er moet worden opgemerkt dat de EER-Overeenkomst werd gesloten door twee reeds ingestelde
commerciële en economische ruimten, namelijk de EU en de EVA. Het Verenigd Koninkrijk zou dus in
principe eerst lid moeten worden van de ene of de andere ruimte alvorens te kunnen toetreden tot
de EER.9 Zo kan het Verenigd Koninkrijk lid worden van de EVA en op die manier toetreden tot de EER.
(i)
Onderzoeken naar kartels
Artikel 53 van de EER-Overeenkomst is nagenoeg identiek aan artikel 101 VWEU dat kartels verbiedt.
Ingeval het Verenigd Koninkrijk toetreedt tot de EER, kan de Europese Commissie bevoegd zijn om
onderzoek te verrichten naar ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk die deelnemen aan kartels
die de handel tussen de EER-lidstaten kunnen beïnvloeden en de concurrentie kunnen ondermijnen
binnen het grondgebied van de EER-Overeenkomst.
In werkelijkheid zijn zowel de Commissie als de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bevoegd om
artikel 53 van de EER-Overeenkomst op kartels toe te passen. Een complexe bevoegdheidsregel wordt
toegepast wanneer een kartel de handel tussen de landen van de EVA en van de EU ongunstig
beïnvloedt en deze instanties kunnen ingrijpen. Zo bepaalt artikel 56 van de EER-Overeenkomst dat
(i) de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bevoegd is wanneer de omzet van de betrokken
ondernemingen op het grondgebied van de EVA-staten meer dan 33% bedraagt van hun omzet op het
door deze overeenkomst bestreken grondgebied en dat (ii) de Commissie over alle andere gevallen
beslist.10
(ii)
9
Staatssteun
Art. 128 van de EER-Overeenkomst
Zie ook het Protocol 23 concerning the cooperation between the surveillance authorities.
10
12
Als het Verenigd Koninkrijk toetreedt tot de EER, blijven de EU-mededingingsregels inzake het verbod
op staatssteun van toepassing op het land, parallel met artikel 61 van de EER-overeenkomst. Dit artikel
stemt ook nagenoeg overeen met artikel 107 VWEU, dat staatssteun verbiedt.
De Europese Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zijn bevoegd om toezicht te
houden op staatssteun in de EER.11
Artikel 62 van de EER-Overeenkomst omvat de regel van verdeling van bevoegdheden tussen deze
twee instellingen :
(i)
(ii)
wat de EU-lidstaten betreft, is de Europese Commissie bevoegd om de verenigbaarheid
van staatssteun met artikel 61 te beoordelen;
wat de EVA-staten betreft, is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bevoegd.
Het voornoemde artikel preciseert het volgende : « Met het oog op een uniform toezichtbeleid op het
gebied van overheidssteun op het gehele door deze Overeenkomst bestreken grondgebied werken de
Commissie van de EG en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA samen overeenkomstig het
bepaalde in Protocol 27 ».
Als het Verenigd Koninkrijk lid van de EVA wordt en besluit tot de EER toe te treden, is de
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, en niet de Europese Commissie, bevoegd via haar
tussenkomst in de vorm van samenwerking.
II.2. Afwezigheid van een bilateraal akkoord van het Verenigd Koninkrijk met de
EU
In de hypothese dat het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder lid te worden van de EER en in
afwachting van een bilaterale overeenkomst met de EU, zijn de Europese mededingingsregels niet
meer van toepassing als zodanig, behalve in bepaalde gevallen. We moeten immers rekening houden
met de volgende nuances.
(i)
Onderzoeken naar kartels
Artikel 101 VWEU geldt voor bedrijven, ongeacht hun vestigingsplaats of de plaats van de sluiting van
het kartel, als dit kartel werd doorgevoerd of gevolgen had voor de interne markt van de EU.12
Bijgevolg zal een Britse deelnemer aan een kartel dat afbreuk doet aan of wordt uitgevoerd binnen de
interne markt van de EU niet immuun zijn voor boetes van de Europese Commissie. Het grote verschil
in dit geval is dat de Europese Commissie niet de bevoegdheid heeft om inspecties ter plaatse (« dawn
11
Artikel 62 van de EER-Overeenkomst omvat de regel van verdeling van bevoegdheden tussen de Europese
Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in geval van staatssteun die verboden is op grond van
artikel 61 van de EER-Overeenkomst.
12
Richtsnoeren betreffende het begrip beïnvloeding van de handel tussen lidstaten (2004/C 101/07), punt 100
13
raids ») uit te voeren bij bedrijven die in het Verenigd Koninkrijk gevestigd zijn, noch om de CMA
(Competition and Markets Authority) te vragen inspecties in situ te verrichten voor haar rekening. De
Commissie kan alleen maar schriftelijke verzoeken om niet-bindende informatie13 sturen naar
bedrijven die
in het Verenigd Koninkrijk gevestigd zijn. Van haar kant kan de Britse
mededingingsautoriteit CMA enkel kartels die de Britse markt ongunstig beïnvloeden, onderzoeken
en bestraffen.
Deze decentralisatie zal leiden tot een situatie waarin de CMA bevoegd is om kartels te onderzoeken
naast en onafhankelijk van de door de Europese Commissie gevoerde onderzoeken.
(ii)
Staatssteun
Wat staatssteun betreft, mag het Verenigd Koninkrijk steun aan bedrijven verlenen op zijn
grondgebied, ongeacht de verbodsbepalingen in artikel 107 VWEU, aangezien dit artikel enkel van
toepassing is op de lidstaten.
Ook al bevat het Engelse mededingingsrecht geen enkel mechanisme voor toezicht op staatssteun
dat gelijkwaardig is aan dat van het VWEU, het Verenigd Koninkrijk moet niettemin de regels met
betrekking tot de controle op de subsidies van de WTO, waarvan het deel uitmaakt, blijven
eerbiedigen.
II.3. Bilaterale akkoorden tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU
Als het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder toetreding tot de EER, zijn de artikelen van het VWEU
niet langer van toepassing op dat land. In deze hypothese zal het Verenigd Koninkrijk waarschijnlijk
onderhandelen over bilaterale overeenkomsten met de EU. De mededingingsregels zullen dan
afhankelijk zijn van de inhoud van de onderhandelde bilaterale overeenkomsten.
