Psychologie Introductie tot de Psychologie 1. Wat is psychologie ?       Psychologie of niet ? o Hechting bij kinderen o Behandeling van slaapstoornissen o Productontwikkeling o Intelligentietests o Groepsdynamica o fMRI studies naar werking geheugen o Ontwikkelen van vaardigheidstesten o Wetenschap Psychologie is de wetenschappelijke studie van de oorzaken van gedrag o De focus verlegde zich van de geest, wat niet direct kan geobserveerd worden, naar gedrag wat wel direct kan geobserveerd worden In het begin : De geest was iets onafhankelijk , iets op zich zelf staand Later : de geest is een kenmerk van een functionerende hersenen, welke de rol hebben om het gedrag te controleren Waarom bestuderen we gedrag ? o Om menselijk gedrag te begrijpen o Om uit te leggen waarom mensen doen wat ze doen  Gedrag beschrijven  Gedrag categoriseren zodat ≠ psychologen dezelfde fenomenen observeren  Gedrag meten o We moeten de oorzaken van de gedragingen vinden o Er zijn verschillende manieren om gedrag uit te leggen  Sommigen kijken in het organisme in de letterlijke betekenis  Secretie van klieren  Activiteit van zenuwcellen  Sommigen kijken in het organisme in een figuurlijke betekenis  Uitleggen adhv hypothetiche geestelijke statussen : o Liefde o Boosheid o angst  Anderen kijken naar de omgeving  Wat andere mensen doen o Nut ?  Intellectuele nieuwsgierigheid  Gedrag is de wortel van veel problemen wereldwijd  Veel gezondheid gerelateerde problemen worden onderzocht  Promotie van gezondheid  Kan helpen om elkaar te leren begrijpen  Inzicht in cognitieve processen  Hoe men gedrag kan beïnvloeden  Hoe men gedrag kan voorspellen Sommige psychologen zijn wetenschappers : proberen de oorzaken te vinden 1 Psychologie Kunnen verschillen van elkaar op 2 manieren :  In de types gedrag dat ze onderzoeken  In de oorzaken van gedrag die ze analyseren Andere zijn toegepaste psychologen o Maken gebruik van de informatie dat de wetenschappers gevonden hebben en gebruiken dit in de praktijk om hun patiënten te helpen Domeinen in de psychologie o Fysiologische psychologie  Welke gebeurtenissen vinden plaats in de hersenen wnnr mensen spelletjes spelen ?  Onderzoekt de fysiologische basis van gedrag  CZS  Gebruiken nonhuman dieren als model voor de mens  Bestuderen  Leren  Geheugen  Sensorische processen  Emotioneel gedrag  Motivatie  Seksueel gedrag  Slaap o Vergelijkende psychologie  Zijn er nog andere dieren, behalve mensen, die spelletjes spelen ?  Studie van gedrag tussen leden van versch species  Evolutionaire adaptatie aan omgeving  Bestuderen  Overgedragen gedragspatronen  Paring, elkaar het hof maken  Agressie  Beschermend gedrag  Hoe ouders zich gedragen tov hun nakomelingen o Gedrags genetica  Welke aspecten van gedrag worden doorgegeven aan nakomelingen  De rol van genetica op gedrag  Elke blueprint verschilt een beetje van elkaar  Geen 2personen zijn juist hetzelfde o Cognitieve psychologie  Welke strategieën gebruiken mensen wnnr ze spelletjes spelen ?  Studie van de mentale processen en het complex gedrag  Bestuderen van  Perceptie  Aandacht  Leren en geheugen  Verbaal gedrag  Conceptvorming  probleemoplossing o Cognitieve neurowetenschap  Welke hersenschade interfereert met spelletjes spelen ?  Ontdekken van de specifieke mechanismen in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor cognitieve processen o   2 Psychologie Basistechniek : gedrag bestuderen van mensen met hersenschade  Door ziekte  Door stroke  Door tumoren o Ontwikkelingspsychologie  Hoe spelen kinderen spelletjes ? Hoe spelen volwassenen spelletjes ?  Studie naar veranderingen in functie van leeftijd en ervaring o Sociale psychologie  Wat zorgt ervoor dat we bepaalde spelletjes met de ene gaan spelen en bepaalde spelletjes met anderen  Studie van de effecten van mensen op elkaars gedrag  Oorzaak en effect in interacties tussen mensen  Bestuderen van  Percepties  Attitudes en meningen  Relaties o Persoonlijkheidspsychologie  Zijn er mensen die meer spelletjes spelen dan andere ?  Studie van individuele verschillen in temperament en gedragspatronen  Oorzaken zowel genetisch als omgevingsgebonden bekijken  Aanpassing aan de maatschappij o Evolutionaire psychologie  Kijken naar het adaptief belang van gedrag doorheen de evolutie van moderne species  Natuurlijke selectie van gedragingen o Cross-culturele psychologie  Spelen mensen opgegroeid in versch culturen dezelfde spelletjes ?  Studie van de impact van cultuur op gedrag  Verschillende manieren om zich aan te passen aan zijn/haar omgeving  Regels, gewoontes, religie, mythes, ethiek o Klinische psychologie  Welke effecten hebben spelletjes op de geestesgezondheid van mensen ?  Studie en behandeling van mentale stoornissen en problemen Hoe wordt volgende vraag door elk domein opgelost : o Waarom spelen mensen spelletjes Domeinen van toegepaste psychologen : o Klinische neuropsychologen  Identificeren en behandelen van de gedragsconsequentie bij problemen van het zenuwstelsel o Community psychologen  Zorgen dat mensen met problemen zich kunnen aanpassen aan de omgeving  Terug in de gemeente te laten werken, leven, … o Consumer psychologen  Mensen met winkel problemen proberen te helpen o Engineering psychologen : ergonomisten  Mensen laten omgaan met machines o Forensische psychologen    3 Psychologie   Gedrag gerelateerd in het wetssyteem  Wat mag men doen, wat is verboden o Gezondheidspsychologen  Gedrag dat levenswijze en gezondheid beïnvloedt o School psychologen  Gedragsproblemen bij studenten/kinderen opsporen Hoe wordt de psychologie gebruikt ? o Wetshandhaving :  Maken van robotfoto’s mbv ooggetuigen  Adhv afzonderlijke gelaatstrekken : haarlijn, neus, ogen  Studie van Well en Hazel  Verkeerde identificatie door fouten  Niet als gevolg van slechte herinneringen o Fouten treden ook op als men bekenden beschrijft  Te wijten aan de manier waarop de hersenen gezichten herkennen o Herkennen als een geheel, niet als afzonderlijke trekken o Constructie van veiligheidsmiddelen  In samenspraak met verschillend disciplines  Artsen  Ingenieurs  Maken van protheses die volledig werken als normale lichaamsdelen 2. De groei van psychologie als een wetenschap   Het is een jonge wetenschap o Begin : late 19de E in duitsland  Wilhelm Wundt o Interesse in psychosociale kwesties is veel ouder  Basis in de filosofie en natuurwetenschappen  Hadden methodes om gedrag te bestuderen Filosofische basis van de psychologie o Vroege filosofie : animisme  Geloof dat alle dieren en bewegende objecten geesten bezitten  Beheersen hun bewegingen en gedachten  We hebben een bewustzijn:  Alles wat we doen is omdat we dat bewust willen doen o Gaan ervan uit dat anderen ook een bewustzijn hebben  Een rots valt omdat hij wilt vallen o Psychologie als een wetenschap  Gebaseerd op de veronderstelling dat gedrag onderdanig is aan bepaalde fysische wetten  Men moet deze wetten objectief ontdekken via een wetenschappelijke methode  Minder gemakkelijk aan te nemen dat bepaalde gevoelens producten zijn van fysische wetten  Emoties  Gevoelens  Fantasie  Andere private ervaringen o René Descartes 1596-1650 4 Psychologie Dualisme  Lichaam en geest zijn gescheiden  Lichaam is een machine o Beïnvloed door natuurlijke oorzaken die natuurlijke effecten produceren  Geest behoort niet tot deze wereld en heeft dus andere weten  Causale link tussen geest en lichaam :  Geest regelt bewegingen van het lichaam  Lichaam stuurt omgevingsinfo naar de geest via gevoelsorganen  Interactie tussen lichaam en geest gebeurt in de epifyse  Mechanisch model :  Geest beslist om te bewegen  Epifyse beweegt in bepaalde richting  Vloeistof stroom van in de hersenen naar zenuwen  Vloeistofflow zorgt voor bewegen van bepaalde spier  Eens in gang gezet door God loopt het vanzelf zonder goddelijke interventies  Kerk  Reflexen :  Warmte : terugtrekken  Deze reacties hebben geen participatie van de geest nodig  Gebeuren automatisch  Rationalist  Alle kennis wordt opgedaan door redenering  We komen via redeneringsprocessen tot bepaalde conclusies  Onpersoonlijk onderzoek van natuurlijke fenomenen door sensoriële ervaringen en menselijk redeneren o John Locke : 1632-1704  Monist :  = lichaam en geest op 1 lijn   dualisme  Geest is onderdanig aan wetten van de materiële wereld  Empiricisme:  Alle kennis wordt opgedaan door observatie en ervaring   rationalisme  Kennis wordt ontwikkeld door linken te leggen tussen primaire ervaringen  Simpele ideeën worden gecombineerd tot complexe ideeën  Tabula rasa : een kind wordt geboren zonder kennis, met schone leid  Verwierp het idee dat ideeën aangeboren aanwezig waren  Alle kennis moet via ervaring opgedaan worden o James Mill : 1773-1836  Materialist  De realiteit kan gekend worden wnnr we de fysische wereld begrijpen  Geest maakt deel uit van de fysische wereld o Bestaat dus geheel uit materie o Geest reageert exact hetzelfde op de omgeving als het lichaam  Alles bestaat uit materie De biologische basis van de psychologie   5 Psychologie o o o o o o Filosofen gebruikten overeenkomsten als bewijs  Nu is er wetenschappelijk bewijs nodig door experimenten en manipulatie  Galvani :  Spieren contraheren door aanbrengen van elektrische stroom op spier of zenuw  Spieren bevatten dus E om te contraheren o Geen vloeistof nodig om te bewegen o  mechanisch model van Descartes  Glisson :  Vond hetzelfde als Galvani  Arm plooien onder water veroorzaakt geen volumestijging o Geen vloeistof nodig voor contractie o  mechanisch model van Descartes Johannes Müller : 1801-1858  Doctrine van specifieke zenuwenergie :  Versch zenuwen vervoeren specifieke info van een deel van de hersenen naar een deel van het lichaam, en omgekeerd o De basisboodschap is overal dezelfde : elektrisch impuls o De boodschap wordt vervoerd via versch kanalen : Nn o Hersenen herkennen de oorsprong van de info  Onderscheiden visuele info van auditieve info o Hersenen hebben dus gespecialiseerde regio’s Pierre Flourens : 1774-1867  Experimentele ablatie :  Delen van de hersenen verwijderen/uitschakelen bij dieren o Functie regio’s te bestuderen  Afhankelijk welke delen verwijderd werden kreeg men een ander resultaat  Ontdekte de regio’s voor o Ademhaling o Hartritme o Bewuste bewegingen o Visuele reflexen o Auditieve reflexen  Leverde het experimentele bewijs voor Müller Paul Broca : 1824-1880  Lokalisatie van de spraakproductie : area van Broca  Via postmortem hersenanalyse  Vgl anatomische bevindingen met het waargenomen gedrag en dysfuncties van de patiënten toen ze nog leefden Gustav Fritsch en Eduard Hitzig : 1870  Gebruik van elektrische stimulatie om de functies van de hersenen in kaart te brengen  Mapping van functies Hermann von Helmholtz: 1821-1894  Mentale fenomenen kunnen uitgelegd worden mbv fysiologie  De snelheid van een zenuwimpuls is 27m/s 6 Psychologie De snelheid van de zenuwimpuls verschilt erg van persoon tot persoon  Teveel variabiliteit om een wet te kunnen formuleren  Snelheid van de zenuwimpuls is trager dan de elektriciteit o Dus ook veel complexer Individuele verschillen in responsen op fysieke stimuli Wilde zorgen voor een puur wetenschappelijke aanpak  Conclusies uit objectieve studie  Conclusies uit precieze metingen    3. Grote tendensen in de ontwikkeling van de psychologie   Structuralisme : Wilhelm Wundt o = nadruk op introspectieve analyse van gevoel en perspectie o Introspectie :  In jezelf kijken  Een poging om herinneringen, percepties, cognitieve processen of motivaties te beschrijven  Stimuli benoemen  Leidde mensen op om naar zichzelf te kijken  Niet alleen om het geheel te zien  Alles op te delen in versch componenten  Wund was op zoek naar de structuur van het denken  Hoe basisinfo omgevormd wordt tot complexe gedachten o Grondlegger van de psychologie  Science of immediate experience : psychologie o Schreef “Principles of psysiological Psychology”  eerste tekstboek over psychologie o Eerste labo-onderzoeken van psychologische fenomenen Functionalisme : Charles Darwin , William James o =Poging om gedragingen en andere processen te begrijpen in functie van hun biologisch belang  Wat is de FUNCTIE van een bepaald gedrag ? o Nadruk op het biologische belang van natuurlijke processen o Nadruk op openlijk observeerbaar gedrag, niet op private gedachten  Biologische significantie van gedrag  evolutie o Niet de afzonderlijke componenten maar processen van bewuste activiteit zijn belangrijk   structuralisme o Wiliam James : My thinking is first, last, and always for the sake of my doing  Het eindigt niet bij denken  Denken zorgt voor de productie van bruikbaar gedrag o Basisprincipes James Angell  Functionele psychologie is de studie van mentale activiteit  Niet van mentale structuren  Het verstand herinnert ipv het verstand bevat een geheugen  Mentale processen moeten niet bestudeerd worden als geïsoleerde en onafhankelijke gebeurtenissen  Bekeken worden als deel van de biologische activiteit organisme 7 Psychologie     Aspecten van adaptatie aan de omgeving  Product van evolutie  Lichaam en geest zijn deel van dezelfde entiteit  op 1 lijn o Darwin : gedrag is overerfbaar  Gezichtsexpressie  Origineel andere functie  zo geëvolueerd o Men focust hier dus op de processen van bewuste activiteit Psychodynamische theorie : Sigmund Freud o Geen experimenten in het labo o Praatte met zijn patiënten o Gedachten opvatten versch mentale structuren zoals :  Ego  Superego  Id o Ontdekte het onderbewustzijn  Niet via introspectie  Hypothetical mental operations gebeurden onbewust o Nadruk op biologische drijfveren en instincten o Ontdekte fases in de ontwikkeling, zoals  Orale fase  Anale fase Psychologie in de overgang : James Mark Baldwin, Mary Whiton Calkins o Nadruk op experimenteren en observaties  belangrijk in scholen  Psychologie werd een onderdeel van het leerplan aan de universiteit  Professoren werden erkend als leden van een groeiende wetenschappelijke discipline  Nadruk niet meer op de onderdelen  Terugkeren naar het probleem van Descartes : o Het begrijpen van de acties die door het verstand/geest beslist worden  Onderzoek anatomie hersenen  Meten van sensaties Behaviorsime : Thorndike, Pavlov, Watson, Skinner, Washburn o =het enige onderwerp voor wetenschappelijk onderzoek in de psychologie is OBSERVEERBAAR gedrag  Mentale processen kunnen we niet observeren  Behoren niet tot het gebied van de psychologie  Relatie tussen omgeving en gedrag bestuderen o Thorndike : wet van effect (1874-1949)  Gedrag heeft gevolgen voor het organisme zelf  Kans op herhaling van hetzelfde gedrag wordt beïnvloed  Individu past zich aan de omgeving aan  Gevolgen geven een weerslag op het organisme  Positief effect : verhoogde kans op herhaling  Reinforcement als zelfde situatie zich nog eens voordoet  Negatief effect : verlaagde kans op herhaling  Punishment : gaan dezelfde situatie mijden  Natuurlijke selectie, maar dan met + of – uitkomst van gedrag o Pavlov : classical conditioning (1849-1936 8 Psychologie Dier leert reageren op een stimulus die nooit eerder voor een dergelijke reactie zorgde  Elke keer als de bel rinkelt (stimulus) krijgt de hond voedsel  Na tijdje oefening  Als hond de bel hoort zal het al direct speeksel aanmaken, omdat het weet dat het eten zal krijgen  Zo leren organismen oorzaak-gevolg relaties in de omgeving o Watson (1878-1958)  Schreef : Psychology from the standpoint of a Behaviorist  Het is een natuuurwetenschap waarvan het gebied beperkt is tot observeerbare gebeurtenissen en hun stimuli  Denken is een vorm van gedrag : spreken met onszelf o Skinner (1904-1990)  20ste E behaviorist o Deze trend is nog steeds populair, maar niet meer zo strikt genomen  Mentale processen kunnen ook het onderwerp zijn van wetenschappelijk onderzoek  Washburn :  Introspectie is een vorm van gedrag dat kan helpen bij het begrijpen van de ontoegankelijke mentale processen  ~ structuralisme van Wundt  Nadruk op objectiviteit bij psychologisch onderzoek  Indirecte metingen van mentale gebeurtenissen zijn niet louter de weerspiegeling van die gebeurtenissen  Vele factoren die dit beïnvloeden   Wundt  Verbale rapporteringen van innerlijke ervaringen Humanistische psychologie : Rogers  jaren 50-60 o = nadruk op positieve dingen  Ervaring  Keuze  Creativiteit  Zelfontplooiing  Positieve groei o Reactie op behaviorisme en Freud  Mensen zijn niet louter het product van omgeving en onderbewuste krachten  Ook bewuste processen observeren  Niet alleen de focus leggen op de verstoring  Alleen nadruk op de positieve kanten van de mens o “bewustzijn en gedrag kan men niet wetenschappelijk begrijpen” o Humanisme heeft niet veel bijgedragen aan de psychologie als wetenschap o Heeft een impact gehad op de ontwikkeling van psychotherapeutische methoden  Gebaseerd op een positieve en optimistische kijk op het leven/de mens Reactie op Behaviorisme : nadruk op cognitie o Gestalt psychologie : Max Wertheimer (1880-1943)  = cognitieve processen moeten begrepen worden door bestudering van hun organisatie    9 Psychologie   Niet van hun elementen  Gestalt : duits voor geheel, eenheid  Nadruk op organisatie van cognitieve processen  Het geheel is meer dan de som der elementen  Perceptie resulteer in patronen interacties over vele elementen  Liedje herkennen door samenhang noten  noten op zich o Cognitieve psychologie : Kosslyn  = nadruk op informatieverwerking  Info binnengebracht door de gevoelszenuwen worden verwerkt door versch systemen van neuronen in de hersenen  Sommige systemen slaan info op in geheugen  Sommige regelen gedrag  Sommige systemen werken automatisch  Sommige kosten bewust moeite  Model : computer  Gebruik van objectieve meetmethoden  Objectief onderzoek is niet mogelijk bij fantasie  Gebaseerd op afbeeldingen die wel gemeten kunnen worden  Geen introspectie, ook al bestuderen ze mentale structuren en operaties Reactie op Behaviorisme : nadruk op de neurobiologie o Behaviorisme had geleid tot een verminderde aandacht aan biologische factoren  Men kon nog niet bestuderen wat er in de hersenen gebeurde  Veel speculaties en theorieën bestonden, maar deze werden afgekeurd door behavioristen o Donald Hebb : 1904-1985  Gedragingen en mentale processen zijn direct gerelateerd aan hersenactiviteit  ZS organiseert zichtzelf  Speciale circuits stellen mentale activiteit voor  Neurobiologen bestuderen details door complexe technieken  Elke dag worden nieuwe genen ontdekt die te maken hebben met gedrag en nieuwe drugs die kan ontworpen worden om deze genen te stimuleren of te onderdrukken 10 Psychologie Leren en gedrag Darwinisme Evolutionary psychology – Bijdrage van natuurlijke selectie aan menselijk gedrag – Gefavoriseerde karakteristieken: grotere kans op overleven en reproductie – Adaptiviteit van gedrag – Thv populaties, niet thv elk individu van een populatie – Altruïsme survival of the fittest? o Inclusive fitness –Kin selection o Reciprook altruism – Echt altruïsme? o Vinden van een grote som geld o Leven riskeren voor een vreemde Gedrag wordt niet gevormd door de soort’s omgeving, maar ook door de individuele omgeving  Leren: ondergaan van veranderingen op de manier waarin de omgeving gedrag gidst. 