NL NL MEDEDELING AAN DE LEDEN

advertisement
Europees Parlement
2014-2019
Commissie verzoekschriften
23.9.2016
MEDEDELING AAN DE LEDEN
Betreft:
1.
Verzoekschrift nr. 0181/2015, ingediend door F.F. (Griekse/Britse
nationaliteit), over de discriminatie waarvan hij het slachtoffer was in
Griekenland en het Verenigd Koninkrijk vanwege zijn nationaliteit
Samenvatting van het verzoekschrift
Indiener, afkomstig uit Malta en geboren in Griekenland, werd tot een paar jaar geleden
aangeduid als een Britse overzeese burger. In de praktijk kwam dit erop neer dat hij geen
Britse onderdaan was en derhalve als een onderdaan van een derde land werd behandeld. Hij
volgde van 1986 tot 1991 een interne opleiding tot medisch specialist in een ziekenhuis in
Griekenland, aangezien de Britse autoriteiten hem vanwege zijn nationaliteit niet wilden
toelaten tot een medische opleiding. Griekse ziekenhuizen hadden een speciale regeling voor
buitenlandse artsen in opleiding zoals hij. Op grond van die regeling kregen ze
minimumlonen, hadden ze geen recht op vakantiegeld, draaiden ze onbetaalde overuren,
hadden ze geen ziektekostenverzekering en kregen ze geen werkloosheidsuitkering. In 1995
kreeg hij van het Verenigd Koninkrijk toestemming om zich aan te melden voor een medische
opleiding en kreeg hij ook een verblijfsvergunning zonder het recht om te werken. Hij werkte
daar een jaar en ging vervolgens terug naar Griekenland wegens familieomstandigheden.
Door gezondheidsproblemen heeft hij sinds 2008 helemaal niet meer gewerkt. Wat betreft
zijn verblijfsstatus in Griekenland, ontving hij van 1991 tot en met 2001 opeenvolgende
jaarlijkse verblijfsvergunningen en moest hij vanaf toen tot 2009 onregelmatig in Griekenland
wonen. Hij werd in 2010 erkend als Griekse onderdaan dankzij de tussenkomst van een
bepaalde instantie. Hij is van mening dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor
alles wat hij heeft moeten doorstaan, aangezien zij de andere kant op keek. Derhalve vraagt
hij nu hoe hij compensatie van de EU kan krijgen voor de discriminatie waar hij zijn hele
leven slachtoffer van is geweest.
2.
Ontvankelijkheid
Ontvankelijk verklaard op 10 november 2015. De Commissie is om inlichtingen verzocht
(artikel 216, lid 6, van het Reglement).
CM\1105498NL.docx
NL
PE589.460v01-00
In verscheidenheid verenigd
NL
3.
Antwoord van de Commissie, ontvangen op 23 september 2016
Britse burgers van overzee zijn geen Britse onderdanen en bezitten geen EU-burgerschap en
de hieraan verbonden rechten. Om te bepalen of een persoon op grond van het
Gemeenschapsrecht een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en
Noord-Ierland is, moet worden verwezen naar de verklaring van de regering van het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de definitie van de term
"onderdanen" die in de plaats is gekomen van de vergelijkbare verklaring van 1972, die is
gehecht aan de slotakte van het verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk
Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot
de Europese Gemeenschappen. In deze verklaring wordt bepaald dat met betrekking tot het
VK de termen "onderdanen" of "onderdanen van lidstaten" in de EU-wetgeving worden
geacht te verwijzen naar:
(a) "Britse burgers;
(b) personen die Britse "onderdanen" zijn uit hoofde van deel IV van de wet op de Britse
nationaliteit van 1981 en die het recht van verblijf in het Verenigd Koninkrijk genieten en op
die grond zijn vrijgesteld van immigratiecontrole vanwege het Verenigd Koninkrijk;
(c) burgers van Britse Afhankelijke Gebieden die hun burgerschap ontlenen aan een band met
Gibraltar".
Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) mogen
alle lidstaten, gelet op de EU-wetgeving, de voorwaarden vaststellen voor de verwerving of
het verlies van de nationaliteit. Met andere woorden, de voorwaarden, procedures en de
termijn om de nationaliteit van een lidstaat te verkrijgen worden geregeld door de nationale
wetgeving van de afzonderlijke lidstaten met inachtneming van de EU-wetgeving.
In artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt
bepaald dat, binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere
bepalingen daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is. Volgens
de interpretatie van het HvJEU is artikel 18 van het VWEU niet van toepassing op burgers
van derde landen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft al
verschillende keren geaccepteerd dat EU-burgers en burgers van derde landen verschillend
worden behandeld omdat de verschillende behandeling van buitenlanders en EU-burgers die
in dezelfde lidstaat wonen gerechtvaardigd was door de "bijzondere rechtsorde van de EU".
Indiener verwierf de Griekse nationaliteit in 2010. De vermeende gevallen van discriminatie
dateren echter van voordat indiener de Griekse nationaliteit verwierf. Bijgevolg is artikel 21
van het VWEU niet geschonden. Bovendien beweert indiener dat hij werd gediscrimineerd als
een Britse overzeese burger (en dus niet als een EU-burger), wat ook buiten de werkingssfeer
van artikel 18 van het VWEU zou vallen.
Conclusie
Aangezien de EU-wetgeving niet wordt geschonden, is de Commissie niet bevoegd om in te
grijpen. Indiener kan enkel een schadeloosstelling krijgen van de nationale rechtbanken van
de plaatsen waar hij schade heeft geleden.
Als indiener vindt dat een recht van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens geschonden is, kan hij overwegen een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor
PE589.460v01-00
NL
2/2
CM\1105498NL.docx
de Rechten van de Mens van de Raad van Europa (Raad van Europa, 67075 StraatsburgCedex, Frankrijk). Het Hof mag een zaak echter alleen behandelen nadat alle binnenlandse
rechtsmiddelen zijn uitgeput.
CM\1105498NL.docx
3/3
PE589.460v01-00
NL
Download