Er moet worden opgemerkt dat de EU bilaterale samenwerkingsakkoorden inzake mededinging heeft
gesloten om de samenwerking tussen de Commissie en de verschillende buitenlandse
mededingingsautoriteiten te bevorderen.14
13
Het gaat niet om beslissingen die gelasten om inlichtingen te verstrekken, maar om gewone vragen om
informatie. Zie Nicolas Petit, « Droit européen de la concurrence », Ed. Montchrestien – Lextenso éditions, 2013,
p. 104
14
Zie Agreement between the Government of the United States of America and the Commission of the European
Communities regarding the application of their competition laws, 23 september 1991; Agreement between the
European Communities and the Government of the United States of America on the application of positive
comity principles in the enforcement of their competition laws, 18 juni 1998; Agreement between the European
Community and the Government of Japan concerning cooperation on anti-competitive activities, 2003 ;
Agreement between the EU and the Republic of Korea concerning cooperation on anti-competitive activities,
2009 ; Agreement between the European Union and the Swiss Confederation concerning cooperation on the
application of their competition laws, 2014
14
Zo bijvoorbeeld voorziet de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Zwitserland op het vlak
van mededinging15, die in 2014 in werking trad, onder meer in een systeem van wederzijdse
kennisgeving wanneer de maatregelen voor de toepassing van het mededingingsrecht belangrijke
belangen van de andere partij aantasten (artikel 3), in de uitwisseling van informatie verkregen in het
kader van de onderzoeken van de Europese Commissie en de Zwitserse mededingingsautoriteit,
alsook in een actieve hoffelijkheidsprocedure (« positive comity » procedure ) op basis waarvan een
partij (A) aan de andere partij (B) kan vragen om in haar rechtspraak onderzoek te verrichten naar
concurrentiebeperkende praktijken gepleegd op het grondgebied van deze laatste (B), die de
belangen van de eerste partij (A) ongunstig kunnen beïnvloeden (artikel 6), etc.
III.
Conclusie
Het antwoord op de gestelde vraag hangt af van het samenwerkingsmodel dat het Verenigd Koninkrijk
met de EU zal onderhandelen en aannemen. In ieder geval is het belangrijk dat de Britse bedrijven
het Europese mededingingsrecht blijven respecteren, in het bijzonder de regels inzake het verbod op
kartels die de interne markt van de EU kunnen ondermijnen, want ze zijn niet gevrijwaard van
onderzoeken en boetes van de Europese Commissie.
Tot slot moet erop gewezen worden dat artikel 60 van de Competition Act 1998 de CMA en de
Britse gerechtelijke instanties verplicht (i) de Engelse concurrentiewetgeving te interpreteren in
overeenstemming met de algemene beginselen van het VWEU en de rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie en (ii) rekening te houden met de besluiten van de Europese
Commissie. Als het Verenigd Koninkrijk de EU zou verlaten zonder toetreding tot de EER, kunnen de
« Brexiteers » echter de nietigverklaring van deze bepaling vragen.
15
Agreement between the European Union and the Swiss Confederation concerning cooperation on the
application of their competition laws, 2014
15
16
VRAAG n°8
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Zal het unitair octrooi van de EU in werking treden, zonder ratificatie van het Verenigd Koninkrijk ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
De verordeningen 1257/2012 en 1260/2012 betreffende het Europees octrooi met eenheidswerking
zijn van kracht geworden, maar de toepassing ervan hangt af van de inwerkingtreding van de
Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (hierna UPC-overeenkomst). Anderzijds
bepaalt artikel 89 van de UPC-overeenkomst dat, om in werking te treden, ze bekrachtigd moet
worden door « de drie staten waar het grootste aantal Europese octrooien gold in het jaar
voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend », zijnde DE, FR en UK.
De impact van de Brexit hangt voornamelijk af van beslissingen van de Britse regering die nog moeten
worden genomen. De implementatiewerkzaamheden inzake het UPC en de UPP worden voortgezet
in afwachting van een verduidelijking van de Britse regering aangaande haar intenties. Voorlopig blijft
het Verenigd Koninkrijk een lidstaat van de EU en blijft het deelnemen aan de voorbereidende
werkzaamheden met het oog op de oprichting van het Eengemaakt octrooigerecht tot zijn regering
artikel 50 VEU in werking stelt.
Juridisch gezien kan het Verenigd Koninkrijk de UPC-overeenkomst bekrachtigen, die een
intergouvernementele overeenkomst is – en ze in werking laten treden – tijdens de
onderhandelingsperiode over de uitstap uit de EU, en dit om de voordelen van de interne markt te
genieten, waarvan het eenheidsoctrooi en het Eengemaakt octrooigerecht essentiële elementen zijn
op het vlak van innovatie. Dit zou eveneens in het belang zijn van Belgische en Europese
ondernemingen die een grootscheepse hervorming van de interne markt zouden zien plaatsvinden.
Als het Verenigd Koninkrijk beslist de UPC-overeenkomst niet te ratificeren, worden de oprichting van
het Eengemaakt octrooigerecht en de implementatie van het eenheidsoctrooi waarschijnlijk
uitgesteld en moeten er juridische oplossingen worden gezocht om de UPC-Overeenkomst te
amenderen.
17
VRAAG n°9
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Zullen EU-beschermde merken en tekeningen/modellen bescherming genieten in het Verenigd
Koninkrijk of moet er nationale bescherming voor worden gevraagd ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Momenteel is het Verenigd Koninkrijk nog steeds een lidstaat van de Europese Unie. Bijgevolg bieden
EU-beschermde merken en tekeningen/modellen nog altijd bescherming in het VK zolang de
procedure voor de terugtrekking uit de Europese Unie, zoals vastgelegd in artikel 50 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie, niet is afgerond.
Zodra artikel 50 van het EU-verdrag in werking is gesteld, zal het vraagstuk rond de manier waarop
merken in het VK beschermd zullen blijven, deel uitmaken van de onderhandelingen met de EU.
Waarschijnlijk wordt er voorzien in een overgangsperiode zodat deze continuïteit gewaarborgd is en
gebruikers de nodige maatregelen kunnen treffen om de bescherming van hun rechten in het VK te
vrijwaren.
Zelfs na de uitstap van het VK uit de EU kunnen Britse bedrijven in ieder geval nog altijd een EUhandelsmerk deponeren dat alle andere EU-lidstaten dekt. Handelsondernemingen uit de overige EUlidstaten zullen net als nu een nationaal handelsmerk in het VK kunnen registreren. Bovendien is het
VK lid van het internationaal merkenstelsel, het zogenaamde “Systeem van Madrid”. Op basis van dit
systeem kunnen gebruikers een aanvraag in een bepaalde taal indienen en eenmalig een reeks taksen
betalen om merken te beschermen in 113 grondgebieden, waaronder de Europese Unie.
18
VRAAG n°10
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Wat met de alignering van Europese regelgeving in de UK, zoals Solvency II, PRIPS,…?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Auditdomein
Op het vlak van audits zal de Brexit ertoe leiden dat het Verenigd Koninkrijk beschouwd wordt als een
« derde land » in de zin van Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april
2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en
geconsolideerde jaarrekeningen.
Concreet komt het erop neer dat het Verenigd Koninkrijk onderworpen wordt aan de bepalingen
betreffende derde landen en in principe geen voordeel meer kan trekken van de interne markt van
auditdiensten - het « Europees paspoort » – op basis waarvan Europese auditkantoren onder bepaalde
voorwaarden wettelijke controles van rekeningen kunnen uitvoeren in andere lidstaten dan die waar
ze erkend werden.
Vooral op het vlak van internationale samenwerking zal het Verenigd Koninkrijk eventueel worden
onderworpen aan besluiten inzake « gelijkwaardigheid » (art. 46 van de richtlijn) of « adequaatheid »
(art. 47.3 van de richtlijn) van de Europese Commissie.