1. How Learning Is Studied Hoe vernadert de individuele omgeving gedrag langs zijn onderliggende neurale mechanismen?  principe van selectie door de individuele omgeving die natuurlijke selectie door de voorouderlijke omgeving compleet maakt. Pavlov’s Procedure Gebruikte stimulus die gedrag uitlokte als gevolg van natuurlijke selectie: hier voedsel. = uitlokkende stimulus De uitlokkende stimulus en het gedrag dat erdoor ontstaat zijn referentiepunten om veranderingen in gedrag te detecteren. Door observeren van honden gedurende het verteringsproces, formuleerde Pavlo zijn theorie van klassieke conditionering. Experimentele controle in het labo. Hond werd eten gegeven na blootstelling aan een klikgeluid. Salivatie door het voedsel. Nadat dit enkele keren gebeurde, zag Pavlov dat de salivatie reeds begon bij het klikgeluid, zonder dat het voedsel er al was.  Verandering in de gidsing van gedrag door de omgeving, er is geleerd. Relatie gelegd tussen environmental event en een uitlokkende stimulus. Voedsel: (Uitlokker S) Geluid + voedsel:  Salivatie: Teweeggebrachte gedraging: referentiepunt om veranderingen in gedrag te detecteren.  Salivatie 11 Psychologie Geluid:  Salivatie Er is geleerd: verandering in omgevingsgidsing (environmental guidance) of gedrag Thorndike’s Procedure Wet van effect- Thordike’s idee was dat de gevolgen van een gedraging bepalen of het gedrag nog herhaald zal worden.  Introduceren van uitlokkende stimulus (eliciting stimulus) in de omgeving, MAAR pas na een respons R, niet na een respons S. Gaf voedsel pas na een bepaalde respons, niet na een stimulus. Kat opent kooideurtje waardoor ze naar buiten kan, dan krijgt ze pas voedsel. De tijd nodig om de kooi te openen werd steeds korter en korter. Thorndike meette de het gedrag dat de uitlokkende stimulus produceerde, niet de uitgelokte respons zelf.  Leerproces, meet het gedrag dat geproduceerd werd in de uitlokkende S (elicited S) Gedrag dat gevolgd wordt door positieve uitlokkende stimuli: meer kans dat dit meer vertoond zal worden. Comparison between Pavlov’s and Thorndike’s Procedures Bij beiden kan de omgeving gezien worden als een sequentie van stimuli S die continu veranderen naargelang de “leerder” zich oriënteert naar verschillende stimuli toe. Gedrag bestaat uit een continu veranderende sequentie van responses R. In deze twee sequenties wordt een stimulus die een respons uitlokt geïntroduceerd. Pavlov’s procedure  Uitlokkende stimulus geïntroduceerd na een andere stimulus (bv klikgeluid).  Controleerde de relatie van een omgevingsgerelateerde S naar een uitlokkende S.  Een gespecifieerde omgevingsstimulus moet voorkomen vooraleer de uitlokkende stimulus plaastvind. o Echter, sommig gedrag gaat altijd de uitlokkende stimulus voor 12 Psychologie Thorndike’s procedure  Uitlokkende stimulus is geïntroduceerd na een respons (bv openkrijgen kooi).  Controleerde de relatie van een respons tot een uitlokkende S.  Gespecifieerde respons moet optreden voor de uitlokkende stimulus. o Echter, sommige stimuli gaan altijd de uitlokkende stimulus voor Beide manieren verschillen dus niet naargelang of een stimulus/respons de uitlokkende stimulus voorafgaat, maar wel naargelang hun relatie tot de uitlokkende stimulus betrouwbaar is. Cruciaal: hoe betrouwbaar is de relatie tussen de uitlokkende S en de omgevings-S en de gespecifieerde R?  Vanaf het moment dat de uitlokkende stimulus eerst gepresenteerd wordt, kunnen “leerders” niet zeggen of ze in een Pavlov/Thorndike situatie zitten o Hond spitste door geluid eerst de oren deze stimulus ging dus voedsel vooraf o Kat zag waaraan ze moest trekken om deur te openen  ging voedsel vooraf. Implicaties van de procedurale verschillen Pavlov Pavlov’s procedure limiteerde het gedrag dat onder omgevingscontrole kon worden gebracht door responses die reeds werden uitgelokt door een stimulus. De hond leert te saliveren bij het geluid, maar dit is een respons die eerder tot voedsel werd gemaakt. Thorndike – Mogelijkheid tot veranderen van de omgevingsgidsing van elk gedrag o Simpelweg selecteren van een respons en dit meteen doen opvolgen door een uitlokkende stimulus o De volledige gedragscapaciteiten van de leerder kunnen zo veranderd worden. – 2 types van responses tegelijkertijd bekomen: o Respons die uitlokkende stimulus produceert (latch)  Geuite i.p.v. uitgelokte respons  Bij kat: deur openen o Uitgelokte respons 13 Psychologie  Saliveren door voedsel Terminologie: Klassieke of respondent conditionering (Pavlov) Stimulus die betrouwbaar de uitlokkende stimulus voorafgaat= geconditioneerde stimulus (CS) Respons is afhankelijk van (=conditie) het optreden van de uitlokkende stimulus. De uitlokkende stimulus= ongeconditioneerde stimulus (US) aangezien zijn vermogen om de uitgelokte respons teweeg te brengen niet conditioneel is m.b.t. wat gebeurt binnenin het experiment. Het organisme is voor het experiment al in staat om op de ongeconditioneerde stimulus te antwoorden. Na verschillende paringen van CS met US, zal CS een respons teweegbrengen die normaliter de UR zal benaderen. Omdat de respons door CS conditioneel is aan het voorafgaan van CS door US/UR, is dit een geconditioneerde respons CR  Klikgeluid: CS  Voedsel: US  Salivatie: UR  Salivatie na klikgeluid: CR Leerproces= conditionering De uitlokkende stimulus= bekrachtiger. Terminologie: operant or instrumentele conditionering (Thorndike) Ook conditionering: leren is conditioneren op een bepaalde sequentie van events. Hier: uitlokkende stimulus= bekrachtigende stimulus of bekrachtiger. Respons werkt in op de omgeving om een uitlokkende stimulus te produceren. Instrumenteel aangezien de respons als instrument dient voor de uitlokkende stimulus. Kwis: vind de S en R Baby Abigail huilt elke keer een camera flasht omdat de felle lichtflits haar verschrikt. Nu maakt het aanzicht van de camera haar zelfs aan het huilen. Unconditioned Stimulus: Flash Unconditioned Response: Huilen, schrikken Conditioned Stimulus: Camera zien weten dat flash komt Conditioned Response: Huilen, schrikken Jim heeft het hard op zijn werk, zijn job is heel stressvol en hij komt niet goed overeen met zijn baas. Hij voelt zich ziek aan zijn maag tijdens stressvolle situaties op het werk. Recent merkt Jim dat zodra hij naar de voordeur loopt van zijn werkgebouwd, hij maagpijn krijgt. Unconditioned Stimulus: Stressvolle job 14 Psychologie Unconditioned Response: Maagpijn Conditioned Stimulus: Werkplaats stressvolle job Conditioned Response: Maagpijn Carl heeft na teveel tequilashotjes 24 uur gebraakt in het toilet. De week erna op een feestje wordt hem een shotje tequila aangeboden. Zelfs de naam tequila maakt hem misselijk. Unconditioned Stimulus: Teveel tequilashots Unconditioned Response: Braken, nausea Conditioned Stimulus: Naam tequila Conditioned Response: Nausea Twee jaar oude Carlos valt per ongeluk in een zwembad op een feestje en werd onder water heel bang omdat hij niet kon ademen. Sindsdien wordt hij heel bang en weent hij bij het zien van zwembaden. Unconditioned Stimulus: Onder water niet kunnen ademen Unconditioned Response: Angst Conditioned Stimulus: Zwembad Conditioned Response: Angst 2. Conditions Required for Learning Twee factoren nodig opdat er kan geleerd worden: Temporele nabijheid: Het vlak opeenvolgen van paren events is belangrijk opdat leren optreedt. Pavlov: kan tijd doen variëren tussen CS en UR/US Thorndike: kan tijd variëren tussen respons en uitlokkende stimulus  Effect op sterkte gemeten respons naargelang tijdsinterval tussen deze? Gedragsmatige discrepantie: enkel een stimulus die een gedragsverandering teweegbrengt, kan functioneren als een bekrachtiger, ook een gedragsverandering genaamd. Figuur : Voorwaartse procedure als CS voor US/UR valt. Achterwaartse procedure als CS volgt op US/UR. Temporele nabijheid in de klassieke procedure CS voor US/UR forward procedure CS na US/UR  backward procedure 15 Psychologie Door de klassieke procedure kan het temporeel interval tussen CS en US/UR gevarieerd worden. Als de sterkte van de CR verandert bij veranderingen in CS-US tijdsinterval conditionering is afhankelijk van temporele nabijheid (contiguïteit) Figuur rechts: CS: toon; US: milde shock; UR/CR: extensies knipperend membraan  klassieke conditionering knipperend membraan van een konijn (wordt zelden bewogen, enkel wanneer oog in gevaar elke respons was tgv CS-UR/US temporeel interval). – Achterwaarts (-50ms) of simultaan (CS after US): geen verandering in sterkte R – Voorwaarts: CS voor US/UR: Kracht van CR  wanneer tijdsinterval verlengt tot 225 ms en vanaf dan  – Hangt af van CS, US, latentie en duur van UR lange UR laat achterwaartse procedure toe. – Conditionering volgens de klassieke procedure gaat best wanneer CS voor US/UR komt met een kort tijdsinterval. Temporele nabijheid in de operant procedure Operante conditionering of instrumenteel leren. Experimenteerder manipuleert tijdsinterval tussen operant response en bekrachtigende stimulus. Bv duiven kunnen pikken naar punt op de muur en krijgen na ≠ tijdsintervals eten. Naarmate de vertraging  tussen operant response en de uitlokkende stimulus  kracht operant respons. Omgekeerd hoe korter het tijdsinterval, hoe krachtiger de respons. Bestuderen temporele effecten met operant procdure wordt bemoeilijkt doordat ander gedrag kan voorkomen in het tijdsinterval, die dan dichterbij de bekrachtiger zitten dan de uitlokkende stimulus. Zo kan verkeerd gedrag bekrachtigd worden. Schedules of reinforcement = Procedures die de relatie tussen stimuli, responses en bekrachtigers manipuleren:  Ratio schema’s: Experimenteerder varieert het aantal nodige resonses voor een bekrachtiger. o Gefixeerd of variabel  Interval schema: bekrachtiger is afhankelijk van het passeren van tijd vooraleer de respons effectief wordt. o Gefixeerd of variable Ratio schema’s produceren hogere rates van respons dan interval schema’s: 16 Psychologie    Riskant om te interfereren wanneer geschiedenis van bekrachtiging ongekend is. Bekrachtigingsproces werkt enkel over een kort tijdsinterval. Temporele nabijheid is vereist: leren gebeurt enkel binnen een korte periode rondom het voorkomen van een bekrachtiger. Temporal contiguity in humans Phobias – Onredelijke angst van zekere stimuli – Levensgeschiedenis: object van fobie gepaard met aversieve stimulus o Object paren met stimulus die pijn of angst uitlokt zorgt dat object zelf gevreesd wordt – Natuurlijke selectie: sommige objecten, zoals spinnen, worden sneller CS gepaard met een US (elektrische shock) dan neutrale stimuli. Drugs of addiction – Bootsen de actie van natuurlijk voorkomende NT na – Homeostatische reactie: productie of actie van NT is gereduceerd – Conditionering van stimuli die de drug voorafgaan, zijn gepaard met effecten van de drug (bv naaldenprik)  drug-gerelateerde stimuli worden CS voor respons uitgelokt door drugs o Om homeostase te bewaren zal lichaam NT = UR op US van druginname.  Wanneer de persoon dan stimuli geassocieerd met het drugsgebruik meemaakt, bv naaldenprik, dalen de NT ook.  CR op de CS  Leidt tot: o Tolerantie: o Withdrawal Meestal zijn meerdere ‘paringen’ nodig, soms is één enkele voldoende. Wat is er hier aan de hand? Situatie 1: Kind ruimt op, vraagt schouderklopje. Ouder is druk bezig en zegt pas hoe flink het was op te ruimen nadat het kind aan het jengelen raakt. Later op de dag jengelt het kind om wat aandacht.  op verkeerd moment, kind vertoont al ander gedrag. Temporele continuïteit 17 Psychologie Situatie 2: Pas na veel zagen, krijgt een kind een snoepje (of patiënt medicatie?). Bij volgende gelegenheid probeert ouder niet toe te geven, maar zwicht uiteindelijk toch.  af en toe variabel bekrachtigen zorgt voor sterke vorm van leren Gedragsdiscrepantie 2e vereiste voor leren: – Uitlokkende S functioneert enkel als een bekrachtiger als het een respons teweegbrengt die niet reeds aan het gebeuren is  behavioral discrepancy is nodig – Leermechanismen “aangezet” wanneer omgevingsevents de verwachtingen niet bevestigen. – Enkel stimuli die een verandering in gedrag (behavioral discrepancy) teweegbrengen, kunnen als bekrachtiger werken. Om leren te laten plaatsvinden moeten er nieuwe prikkels zijn. – Klikgeluid gelinkt met eten, in tweede fase klik + licht met voedsel associëren. – Als er enkel temporele nabijheid nodig zou zijn: Beiden zijn daarna in staat apart een speekselproductie op te wekken, ook al zijn ze samen aangeleerd.  Niet zo! – Bij gebrek aan gedragsdiscrepantie: o Enkel licht bracht geen salivatie op gang o Licht toegevoegd aan de toon  geen nieuwe informatie, want er was al een link gemaakt met de klik. o Er moet dus voldoende afgeweken worden van wat er wordt verwacht vooraleer er geleerd wordt.  Als een leerder zich al op een bepaalde manier gedraagt door een uitlokkende stimulus, dan fungeert de uitlokkende stimulus niet als een bekrachtiger in die omgeving. Conditionering treedt enkel op wanneer de leerder zich nog niet gedraagt zoals dat hoort voor de omgeving. 3. The Process of Learning       Acquisitie Extinctie Stimulusgeneralisatie Stimulusdiscriminatie Keuze tussen multiple operants Straf Acquisition: = Het aanleren van een respons Wanneer een respons gevolgd wordt door een bekrachtiger, wordt de respons sterker en frequenter. Bekrachtigers veranderen de manier waarop de omgeving gedrag stuurt. Habituation:  Leren niet te reageren op onbelangrijke zaken die frequent gebeuren  Responses hebben geen belangrijke gevolgen 18 Psychologie  Eerste stap in conditioneringsprocedure, voor feeder training en operant procedure. o Feeder training: al enkele keren voedsel presenteren om er zo voor te zorgen dat dit een uitlokkende stimulus wordt voor bepaald gedrag. o Operant procedure: bv dier moet op knop drukken en krijgt dan eten. Acquisition= aanleren, eerst habituatie toepassen. Aanleren dat de omgeving geen betekenis heeft, dier vertoont verscheidene gedragingen, maar deze krijgen geen gevolg en dus geen betekenis. Zullen uiteindelijk daardoor achterwege blijven. Wachten tot gewenst gedrag optreedt en dan bekrachtigen. Eenmaal dit gebeurt en bekrachtigd wordt, zal de respons zich opnieuw voordoen, steeds sterker en frequenter.. Shaping  Meeste gedrag: onder variabele stimulerende condities en ook meer complexe responses betrokken  Shaping: Opeenvolgend bekrachtigen, steeds dichter bij doelrespons o In labo en praktijk  Stapsgewijs gedrag dat steeds meer gaat naar het uiteindelijk gewenste gedrag bekrachtigen. Op die manier geleidelijk aan het gewenst gedrag bekomen en competerende andere gedragingen wegdringen. Natural selection and learning  Verband tussen natuurlijke selectie en leren: potentieel om te leren is natuurlijk geselecteerd. Vooral voor gedrag voor overleven en reproductie. o Beter leren jagen o Beter leren communiceren met soortgenoten o …  Product van natuurlijke selectie: potentieel voor gedrag om bekrachtigd te worden  Experimentele steun voor deze theorie: o Reproductieve voordelen in vis  Bv gedrag bij vissen: Link tussen potentieel om te leren en potentieel te reproduceren aangetoond door lichtje te laten schijnen vooraleer ander mannetje wordt bijgevoegd (vechten).  