Als het Verenigd Koninkrijk het statuut van lidstaat van de Europese Economisch Ruimte (EER) zou
krijgen, zou de impact van de Brexit beperkt zijn, aangezien de auditrichtlijn van toepassing is op alle
lidstaten van de EER, ongeacht of ze al dan niet deel uitmaken van de Europese Unie.
Op het vlak van boekhoudrecht en jaarrekeningenrecht
Belgisch boekhoudrecht en jaarrekeningenrecht
Er is geen impact op de Belgische wetgeving inzake de boekhouding (WER, boek III, titel 3, hoofdstuk
2) en inzake de statutaire jaarrekening (Wetboek van vennootschappen, boek IV, titel 6).
19
Er zal geen impact zijn op de toepassing van afwijkingen van het boekhoudrecht en het
jaarrekeningenrecht, bvb het voeren van de boekhouding en het opstellen van de jaarrekening in GBP,
die aan de vennootschappen werden toegestaan.
Europees jaarrekeningenrecht - boekhoudrichtlijn
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk lid zou worden van de EER-ruimte, zal de impact beperkt
blijven. De richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013
betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en
aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG
van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG
van de Raad is van toepassing op de lidstaten van de EER.
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk geen lid van de EER-ruimte wil worden, zal het worden
beschouwd als een “derde land”. Het is mogelijk dat er een impact zal zijn op een aantal punten:
1. de verslaggeving van betalingen aan overheden (Hoofdstuk 10 van de richtlijn, momenteel beperkt
tot de ondernemingen actief in de houtkap en de winningsindustrie). De Europese Commissie zal in
dat geval eerst moeten vaststellen, zoals voorzien in artikel 47 van de richtlijn, of de Britse
verslaggevingsvereisten gelijkwaardig zijn aan de vereisten volgens de richtlijn. Dit gebeurt aan de
hand van gelijkwaardigheidscriteria zoals bepaald in artikel 46 van de richtlijn. Als de Britse
verslaggevingsvereisten als gelijkwaardig worden beschouwd, dan zijn de Europese
dochterondernemingen (en dus ook de Belgische) van Britse moederondernemingen vrijgesteld van
de verslaggevingsverplichting.
2. de geconsolideerde financiële overzichten (Artikel 23 van de richtlijn). Onder bepaalde
voorwaarden kunnen Europese dochterondernemingen vrijgesteld worden van het opstellen van een
geconsolideerde jaarrekening en desgevallend een geconsolideerd jaarverslag. Eén van de
voorwaarden is dat de geconsolideerde jaarrekening (en het geconsolideerd jaarverslag) van de
moederonderneming op de wijze volgens de richtlijn worden opgesteld en openbaar gemaakt. De
brexit kan een impact hebben indien de Britse moederondernemingen volgens de Britse wetgeving
hun geconsolideerde jaarrekening niet meer volgens de richtlijn opstellen en openbaar maken. (zie
ook artikel 113 W. Venn.)
Jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen
Het artikel 4 van de verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19
juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen, schrijft voor
dat Europese beursgenoteerde ondernemingen hun geconsolideerde jaarrekeningen moeten
opmaken volgens de internationale standaard IAS/IFRS.
De brexit kan een impact hebben indien deze verordening niet meer van toepassing zou zijn op Britse
ondernemingen, vooral voor Europese dochterondernemingen van een Britse moederonderneming.
Richtlijn niet-financiële informatie
De omzetting van richtlijn 2014/95/EU is nog niet afgerond. De uiterste datum van omzetting van deze
richtlijn is 6 december 2016.
20
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk lid zou worden van de EER-ruimte, zal de impact beperkt
blijven. De richtlijn is namelijk van toepassing op de EER-ruimte.
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk geen lid wil worden van de EER-ruimte, kan er een impact
zijn, bijvoorbeeld, als de Britse wetgever beslist om de richtlijn niet meer om te zetten.
21
VRAAG n°11
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Wat met de mobiliteit van werknemers en ex-pats , long term assignments, tussen de UK en EU ?
III.
Authentieke bron :
SPF Emploi
SPF Sécurité sociale
IV.
Antwoord :
FOD Sociale Zekerheid :
Tot de inroeping van art. 50 TFEU, en tijdens de twee jaar durende onderhandelingsperiode, zal er
voor de sociale zekerheidsaspecten van werknemersmobiliteit tussen de EU en het VK niets
veranderen. De geldende EU regelgeving blijft van toepassing op de relaties tussen de EU en het VK.
Afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen kunnen er wel wijzigingen zijn in deze regeling,
de impact hiervan is echter onmogelijk in te schatten gezien de onvoorspelbaarheid van de
onderhandelingsuitkomst.
Desalniettemin, vier grote scenario’s inzake de regeling van sociale zekerheid voor internationaal
actieve burgers (EU-VK) kunnen onderscheiden worden:
1. Geen BREXIT:
a. De toepasselijke EU wetgeving blijft ongewijzigd van kracht.
2. Statuut EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein):
a. Toegang tot de EU interne markt op basis van de EER regeling voor het VK.
b. De sociale zekerheidscoördinatie vervat in EU-verordening 883/2004 blijft van kracht.
Deze vormt onderdeel van het vrij verkeer van personen.
c. Bedrijven en Burgers blijven dezelfde rechten en plichten genieten.
3. EU-VK bilaterale akkoorden (vb. Zwitserland):
a. De EU en het VK kunnen een reeks bilaterale akkoorden afsluiten rond thema’s waarin
nog samengewerkt zal worden.
b. De toegang tot de interne markt zal één van de belangrijkste akkoorden zijn.
c. Vrij verkeer van personen maakt integraal deel uit van de interne markt, het is dus
waarschijnlijk dat de sociale zekerheidscoördinatie vervat in EU verordening
883/2004 ook deel zal uitmaken van een bilateraal akkoord.
i. Dit is zo het geval voor Zwitserland.
22
d. Bedrijven en Burgers blijven – over het algemeen – dezelfde rechten en plichten
genieten daar de basiswetgeving inzake sociale zekerheidscoördinatie van toepassing
blijft. Afhankelijk van de onderhandelingen kunnen er kleine aanpassingen zijn.
4. Bilateraal akkoord VK-België rond sociale zekerheid:
a. Als de EU en het VK er niet in slagen een globaal akkoord te bereiken over het vertrek
van het VK zal alle EU regelgeving vervallen voor het VK. Dit betekent dat ook de
sociale zekerheidscoördinatie niet meer van toepassing zal zijn op de EU-VK relaties.
b. Individuele landen die dit wensen dienen dan een bilateraal sociale
zekerheidsakkoord akkoord af te sluiten met het VK, wat enkele jaren in beslag kan
nemen. De inhoud van zulke akkoorden kunnen sterk verschillen, en zijn afhankelijk
van de onderhandelingen.
FOD Werkgelegenheid
Het Britse referendum heeft op zichzelf geen enkel wettelijk gevolg zodat de Europese verdragen,
verordeningen en richtlijnen onverkort blijven gelden.
Pas als de Britse overheid formeel aan de Europese Raad kennis geeft van zijn voornemen zich uit de
Europese Unie te trekken, kunnen de onderhandelingen officieel starten. Pas vanaf de
inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord, of bij gebrek daaraan, na verloop van een
verlengbare termijn van twee jaar, zal de Brexit leiden tot concrete gevolgen voor de rechten en
plichten van de Europese burgers en ondernemingen. Op korte termijn zal er dus voorlopig weinig
veranderen.
Wat de concrete gevolgen zullen zijn van de Brexit zal pas concreet blijken bij het afsluiten van de
terugtrekkingsakkoorden. In een extreem scenario zou dit kunnen betekenen dat Britse onderdanen
dan enkel nog naar België kunnen komen in het kader van bv. gezinshereniging of in geval van
economische migratie. Het zijn de gewesten die dan bepalen onder welke voorwaarden hij in België
kan werken.
Er zijn ook tussenliggende scenario’s mogelijk. Het recht om werk te zoeken en te werken geldt niet
enkel binnen de Europese Unie maar binnen de hele Europese Economische Ruimte (EER) en
Zwitserland. Naast de landen van de Europese Unie, zijn ook IJsland, Liechtenstein en Noorwegen lid
van de EER. Groot-Brittannië was, vóór zijn toetreding tot de Europese Unie, trouwens lid van de
Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), de voorganger van de EER. Stel dat Groot-Brittannië toetreedt
tot de Europese Economische Ruimte dan blijft wat betreft de arbeidsmigratie alles gewoon bij het
oude.
Bovendien stelt zich de vraag welke wetgeving van kracht wordt op de arbeidsovereenkomsten van
deze “mobiele” werknemers eens het Verenigd-Koninkrijk de Europese Unie effectief heeft verlaten.
Deze vraag betreft met name de toepassing van de intersectorale en sectorale collectieve
arbeidsovereenkomsten die in België werden gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968
betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
In het kader van de analyse van deze kwestie kunnen we twee hypotheses onderscheiden:
23
1° Britse werknemers werkzaam in België
Volgens ons zal de huidige situatie onveranderd blijven.
Overeenkomstig het internationaal privaatrecht worden de regels in België, die bepalen welk recht
van toepassing is in het kader van een arbeidsovereenkomst met internationaal karakter, immers
vastgelegd door:
-
-
Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst,
gesloten op 19 juni 1980 te Rome, voor de arbeidsovereenkomsten die ten laatste op
17 december 2009 werden gesloten;
Verordening 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op
verbintenissen uit overeenkomst (Rome I voor de arbeidsovereenkomsten die vanaf 18
december 2009 werden gesloten).
Overeenkomstig deze juridische instrumenten primeert de wil van de partijen: de
arbeidsovereenkomst wordt beheerst door de wet die de partijen hebben gekozen. Deze wet wordt
toegepast zelfs indien het geen wet is van een Lidstaat.
Indien de partijen deze keuze niet maken, zijn volgende regels van toepassing:
1) De arbeidsovereenkomst wordt beheerst door de wet van het land waar de werknemer,
overeenkomstig zijn arbeidsovereenkomst, zijn werk gewoonlijk uitvoert.
2) Indien de werknemer gewoonlijk niet in eenzelfde land werkt, wordt de arbeidsovereenkomst
beheerst door de wet van het land waar zich de onderneming bevindt die hem tewerkstelt;
3) Indien uit de omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst een nauwer verband heeft
met een ander land dan dat bedoeld bij punt 1 en 2, is de wet van dit ander land van
toepassing.
Bovendien mag de keuze van de partijen van de toepasselijke wet, de bescherming van de werknemer,
bepaald in de dwingende bepalingen van de toepasselijke wet, niet in het gedrang brengen
overeenkomstig de hierboven vermelde regels bij gebreke van keuze door de partijen.
Overeenkomstig de bovengenoemde regels worden de arbeidsovereenkomsten van Britse
werknemers, die werkzaam zijn in België, door de wet beheerst die de partijen hebben gekozen, ook
al gaat het om het Britse recht.
De dwingende bepalingen van de Belgische wetgeving blijven echter van toepassing.
Dit is met name het geval van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
2° Belgische werknemers werkzaam in het Verenigd-Koninkrijk
Het Verenigd-Koninkrijk past momenteel het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 en
Verordening 593/2008 toe.
Voor het ogenblik is het onmogelijk te weten of deze verder zullen worden toegepast eens de Brexit
effectief wordt. Alles hangt van de onderhandelingen af.
24
VRAAG n°12
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Zal de EU-doelstelling van 40% voor het klimaat gehandhaafd worden of zal het aangepast worden ?
Als dit het geval is, moet de EU een nieuwe bijdrage aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties
inzake klimaatverandering (UNFCCC) indienen?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Op 6 maart 2015 waren de Europese Unie en haar lidstaten de eerste grote economie om hun
voorgenomen nationaal vastgestelde bijdragen aan de Overeenkomst openbaar te maken. DE EU
heeft een ambitieuze doelstelling voor haar volledige economie bepaald om de eigen
broeikasgasemissie in 2030 met ten minste 40% te verminderen.
Op 22 april 2016, hebben de 28 lidstaten, in eigen naam, gezamenlijke de Overeenkomst van Parijs
ondertekend. Deze is ook door de Commissie en de Raad namens de Europese Unie ondertekend.
De Europese Unie en haar lidstaten hebben het voornemen uitgesproken om in het kader van de
Overeenkomst van Parijs gezamenlijk op te treden tot uitdrukking in Artikel 4 lid 18. Noorwegen en
Ijsland hebben laten weten dat zij voornemens zijn deel te maken aan het gezamenlijke optreden van
de Unie en de lidstaten.
Op basis van voorgaande, kan men veronderstellen dat de Europese 40% doelstelling onweerlegbaar
is en dient gehouden te worden. De 40% doelstelling blijft eveneens van toepassing voor GrootBrittannië, zelfs buiten de Europese Unie.
Voor meer informatie, zie de meldingen van de Europese Commissie COM(2016) 110 va, 2 maart 2016
en COM(2016) 395 van 10 juni 2016.
Intern België houdt de Minister bevoegd voor Leefmilieu de leiding over dit dossier. Binnen het kader
van het NKC (Nationale Klimaat Commissie) is een werkgroep bezig met de redactie van een
Samenwerkingsakkoord ter uitvoering van de Regeringsbeslissing over de burdensharing. Het
secretariaat ter opvolging van de voorbereiding van dit Samenwerkingsakkoord bevindt zich binnen
de FOD Leefmilieu.
Binnen de implementatie van dit Samenwerkingsakkoord heeft de beleidsfilière enerige een beperkte
opdracht, namelijk in het kader van de hernieuwbare energie. Omdat hernieuwe energie een
gedeelde bevoegdheid tussen de federale staat en de gewesten is, wordt deze opdracht binnen de
schoot van ENOVER uitgevoerd door de in haar schoot actief zijnde werkgroep HEB.
25
26
VRAAG n°13
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Is het mogelijk dat het Verenigd Koninkrijk zijn bijdrage en deelname aan Horizon 2020 handhaaft ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Op dit ogenblik is er geen duidelijkheid over de gevolgen van een mogelijke BREXIT. Op de eerste
plaats dient de Britse regering artikel 50 van het verdrag te openen, zodat de onderhandelingen over
een mogelijke uittreding van het UK kunnen opstarten. Er kunnen zich verschillende scenario’s
ontplooien, gaan de van een douane-unie over een vrijhandelsakkoord tot een gewoon WTO-lid. Op
basis van de uitkomst van deze onderhandelingen kan dan ook concreet geantwoord worden.