Lichtje wordt CS, zodat mannetje weet dat er een tegenstander zal komen om te vechten 19 Psychologie   Ivg met vissen die geen lichtje vooraf krijgen ziet men dat de vis met het lichtje in voordeel is. Leergedrag waardoor voordeel op overleven. Werkt ook bij vrouwtjes en paren.   o Smaakaversie: 1x goed ziek van bv mossels= sterke leerprikkel, jaren geen mossels eten. Opmerkelijk aangezien de stimulus (nausea) voor het leren veel later komt dan het eten van de mossels, duurt ook langer.  Experimenten  Dier iets nieuws laten eten en meteen injecteren met nausea-verwekkende stof  Zelfs wanneer de injectie uren na het eten gebeurd, leert het dier om nooit meer dat voedsel te eten  Evolutionair perspectief  Dieren eten eerst klein hapje van iets nieuws en wachten af of ze er ziek van worden  Als ze er ziek van worden, eten ze het niet meer.  Chemotherapie Chemo ook smaakaversie, ook al hangt het niet samen met het voedsel.  Op dat moment dan 1 voedselwaar uitkiezen dat je dan telkens voor de chemo eet, zodat er enkel aversie daartegen komt i.p.v. tegen voedsel in het algemeen. Bekrachtiging: proces waarbij individuele belevenissen de sturing door de omgeving (environmental guidance) of gedrag veranderen o Moet bijdragen aan reproductieve fitness o Adaptieve waarde van leren: leren om verschillend te interageren om de kans op survival en reproductie te verbeteren Conditioned reinforcement  Bij experimenten vaak gebruik van bekrachtigers die een makkelijk te meten respons uitlokken door natuurlijke selectie objectieve meting van leerproces o Bv zuigrespons bij kinderen door zoete substantie in mond o Ontwikkeling van neurale pathways die de nieuwe omgevingsgedragsrelaties versterken als er voordeel tot overleving is. o Natuurlijke selectie kan enkel werken op een gedraging die voorkomt: “behavioral phenotype”  Capaciteit om te leren expandeert naar stimuli die niet zo’n makkelijk meetbaar gedrag uitlokken. o Bv compliment (zeggen “goed” als kind opruimt) o Een stimulus wordt een bekrachtiger wanneer het gevolgd wordt door een uitlokkende stimulus die het gedrag teweegbrengt  Door paren met een uitlokkende stimulus worden voormalig neutrale stimuli zelf bekrachtigers. o Geconditioneerde of secundaire bekrachtiger  Omdat hun bekrachtigende capaciteiten afhangen van een individu’s ervaring, niet van natuurlijke selectie. 20 Psychologie Automatic conditioned reinforcement Iets kan belonend zijn als het op jezelf steeds beter lukt, bv kind dat motoriek oefent en toren bouwt op zichzelf (zonder positieve feedback door ouders), het resultaat werkt dan belonend. Niet altijd externe beloner nodig. Vooral belangrijk bij leren van een taak voor kinderen.  Bekrachtiging voor benaderingen naar doelgedrag – onafhankelijk van de interventie door een ander persoon o Stimuli geproduceerd door het gedrag voorzien geconditioneerde bekrachtigers o Belangrijk voor de acquisitie van taal –correcte uitspraak wordt automatisch bekrachtigd. Extinction Voorafgaand geleerd gedrag (bekrachtigde respons) wordt niet langer bekrachtigd verzwakt.      Zonder beloning verdwijnt het gedrag (rechtergrafiek). Lichtje, waarna toon gecombineerd met schok, membraan over oog (konijn) sluit= aanleren, linkergrafiek. o Vaak CS aangeboden, zorgt voor veel respons o Hoge responsen wanneer geconditioneerd acquisitie Middengrafiek: Minder vaak CS. Aangeleerde blijft intact door klassieke conditionering, minder frequent bekrachtigers nodig om gedrag te behouden eenmaal het is aangeleerd. o Gele lijn: toon (CS) 100% gevolgd door elektrische schok (US). o Blauw: bij 50% volgt schok, blijft vrij consistent o Roze: 25% schok na toon, nu minder consistentie, maar nog aanwezig. Rechts geen schok meer, het aangeleerde zal stilaan verdwijnen. o De associatie verdwijnt, steeds meer daling tot als opnieuw de situatie van voor de conditionering o Extinctie sneller als voordien elke keer toon en schok geassocieerd. o Langer behoud als dit maar in 25% gebeurde  langer behoud van de respons als er minder bekrachtigers werden gebruikt.  Intermittente of partiële bekrachtigingsprocedures Gewenst gedrag of associatie maar af en toe bekrachtigen, dan beter bestand tegen extinctie. Spontaan herstel: na extinctie kan er geregeld een spontaan herstel van de respons optreden, zonder een nieuwe koppeling tussen geconditioneerde en nongeconditioneerde stimulus 21 Psychologie Reaquisitie: Na extinctie opnieuw respons wanneer de bekrachtigers opnieuw optreden.  Reaquisitie gebeurt sneller dan originele acquisitie DUS: Wanneer een respons die eerder bekrachtigd werd niet langer bekrachtigd wordt, resulteert dit in afgezwakt gedrag  Intermitterende bekrachtigingen:  weerstand aan effecten extinctie  Spontane recovery: stijging in voorafgaand uitgebluste respons na passeren van tijd Stimulus Generalization and Stimulus Discrimination Stimulus Generalization  Het proces waardoor leren in één omgeving gedrag in gelijkaardige omgevingen beïnvloedt  Leren in een bepaalde omgeving moet getransponeerd worden naar andere omgevingen en contexten. o Gebeurt wanneer beide omgevingen gedeelde elementen hebben Stimulus Discrimination  Komt voor wanneer gedrag andere gevolgen heeft in ≠ omgevingen, zelfs wanneer deze vrij gelijkaardig zijn. o Discriminatieve stimuli  Leren dat in bepaalde context ander gedrag wenselijk is.  Two-term contigency: associatie tussen twee stimuli, bv schok en dan eten krijgen. o Stimulus-bekrachtiger  Three-term contigency : bv enkel respons bij schok bij blauwe achtergrond. o Stimulus-respons-bekrachtiger  Four-term contigency of contextuele discriminaties : bv ook vorm belangrijk = contextuele discriminatie Stimulus discriminatie: enkel bij mens! Alles andere ook bij dieren, dit enkel bij de mens.  Relatie afleiden uit twee voordien geleerde zaken.  Voorbeeld: o eerst link tussen tekening hond en woord hond. o Daarna link geschreven hond met tekening hond. o Uiteindelijk leert het kind dan zelf bij het woord hond geschreven ook hond te zeggen.  Typisch voor de mens: leren uit gevolgtrekkingen. 22 Psychologie Equivalente klasses: “ set van fysisch ongerelateerde stimuli die alle gepast gedrag controleren zonder directe training nadat de stimuli verschenen in multiple contextuele discriminaties. “ Respons op nieuwe combinaties van stimuli van voorgaande multiple, contextele discriminaties alsof ze equivalent waren.  Uniek voor mensen! Choice between multiple operants Keuze tussen ≠ gedragingen: Welke respons kan de bekrachtiging die we zoeken produceren? (Herrnstein et al.) Alle gedragingen kunnen bepaalde bekrachtigingen opleveren, waarom kiest men dan het ene en niet het andere?  Mate waarin gedrag wordt vertoond correleert met mate waarin dit gedrag bekrachtigd wordt. o In economie zien we dat mensen dit niet doen bij kopen van producten. o Als er los van elkaar bekrachtiging gebeurt van twee gedragingen, bv duif leren op hendel te duwen en erna hendel weghalen en leren met een flesje iets te doen.  Als er geswitcht is van de ene naar de andere en er gebeurt bekrachtiging, vind er een absolute switch plaats, men varieert z’n gedrag niet meer zoals in de linkergrafiek.  Logica achter staaltjes van bv snoep: het eens veranderen van product wordt beloond, grotere kans om bij dat product te blijven.  Matching principle= belonen bij switchen van het ene naar het andere. Fig a: In een ‘choice procedure’ is de proportie van responsen naar een alternatief gematcht met de proportie van bekrachtigers die werden ontvangen voor het responderen op dat alternatief.  Als 2x zoveel bekrachtigers ontvangen worden bij optie 1, dan worden 2x zoveel responses gemaakt bij deze optie.  =matching principle o Matching relatie nadat het subject leert om te veranderen, antwoordend aan beide alternatieven Fig b: Matching relatie tussen bekrachtigers en responses evolueert door de tijd naargelang er ervaring met de verschillende alternatieven wordt opgedaan.  In de figuur zien we dat als alternatieven enkel gescheiden ervaren werden en nooit na switchen tussen alternatieven, de leerder sneller exclusief kiest voor het alternatief dat het meest werd bekrachtigd. 23 Psychologie    nog geen matching principle, zal na verloop van tijd pas ontstaan. Switchen tussen alternatieven (bv ≠ merken) moet dus gebeuren voordat de matching relatie optreedt. Bijna exclusieve preferentie voor één van de alternatieven (die meeste bekrachtigers had) voor het aanleren van de switch. Punishment Tot nu steeds bekrachtigers die uitlokkende respons versterken wat als we ze willen verzwakken? Stimuli fungeren als straf wanneer ze responsen uitlokken die interfereren met de operant (=gedragshandeling) die voorging. – Labo: Volgend op een voedsel-bekrachtigde respons matige elektrische shock – Straf  respons= ontsnappen of withdrawal gedrag + emotionele responsen door autonoom zenuwstelsel. o Gedrag waarmee men bezig was wordt door de straf verminderd of gestopt + respons autonoom zenuwstelsel. Geconditioneerde emotionele respons (CER)/ Geconditioneerde supressieprocedure Geconditioneerde emotionele respons ontstaat. Bv roepende ouder (=straf) telkens het nieuws begint. Het nieuws krijgt dan een negatieve emotionele respons na verloop van tijd. Toon en shock gepaard gedurende een bepaald gedrag  operant antwoordt hierop Toon gedurende het bepaalde gedrag  operant antwoordt ook, zonder shock. Ontsnappen en vermijden geconditioneerd naar de toon, interfereren met operant gedrag. Negatieve nevenwerkingen van straffen: – Risico op verwonding – Induceren van angst en vijandigheid o Emotionele respons uitgelokt door straf, kan geconditioneerd worden aan de persoon die de straf uitvoert. – Organismen leren enkel welke respons ze niet moeten maken – Straf leert organisme geen gewenste responses 4. Biological Basis of Reinforcement Neural Systems of Reinforcement – US (bv voedsel) en CS (bv stimuli gepaard met voedsel) activeren een partieel frequent bekrachtigingssysteem (partially common reinforcing system) in de hersenen dopamine-releasing neuronen in de ventral- 24 Psychologie tegmental area (VTA) – – – – – Dopamine in ventrale-tegmentale hersenregio's bij bekrachtiging. Vanuit VTA axonen naar frontale lobes, ≠ structuren in de middenhersenen  vrijgave van dopamine. o Dopamine reguleert de sterkte van synapsen tussen neuronen Bij geconditioneerde stimuli gaat dit langs de frontale kwab, bij ongeconditioneerde stimuli gebeurt dit rechtstreeks vanuit de perceptie van de omgeving. Neural pathways die activiteit initiëren in VTA neuronen ≠ voor US en CS o CS: frontale lobes geactiveerd door omgevingsstimuli o US: bv voedsel-, smaak- en reukreceptoren activeren uiteindelijk VTA. Figuur: vuurfrequentie van 1 neuron in de VTA o Boven: US eerste keer gepresenteerd o Onder: bij presenteren van een CS na paren met US  VTA neuronen vuren nu bij de onset van CS  CS kan als geconditioneerde bekrachtiger functioneren omdat het dopamine-release teweegbrengt  Als de CS na een operante respons zou volgen, zou deze respons bekrachtigd worden door CS  VTA vuren nie meer bij presenteren US! Cellular Mechanisms of Reinforcement (Kandel, since 1968) – – Mariene mollusken: simpel zenuwstelsel onderzoeksmodel om cellulaire processen te onderscheiden Zoogdieren: zie hieronder Op cellulair niveau gebeurt de bekrachtiging (die zorgt voor leren) door de glutamaatneuronen en interactie met dopamine. Glutamaat: excitatoir, faciliteert ontstaan actiepotentialen. Dopamine: inhibitoir Deze beïnvloeden hoe het leerproces verloopt. – Glu wordt vrijgegeven door de presynaptische neuron en activeert AMPA en NMDA receptoren o AMPA-R: actiepotentialen ontstaan o NMDA-R: belangrijk in leren. 25 Psychologie – – – – NMDA-R:  mogelijkheid Glu om op postsynaptische neuron te vuren via de AMPA-R o Wanneer postsynaptisch membraan genoeg gestimuleerd wordt door de AMPA-R actiepotentiaal door  Depolariseren  Ionkanalen in NMDA-R openen  Influx Ca2+  Intracellulaire gevolgen:  Moleculaire “tag” op AMPA-R, markeert ze als ‘recent gestimuleerd’. Indien de neurale pathways die recent werden geactiveerd gevolgd worden door een bekrachtiger  stimulatie dopaminerge neuronen in midbrain nuclei. o Wanneer AMPA-R en NMDA-R op postsynaptisch membraan samen met dopamine-R worden geactiveerd  2nd messengers komen vrij  Leiden tot synthese nieuwe eiwitten  Leiden tot langdurende structurele veranderingen in tagged AMPA-R + nieuwe AMPA-R in membraan gebracht Hierdoor heeft Glu van presynaptisch neuron meer kans om een actiepotentiaal te kunnen opwekken thv postsynaptisch membraan. Gefaciliteerde synaptische transmissie op deze pathways 5. Learning with Experience 1. Perceptueel Leren 2. Instructionele Controle 3. Observationeel Leren  Leren in het heden haalt voordeel uit leren vroeger. Producten van een extensieve geschiedenis van bekrachtiging 26 Psychologie Perceptueel leren Proces waarbij combinaties van stimuli ( individuele stimuli) gedrag sturen.  Latent leren, na beleven stimuli die gedrag sturen maar zonder dat het gedrag bekrachtigd wordt Bv rat in doolhof met ergens kaas. Rat moet weg zoeken, na enkele keren steeds sneller omdat er geleerd is door de beloning met het blokje kaas. Vreemd genoeg leert de rat dit ook zonder aanwezigheid van de kaas, door ze gewoon te laten lopen in het doolhof en daarna pas kaas te plaatsen.  latent leren, dus zonder beloning. De rat heeft een zeker geheugen ontwikkeld over het doolhof, dat ze aanwendt om sneller bij de kaas te geraken eens die er ligt. Hersenstructuren  Input van meer dan 1 sensorisch kanaal o Polysensorische neuronen vanuit sensorische associatiecortex  zorgen voor input naar hippocampus  Polysensorische neuronen worden door combinaties van stimuli geactiveerd, bv door zowel visuele als auditieve informatie. o Multisynaptische ouputs terug naar zelfde regio’s  Resultaat: kracht van connecties naar polysensorische neuronen  Responderen wordt betrouwbaar tot bepaalde combinaties van stimuli  Dopamine-releasing neuronen projecteren ook naar de hippocampus, nl naar de neuronen die contact maken met de polysensorische neuronen  bekrachtigers zullen op deze manier ook de kracht van de connecties  Instructionele controle Gidsing van gedrag door discriminatieve stimuli, vooral verbale stimuli zoals instructies  Gekend als ‘rule-governed behavior’  Gedrag is dus een lange geschiedenis van bekrachtiging door het antwoorden instructies.  Wat is meer dominant? o Instructies of contingentie-leren (zie hieronder voor meer uitleg)*  Instructie: 15s interval  eigenlijk 30s  Instructie: 60s gefixeerd interval  eigenlijk 30 s o Incorrecte regels kunnen gedrag blijven sturen wanneer ze voorkomen dat gedrag echte contingenties tegenkomt. Instructieleren: Gedrag geleid door bepaalde opgelegde regels. Voorbeeld*:  Om de 15sec beloning voor een gedrag, maar in werkelijkheid maar om de 30sec  meer kans dat er naar het werkelijk beloningschema wordt gedragen ipv naar hetgeen je zegt.  Gebeurt ook omgekeerd bij bv zeggen dat om 1min een beloning maar dan om de 30sec o Maar dan kan het zijn dat het gedrag niet wordt gesteld omdat er geen verwachting is van beloning. 27 Psychologie o o Dit is dus een 'gemiste kans' omdat men na 30sec nog niet zal proberen de beloning te krijgen. Als er geen verwachting van succes is kan men geen succes boeken. Observationeel leren – – – – Komt voor wanneer veranderingen in de observator’s gedrag plaatsvinden na het observeren van het gedrag van anderen Vorm van leren zonder zelf succes, straf,... te ondervinden, maar louter door observatie van anderen. Imitatie: Bv kleine kindjes zullen anderen gaan imiteren o Een observator matcht het gedrag van de geobserveerde persoon o Zonder training o Spiegelneuronen Niet noodzakelijk aanwezig bij iedereen, bv bij mentale achterstand, kan wel specifiek getraind worden. 