Eens artikel 50 wordt ingeroepen gaan we ervan uit dat het snel zal gaan. Twee parallelle oefeningen
zullen dan van start gaan : het proces over de scheidingsmodaliteiten en het proces over het
onderhandelen van een nieuw statuut. Deze onderhandelingen kunnen twee jaar duren. Indien na 2
jaar geen overeenkomst is bereikt kunnen de onderhandelingen verlengd worden na een unanieme
goedkeuring door de andere 27 EU-lidstaten.
Eens dat de onderhandelingen over een uittreding beginnen zou deze vraag opnieuw gesteld kunnen
worden om er met meer inzicht op te kunnen antwoorden.
27
VRAAG n°14
I.
Datum van de vraag :
14/07
II.
Vraag :
Hoe zit het met de positie van het VK ten opzichte van de interne markt voor financiële diensten en
de eventuele wettelijke vereisten waaraan een Belgische verzekeraar die actief in het VK is, zou
kunnen worden onderworpen?
III.
Authentieke bron :
Banque nationale
IV.
Antwoord :
Zolang de Brexit niet van kracht is blijft de uitoefening van verzekeringsactiviteiten in het VK aan de
huidige geldende regels onderworpen. Of Belgische verzekeraars na de Brexit met een paspoort vanuit
België zullen kunnen blijven opereren in het VK, zal afhangen van het uiteindelijke akkoord tussen het
VK en de EU over hun toekomstige betrekkingen.

Indien het VK deel blijft uitmaken van de Europese interne markt zal het dezelfde prudentiële
regels op verzekeraars dienen toe te passen als de regels van die van toepassing zijn in de EU.
In dat geval zou er voor Belgische verzekeraars met activiteiten in het VK niets wijzigen aan
de huidige toestand.
 Indien het VK geen deel meer is van de interne markt, maar er toch een regime van
equivalentie van de prudentiële regels van het VK en van de EU wordt uitgewerkt, zouden de
verzekeraars uit de interne markt toegang behouden tot het VK, en vice versa. Die toegang
blijft slechts gegarandeerd zolang de prudentiële regels in het VK en de EU equivalent blijven.
Dit belet het VK om substantieel af te wijken van de in de EU vigerende prudentiële regels.
Indien zo’n akkoord niet mogelijk blijkt en het VK een echt ‘derde land’ wordt, zal het VK vrij zijn
rechtsregels ter omzetting van de Solvency II-Richtlijn te wijzigen. Het valt echter niet te verwachten
dat het VK dat meteen zou doen. De VK heeft mee actief onderhandeld over Solvency II en heeft het
goedgekeurd
vanuit
de
overtuiging
dat
Solvency II
het
toezichtskader
voor
verzekeringsondernemingen verbetert. Toch valt het dan niet uit te sluiten dat er op iets langere
termijn divergenties qua regelgeving kunnen ontstaan tussen het VK en de EU.
28
VRAAG n°15
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de landen die door een Brexit het zwaarst getroffen zijn en in welke mate?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Uit een studie van “Euler Hermes Economic research” (18 mei 2016) blijkt dat de impact gematigd zou
zijn voor de eurozone maar dat bepaalde landen, waaronder België, Nederland en Ierland, zwaarder
zouden kunnen worden getroffen. De vier meest kwetsbare sectoren zijn de auto-industrie, de
chemische nijverheid, de machines en apparaten alsook de vervaardiging van voedingsmiddelen en
dranken.
Tabel 1. Relatief aandeel van de 4 sectoren die het meest zijn blootgesteld
In % van de totale economische activiteit
Bruto
toegevoegde
waarde
Werkgelegenheid
van
van
van
2,1%
2,1%
Nace 20 Vervaardiging van chemische
producten
2,1%
1,0%
Nace 28 Vervaardiging van machines,
apparaten en werktuigen, n.e.g.
1,0%
0,7%
0,8%
0,8%
Nace
10-12
Vervaardiging
voedingsmiddelen, vervaardiging
dranken
en
vervaardiging
tabaksproducten
Nace 29 Auto-industrie
V.
Bron: INR
Volgens een recente studie van ING16 zou het Belgisch bbp met 0,5 procentpunt dalen tegen eind
2017 (cumulatief, hetgeen een gemiddelde van 0,1 procentpunt per trimester betekent).
16
Damage from a rolling stone, Brexit implications for Europe, ING, 24 mei 2016. https://www.ingwb.com/media/1603924/report-damage-of-arolling-stone_brexit-implications-for-europe.pdf
29
Het lijkt onwaarschijnlijk dat er aanzienlijke kapitaalbewegingen zijn zoals tijdens een conflict, of dar
er een drastische afname van het handelsverkeer is zoals tijdens een embargo.
30
VRAAG n°16
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de meest getroffen sectoren in België?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
De vier meest kwetsbare sectoren zijn de auto-industrie, de chemische nijverheid, de machines en
apparaten alsook de vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken.
Tabel 1. Relatief aandeel van de 4 sectoren die het meest zijn blootgesteld
In % van de totale economische activiteit
Bruto
toegevoegde
waarde
Werkgelegenheid
van
van
van
2,1%
2,1%
Nace 20 Vervaardiging van chemische
producten
2,1%
1,0%
Nace 28 Vervaardiging van machines,
apparaten en werktuigen, n.e.g.
1,0%
0,7%
0,8%
0,8%
Nace
10-12
Vervaardiging
voedingsmiddelen, vervaardiging
dranken
en
vervaardiging
tabaksproducten
Nace 29 Auto-industrie
Bron: INR
31
VRAAG n°17
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Welke gevolgen zou de devaluatie van het Britse pond en de rentevoet van de Bank of England
hebben?
III.
Authentieke bron :
Banque nationale
IV.
Antwoord :
Op 4 augustus 2016 heeft het MPC van de Bank of England (BoE) besloten om haar rentetarief met
25 basispunten te verlagen tot 0.25 %. Daarnaast wordt er een « Term Funding Scheme (TFS) »
gelanceerd dat aan de banken fondsen zal verschaffen tegen een intrestvoet dichtbij de beleidsrente
met als objectief de transmissie naar de reële economie te versterken. Bovendien wordt de stock
overheidsobligaties (« gilts ») in het bezit van de BoE opgetrokken tot £435 over een periode van 6
maanden, hetgeen impliceert dat er via de « asset purchase facility (APF) » voor £60 miljard obligaties
zullen aangekocht worden in deze periode. De AFP wordt tevens uitgebreid tot bedrijfsobligaties met
als objectief om over een periode van 18 maanden een bedrag van maximaal £10 miljard aan te kopen
(er werden criteria opgesteld voor welke bedrijven in aanmerking komen). Met dit pakket aan
expansieve beleidsmaatregelen heeft de BoE duidelijk gemaakt dat ze prioriteit geeft aan de
ondersteuning van de economische groei.
Als gevolg van deze beslissing deprecieerde het GBP verder en daalde ook het rendement op lange
termijnobligaties van de Britse overheid. Normaal zou dit moeten leiden tot een verschuiving van de
investeringsportfolio’s naar activa met een hogere rentabiliteit / hoger risico.
In het algemeen verwachten de markten nu een geleidelijker normalisering van het monetair beleid
in de geïndustrialiseerde landen dan vóór het Brexit, vooral in het VK en de eurozone.
32
VRAAG n°18
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Welke gevolgen zou de Brexit op de waarde van de euro hebben ?
III.
Authentieke bron :
Banque nationale
IV.
Antwoord :
Door de grotere handels- en financiële relaties van de eurozone met het VK zou de Brexit in principe
een verzwakkende invloed moeten uitoefenen op de nominale wisselkoers van de euro tegenover
derde munten. Met de Brexit neemt ook de economische, politieke en institutionele onzekerheid in
Europa toe.
De niveaus en de ontwikkelingen van de wisselkoersen worden echter bepaald door tal van
binnenlandse en buitenlandse factoren, en zijn dus onderhevig aan grote onzekerheden.
33
VRAAG n°19
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de gevolgen voor de Belgische investeringen in het VK ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Op dit ogenblik is er geen duidelijkheid over de gevolgen van een mogelijke BREXIT. Op de eerste
plaats dient de Britse regering artikel 50 van het verdrag te openen, zodat de onderhandelingen over
een mogelijke uittreding van het UK kunnen opstarten. Er kunnen zich verschillende scenario’s
ontplooien, gaan de van een douane-unie over een vrijhandelsakkoord tot een gewoon WTO-lid. Op
basis van de uitkomst van deze onderhandelingen kan dan ook concreet geantwoord worden.
Eens artikel 50 wordt ingeroepen gaan we ervan uit dat het snel zal gaan. Twee parallelle oefeningen
zullen dan van start gaan : het proces over de scheidingsmodaliteiten en het proces over het
onderhandelen van een nieuw statuut. Deze onderhandelingen kunnen twee jaar duren. Indien na 2
jaar geen overeenkomst is bereikt kunnen de onderhandelingen verlengd worden na een unanieme
goedkeuring door de andere 27 EU-lidstaten.
Eens dat de onderhandelingen over een uittreding beginnen zou deze vraag opnieuw gesteld kunnen
worden om er met meer inzicht op te kunnen antwoorden.
Ten slotte is het duidelijk dat tot op het ogenblik dat de onderhandelingen over de uittreding nog niet
beëindigd zijn, er voor de bedrijven in de praktijk niets verandert. De UK blijft lid van de EU en alle
huidige regelingen blijven van kracht.
34
VRAAG n°20
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de gevolgen voor de activiteiten van Belgische ondernemingen in andere lidstaten die door
de Brexit getroffen worden ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Op dit ogenblik is er geen duidelijkheid over de gevolgen van een mogelijke BREXIT. Op de eerste
plaats dient de Britse regering artikel 50 van het verdrag te openen, zodat de onderhandelingen over
een mogelijke uittreding van het UK kunnen opstarten. Er kunnen zich verschillende scenario’s
ontplooien, gaan de van een douane-unie over een vrijhandelsakkoord tot een gewoon WTO-lid. Op
basis van de uitkomst van deze onderhandelingen kan dan ook concreet geantwoord worden.
Eens artikel 50 wordt ingeroepen gaan we ervan uit dat het snel zal gaan. Twee parallelle oefeningen
zullen dan van start gaan : het proces over de scheidingsmodaliteiten en het proces over het
onderhandelen van een nieuw statuut. Deze onderhandelingen kunnen twee jaar duren. Indien na 2
jaar geen overeenkomst is bereikt kunnen de onderhandelingen verlengd worden na een unanieme
goedkeuring door de andere 27 EU-lidstaten.
Eens dat de onderhandelingen over een uittreding beginnen zou deze vraag opnieuw gesteld kunnen
worden om er met meer inzicht op te kunnen antwoorden.
Ten slotte is het duidelijk dat tot op het ogenblik dat de onderhandelingen over de uittreding nog niet
beëindigd zijn, er voor de bedrijven in de praktijk niets verandert. De UK blijft lid van de EU en alle
huidige regelingen blijven van kracht.
35
VRAAG n°21
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Zijn Belgische banken in het VK blootgesteld ?
III.
Authentieke bron :
Banque nationale
IV.
Antwoord :
Op geconsolideerde basis bedroeg de directe blootstelling in activa van de Belgische banken (banken
naar Belgisch recht en bijkantoren van buitenlandse banken) aan Britse tegenpartijen, in de vorm van
leningen of schuldbewijzen, 80 miljard euro eind maart 2016. Ze beliep 186 miljard euro eind 2007,
vóór het uitbreken van de financiële crisis. De statistieken van de Bank voor Internationale Betalingen,
die alleen beschikbaar zijn voor de beperktere scope van de Belgische banken met overwegend
Belgisch aandeelhouderschap, tonen aan dat de blootstelling van deze banken aan Britse
tegenpartijen 4% van hun totale vorderingen vertegenwoordigde, wat aanzienlijk minder is dan die
van bijvoorbeeld Ierse, Spaanse of Zwitserse banken.
Rekening houdend met de risico-overdracht, met name als gevolg van verkregen of gegeven garanties
of ontvangen zekerheden, werd de totale exposure van de Belgische banken eind maart 2016
teruggebracht op 71 miljard €. Vergeleken met de directe blootstelling resulteert de lagere totale
blootstelling aan Britse tegenpartijen, namelijk een verschil van 10 miljard € voornamelijk als gevolg
van obligaties van andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk die als zekerheid werden ontvangen,
uit de overdracht van een deel van de directe risico's voor Britse tegenpartijen naar in andere landen
gevestigde tegenpartijen. Zowel de banken naar Belgisch recht (36 miljard €) als de bijkantoren van
buitenlandse banken (34 miljard €) zijn blootgesteld, voornamelijk aan bancaire en niet-bancaire
financiële tegenpartijen (45 miljard €) en aan niet-financiële vennootschappen (16 miljard €). Deze
blootstellingen, in het bijzonder die aan financiële tegenpartijen, omvatten de in het kader van
derivatencontracten gemobiliseerde zekerheden. De exposure aan de publieke sector bedroeg 3
miljard €. De overgrote meerderheid van de risicoposities (63 miljard €) zijn grensoverschrijdende
(cross-border) posities. Blootstellingen als gevolg van de aanwezigheid van entiteiten van Belgische
banken in het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigen slechts 7 miljard €.
In het geval van bijkantoren van in België gevestigde buitenlandse banken zijn de meeste risicoposities
intragroepposities. Dit weerspiegelt de rol van deze bijkantoren, die bestaat uit de centralisatie van
(voornamelijk) buitenlandse deposito's en andere fondsen met het oog op een herverdeling aan
diverse aanverwante entiteiten, ook in het Verenigd Koninkrijk. De banken naar Belgisch recht
36
ontvangen meer fondsen van aanverwante entiteiten in het Verenigd Koninkrijk dan ze aan die
entiteiten verschaffen.