28 Psychologie Geheugen 1. Overzicht van geheugen     Leren : gedrag verandert agv ervaringen o Kan een periode tussen zitten tussen het leren en de gedragsverandering Geheugen is het cognitieve proces van encoderen, opslaan en terug ophalen van informatie o Encoderen  Actief proces  Gebeurt zeer bewust : encoderen wat we willen weten  Stimulus informatie veranderen in een vorm dat kan gebruikt worden door ons geheugensysteem o Opslaan  Het proces dat zorgt dat de info in ons geheugen blijft zitten  Latent en ongeactiveerde info  Je denkt niet de hele dag aan alle kennis die je hebt o Terug ophalen  Actief proces van lokaliseren en gebruiken van info die opgeslagen zit in ons geheugen  Progressieve reactie  Je moet werken om aan de info te geraken  Bv : laatste zin van een liedje  eerst denken wat ervoor komt  Niet direct beschikbaar Een van de eerste dingen om te onthouden over geheugen is dat je de processen op andere manieren waarneemt Vroege theorieën : o Hebb : 1949 : Dual trace theory  Hersenen houden info vast op 2 manieren  Hersenen onthouden sporen van een ervaring in een actieve vorm en in een latente structurele vorm  Actief o Neuronen bleven continu vuren in circuits o Door feedback circuits van neuronen  Latent o Herhaaldelijk vuren versterkt de synaptische efficiëntje van een circuit o Leidt tot structurele neuronale veranderingen o Veranderingen persisteren wnnr activiteit gestopt is o Atkinson en Shiffrin : 1960  Geheugen bestaat uit 3 grote delen :  Sensorisch geheugen (SG) o Actieve sporen o Redelijk accurate voorstelling van fysieke karakteristieken van een stimulus o Opslag gedurende een sec of minder 29 Psychologie Houdt de info lang genoeg vast zodat het getransfereerd wordt naar KTG  Korte termijnsgeheugen (KTG) o Actieve sporen o Direct geheugen voor juist waargenomen stimuli o Beperkte capaciteit van opslag  Digit span test : onthouden van cijferreeksen  Men kan maar 7à9 onafhankelijke cijfers onthouden o Beperkte duur van opslag o Als het niet wordt opgeslagen in LTG, gaat deze info voorgoed verloren o Info aantal maal herhalen als je wilt dat het overgaat naar LTG  Lange termijnsgeheugen (LTG) o Latente sporen o Info quasi permanent weergegeven  Geen gekende limiet in capaciteit  Info blijft zeer lang aanwezig o Gepaard met veranderingen in de hersenen o Men moet de info niet constant herhalen Modal model of memory :  Info gaat over van de ene soort in het andere soort geheugen  Sensorische info komt terecht in het SG  Wnnr we de info willen onthouden gaat het naar de KTG  Als we de info gaan herhalen, komt het in het LTG terecht o o  Sommige cognitieve psychologen gaan in tegen deze theorie en zeggen dat er maar 1 geheugen is  Geheugen bestaat uit versch fasen van processing  Elke fase heeft zijn eigen methodes 2. Sensorisch geheugen    Info die we net hebben waargenomen blijft niet lang genoeg in het sensorisch geheugen om overgedragen te worden aan KTG We zien dingen vooraleer we ze herkenning o Wnnr een bliksemflits de omgeving oplicht:  Eerst zien dan herkennen van objecten o Enkel dan worden we ons bewust van sensorisch geheugen  Als info zo kort gepresenteerd wordt dat we de na-effecten kunnen waarnemen Er bestaat een sensorisch geheugen voor elk zintuig a. Het iconisch geheugen   = visuele sensorische geheugen Kort een visuele voorstelling vasthouden van een scène die niet is waargenomen 30 Psychologie  o Ligt dicht bij perceptie : visible persistence Sperling o Whole-report procedure  liet 3rijen met elk 3letters gedurende 50ms zien en vroeg dan om er zo veel mogelijk te herinneren  Gemiddeld kon men slechts 4van de 9 letter onthouden o Partial report procedure Sperling liet tonen horen en de mensen moesten hierbij de juiste rij kunnen reproduceren  Wnnr hij de deelnemers op voorhand waarschuwde welke toon hij ging spelen, werden de 3letters gemakkelijk gezegd  Wnnr hij de toon pas liet horen nadat de rijen verdwenen waren moesten de mensen vertrouwen op de info uit het mentale plaatje  Hoge accuraatheid om met een kleine delay de juiste letters te vermelden  Als de delay > 1sec kon nog maar 50% herinnerd worden o Info verdwijnt voor het overgebracht werd naar KTG Het resultaat deed vermoeden dat het sensorisch geheugen bestaat uit 9 of meer items  De helft van de items verdwijnen wel vooraleer ze KTG bereiken  o b. Het echoic geheugen      = auditief sensorisch geheugen Vorm van sensorisch geheugen voor geluiden die net werden waargenomen Noodzakelijk om klanken te begrijpen  spraak We kunnen het woord niet identificeren zolang we niet alle klanken hebben o Klanken moeten tijdelijk worden opgeslagen totdat we alle klanken hebben  Dan pas kunnen we een woord vormen o Wnnr het woord wordt herkend gaat het naar het KTG Dit geheugen zou klanken ong 20sec kunnen onthouden o Stem van een vriend aan de telefoon herkennen 3. Korte termijn geheugen  Heeft een beperkte capaciteit en de meeste info die binnenkomt gaat snel verloren. o Wat zou dan het nut kunnen zijn ?   Ook wel werkgeheugen genoemd Stel : o PXLMR  Onthoud deze letters in je KTG terwij je wegkijkt van het blad  Je hebt de letters onthouden door ze te herhalen a. Encoderen van info in het KTG  interactie met LTG 31 Psychologie We zijn in staat de klanken van deze letters te herhalen omdat we ze jaren geleden hebben geleerd  Die kennis zit in LTG  Wisselwerking tussen deze geheugens Als men symbolen neemt ipv letters kunnen we deze niet onthouden in ons KTG omdat we de klanken ervan niet hebben geleerd  Geen interactie met LTG  o  Het KTG is dus meer dan een passagepunt tussen SG en LTG o Info gaat naar het KTG op 2 manieren  Vanuit het SG : de info die we willen encoderen  Vanuit het LTG : de info die we opgehaald hebben en willen herinneren o Bilateraal verkeer  Free-recall test : o Onderzoeker leest een lijst woorden voor. o Als hij klaar is vraagt hij dat je alle woorden opschrijft dat je onthouden hebt o De meeste woorden die herinnert worden zijn degene die in het begin en/of het einde van de reeks voorkomen  Serial position effect Primacy effect o Neiging om woorden in het begin te onthouden o Woorden in het begin kunnen meer herhaald worden dan woorden later in de lijst  Herhaling  storage in LTG o woorden die later komen  competitie voor herhaling  KTG vol b. Begineffect (primacy) en recent effect (recency)   Recency effect o Neiging om woorden aan het einde te onthouden o De laatste woorden zitten nog in het KTG  Ondanks dat ze minder herhaald worden  Distracter test : Peterson en Brown o Stimulus bestaande uit 3 medeklinkers o Door herhaling in hun KTG, konden deelnemers 30 sec later de stimulus herhalen o Om herhaling tegen te gaan liet men ze een verwarrende taak doen  Terugtellen van een getal per 3 eenheden o Tijdens dit terugtellen zal de onderzoeker de deelnemer vragen om de stimulus te herhalen o De accuraatheid van het antwoord :  Hangt af van het interval tussen de stimulus en het herhalen van de stimulus  Stimulus bleef minder dan 20sec in het KTG c. De grenzen van het werkgeheugen 32 Psychologie Hangt af of de deelnemers weten dat ze een verwarrende taak gaan moeten uitvoeren  De stimulus bleef maar 2sec in het KTG Het KTG zou in staat zijn om 7±2 ongerelateerde eenheden te bewaren o “The magical number seven”  Miller in 1956 Chunking o Info wordt simpeler door organisatie, regels  Wnnr we de regels kennen, onthouden we info gemakkelijker  15 woorden willekeurig herhalen is moeilijk, maar 15 woorden in een duidelijke onwillekeurige volgorde/zin herhalen gaat veel beter. o Info organiseren in een betekenisvolle sequentie  Zo kunnen we conversaties voeren, boeken schrijven, … o De grens van het werkgeheugen hangt dus af van hoeveel betekenis de info heeft    d. Verschillende vormen werkgeheugen         Werkgeheugen kan versch vormen van sensorische info bevatten : o Visueel o Auditief o Somatosensorisch o Olfactorisch o Smaakgerelateerd Motorische herinneringen worden ook opgeslagen in KTG o Info over bewegingen die we net hebben uitgevoerd o Info over bewegingen waarover we aan het nadenken zijn om ze te maken Baddeley : 1993-2000 o Werkgeheugen bestaat uit verschillende componenten o Gedreven door een centrale uitvoerende functie i. Het fonologisch werkgeheugen = korte termijn opslag van verbale info/ woorden ongeacht ze eerst visueel of auditief werden gepresenteerd We krijgen info van versch zintuigen en een groot deel daarvan kan verbaal gecodeerd worden o Vb : een roos zien, ruiken of voelen resulteert in het woord roos in ons werkgeheugen Onderzoek Conrad : o Lijst van 6 letters werd 4.5 sec getoond en daarna werden ze opgeschreven o Resultaat suggereerde dat mensen de letters lazen, akoestisch encodeerden en de letters herinnerden als klanken  Er werden auditieve fouten gemaakt en geen visuele fouten  B en V werden omgewisseld  Letters lijken visueel niet op elkaar  Klank is gelijkend  F en E werden niet omgewisseld  Letters lijken visueel op elkaar  Klank is totaal verschillend Veroorzaakt door activiteit van neuronencircuits in de auditieve associatiecortex Subvocale articulatie : o = in onszelf praten , stem in ons hoofd 33 Psychologie Gecontroleerd door de activiteit van neuronen in de spraak/motorische associatiecortex  Ook al is er geen beweging van de mond o Mensen gebruiken dus akoestische en articulaire coderingen Beste bewijs voor dit werkgeheugen is de stoornis conductie afasie o Veroorzaakt door schade aan regio’s in de linker pariëtale lob o Door laesie onmogelijkheid tot subvocale verbale repetitie  Hierdoor tekort aan fonologisch werkgeheugen o Patiënten kunnen praten en begrijpen wat anderen zeggen, maar niet herhalen  Vb : de zin “de vrachtwagen reed over de fietser” zou iemand met conductie-afasie herhalen als “er was een ongeval met een oplegger en een fiets”  Wel dezelfde betekenis maar met andere woorden gezegd o Te wijten aan een laesie tussen de verbindingen van de area van Wernicke* en de area van Broca°  * perceptie van spraak  ° productie van spraak o  e. Verlies van info uit KTG      De essentie van KTG is haar eindigheid o = transience o De info in KTG controleert het gedrag of gaat naar LTG o Dus de info verlaat sowieso het KTG KTG wordt gebruik als info kort te bewaren Door voldoende herhaling of gebruik van het fonologisch werkgeheugen voorkomen we verlies van info Analogie met een jongleur : o Bij verhoogde concentratie, inspanning of ervaring zullen er minder ballen vallen  Minder verlies van info o Bij afleiding, meerdere taken tegelijk doen zullen er meer ballen vallen  Meer verlies van info o Alles wat de jongleur helpt de ballen beter te hanteren zal het risico op het laten vallen verminderen Het verlies van info blijft bestaan, er bestaan waarschijnlijk actieve processen die de informatie degraderen 4. Leren en encoderen in het LTG     Info kan relatief stabiel en voor een lange tijd worden opgeslagen in ons LTG We kunnen dus percepties of waarnemingen herinneren die we hebben opgevangen met al onze zintuigelijke systemen o Bevatten info over de orde waarin de gebeurtenissen voorkwamen o Herinneringen zijn te wijten aan veranderingen in neuronale circuits van de sensorische associatiecortex van de hersenen Motorische herinneringen zijn te wijten aan veranderingen in neuronale circuits van de motorische associatiecortex in de frontale lobben Herinneringen die combinaties van perceptuele info bevatten zijn te wijten aan connecties tussen de respectievelijke associatiecortices 34 Psychologie  Welke factoren bepalen of we info nu wel of niet gaan onthouden ? o The consolidation hypothesis o The levels of processing hypothesis o Improving long-term memory through mnemonics a. De integratiehypothese : consolidation hypothesis         ~ de dual trave theory van Hebb We zouden kunnen stellen dat het sensorisch geheugen en het KTG info tonen in hun actieve staat o Resultaat van processen in de hersenen die de info actief houden o Wnnr deze activiteit wegkwijnt, kan de info enkel worden behouden door latente veranderingen Consolidatie : o = het proces waarbij info van een toestand van korte termijnsactivatie overgaat naar structurele veranderingen in de hersenen o = het proces waarbij info uit het KTG wordt overgedragen naar het LTG In het LTG wordt info gemakkelijker onthouden en resistenter tegen vergeten o Geconsolideerde info is dus LTG o Herhalen zelf is geen consolidatie maar laat toe dat dit gebeurt Consolidatie kan onbewust gebeuren Consolidatie kan een langdurig proces zijn Bewijs voor deze hypothese : o Komt door gebeurtenissen die de hersenfunctie verstoren o Een hoofd/hersentrauma kan het geheugen beïnvloeden  Verstoring van de ionen die rond de hersencellen zitten  Veroorzaken grote metabole veranderingen o Het werkgeheugen wordt vaak erg verstoord o In de ergste gevallen : retrograde amnesie  Hersencentrum voor consolidatie is beschadigd o Recente herinneringen zijn vaak het meest beschadigd  Minder tijd gehad om geconsolideerd te worden De veronderstellingen van deze hypothese : o Alle info die naar het LTG gaat doet die via het KTG o De belangrijkste factor die bepaalt of info het LTG bereikt is :  De tijd dat de info heeft doorgebracht in het KTG b. Levels of processing hypothese  Craik en Lockhart : o Herhalen houdt info weldegelijk in het KTG o Herhalen resulteert niet noodzakelijk in de vorming van een LTG o Suggereerden dat er 2types herhaling bestaan :  Handhavingsherhaling  De zuivere herhaling van info  Dient om info in het KTG te houden  Leidt niet noodzakelijk tot blijvende veranderingen  Elaboratieve herhaling  Uitwerkende herhaling 35 Psychologie We denken aan nieuwe info en linken die aan hetgeen we al weten uit ons LTG o Vorming van associaties o Onderliggende betekenis wordt begrepen  Leidt tot betere memorisatie o Zij stelden the levels of processing framework voor om de manier waarop info het LTG binnendringt te begrijpen Geheugen is een bijproduct van de analyse van onze waarnemingen o Centrale processor die sensorische info analyseert op versch, hiërarchisch georganiseerde niveaus  Oppervlakkig/simpel  diep/complex o Shallow processing  = analyse van surface features  Een persoon kan focussen op de oppervlakkige eigenschappen van de stimulus  Deze oppervlakkige eigenschappen zullen opgeslagen worden  Dit is handhavingsherhaling o Deep processing  = analyse van de semantic features  Een persoon kan focussen op de complexere delen van de stimulus  De betekenis  Link met eerdere kennis  De diepere eigenschappen zullen opgeslagen worden  Leidt tot beter onthouden  Dit is elaboratieve herhaling Automatische processen  inspanningsprocessen (effortful) o Ook al bezit je veel kennis, het kan moeilijk zijn ze te herinneren o De encodering van info bepaalt hoe goed of slecht we gebeurtenissen gaan herinneren o Effortful processing  Hoe meer herhaling, hoe vlotter de encodering  Opslag of ophaling wordt verbeterd  Encoderingsspecificiteit  De manier waarop we de info coderen bepaalt hoe/waarmee we ze later kunnen ophalen o Vb : lijst met meubels, zoals “bank”  Later : bevatte de lijst termen uit de financiële wereld  Bank ? neen, omdat we niet in die context zaten o Automatic processing  Info die ons geheugen binnendringt zonder dat we daar ook enige moeite voor moeten doen Kritiek op deze benadering : o Het concept van deep processing is niet exact noch specifiek o Het experiment kan niet gereproduceerd worden  Hetgeen aan de deelnemers gevraagd wordt kan niet worden gecontroleerd  Ongeacht de instructie o Iedereen gaat op zijn eigen manier om met info  Hangt af van waarvoor we de info later kunnen nodig hebben  De context van hoe we het ons later zullen herinneren     36 Psychologie c. Verbeteren van het LTG mbv mnemonics             Mnemonics zijn speciale technieken/strategieën die bewust worden gebruikt om het geheugen te verbeteren Gebruik maken van reeds opgeslagen info uit LTG om memorisatie gemakkelijker te maken Ze simplifiëren de info niet  maken ze meer elaboratief o Meer info kan worden opgeslagen o De additionele info maakt het makkelijker om de info op te halen o Info wordt als een geheel opgeslagen  Wnnr je slechts een deel ophaalt kan de rest ook sneller gevonden worden Goed voor het onthouden van woorden of lijstjes niet voor hele teksten Er zijn verschillende methodes hiervoor i. De method van de loci (plaatsen) Best geïllustreerd met een voorbeeld o Je gaat naar de winkel en je wilt een boodschappenlijstje onthouden zonder die op te schrijven o De