Wat hun passiva betreft en op geconsolideerde basis worden de banken naar Belgisch recht door
Britse tegenpartijen gefinancierd voor een bedrag van 42 miljard €, voornamelijk in de vorm van
deposito's. Net als bij de activa komt de ontvangen financiering neer op bedragen die via
derivatencontracten gemobiliseerd zijn. De bijkantoren van buitenlandse banken halen 24 miljard €
aan financiering van Britse tegenpartijen binnen.
37
VRAAG n°22
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de gevolgen als het VK andere technische normen dan die van de EU adopteert ?
III.
Authentieke bron :
SPF Économie
IV.
Antwoord :
Men dient een onderscheid te maken tussen enerzijds de technische normen die worden opgesteld
door de belanghebbende partijen en waarvan de toepassing vrijwillig is, en anderzijds de technische
regelgevingen die door de overheden worden opgelegd.
Wat de technische normen betreft, zal de Brexit vermoedelijk slechts weinig gevolgen hebben. De
Britse normalisatie-instelling, het BSI (British Standards Institution) is immers lid van de Europese
normalisatie-organisaties (ESO – European Standardization Organizations). Dit betekent dat de
Europese normen verplicht in Britse normen moeten worden omgezet en dat de Britse normen die
ermee in tegenspraak zijn, worden ingetrokken. Bovendien vindt de opstelling van nationale normen
plaats binnen het kader van de transparantiemaatregelen die bepaald zijn door de verordening
1025/2012, om technische belemmeringen binnen de Europese interne markt te vermijden. De puur
Britse normen maken bijgevolg slechts een kleine minderheid uit van de Britse normen. De toetreding
van nationale leden tot de ESOs is geenszins gebonden aan het lidmaatschap van de Europese Unie.
Zo zijn 5 van de 33 ESO-leden afkomstig van landen die geen EU-lid zijn, met name de nationale
normalisatie-instellingen van IJsland, Macedonië, Noorwegen, Zwitserland en Turkije. Het BSI heeft
meegedeeld dat het lid wenste te blijven van de ESOs en verder wenste betrokken te blijven bij het
opstellen van Europese normen. In het weinig waarschijnlijke geval dat het BSI de ESOs zou verlaten,
zou er wel een grotere mogelijkheid ontstaan om puur Britse normen op te stellen die verschillen van
de Europese normen. Dit zou extra kosten meebrengen voor de bedrijven in de betrokken sectoren:
enerzijds de Britse bedrijven, waarvan de normen niet meer het vermoeden van overeenstemming
met de Europese regels zouden bieden, en anderzijds de Europese bedrijven, die andere normen
zouden moeten toepassen om toegang te krijgen tot de Britse markt.
Daarentegen zou er, ten opzichte van vandaag, een grotere kans bestaan dat de Britse overheden
technische regelgevingen opstellen die aanzienlijk verschillen van de Europese regelgevingen. De
maatregelen op het vlak van aanmelding van projecten van nationale technische regelgeving bij de
Europese Commissie en de Lidstaten, bepaald door richtlijn 2015/1535, zouden mogelijk niet langer
van toepassing zijn in het Verenigd Koninkrijk nadat het de Europese Unie heeft verlaten. Ter
herinnering: deze maatregelen zijn op vereenvoudigde wijze van toepassing voor de lidstaten van de
38
Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die het akkoord over de Europese Economische Ruimte (EER)
hebben ondertekend, alsook voor Zwitserland en Turkije. Het risico zal dus toenemen dat Europese
bedrijven te maken krijgen met verschillende en dus bijkomende procedures die hen worden opgelegd
om toegang te krijgen tot de Britse markt. Dit zal leiden tot hogere kosten voor het op de markt
brengen, wat de toegang tot de Britse markt voor bepaalde Europese producenten zal belemmeren.
39
VRAAG n°23
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de gevolgen voor een Belgisch bedrijf dat in VK bedienden heeft ?
III.
Authentieke bron :
SPF Emploi
SPF Sécurité sociale
IV.
Antwoord :
FOD Sociale Zekerheid :
Tot de inroeping van art. 50 TFEU, en tijdens de twee jaar durende onderhandelingsperiode, zal er
voor de sociale zekerheidsaspecten van werknemersmobiliteit tussen de EU en het VK niets
veranderen. De geldende EU regelgeving blijft van toepassing op de relaties tussen de EU en het VK.
Belgische bedrijven met werknemers in het VK dienen in het VK sociale bijdragen te betalen voor deze
werknemers, tenzij deze gedetacheerd zijn.17
Afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen kunnen er wel wijzigingen zijn in deze regeling,
de impact hiervan is echter onmogelijk in te schatten gezien de onvoorspelbaarheid van de
onderhandelingsuitkomst.
Desalniettemin, vier grote scenario’s inzake de regeling van sociale zekerheid voor internationaal
actieve burgers (EU-VK) kunnen onderscheiden worden:
5. Geen BREXIT:
a. De toepasselijke EU wetgeving blijft ongewijzigd van kracht.
6. Statuut EER (Noorwegen, IJsland, Liechtenstein):
a. Toegang tot de EU interne markt op basis van de EER regeling voor het VK.
b. De sociale zekerheidscoördinatie vervat in EU-verordening 883/2004 blijft van kracht.
Deze vormt onderdeel van het vrij verkeer van personen.
c. Bedrijven en Burgers blijven dezelfde rechten en plichten genieten.
7. EU-VK bilaterale akkoorden (vb. Zwitserland):
a. De EU en het VK kunnen een reeks bilaterale akkoorden afsluiten rond thema’s waarin
nog samengewerkt zal worden.
b. De toegang tot de interne markt zal één van de belangrijkste akkoorden zijn.
17
Via A1 certificaat, voor maximaal 24 maanden.
40
c. Vrij verkeer van personen maakt integraal deel uit van de interne markt, het is dus
waarschijnlijk dat de sociale zekerheidscoördinatie vervat in EU verordening
883/2004 ook deel zal uitmaken van een bilateraal akkoord.
i. Dit is zo het geval voor Zwitserland.
d. Bedrijven en Burgers blijven – over het algemeen – dezelfde rechten en plichten
genieten daar de basiswetgeving inzake sociale zekerheidscoördinatie van toepassing
blijft. Afhankelijk van de onderhandelingen kunnen er kleine aanpassingen zijn.
8. Bilateraal akkoord VK-België rond sociale zekerheid:
a. Als de EU en het VK er niet in slagen een globaal akkoord te bereiken over het vertrek
van het VK zal alle EU regelgeving vervallen voor het VK. Dit betekent dat ook de
sociale zekerheidscoördinatie niet meer van toepassing zal zijn op de EU-VK relaties.
b. Individuele landen die dit wensen dienen dan een bilateraal sociale
zekerheidsakkoord akkoord af te sluiten met het VK, wat enkele jaren in beslag kan
nemen. De inhoud van zulke akkoorden kunnen sterk verschillen, en zijn afhankelijk
van de onderhandelingen.
c. Zonder akkoord blijven Belgische bedrijven met werknemers in het VK verplicht om
zich aan de regelgeving van het VK te houden. Werknemers die vanuit België
gedetacheerd worden (en dus onder het Belgische SZ systeem blijven18) zullen zich
ook moeten conformeren aan de VK regels, en desgevallend ook in het VK sociale
bijdragen betalen.