lijst bestaat uit 5 producten : kaas, melk, eieren, saus en sla o Om de techniek toe te passen moet je nu een voor jou bekende plek inbeelden  Je eigen huis o Vervolgens loop je imaginair door je huis en plaats je de te kopen producten op verschillende loci in het huis  Kaas hang je aan de kapstop  Melk zet je in de gootsteen  Eieren zet je in de gang  De saus staat op de keukenstoel  De sla zit in de zetel o Wnnr je door de winkel loopt, beeld je je in dat je weer door je huis loopt en herinner je wat je op welke plaats hebt gezet ii. Peg word methode Vergelijkbaar met de vorige Iets nieuws met iets oud visueel associeren Mental pegs : nummers van 1-5 Zoeken van rijm op deze nummers o One = bun o Two = shoe o Three = tree o Four = door o Five = hive Nu moet je de producten van je boodschappenlijsten linken met de rijmwoordjes o Pakje kaas in een hamburgerbun o Een schoen vol melk o Eitjes die aan een boom hangen o Saus die van de door lekt o De sla op de top van de bijenkorf Lijkt grappig, maar het zou echt werken 37 Psychologie   iii. Narrative stories and songs De controlegroep kon al de woorden niet herinneren na een bepaalde tijd omdat ze er geen verhaal van mochten maken Vaak gebruikt door management o Een slogan in een liedje of melodie plaatsen vergroot de herinnering 5. De organisatie van LTG a. Het episodisch en semantisch geheugen    Episodisch geheugen o Bevat onze levenservaringen en autobiografische gebeurtenissen o Geheugen van specifieke dingen o De herinneringen zijn gebonden aan een specifieke context  18de verjaardag Semantisch geheugen o Bevat conceptuele informatie o Langetermijnsdatabank voor data, feiten, woorden en hun betekenis o Academische kennis wordt hier opgeslagen Deze geheugens kunnen interageren met elkaar, zoals bv o Wnnr je naar de winkel gaat, herinner je je wat je gewoonlijk koopt o Stel dat je graag yoghurt eet bij je ontbijt  Een feit over jezelf dat je uit je semantisch geheugen haalt o Je wil beslissen of je al dan niet extra yoghurt koopt  Gebruikmaken van het episodisch geheugen om te weten of er de laatste keer dat je de koelkast hebt opengedaan nog yoghurt was b. Het expliciete en impliciete geheugen   Expliciet geheugen o Bevat de herinneringen die we verbaal kunnen beschrijven  Herinneringen waarvan we bewust zijn o =Declaratief geheugen o Het bevat feiten en kennis  Opsommen van de provincies in België Impliciet geheugen o Bevat de herinneringen die we niet verbaal kunnen beschrijven  Herinneringen waarvan we niet bewust zijn o = procedureel of niet-declaratief geheugen o Opereert automatisch o Houdt geen feiten in, maar controleert gedragingen o Verantwoordelijk voor de herinnering van hoe-skills  Hoe rijd ik met een fiets ? c. Biologische basis van LTG   Omvat permanente veranderingen in de structuur van de hersenen Onderzoek o op mensen met amnesie o Dierproeven o Gebruik van functionele beeldvorming 38 Psychologie    Anterograde amnesie o Schade aan bepaalde delen van de hersenen o Kan leiden tot een permanent onvermogen om lange termijn herinneringen op te slaan o Kan veroorzaakt worden door :  Langdurig alcoholmisbruik  Ernstige malnutritie  Ziekte  Stroke  Hoofdtrauma  chirurgie o Herinneren zich nog alles van voor de schade, maar de gebeurtennissen nadoen worden niet meer onthouden  Namen van personen die ze na de schade hebben leren kennen niet onthouden, zelfs niets als ze elkaar dagelijks zien  Schrikken in spiegel omdat ze zichzelf als jonger herinneren o Schade aan de temporale lob  De hippocampus en haar verbindingen met de cortex van de lobus temporalis medialis o Patiënten hadden geen totaal verlies aan leermogelijkheden  Na grondige training zijn ze in staat het impliciet geheugen aan te vullen met herinneringen  In het begin zeer moeilijk, maar verbetering door oefening  Ze herinneren zich niet dat ze dit geleerd hebben  Geen expliciete en episodische herinneringen o De hippocampus is dus nodig voor de vorming van nieuwe explicieten en episodische herinneringen o De hippocampus is dus niet nodig voor de vorming van nieuwe impliciete herinneringen i. De rol van de hippocampus en de basale ganglia Hippocampus o Door haar verbindingen met de cortex van de lobus temporalis medialis ontvangt de hippocampus info van alle associatiecortices en stuurt info terug o Permanente episodische lange termijn herinneringen worden opgeslagn in de cortex  niet in de hippocampis o De hippocampus heeft een essentiële rol in de consolidatie van herinneringen  Eens consolidatie is voltooid is de hippocampus niet meer nodig  Mensen met anterograde amnesie zijn dus in staat episodische herinneringen op te halen van gebeurtenissen voor de hersenschade o Declaratieve herinneringen worden geconsolideerd door de hippocampus Basale ganglia o Belangrijk voor de niet-declaratieve herinneringen o Mensen met ziekte in de basale ganglia hebben moeite met het leren van automatische responsen o Ziekte van Parkinson  Niet in staat om een visueel geconditioneerde taak uit te voeren o Ziekte van Huntington  Niet in staat om een sequentie van drukken op een knop te memoriseren o Bij beide ziekten : degeneratie van de neuronen van de basale ganglia 39 Psychologie    Structurele en functionele beeldvormingsstudies leverden bewijs voor deze structuren o Experiment 1 : 2groepen moeten hun weg vinden in een virtuele stad (pcspel)  De eerste groep mocht de stad eerst verkennen en aangrijpingspunten leren  Hippocampus bleek actief : ruimtelijk inzicht  De tweede groep werd getraind om een specifiek afgebakend pad te volgen  aantal afslagen memoriseren  Nucleus caudatus (onderdeel basale ganglia) actief  Meer responsieve taak o Structurele verschillen tussen mensen naargelang hun spontane voorkeur voor leerstrategie in doolhof  Spatiale leerstrategie : vergrote hippocampus  Sequentie onthouden : vergrote Nu caudatus ii. Het expliciet geheugen bij dieren De termen declaratief of expliciet kunnen we niet kunnen toepassen op dieren  kunnen niet spreken o Hebben weldegelijk beide systemen o Om dit vast te stellen kunnen we ze een ruimtelijke taak laten oplossen Waterdoolhof van Morris o Een ronde bak vullen met troebel gemaakt water o Onder het wateroppervlak bevindt zich ergens een platform o Een rat in de bak plaatsen en de weg laten zoeken naar platform o De rat steeds vanuit een verschillende plaats in het water laten o De tijd tot het vinden van het platform was steeds kleiner en kleiner  Spatiaal leren is opgetreden  Kijken naar referentiepunten uit de omgeving en zwemt naar platform o Hetzelfde experiment met ratten met een gablateerde hippocampus  Gebruiken de referentiepunten niet  Duurt elke keer evenlang voor ze het platform vinden o Als we de ratten loslaten op steeds dezelfde plaats zullen beide groepen direct naar het platform gaan  Stimulus-respons leren  Geen relatie met de omgeving 40 Psychologie 6. Herinneren, informatie ophalen en vergeten a. Hoelang kunnen we iets onthouden ?  Ebbinghaus vergeet curve o Hij leerde een lijst met 13 nietszeggende lettercombinaties o Na verscheidene tijdsintervallen ging hij zien hoeveel combinaties hij nog kon opzeggen (# min, dagen) o Veel woorden worden snel vergeten (na 1-2 dagen) o Sommige woorden kende hij nog na 30dagen  2de experiment : o Soortgelijk experiment bij mensen die in hun jeugd naar een basisschool in hun geboortedorp gingen maar na hun lager verhuisd zijn o Op versch tijdsintervallen na hun afstuderen aan de basisschool werd er gevraagd naar de namen van de straten in de buurt van de school o In de eerste 4 jaar bleek het reproduceren sterk gedaald o In de volgende 40jaar daalde het ook maar minder steil o Het vergeten van dergelijke info is dus het grootst in de eerste jaren nadat je de info geleerd hebt en neemt dan geleidelijk af  Het ophalen van impliciete herinneren lijkt automatisch o Als de geschikte stimulus er is o Vb : wnnr je de autodeur wilt opendoen, moet je niet nadenken hoe het werkt Soms worden expliciete herinneringen ook automatisch opgehaald o Je naam zeggen wnnr je dat wordt gevraagd Bij lezen gebeurt de ophaling ook automatisch o Wnnr een ervaren lezer een bekend woord ziet, zal de naam evenals de betekenis direct in je opkopen o Het is moeilijk een woord te zien en niet meteen te denken aan zijn naam Stroopeffect : o Kijk naar de woorden en je moet zo snel mogelijk zeggen in welke kleur ze staan geschreven o Je moet de woorden dus niet lezen o De meeste mensen kunnen niet 100% de woorden negeren en gewoon de kleur benoemen o De drang om aan de woorden te denken en ze uit te spreken is groot o Het stroopeffect zegt dat zelfs wnnr we proberen een goed geoefend geheugen te onderdrukken, het snel dreigt terug opgehaald te worden wnnr de stimulus optreedt Sommige zaken zijn moeilijker te herinneren o Puntje-van-de-tongfenomeen  Komt voor bij iedereen  Ongeveer 1x per week  Wat we zoeken wordt in 50% van de gevallen gevonden b. Herinneren en info ophalen     41 Psychologie o o  Vaker naarmate men ouder wordt Retrieval cues :  Ophaling van info kan worden bevorderd door contextuele variabelen  Als je je wilt herinneren wat iemand je heeft gegeven voor je verjaardag, kan je foto’s opzoeken en het zo te weten komen Source-monitoring framework  Als we ons iets herinneren, hoe weten we of dit accuraat is ?  Retrieval cues moeten aangevuld worden met waarnemingsprocessen  om de nauwkeurigheid van een herinnering te helpen evalueren  vb : ruzie met moeder  broer komt thuis en je vertelt hem erover  hij kiest haar kant en herhaalt haar argumenten + enkele nieuwe  maanden later : welke argumenten waren van wie ? o gelijkaardige emoties, beide vivid o onderscheid maken is moeilijk c. Vergeten en interferentie     We verliezen info uit ons LTG Decay ? o Geen logische verklaring o Mensen dachten dat er teveel tijd tussen zat  Dat het geheugen ertussen ergens afgebrokkeld was Interferentie o Gebaseerd op het bewijs dat bepaalde herinneringen interfereren met de ophaling van andere herinneringen o We zijn minder goed in staat info te herinneren na een interval van wakker zijn dan na een interval van slaap  Omdat tijdens het wakker zijn nieuwe info wordt gevormd Er bestaan 2 vormen van interfereren o Retro-actieve interferentie  Wnnr we bepaalde info willen ophalen interfereert informatie die we nog maar net geleerd hebben  Experiment :  De experimentele groep leert eerst lijst A o Tijdens het onthoudingsinterval* moet de experimentele groep lijst B leren  * tijd nodig om de lijst woorden te onthouden o Er wordt gevraagd om lijst A op te zeggen  De controlegroep leert alleen meer lijst A o Hebben een onthoudingsinterval waar ze niets anders moeten leren o Opzeggen van lijst A na dat interval  Als de experimentele groep minder woorden kan opsommen dan is er retro-actieve interferentie opgetreden o Pro-actieve interferentie  Komt voor wnnr oudere info interfereert met de nieuwe info die we willen ophalen.  Experiment :  De experimentele groep leert eerst lijst A 42 Psychologie   o Daarna direct lijst B o Interval neemt plaats o Opsommen van lijst B De controlegroep leert alleen lijst B o Interval neemt plaats o Opsommen van lijst B Als de experimentele groep minder woorden uit lijst B kan opsommen komt dit door pro-actieve interferentie  Samengevat : o Retro-actieve interferentie treedt op wnnr recent geleerde info de mogelijkheid tot het herinneren van oudere info verstoort o Pro-actieve interferentie treedt op wnnr eerder geleerde infi de mogelijkheid tot het herinneren van nieuwe info verstoort.    De info die we leren is afhankelijk van de relevantie in je specifieke cultuur De manier waarop we leren is afhankelijk van cultuur tot cultuur Er zijn culturele verschillen in de regels voor het uitdrukken van herinneringen en kennis  Veel van wat we ophalen uit het LTG is geen exacte representatie van wat echt gebeurd is Veel fouten zijn niet louter inaccuraat maar vertonen systematische patronen Context van onthouden is een belangrijke determinant in het geheugen d. Culturele invloed op herinnering e. Reconstructie : herinneren als een creatief proces         i. Rol van schema’s Een schema is een mentaal model voor de organisatie van informatie Retrieval cue heeft een verschillende betekenis op het moment van encoderen als op het moment van ophalen. Een schema helpt bij het encoderen maar kan systematische fouten veroorzaken o Opnieuw vertellen van een verhaal :  Nieuwe versie is wat anders dan de originele versie  Geheugen heeft gezorgd voor een meer coherent en logisch geheel Mensen onthouden enkel enkele opvallende details en vullen de missende delen op o Overeenkomstig met hun eigen interpretatie van wat valt te verwachten ii. Getuigenis van een ooggetuige Loftus 1974 : o De vorm van vragen die worden gebruikt om info te krijgen heeft een groot effect op hetgeen de mensen zich herinneren. Advocaten mogen geen leidende* vragen stellen o *Vragen die een bepaald antwoord suggereren 43 Psychologie   Subtiele veranderingen in een vraag zijn voldoende om de herinneringen van mensen te beïnvloeden Tonen van filmpjes van auto-ongevallen aan versch groepen mensen. Per groep vroeg men wat de snelheid zou zijn wnnr de twee auto’s : o 1 : contact hadden o 2 : elkaar raakten o 3 : elkaar stootten o 4 : op elkaar inreden o 5 : crashten De gemiddelde schatting van de snelheid was afhankelijk van welk werkwoord werd gebruikt in de vraag o Een week later werd er gevraagd of ze gebroken glas gezien hadden  Er was geen glas in het filmpje te zien  Groep 5 had meer de neiging om ja te antwoorden  Leidende vraag leek de herinnering te hebben gewijzigd Tonen van een filmpje over inbraak. Stellen van suggestieve vragen over dingen die geen deel uitmaakte van de video o “In het begin gaat een jongeman in jeans met een tshirt en handschoenen het huis binnen. Doet hij dit via de deur ?”  Dief droeg geen handschoenen  Kijken of mensen dit opnemen in hun reconstructie o In latere vragen over details gingen de personen die de details moesten onthouden vertellen dat de dief handschoenen droeg  Ze beschouwden de suggestie als waar Dus : o Wnnr we een herinnering ophalen kan dit info bevatten die geen deel uitmaakt van de oorspronkelijke gebeurtenis o We kunnen zelf ons 100% zeker voelen dat de info toch klopt o        iii. Flitsherinneringen : flashbulb Sommige herinneringen zouden immuun zijn aan deze reconstructieve processen Bepaalde episodische herinneringen worden verworven onder krachtige emoties of verrassing dat ze erg levendig en langblijvend tot permanent worden o Aanslag op WTC torens Brown en Kulik o Vonden de naam uit o Suggereerden dat verrassende en/of traumatische gebeurtenissen resulteerden in de encoderen van de persoonlijke context = herinneringen die worden geactiveerd door gebeurtenissen met een groot shockeffect of met grote persoonlijke gevolgen Ander onderzoek bewijst dat deze herinneringen toch niet geheel immuun zijn. 44 Psychologie Placebo 1. Inleiding Shapiro & Shapiro (1997): “The history of medical treatment is essentially the history of the placebo effect” Meeste behandelingen uit het verleden= placebo’s of ineffectieve behandelingen voor het symptoom of de stoornis – Niet gebaseerd op wetenschappelijke rationale, effectiviteit niet nagegaan – Gebaseerd op metafysische overtuigingen, sociale invloeden, verkeerde opvattingen over anatomie en fysiologie – Zeer uitgebreid aanwezig in de geschiedenis van de mens o Medicatie  Bv Keizer Huang Ti in China: verwijzingen naar meer dan 2000 medicijnen (2698 v.Chr. tot 2599 v.Chr.) o Andere behandelingen  Bv braken, snijden, bloeden, bevriezen, organen verwijderen  Soms per toeval een gewenst effect, meestal echter niet  Hoe komt het dat men ervan overtuigd was dat deze behandelingen een effect hadden? – Beterschap bij patiënten door spontane remissie van de symptomen of de ziekte – Klachten tgv angst, zonder lichamelijke stoornis, verholpen door behandeling – Verbetering van klinische symptomen door verwachting van positief effect = werkelijke psychobiologische placebo effect Ook vandaag nog vele ‘irrationele’ behandelingen – Allerlei drankjes, pillen, talismannen zeer populair zonder dat hun werkzaamheid wetenschappelijk onderbouwd is – Meer dan 400 vormen van psychotherapie, werkzaamheid niet allemaal onderzocht. Behoefte aan verklaring voor effect van behandeling naarmate de kennis over de anatomie en fysiologie van mens en dier toenam  2de helft 1700: scepticisme omtrent werkzaamheid van verschillende behandelingen – Mesmerisme: ‘genezende vloeistof, dierlijk magnetisme’ ontdekt door Franz Anton Mesmer o Commissie opgericht in opdracht van koning Lodewijk XVI met aan het hoofd Benjamin Franklin om werkzaamheid te onderzoeken o Een van de eerste geblindeerde controlestudies o Vrouwen letterlijk geblinddoekt en gevraagd waar de ‘mesmerische’ energie werd toegepast  Niet geblinddoekt: Duidden aan waar energie werd toegepast  Geblinddoekt: willekeurig aanduiden plaatsen, ook veraf van waar toepassing magnetism/energie plaatsvond. 45 Psychologie – Perkinisme: twee metalen staven die de ‘pathogene vloeistof’ weg van het lichaam leiden, ontwikkeld door Elisha Perkins o John Haygarth: effectiviteit nagaan door metalen staven te vervangen door ‘placebo’-houten staven  eerste placebo-toestel in geschiedenis geneeskunde o Zelfde klinische vooruitgang bij beide behandelingen  Eerste helft 1800: overtuiging dat ziekte kan behandeld worden door toedienen van zeer kleine hoeveelheden stoffen die ziekte veroorzaken (Samuel Hahnemann) – Onderzoek effectiviteit van homeopathie door Armand Trousseau: o Vergelijking van homeopathie met toedienen van soort broodpillen – eerste placebo-pil o Positief effect van broodpillen vastgesteld, toegeschreven aan natuurlijke ziekteverloop en inbeelding Nadien experimenten steeds uitgebreid en verfijnd, aandacht voor validatie van effectiviteit van behandelingen ‘Placebo’: Latijnse term voor ‘ik zal behagen’ – Oorspronkelijk als term geïntroduceerd om namaak-behandelingen of niet- werkzame substanties aan te duiden – Arsten schreven deze bewust voor aan angstige patiënten om hen tevreden te houden – In klinisch onderzoek daarna gebruikt om controlegroep aan te duiden die een niet-werkzame behandeling krijgt 2. Toepassing van placebo in de huidige onderzoekswereld en praktijk Onderzoek – – – – Gerandomiseerde dubbel-geblindeerde placebo-gecontroleerde opzetten o Effect van suggestie/inbeelding nagaan o Identificeren van natuurlijke verloop ziekte o Bias van de onderzoeker Actieve placebo’s o Bootsen neveneffecten van actieve behandeling na o Herkenbaarheid placebo/behandelingsconditie wordt anders te groot  Bv. slaperigheid/droge mond - benzodiazepine – o Steeds evalueren op ethische aanvaardbaarheid Vooral pragmatisch gebruikt als controleconditie Gebalanceerde placebo-design (Ross e.a., 1962) o Instructie x toegediende stof  Hoe beïnvloeden verbaal geïnduceerde verwachtingen het therapeutisch resultaat in de placebo- en de behandelingsconditie?  Kruisen in studie: o Placebo- en actieve groep o In elke groep afwisselend zeggen ‘dit is actieve/inactieve therapie’ 46 Psychologie Flaten e.a., 1999: onderzoek naar carisoprodol (centrale spierontspanner)  Afhankelijk van verbale suggestie kan dit zowel relaxerend als stimulerend effect hebben o Opgelet voor ethische aanvaardbaarheid! Gebalanceerd placebo opzet  – Instructie= wat je aan de pt zegt dat hij/zij ontvangt Medische praktijk – – – Bij het omgaan met angstige of klagende patiënten Probleem: misleiding i.t.t. onderzoek waarbij men weet dat men evt placebo i.p.v. actieve stof krijgt Wijdverspreid o Berger, 1999:  In VS 59% artsen vertrouwd met gebruik placebo’s bij patiënten;  50% leerde dit van collega-artsen, vooral toegepast bij pijnklachten o Hrobjartsson e.a., 2003:  in Denemarken 86% huisartsen die minimum 1x gedurende afgelopen jaar placebo hadden voorgeschreven  48% meer dan 10 keer  Voornaamste motivering: confrontatie met patiënt vermijden  30% overtuigd van effect placebo op objectieve verbetering  Vooral voorgeschreven bij vermoeden van subjectieve klacht  46% vindt het ethisch aanvaardbaar om placebo voor te schrijven Bij klinische trials Conceptualisatie van placebo richt zich op externe factoren, zoalseinerte behandeling/pillen Vanuit psychologie Concept van placebo focust op interne factoren, zoals ervaringen, overtuigingen 47 Psychologie 3. Wat is een placebo? Bij élke behandeling is een deel van het effect placebo-effect. Pijl: Alle mogelijke factoren waardoor onwerkzame behandeling wel aanslaat. Alles in niet vetgedrukt: gebeurt ook normaal in niet-werkzame behandeling Psychobiologische effecten: het échte placebo-effect Wat is een placebo niet…? Zeer veel verwarring over de definitie van placebo – – – – Placebo-effect vaak gebruikt om bevindingen in de groep die placebo (inerte behandeling) onderging, aan te duiden o Dit effect omvat veel meer dan enkel placebo-effect Maar: afname in symptomen in placebo-groep kan aan ≠ factoren te wijten zijn Daarom bij voorkeur: ‘vooruitgang in de groep die placebo toegediend kreeg’ ipv ‘placebo-effect’ Placebo-effect: enkel vooruitgang in toestand van patiënt tgv anticipatie op effect behandeling Boven: normaal ziekteverloop, klachten nemen toe en verdwijnen spontaan weer. Midden: ineffectieve behandeling, eigenlijk geen effect Beneden: II: Toedienen placebo, enkel placebo-effect III: Na toedienen effectieve behandeling, dit verschil is dus het effect van je behandeling Soms overschatting placeboeffect doordat er een spontane evolutie is van vermindering van effecten die meegerekend wordt als placebo-effect. 48 Psychologie Spontane remissie – Natuurlijke verloop ziekte, spontane variatie bij meeste chronische aandoeningen – Spontane herstel na toediening van placebo verkeerdelijk toegewezen aan placebo, hoewel sowieso zou zijn opgetreden – Bv. Beecher (1955): na toediening van placebo is er na 6 dagen verbetering van de toestand van mensen met verkoudheid o Verkeerdelijk placebo-effect genoemd, gaat om spontaan herstel – Spontaan herstel kan je enkel uitsluiten door groep die geen behandeling krijgt (naast een placeboconditie) te includeren Regressie naar het gemiddelde Statistisch fenomeen  tendens extreme waarden om dichter naar gemiddelde te gaan na herhaalde metingen – Individuen met extreme waarden op specifieke parameters vaak opgenomen in studies – Bij tweede meting tendens voor lagere waarden – Geen biologisch fenomeen, maar mathematisch model Inclusie-criteria = zeer belangrijk: Effecten op andere parameters dan criteria voor inclusie kunnen eenvoudiger worden geïnterpreteerd – Vb. onderzoek naar effect van cholestyramine vs placebo o Patiënten geselecteerd obv hoge cholesterolniveaus in bloed o Constipatie als bijwerking o In placebo-groep steeg aantal patiënten met constipatieproblemen van 3 naar 10% » Werkelijk effect van placebo, aangezien men niet selecteerde obv constipatieklachten 49 Psychologie Op populatieniveau geen verschillen. Als je in een populatie met natuurlijke ≠ estremen uitkiest, krijg je vanzelf  gemiddelde. In studies worden extremen er vaak uitgehaald  dikgedrukte waarden als selectie met waarde ernaast  gemiddelde nemen 1e kolom “echte” waarden, 2e kolom gecorrigeerd, waarden dalen hier significant door! Meer aandacht hebben bij selectie voor inclusiecriteria: selectie deelnemers niet baseren op zelfde parameters als waarop je behandelingseffect gaat toetsen. Ambiguïteit bij signaaldetectie – Bij patiënt of arts: vals positieven, missers – Beïnvloedende factoren o Meer vals positieven indien gevolgen van misser groter zijn o Ambiguïteit van symptomen, bv evaluatie van pijn – Dmv signaaldetectie theorie aangetoond dat gevoeligheid voor pijnlijke thermische stimulatie niet beïnvloed wordt door placebo; wat beïnvloed wordt zijn de responscriteria Bias in rapportage bij arts of patiënt – Patiënt kan arts tevreden willen stellen voor de tijd en moeite door verbetering in symptomen te overschatten – Patiënten kunnen toestand ernstiger voorstellen om zeker te zijn om deel te kunnen nemen aan studie 50 Psychologie – Verwachtingen arts kunnen effectiviteit behandeling, maar ook placeborespons beïnvloeden o Gracely et al. (1985): mededeling aan artsen dat ze grote kans of kleine kans hadden om sterke pijnstiller fentanyl toe te dienen aan hun patiënten in kader van een studie  Bij mededeling van hoge kans  toediening placebo groter effect  Verwachting bij de arts heeft een invloed zonder dat de pt iets weet Co-interventies Bijkomende aspecten behandeling kunnen verwarrende variabele vormen  verkeerde interpretatie – Bv. placebo-siropen bij studies naar de effectiviteit van hoestsiroop o Eccles (2006): placebo-siroop bevat ook zoetstoffen, zoals suiker en honing o Zorgt voor speekselproductie, bevochtigen van keel, ook voordelig effect op hoesten o Daling in frequentie hoesten tgv placebo-siroop  geen echt placebo-effect, maar effect van de co-interventies Wat is een placebo wel? Onderzoek naar placebo Klassieke klinische studies niet adequaat om het te bestuderen – Geen onderscheid mogelijk tussen psychobiologisch placebo- effect en bv spontane remissie – Geschikte controlegroep ontbreekt Toevoegen van groep die geen behandeling krijgt naast een placebogroep – Laat identificatie spontaan herstel toe – Andere verwarrende variabelen kunnen gecontroleerd worden o Bv. Regressie naar gemiddelde voorkomen door pijn experimenteel te induceren (probleem bij selectie van extremen wordt uitgesloten) o Ambiguïteit van symptoomdetectie en subjectbias voorkomen door objectieve variabelen te meten Meta-analyses naar placebo-effect – Men kan niet verwachten dat placebo hetzelfde werkt bij ≠ stoornissen en ziekten o Kan ook niet voor werkzame stoffen, bv. morfine heeft zeer verschillende effectiviteit voor pijn, schizofrenie of astma – Placebo bij studie naar pijnstillend effect ervan ander effect dan wanneer enkel als controleconditie gebruikt in klinische studies (Vase et al., 2002) o Pijnstillend effect van placebo groter bij onderzoek dat specifiek op zoek ging naar placebo-effect bij pijn o Door verschil in placebo-instructie?  Bij klinische trials meestal neutrale instructie (placebo of actieve stof), bij placebo-onderzoek benadrukt men pijnstillende suggestive 51 Psychologie – – Grootte van placebo-effect (Hunsley & Westmacott, 2007) o Bestaan van placebo-effect robuust aangetoond, maar grootte? o ‘number needed to treat’ (NNT): aantal patiënten die men moet behandelen om één succesvol behandelde patiënt meer te krijgen dan in de controleconditie  Placebo: +/- 7  Vergelijkbaar met  NNT bij behandeling van kinderen met sikkel-cel anemie door bloedtransfusie  Het toevoegen van radiotherapie aan tamoxifen bij de behandeling van borstkanker  Chronische depressie behandelen met nefazodone en psychotherapie ipv één van beide behandelingen: 4 om tot remissie te komen  Implantatie van defibrillator vs anti-aritmische medicatie bij behandeling van ventriculaire aritmieën: 13 om mortaliteit te voorkomen Maar: context van klinische studies is niet geschikt om placebo-effect en grootte ervan te onderzoeken o Context zeer bepalend voor grootte van placebo-effect Afhankelijk van stoornissen en therapeutische interventies moet het anders onderzocht worden – Bv. studie van placebo-effect op endocriene systeem – Experimentele manipulatie van verwachtingen van patiënt heeft daar geen invloed op – Conditionering wel een invloed Factoren die het effect van een placebo beïnvloeden: de psychosociale context – Relatie arts/hulpverlener – patiënt, bv. medeleven – Di Blasi e.a. (2001): artsen die vriendelijke en geruststellende houding aannemen tov patiënten  positievere resultaten dan artsen die formeler zijn en geen geruststelling – Kenmerken van hulpverlener, bv. status – Verwachtingen, overtuigingen en behoeften patiënt, bv. opvattingen over ziekte en gezondheid – Persoonlijkheid en psychische toestand patiënt – Ernst van en ongemak t.g.v. symptomen – Type van de verbale instructive – Vatbaarheid voor suggestie ≠ individueel. – Andere kenmerken van behandeling, bv. o Kleur van de pil o Prijs van de medicatie o Branthwaite e.a. (1981): vergelijking  Aspirine met merknaam  Generisch aspirine  Placebo met merknaam  Generisch placebo voor behandeling van hoofdpijn 52 Psychologie Meest effectieve: aspirine met merknaam, dan aspirine zonder merknaam, dan placebo met merknaam en dan generisch placebo Omgeving: ambulant of residentieel o – Verschuiving focus van placebo als inerte stof naar placebo als simulatie actieve therapie in psychosociale context Onderzoek naar placebo-effect: hoe beïnvloeden psychosociale stimuli uit context therapie de hersenen en op hun beurt ziekteverloop/ symptomen?  Bv Dafalgan in ziekenhuis werkt beter dan thuis. Nocebo effect (‘nocebo’: ik zal schaden) – Pathogene effecten van inbeelding en negatieve verwachtingen o Stammen  Bv. Aboriginals: wijzen met bot naar iemand kan negatieve gevolgen hebben  Bv. Latijns-Amerika en Afrika: ‘voodoo’-doden » Door verstoorde balans tussen sympatisch en parasympatisch ZS? – Ook in huidige maatschappij o Gezondheidsboodschappen/informatiecampagnes naar algemene publiek toe induceren soms negatieve verwachtingen  » Bv. Anticipatie-nausea bij chemotherapie voor mensen met kanker o Emotionele impact van diagnose o Wantrouwen in artsen en therapieën – Kan ook placebo-effect genoemd worden aangezien inerte behandeling uitgevoerd, maar context = negatief – Veel minder bestudeerd dan positieve placebo o Ethisch onaanvaardbaar om te induceren bij patiënten o Angstinducerende en stressvolle procedure, risico dat werkelijk toename van ongewenste symptomen optreedt Subjectieve en/of objectieve effecten?  Hrobjartsson e.a. (2001): Enkel een significant verschil tussen placebo en geen behandeling op subjectieve metingen bij behandeling van pijn, niet bij objectieve metingen  Recenter: o Hersenbeeldvormingsstudies: subjectieve ervaring van pijnvermindering bij placebo, gaat gepaard met objectieve veranderingen in activiteit van hersenregio’s die instaan voor de inhibitie van pijntransmissie o Substantiële placebo-effecten bij ziekte van Parkinson op objectieve motorische prestatie o Substantiële placebo-effecten op immuunsysteem, zoals objectief gemeten d.m.v. bloedafnames 53 Psychologie Zowel subjectieve als objectieve placebo-effecten moeten onderzocht worden (na exclusie andere verklaringen, zoals bias van patiënt) – Subjectief vooral de identificatie van de neurale basis van deze effecten 4. Onderliggende mechanismen Meerdere mechanismen – ≠ mechanismen in ≠ medische condities en bij ≠ interventies – Verwachting en anticipatie op positieve effect cruciale rol bij bewuste fysiologische functies o Verwachting : geen effect op vrijmaking hormonen – Klassieke conditionering bij onbewuste fysiologische functies o Geconditioneerde hormonale placebo-respons wel mogelijk Conditioneren heeft effect op resultaat, altijd invloed door verwachting. Bv ervaren met doosje aspirine dat minder hoofdpijn na 30’  zelfde doos, ander gm (placebo), ook  hoofdpijn. Verwachting Verwachting van resultaat in de toekomst: een vd belangrijkste mechanismen – Verwachting positief effect  cognitieve herbeoordeling van wat geschikt gedrag is o Bv. terug normale dagactiviteiten aangaan – Minder zelf-ondermijnende cognities, zoals wanneer men pijn verwacht o Frank (1961, 1971, 1981): ‘hoop’: verlangen en verwachting dat toekomst beter zal zijn dan heden  Primair mechanisme voor verandering in volkstradities en in psychotherapie 54 Psychologie  Hawthorne effect: klinische vooruitgang in groep patiënten in klinische studie toegeschreven aan het feit dat men geobserveerd wordt  Bv in fabriek licht voorzien arbeiders meer gemotiveerd  Men merkte echter dat dit was bij eender wat men deed, door het gevoel dat men zich met hen bezighield. Beloningsmechanismen in hersenen Orbitofrontale cortex: bewuste processen  emoties onder controle houden Amydala: emotionele respons Ventrale tegmentale area: Meer dopamine-vrijgave verhoogde activiteit bij geven (=beloningscentrum) Verwachting van verandering in de toekomst werkt belonend. Op niveau van de hersenen: negatieve / positieve verwachtingen invloed op gedrag: – Placebo => verhoogde activatie in ventraal tegmentale kern (beloningscentrum, als je bvb voeding krijgt, alcohol drinkt, seksuele activiteit o => aangenaam gevoel door vrijmaken dopamine => gebeurt ook bij placebo met positieve verwachtingen) o DUS positieve verwachting => VTA => beloning – Amygdala: emotionele respons: regelt motorische, gevoels, hormonale component ve emotionele respons – Orbitofrontale cortex zijn eerder de bewuste processen Neurologische benadering Verwachten van toekomstige gebeurtenis : verschillende hersenmechanismen die lichaam voorbereiden om te reageren op gebeurtenis – Indien positief effect (of uitblijven negatieve ervaring) verwacht  angst reduceren en/of neurale netwerken voor beloningsmechanismen activeren – Daling in angst inderdaad reeds vastgesteld bij toediening placebo 55 Psychologie – – Onderzoek naar ‘state/trait’ angst bij experimenteel geïnduceerde pijn (Evans, 1977)  » Geen correlatie tussen ‘trait’ angst en pijntolerantie na placebo-toediening  » Wel correlatie tussen ‘state’ of situationele angst en pijntolerantie na placebo-toediening Verminderde activatie van angstgerelateerde hersenstructuren bij placeborespons (Petrovic e.a., 2005) Impact van verwachtingen via beloningsmechanismen – Verzekeren van toekomstige beloning – Geregeld via neurale circuits die cognitieve, emotionele en motorische respons met elkaar verbinden – Dopaminerge cellen in ventraal tegmentale area die projecteren naar nucleus accumbens (ventrale basale ganglia) reageren op grootte van verwachte beloning  adaptief systeem dat gedragsrespons beïnvloedt – De la Fuente-Fernandez e.a. (2001, 2002): PET scan  dopamine activatie in nucleus accumbens na toediening placebo bij patiënten met ziekte van Parkinson – Activatie van nucleus accumbens bij depressieve patiënten na 1 week placebo-behandeling (Mayberg e.a., 2002) – Placebo-effect eerder aanwezig dan echte effect behandeling.  