FOD Werkgelegenheid
Het Britse referendum heeft op zichzelf geen enkel wettelijk gevolg zodat de Europese verdragen,
verordeningen en richtlijnen onverkort blijven gelden.
Pas als de Britse overheid formeel aan de Europese Raadkennis geeft van zijn voornemen zich uit de
Europese Unie te trekken, kunnen de onderhandelingen officieel starten. Pas vanaf de
inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord, of bij gebrek daaraan, na verloop van een
verlengbare termijn van twee jaar, zal de Brexit leiden tot concrete gevolgen voor de rechten en
plichten van de Europese burgers en ondernemingen. Op korte termijn zal er dus voorlopig weinig
veranderen.
Wat de concrete gevolgen zullen zijn van de Brexit zal pas concreet blijken bij het afsluiten van de
terugtrekkingsakkoorden.
Daarnaast is het op te merken dat de situatie van een Belgische onderneming met personeel in GrootBrittannië, na de Brexit autonoom door de Britse overheid zal worden beslist. Bij afwezigheid van
eventuele akkoorden met de Europese Unie of België, kunnen zij naar eigen inzichten hun wetgeving
opstellen.
De situatie kan ook verschillend zijn van de concrete situatie van de onderneming. Bijvoorbeeld, zo
kan de impact van een Brexit sterk verschillen voor een onderneming die in Groot-Brittannië een filiaal
18
Maximaal 6 maanden, 1x verlengbaar.
41
heeft en Brits personeel tewerkstelt en voor een onderneming gevestigd in België die personeel vanuit
België detacheert.
De Britse overheid is daarom allicht beter geplaatst om u indicaties en verwachtingen te schetsen
aangaande uw concrete vraag.
We kunnen echter volgende hypotheses onderscheiden voor wat betreft de toepasselijke wetgeving
inzake de arbeidsovereenkomsten van deze werknemers:
1) Terbeschikkingstelling, in de zin van Richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van
werknemers met het oog op het verrichten van diensten, van Belgische werknemers in het
Verenigd-Koninkrijk
Er zijn verschillende scenario’s mogelijk.
Indien het Verenigd-Koninkrijk lid blijft van de Europese Economische Ruimte (EER) moet het deze
richtlijn verder toepassen.
Richtlijn 96/71 werd immers in het Verdrag van de EER opgenomen door beslissing nr. 37/98 van
30 april 1998 van het Gemengd Comité van de EER (cf. bijlage 18 van het Verdrag).
De huidige situatie zal bijgevolg onveranderd blijven.
Indien het Verenigd-Koninkrijk daarentegen geen lid meer is van de EER, hangt de situatie af van de
inhoud van de onderhandelde akkoorden.
2) Langdurige tewerkstelling door een Belgische onderneming van werknemers in het VerenigdKoninkrijk
Het Verenigd-Koninkrijk past tegenwoordig het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 en
Verordening 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit
overeenkomst toe.
Voor het ogenblik is het onmogelijk te weten of deze verder zullen worden toegepast eens de Brexit
effectief wordt.
Alles hangt van de onderhandelingen af.
Wat het sociaal overleg betreft, voorziet Richtlijn 2009/38/EC overigens de instelling van een
Europees ondernemingsraad (hierna EOR) of van een procedure in ondernemingen of concerns met
een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.
Deze Richtlijn werd in het Verdrag van de EER opgenomen door beslissing nr. 37/98 van 30 april 1998
van het Gemengd Comité van de EER van 30 april 1998 (cf. bijlage 18 van het Verdrag).
Indien het Verenigd-Koninkrijk lid blijft van de Europese Economische Ruimte (EER) moet het deze
richtlijn bijgevolg verder toepassen.
42
Indien het Verenigd-Koninkrijk geen lid meer is van de EER moeten de volgende twee hypotheses in
overweging worden genomen:
1) De Europese ondernemingsraden opgericht op basis van het akkoord dat voor de
terugtrekking van het Verenigd-Koninkrijk uit de Europese Unie werd gesloten:
Het akkoord blijft van kracht voor de zetels die onder het toepassingsgebied van het akkoord vallen
(met inbegrip van de vestigingen of dochterondernemingen die in het Verenigd-Koninkrijk zijn
gevestigd).
De akkoorden kunnen na de Brexit opnieuw onderhandeld worden. De in het Verenigd-Koninkrijk
gevestigde vestigingen of dochterondernemingen kunnen dan hiervan worden uitgesloten;
Indien een Britse onderneming op het grondgebied van de Unie via haar vestigingen of
dochterondernemingen het vereist aantal werknemers tewerkstelt om een Europees
ondernemingsraad op te richten, moet zij een zetel voor dit comité kiezen die zich op het grondgebied
van de Unie bevindt.
2) De Europese ondernemingsraden opgericht op basis van het akkoord dat na de terugtrekking
van het Verenigd-Koninkrijk uit de Europese Unie werd gesloten:
De akkoorden moeten geen rekening meer houden met de in het Verenigd-Koninkrijk gevestigde
vestigingen of dochterondernemingen noch voor de deelname aan de activiteiten van het Europees
ondernemingsraad, noch voor de berekening van de drempels.
Indien een Britse onderneming op het grondgebied van de Unie via haar vestigingen of
dochterondernemingen het vereist aantal werknemers tewerkstelt om een Europees
ondernemingsraad op te richten, moet zij een Europees ondernemingsraad voor deze vestigingen of
dochterondernemingen effectief oprichten en een zetel voor dit comité kiezen die zich op het
grondgebied van de Unie bevindt.
43
VRAAG n°24
I.
Datum van de vraag :
25/07
II.
Vraag :
Wat zijn de gevolgen voor de toegang van de Belgische bedrijven tot overheidsopdrachten in het VK?
III.
Authentieke bron :
SPF Chancellerie
IV.
Antwoord :
Er zijn een groot aantal mogelijke scenario’s, waarbij GB bijvoorbeeld zicht zou kunnen krijgen op
lidmaatschap van de Europese Economische Ruimte (zogenaamde “Norwegian option”), dan wel zou
terecht komen in een situatie die finaal te vergelijken is met die van Zwitserland (“Swiss option”). In
dit laatste scenario kan GB reglementering ontwikkelen die (ook wanneer de Europese
drempelbedragen zijn bereikt) afwijkt van de Europese richtlijnen inzake overheidsopdrachten
(weliswaar zal GB waarschijnlijk genoodzaakt zijn binnen GPA-afspraken te blijven). Er zijn ook
scenario’s geopperd via het nog niet ondertekend TTIP-akkoord. 19 Tot slot zou kunnen worden
gewerkt aan een geheel eigen een sui-generis regeling. Het is bijgevolg onmogelijk om, in de huidige
stand van zaken, vanuit de Dienst overheidsopdrachten thans een nuttig en diepgaand antwoord te
kunnen formuleren op deze vraag.
19
http://publicprocurementinternational.com/2016/06/28/procurement-using-ttip-to-fill-the-gaps-left-by-brexit/)
44
Download