Bevestigt betrokkenheid van dopaminesysteem in nucleus accumbens en algemeen beloningssysteem bij verwachtingen geïnduceerd door placebotoediening Klassieke conditionering – – – – Herhaalde associatie van pil met bv daling in pijn (tgv actieve stof in pil = ongeconditioneerde S) o Kleur of vorm pil (geconditioneerde S) ook geassocieerd met daling in pijn Ook andere stimuli kunnen geconditioneerd raken: o Spuiten, stethoscoop, witte jassen, ziekenhuis, artsen,... Zelfs bij ratten (Herrnstein, 1962): – o Inenting met scopolamine: motorische effecten – o Inenting met zoutoplossing nadien: zelfde motorische effecten Bij mensen o Volgorde-effect bij placebo: placebo’s die gegeven worden nadat eerst actieve stof aantal keer succesvol werd toegediend meer effect dan placebo als eerste 56 Psychologie o toegediend Leereffect! Cognitieve component – Herhaling gelijkaardig experiment, met extra conditie waarin deelnemers verteld dat inerte stof wordt toegediend o Placebo heeft geen pijnreducerend effect o Bewuste verwachting is noodzakelijk, ook bij geconditioneerde respons – Verwachting en conditionering twee zijdes van dezelfde medaille Onbewuste geconditioneerde placebo-respons ook aanwezig bij mensen in cardiovasculaire en ademhalingssysteem Onbewuste conditionering – bij placebo-effect op onbewuste fysiologische functies Bewuste conditionering – bij placebo-effect op bewuste fysiologische functies Conditioneren beïnvloedt hormoonsecretie Persoonlijkheid Responsiviteit op placebo gerelateerd aan persoonlijkheid – Individuele verschillen in gevoeligheid voor suggestie (De Pascalis e.a., 2002) o Pessimistisch, optimistisch,… o Grootste pijnreducerend effect placebo in mensen met grote gevoeligheid voor suggestie – Persoonlijkheid en situationele factoren interageren in bepalen placeborespons (Geers e.a., 2005, 2007) o Optimisten vs pessimisten in 3 condities met telkens placebo:  (1) pil die hen een onaangenaam gevoel zou geven  (2) pil die geen effect heeft  (3) pil die een van beide effecten zou kunnen hebben o Pessimisten vaker dan optimisten negatief effect in (1), maar niet in (3) o Tweede experiment:  Conditie 1: verwachting dat slaappil hun slaapkwaliteit zou verbeteren  Conditie 2: zelfde slaappil zonder vermelding van verwacht resultaat 57 Psychologie Conditie 3: geen slaappil, geen vermelding van verwacht resultaat  Optimisme enkel gerelateerd aan betere slaapkwaliteit in eerste conditie Optimisme gerelateerd aan placebo respons  o Verschil tussen responders/non-responders ≠ placebo-mechanismen ≠ redenen waarom placebo-respons bij sommigen wel, bij anderen niet optreedt – Leren: vroegere therapeutische ervaringen – Klein, matig of groot placebo-effect afhankelijk van voorgaande positieve en negatieve ervaringen met pijnstillende behandeling en tijdsspanne tussen vroegere behandeling en placebo-respons – Individuele verschillen in neurale beloningsmechanismen – Scott e.a. (2007): correlatie tussen responsiviteit op placebo en responsiviteit bij beloning met geld o.b.v. PET en fMRI scans – Efficiëntie van beloningssysteem t.h.v. nucleus accumbens belangrijke rol in placebo-respons 5. Achtergrond van placebo-respons Placebo effecten die gebaseerd zijn op verwachtingen – Gerelateerd aan zelfregulatie processen o Mate waarin je eigen emotionele responsen kan controleren – Vergelijkingstudies naar placebo-effect, regulatie van emoties en activatie door opioiden o Bij taken waarbij negatief affect moet onderdrukt worden: verhoogde activatie in meerdere frontale regio’s o Zelfde regio’s, met uitzondering van orbitofrontale regio’s, geactiveerd na toediening opioide pijnstillers o Gecorreleerd met lagere activatie in amygdala en daling in angst o Bij placebo om affectieve respons op foto’s te verminderen  Ook verhoogde activiteit frontale regio’s, verlaagde activatie amygdala  Gecorreleerd met de placebo-respons Prefrontale regio’s kunnen emoties onderdrukken activatie. Kunnen ook geactiveerd worden bij opioïden. – – – Verschillende zelf-regulatiemechanismen wel niet bestudeerd in dezelfde studie Algemeen circuit dat instaat voor zelf-regulatie van affectief- emotionele responsen en pijn, zowel als deel van vrijwillige strategieën als door extern gegenereerde placebo-effecten Rol van executieve controle o Dorsale en ventrale prefrontale cortex geactiveerd tijdens veeleisende cognitieve processen o Afleiding van pijn, net zoals werkgeheugen en executieve aandacht, veroorzaakt activatie in dorsale en ventrale PFC 58 Psychologie Functie: o.m. genereren van betekenissen, beoordeling van huidige en voorspelde gebeurtenissen o Bij succesvolle placebo-behandeling: herevaluatie van significantie van pijn, onderdrukking negatieve emoties Ondersteund door verstoring van placebo-respons bij mensen met ziekte van Alzheimer, die verstoorde prefrontale executieve controle vertonen o –  Betekenis geven aan bepaalde situaties: effect frontaal naar amygdala toe. Placebo effecten een product van de evolutie? Soort endogeen gezondheidssysteem dat evolutionair ontstaan is? – Geconditioneerde placebo-respons: leren anticiperen op gebeurtenis – Placebo-respons gerelateerd aan verwachtingen: rol van cognitie in sociale interactie o Sociale interactie gericht op verzorgen/genezen van elkaar, zeer vroeg ontstaan in evolutie o Gelaatsuitdrukking van pijn zou ontwikkeld zijn om ‘medische’ aandacht van anderen te krijgen (“ik heb zorg nodig”) o Verzorgen/genezen als krachtige sociale stimulus die geloof en hoop induceert o Indien men iemand (shaman, arts) in de groep op dit vlak vertrouwt, bevordert dit levenskwaliteit en overlevingskansen  Verwachting- gerelateerde placebo-effect zou evolutionair hier kunnen ontstaan zijn  Verwachting dat iemand zorg zal toedienen is al aanwezig  Periode van pijn beter overbrugbaar door dit placebo-effect. o Placebo-respons vereist sociaal contact waarbij men iemand vertrouwt o Capaciteit van de mens: hersenen in staat pijnervaring te onderdrukken wanneer medische hulp gedetecteerd 6. Depressie en placebo Mate van herstel in placebogroep is hoog Hoeveel % van het effect van anti-depressivum ligt specifiek aan de medicatie? Maar 25%. – Behandeling o.m. d.m.v. SSRI (verhoogt hoeveelheid beschikbare serotonine extracellulair) – Bij klinische studies naar effectiviteit van anti-depressiva, respons in placebogroep hoog o Meta-analyse 19 studies: 75% respons op actieve stof toe te schrijven aan effecten gerelateerd aan placebo o Hoge correlatie tussen placebo- en medicatie-effect: bijna alle variatie in respons op medicatie gerelateerd aan placebo-effect o Bij vergelijking met groep zonder behandeling  24% van de vooruitgang te wijten aan natuurlijke fluctuaties in het ziekteverloop  25% aan de medicatie  51% placebo-effect 59 Psychologie Toename in de tijd van placebo- respons in klinische studies naar behandeling van depressie in periode 1981-2000 – Walsh e.a. (2002): proportie patiënten die vooruitgaan in placebo-groep en proportie die reageert op medicatie significant positief gecorreleerd met publicatiejaar! Correlatie het sterkst in placebogroep – Per 10j aantal patiënten dat positief reageert op placebo-behandeling met 7% gestegen o Geen belangrijke veranderingen in diagnostische criteria o Ook niet te wijten aan leeftijd patiënten (niet gecorreleerd) o Vertrouwen in medische behandeling toegenomen?  Ja, beïnvloedt effect Verwachtingen i.v.m. therapeutisch effect van anti-depressiva beïnvloeden resultaten klinische trials – Voor e start van klinische studie naar effectiviteit van reboxetine (NA-RI) in behandeling van depressie, aangeven in welke mate patiënt verwacht dat behandeling zal werken – 90% van patiënten die denken dat efficiënt zal zijn, reageren op behandeling – 33.3% van degenen die denken dat matig efficiënt zal zijn, reageren op de behandeling Placebo’s en anti-depressiva beïnvloeden vergelijkbare regio’s in de hersenen Anti-depressiva 2-3 weken nodig vooraleer effecten – Daardoor methodologisch en ethisch moeilijker om te onderzoeken o Opvolging over langere tijd nodig voor meting effecten o Controlegroep zonder behandeling ook voor hele periode behandeling ontzegd Veranderingen in glucosemetabolisme in de hersenen (PET) bij unipolaire depressie behandeld met fluoxetine vs placebo gedurende 6 weken (Mayberg e.a., 2002) – Allebei  metabolisme prefrontaal, anterieure en posteriore cingulate cortex, premotorische, pariëtale, posterieure insula, en  in parahippocampus en thalamus o Veranderingen wel meer uitgesproken bij fluoxetine o Bijkomende veranderingen in subcorticale en limbische structuren bij fluoxetine o Geen unieke veranderingen voor placebo na 6 weken – Psychotherapie induceerde andere veranderingen in hersenen dan fluoxetine en placebo o Dus: geen algemeen ‘anti-depressieve respons’ – Na 1 week behandeling (voor klinisch effect) in placebo en medicatie responders (niet bij uiteindelijke non-responders), unieke veranderingen in activatie in ventraal striatum en orbito-frontale regio o Gerelateerd aan verwachting van klinische vooruitgang? o Ventraal striatum ook in andere studies in verband gebracht met zowel beloningsmechanismen (nucleus accumbens) als placebo respons 60 Psychologie Ventraal striatum: belangrijke rol in zelfregulatie (emoties zelf onder controle houden) Reactie op behandeling (al dan niet placebo): corticale respons heeft positief effect op werking die de actieve stof kan hebben.  – 7. Psychotherapie en placebo Zowel psychotherapie en placebo maken gebruik van verbale suggesties: zelfde mechanisme? Oud debat... – Meer dan 400 vormen van psychotherapie o Review van 40 studies (Luborsky e.a., 1975): allemaal effectief o Review van 375 studies (Smith e.a., 1977): verwaarloosbare verschillen tussen verschillende vormen van therapie; psychotherapie effectief ongeacht onderliggende theorie – Meest werkzame elementen van psychotherapie misschien patiënttherapeut interactie, vertrouwen, hoop, motivatie, verwachtingen (Moerman, 2002) – Vaak trial and error tussen ≠ vormen van psychotherapie/antidepressivum. Per individu slaat iets anders aan. Vergelijken met groepen op placebo in moeilijk  placebo-effect (terug hoop) Onderscheid tussen beide: hoe? – Praktische problemen o Hoe ziet placebo-psychotherapie eruit?  Luisteren naar bandopnames of kijken naar video’s (om menselijke interactie uit te sluiten), stil zitten bij zwijgende therapeut, gebeurtenissen bespreken die niets met de problematiek te maken hebben o Dubbel-blind procedure onmogelijk, zeker voor therapeut – Conceptueel probleem o Indien men alle ‘werkzame componenten’ van psychotherapie elimineert in placeboconditie geen geschikte placeboconditie meer, wat wel mogelijk is bij bv medicatie (de algemene behandelingscontext) – Werkelijk effectieve psychotherapie zou moeten werken o.b.v. andere mechanismen dan geloof, vertrouwen en verwachting.  Zo niet, kan men het eigenlijk beschouwen als placebo, zoals hier beschreven. Neurale mechanismen – – – Klinische respons bij majeure depressie op cognitieve gedragstherapie (Goldapple e.a., 2004) of interpersoonlijke psychotherapie (Brody e.a., 2001) andere veranderingen in hersenactiviteit dan bij placebo (Mayberg e.a., 2002) Beide psychotherapieën geassocieerd met afname activiteit prefrontaal, extra regionale veranderingen specifiek afhankelijk van type psychotherapie Nadeel: geen groep zonder behandeling onderzocht, spontaan herstel kan niet worden uitgesloten 61 Psychologie Actieve fluoxetine en placebo fluoxetine: vergelijkbare effecten, groter bij actieve therapie. Cognitieve therapie vaak compleet tegenovergestelde effecten aan fluoxetine, ook  activiteit mediale frontale cortex, niet bij fluoxetine. Onderliggende mechanismen Siegle et al., 2006 – 40-60% mensen met unipolaire depressie reageren positief op cognitieve gedragstherapie (CGT-CBT) – Reactie op emotionele stimuli voorafgaand aan behandeling o Lagere reactiviteit in cingulate cortex, hogere reactiviteit thv amygdala: predictief voor succesvolle CGT – Verstoorde emotieregulatie  predictief om baat te hebben bij CGT – Nadeel: bij interventie-studies, zelden geschikte placebocontrolegroep (bv. Dichter et al., 2010) 62 Psychologie Motivatie, emotie en gezondheid 1. Bekrachtiging en motivatie   Motivatie : o Belangrijke effecten die bepalen hoe we ons gedragen op een gegeven moment  Afhankelijk van :  Individuele omgeving : selectie door bekrachtiging  Voorouderlijke omgeving: natuurlijke selectie o Kan niet gescheiden worden van bestraffing en versterking Mensen zullen verschillend reageren op eenzelfde stimulus omdat ze een verschillende voorgeschiedenis hebben a. Ongunstige effecten van bekrachtiging : intrinsieke en extrinsieke motivatie     Gebruik van bekrachtigers : o Voor het behouden van gedrag die  zich anders niet voordoet  niet aanhoudend is Extrinsieke motivatie o Stimuli geproduceerd door onvoorziene omstandigheden in een natuurlijke omgeving of door anderen o Zijn nodig wnnr de intrinsieke ontbreken o Beloningssysteem is noodzakelijk Intrinsieke motivatie o Stimuli geproduceerd door de persoon zijn eigen gedrag o Sterkste stimulus voor gedragsbehoud o Resultaat van je gedrag werkt al belonden Lepper et al 1973 : o Observatie van vrijspel :  Tekenen  intrinsieke motivatie  Drie groepen :  1 Tekenen om een prijs te winnen  2 Als ze tekenden kregen ze dezelfde prijs  3 Tekenen leverde geen prijs op  Na 1-2 weken : observatie of er nog getekend werd tijdens vrij spel  Groep die nog het vaakst tekende : 2 o Geen shift van intrinsiek naar extrinsiek  Kinderen uit de eerste groep vertoonden dit gedrag minder : overjustificatie o Intrinsiek word extrinsieke motivatie o Opletten in bedrijven :  Niet aan overjustificatie doen  Werknemers zijn van zichzelf gemotiveerd  Daar moet niet altijd een prijs aanhangen  Want als ze dan geen prijs kunnen verdienen gaan ze de motivatie kwijtspelen 63 Psychologie   Overjustificatie : o Extrinsieke beloningen voor gedrag dat behouden wordt voor intrinsieke beloningen  Uiteindelijke gedrag wordt verzwakt  Verlies aan intrinsieke motivatie door shift o Zolang de extrinsieke beloningen aanwezig zijn wordt er geen shift opgemerkt o Als de extrinsieke motivatie wegvalt  geen interesse meer in activiteit Aangeleerde hulpeloosheid o Een verminderd vermogen om een oplosbare taak te leren door blootstelling aan een onontkoombare aversieve stimulus o De gevolgen van gedrag zijn onafhankelijk van iemand zijn gedrag  Aversieve outcome kan niet voorkomen worden  Goede outcome kan niet bekomen worden o Verlies van motivatie  machteloos zijn om eigen lot te bepalen o Wnnr personen ervaringen hebben in welke ze machteloos zijn om de gebeurtenis te controleren kunnen zij depressief worden o Je gaat ervan uit dat je niet kan veranderen wat je overkomt o Experiment :  Honden ervaarden schok  konden overspringen naar deel kooi zonder schok over een hekje  Een aantal keer kregen de honden schokken toegediend zonder de mogelijkheid om te ontsnappen  De volgende keer als de mogelijkheid er wel was ondergingen zij lijdzaam  De honden hadden “geleerd” dat ze toch niet wegkonden b. Wat bepaalt de sterkte van gedrag ?   Schedule of intermittent reinforcement o Intermittent = met tussenpozen  Maar soms bekractiging o = specificeert de condities die zich moeten voordoen voordat een reactie een bekrachtiger zal produceren o Ratio schema’s  Manipuleren respons voorwaarden o Interval schema’s  Manipuleren van temporele variabelen o Condities die net voor de bekrachtigde respons komen : grootste controle van de respons  Omgeving + persisterende effecten van vroegere events in omgeving en gedrag o Vele gedragskarakteristieken die eerst werden toegeschreven aan verschillen in motivatie zijn eigenlijk producten van deze schema’s  Vb : het probleem van te beginnen aan een thesis, maar eens men begonnen is werkt men wel door Deprivation of reinforcers o Afname van contact met een stimulus, tot onder het niveau dat men wenst 64 Psychologie o o o o Tijd dat we geen contact meer hadden met een specifieke bekrachtiger Hoe groter het niveau van deprivation, hoe hoger het aantal responsen  Het hoger aantal reacties zorgt niet voor meer bekrachtigers Depressie van een bekrachtiger, voedsel of geliefde, verhoogt het niveau van motivatie Cake kan een bekrachtiger zijn , maar minder als je net al een heel stuk cake opat  Beschikbaarheid van bekrachtigers voor een ander gedrag o Dagdagelijkse leven : complexe concurrente schema’s  = schema waarin men meer dan 1operant zal meten  Bekrachtigers kunnen op 2 of meer alternatieve responsen reageren o Matching relation:  De verhouding tussen de keus van responsen op een gegeven alternatief en de keuze van bekrachtigers die men krijgt voor die responsen o Vb : eens uit de les gaan  Alternatief was leuk  Kans is dan dat je daarna minder consequent zal zijn in je keuze om naar de les te komen o Vb : vanillecake kan een bekrachtiger zijn, maar een minder goede als er ook chocoladecake aanwezig is   Belangrijke meting van motivatie Belangrijke factor : o De serie van bekrachtigde en niet-bekrachtigde responsen gedurende training o Slagen na een lange reeks van mislukkingen zal ervoor zorgen dat de leerling zich zal verzetten tegen de gevolgen van falen  Resistenter aan extinctie Omgevingsstimuli die aanwezig zijn gedurende de verzwakking  aversieve stimuli Extinctie : o Intermittente bekrachtiging zorgt ervoor dat gedrag minder snel uitsterft als continue bekrachtiging Motiverende effecten van verzwakking o Frustratie :  Emotionele respons geproduceerd wnnr een vroegere bekrachtiging verzwakt is o Extinctie  We leren te ontsnappen uit situaties waarin extinctie beoogd wordt  Extinctie-geïnduceerde agressie : agressie naar een ander wnnr de respons verzwakt is c. Wat bepaalt de volharding van gedrag ?    65 Psychologie  Geen beloning meer : initieel gedrag veel meer vertonen in de hoop dat de beloning nog komt. Daarna kan frustratie komen  Geld in drankautomaat en er komt niets uit 2. Eten  De regulatie en expressie van eten is 1 van de meest complexe gemotiveerde gedragingen  Regulatiemechanisme bestaat ui 4 essentiële functies o Systeemvariabele : karakteristiek om geregeld te worden o Ingestelde waarde / setpoint : optimale waarde van de systeemvariabele o Detector : monitor van de waarde van de systeemvariabele o Correctioneel systeem : herstelt de systeemvariabele naar de ingestelde waarde  Vb : thermostaat  Fysiologische factoren : o Starten van een maaltijd  lichaam heeft voedsel nodig o The rumble theory : cannon en washburn  Eten start wnnr de maag leeg is  De wanden zullen dan tegen elkaar schuren  hunger pangs  Het weghalen van de maag maakt geen einde aan de hunger pangs  Zelfde gevoelens van honger en voedselinname o Uitputting van de bron van voedingsstoffen in het lichaam is waarschijnlijk de oorzaak o De glycostatische hypothese van honger : Mayer 1955  Wnnr het niveau van glucose in het bloed onder de ingestelde waarde gaat  honger  Tekort aan nutriënten : glucose en vetzuren o Nu :  Lege maag produceert ghreline = stimulator voor eten  Lever heeft 2 soorten nutrientenreceptoren : glucostats  Niveau van glucose meten  Niveau van vetzuren meten  Beide activeren pathways naar de hersenen  Hersenen hebben ook receptoren voor glucose  Activatie van neurale circuits  aanzetten tot eten  N vagus kapot  geen aanzetten tot eten o Omdat de controle om te eten zo belangrijk is om te overleven heeft de natuurlijke selectie een samengesteld, niet-verwant mechanisme aangemaakt dat tot eten kan aanzetten a. Wat start een maaltijd ? 66 Psychologie  Culturele en sociale factoren : o Wat en wnnr we eten  Westen : regelmatig patroon van eten uit gewoonte (3x)  Gestimuleerd door omgevingsstimuli  Naar het uur kijken op de klok o Als je een maaltijd mist  Honger groeit niet lineair  Honger daalt vlak na een maaltijd en stijgt vlak voor een maaltijd o Samenzijn met anderen  Je hongerig voelen en meer voedsel consumeren in de nabijheid van anderen die ook eten  Niet het detecteren van een voldoende aantal nutriënten in de bloedstroom o Zou teveel tijd kosten 2 soorten fysiologische factoren o Onmiddellijke effecten :  Stimulatie van receptoren door een opgezwollen maag  Deze sturen info naar de hersenen over  de chemische aard van het voedsel  De hoeveelheid inhoud  Hebben vermogen om de nutritionele waarde van voedsel te bepalen  Vb : o Injectie van melk of zoutproduct in de maag van voedselgedeprimeerde ratten o 30min later : hadden opportuniteit om te eten o Degene die de injectie hadden gekregen aten minder o Info had de hersenen bereikt  Darmen en lever hebben receptoren voor de aanwezigheid van nutriënten  Detecteren nutriënten nadat ze in de bloedstroom binnenkomen  Duodenum secreteert CCK dat eten onderdrukt b. Wat stopt een maaltijd ?  67 Psychologie o Gevolgen op langere termijn :  Vetcellen in vetweefsel  veel # triglyceriden  Secretie van leptine door het vetweefsel  Anti-obesitas hormoon  Studie met ob muizen  genetisch gemanipuleerd o Normaal : laag metabolisme, overeten, heel vet o Mutatie in OB gen dat leptine produceert o Als we deze muizen elke dag injecteren met leptine  Verhoogd metabolisme  Temp stijgt  Meer actief  Eten minder  Gewicht normaliseert  In mensen : niveau van leptine in het bloed correleert met obesitas o Waarom overeten sommigen zich dan als ze normale niveaus van leptine hebben ?  Reageren met receptoren in de hypothalamus  inhibitie honger c. Obesitas       Prevalentie : o In 2006 : > 1/3 van de populatie in US = obees Geassocieerd met een verhoogd risico op sterfte o Stijgt met 30% bij mensen met een BMI tussen 25-30 o Stijgt met 40% bij mensen met een BMI > 30 o Oorzaken van sterfte :  Stroke  Diabetes  Kanker o Sociale en fysische problemen  Vrouwen  Minder jaren van educatie  Minder gemakkelijk trouwen  Lager inkomen  Negatieve kritieken van anderen Zeer moeilijk te behandelen Gewichtsverlies is afhankelijk van de doelen die de persoon gesteld heeft o Zeer gemotiveerd zijn o Inzien dat gewichtsverlies voor hun gezondheid is en niet voor het esthetische o Reductie van BMI van 7 gecombineerd met 150min sport per week  Waarschijnlijkheid op het ontwikkelen van diabetes wordt gereduceerd met 58% Rol van leptine : o De meeste obese mensen secreteren leptine o De receptoren in de hersenen kunnen deficiënt zijn  te vroeg voor conclusies en behandeling hiervoor Oorzaken o Geen van de vele psychologische variabelen hebben empirische ondersteuning  Relatief lage impulscontrole  Onvermogen om voldoening uit te stellen 68 Psychologie o o  Slecht aangepaste etenstijlen Ongelukkig zijn en depressie  effecten van obesitas en geen oorzaken Multifactoriële factoren die een belangrijke rol spelen  Gewoonte van voedselinname : habit  Cognitieve-gedragsfactor  We leren als we jong zijn welke “normale” porties zijn  Maar we passen onze porties niet aan als we minder actief worden  Metabole factoren  Efficiënt metabolisme  opslag overmaat calorieën in LTR o Vetcellen nemen toe in grootte o Individu wordt obees  Inefficiënt metabolisme  veel eten zonder dik worden o Calorieën worden gebruikt voor warmteproductie en het behouden van spieren  Evolutie factoren  Vroeger was er niet altijd voedsel  efficiënt metabolisme was een voordeel o In tijden van overvloed aan voedsel  opslag in vet o In tijden van tekorten kon opslag aangesproken worden  Verschillen in metabolismen bij versch mensen  Weerspiegeling van de milieus waarin men leeft  In onze hedendaagse omgeving : overvloed aan voedsel o Voordeel wordt nadeel d. Anorexia nervosa         Eetstoornis gekenmerkt door een ernstig gewichtsverlies door verminderde voedselinname o Kan gaan tot uithongering Limiteren hun inname ondanks de intense bezigheid met het voorbereiden Hebben een zeer grote angst om obees te worden o Blijft bestaan zelfs als ze gevaarlijk mager worden o Menstruatie kan hierdoor stoppen Zeer moeilijk te behandeling 3-4 x meer bij vrouwen Vaak engageren in sport om nog meer gewicht te verliezen 6 % sterft door een gevolg van anorexia Oorzaken o Voornamelijk jonge vrouwen o Biologische en sociale uitleg  50% is gerelateerd aan genetische factoren  De andere 50%  Westerse cultuur legt de nadruk op mager zijn  Jongeren staan onder druk : overmatig diëten en sporten o Activeert systemen voor beloning en attentie o Bekrachtigd nog meer dieeten  Leidt tot zelf-uithongering 69 Psychologie e. Bulimia nervosa     Eetstoornis die gekenmerkt wordt door vreetbuien o Eerst zichzelf volproppen  Snacks  desserts o Daarna overgeven of laxatieven gebruiken Inname van nutriënten zal dus zeer gevarieerd zijn Vaak gepaard met gevoelens van schuld en depressie Stoornis is zelden fataal maar zorgt wel voor een zwakke gezondheid 3. Agressie   Vele factoren kunnen ertoe leiden dat een persoon agressief wordt Komt heel prevalent voor in de natuur a. Etiologische studies van agressie    In veel gevallen zal het een waarde hebben voor de overleving van een soort Intraspecifieke agressie o Agressie van 1 individu van een species tegen een ander van dezelfde species o Versch biologische voordelen :  Verspreiden van de populatie  Ontdekken van nieuwe gebieden  Vijandigheid voor paringsmogelijkheden  De genen van de sterkste en gezondste worden voortgezet o Bij mensen :  Hangt af van  Culturele opgroei  leermogelijkheden threat gestures o overbrengen van een stereotype gebaar  grommen o de ene maakt duidelijk dat het de andere wil aanvallen, zonder dat hij begint o belangrijk bij soorten waarbij de ene in staat is om de andere te doden 70 Psychologie  Appeasement gestures o Stereotype gebaar waarbij de onderdanige zijn verlies toegeeft  Gaan liggen o Agressie van de dominante zal verdwijnen  Voordelig voor de soort dat het niet tot een gevecht gekomen is  Zou een levend of dood gevecht geweest zijn b. Hormonen en agressie  Mannelijke hormonen  sterk effect o Organisatorisch effect op de hersenen  Zorgen voor veranderingen in de hersenen en geslachtsorganen o Activerend effect op sommige vormen van agressief gedrag gedurende het volwassen leven  Activeren de geslachtsorganen en circuits die al eerder ontwikkeld zijn   Personen met hoge testosteron niveau’s blijken meer agressief te zijn Natuurlijke selectie en leren zal interageren voor het bepalen van gedrag o Vb : hierarchie van duiven door het pikken naar elkaar  Alleen de combinatie van testosteron en bekrachtiging van agressief gedrag, voedsel, zorgde ervoor dat de duif in de ranking omhoog klom  Enkel indien ze merken dat het agressief gedrag hen een hogere ranking oplevert behouden ze het gedrag  Apart levert het geen effect op Hoger testosteronniveau in beide sekse leidt tot een meer agressief gedrag Androgenen stimuleren het seksuele en agressieve gedrag bij mannen o Seksueel delinquenten behandelen met androgeen blockers Correlatie wil geen oorzaak betekenen o 5man opgesloten in en boot. o Hun testosteronniveaus worden gemeten o Na tijdje is er een hiërarchie gevormd o De dominante mannen hadden een hoger testosteronniveau  Dominantie  hoger testosterson ?  Hoger testosteron  dominantie ? o Onderzoeken is dus moeilijk, altijd baseren op correlatie onderzoek Anabolische steroïden bevatten natuurlijke androgenen en synthetische hormonen die een androgeen effect hebben o Verhoging van de spiersterkte o Verhoging van de competitiviteit  Gebruikers het competitiefst ?  Ja  dan is het geen gevolg maar een oorzaak o Verhoging van de agressiviteit Onderzoeken veronderstellen dus dat androgenen agressiviteit stimuleren      71 Psychologie o GEEN BEWIJS c. Omgevingsvariabelen die agressie beïnvloeden        Gedrag van familie kan een impact hebben Gedrag van de media kan een impact hebben i. Imitatie van agressie Bandura et al 1961: o 3 groepen kinderen:  Filmpje waarin een volwassene begon een plastieken pop te slaan  Zagen geen filmpje  Filmpje waarin een volwassene rustig met een plastieken pop speelt o Hierna kregen de kinderen te maken met een milde frustratie  Kregen hun koek niet  Er werd wat speelgoed afgepakt o Dan werden ze alleen gelaten met die pop en hun reacties werden gefilmd  Alleen de eerste groep had een zeer hoge fysieke en verbale agressie Dus agressie kan aangeleerd worden zelfs als in het “model” een vreemde Ouders die hun kinderen discipline bij brengen mbv fysieke methoden o Kinderen leren dit gedrag te imiteren o Toename in fysieke en verbale agressie Ouders die hun kinderen slaan  zelf slachtoffer kindermishandeling o De meeste proberen dit juist in hun eigen familie niet over te brengen Gewelddadig gedrag in de media o Correlatie tussen de hoeveelheid een kind te zien krijgt en later agressies gedrag ?  Kijken naar gewelddadige programma’s  meer agressie OF  Natuurlijke agressie  kijken naar geweld in de media 4. Seksueel gedrag a. Effecten van seks hormonen op gedrag  Sekshormonen hebben effecten over het hele lichaam o Stimulatie van de voortplanten : ALGEMEEN o Invloed op zenuwcellen in de hersenen  invloed op gedrag  NIET de oorzaak van gedrag  Reacties op specifieke situaties worden beïnvloed door ervaringen uit het verleden 72 Psychologie           Sekshormonen hebben wel een invloed op de motivatie van mensen op reproductief gedrag te vertonen i. Effecten van androgenen Organisatorisch effect o Tijdens prenatale ontwikkeling o Produceert permanente veranderingen in de hersenen en geslachtsorganen Activerend effect o Effect van een hormoon op een systeem dat al ontwikkeld is Verhoogde interesse in seksueel gedrag o Lager niveau van testosterone  ouderdom , ziekte  Verminderde interesse in seks  Geïrriteerd zijn  depressie o het niveau artificieel normaliseren :  symptomen verdwijnen  ook verbeterde responsen in de placebogroep  Psychologische factoren = belangrijk o Man kan geen erectie krijgen zonden testosteron Determineren niet zijn/haar seksuele geaardheid o Homoseksueel  injectie testosteron  NIET heteroseksuuel ii. Effecten van progesterone en oestrogeen Effect op vrouwelijke seksueel gedrag Niveau van deze hormonen fluctueert tijdens de menstruele cyclus o Dieren = estrous cycle Verschillen tussen menstruele cyclus en estrous cyclus o Slijmvlies van primaten bouwt zich op gedurende het 1e deel van de cyclus en zal daarna afnemen tot aan het einde van de cyclus o Een niet-primaat mannetje zal enkel geïnteresseerd zijn in een niet-primaat vrouwtje wanneer de niveau’s van oestradiol en progesterone ↑ zijn  Doet zich voor rond de ovulatie zodat de paring leidt tot een zwangerschap o Vrouwen en vrouwelijke primaten zijn uniek want ze zijn bereid om deel te nemen aan seksuele activiteiten op elk moment gedurende hun reproductieve cyclus  Monogame relatie is hierdoor mogelijk Deze hormonen controleren de seksuele activiteit niet o Kunnen een invloed hebben op de seksuele interesse o 1 : Vrouw : Menstruele cyclus  piek interesse rond ovulatie o 1 : man : geen verandering doorheen de cyclus  altijd interesse 2 : anticonceptie : o Foto’s tonen van partner aan de vrouw  Dilatatie pupil  emotionele reactie 73 Psychologie o o  Automatische, onbewuste respons  Gebruikt om seksuele interesse te meten Zonder pil : piek wordt waargenomen  Oestradiol niveau is het hoogst rond de ovulatie Met pil : vlakkere curve  Suppressie secretie van oestradiol 1 2 b. Seksuele oriëntatie      Homoseksueel gedrag bestaat bij mannen en vrouwen van versch species Bell et al 1981 : o Geen bewijs dat opvoeding zorgt voor homoseksualiteit o Seksuele oriëntatie is bepaald voor de adolescentie en voor seksuele activiteit  Gevoelens van homoseksualiteit  3j voor eerste seksueel contact o De meeste hebben heteroseksuele ervaringen gehad  niet aangenaam o Sterke relatie tussen geslachtsafwijkend gedrag gedurende kindertijd en het ontwikkelen van homoseksualiteit  Man  afkeer voor mannelijk gedrag  Vrouw  afkeer voor vrouwelijk gedrag Homoseksualiteit zou gedeeltelijk bepaald kunnen worden door biologische factoren o Variabelen  gedrag kind doen neigen naar gedrag andere sekse o Uiteindelijk zou het zorgen voor arousal bij mensen van zijn eigen sekse i. Biologische factoren ? Testosteron o Homoseksuele mannen hebben normale niveaus Prenatale blootstelling aan hormonen en chemicaliën o Postmortem studies op hersenen van homoseksuele mannen  De grootte van 2 subregio’s in de hypothalamus verschillen  Een bundel van axonen die de L en R temporale lob verbinden verschilt  De hersenen werden blootgesteld  aan een lagere concentratie androgenen voor de geboorte  aan ongevoeligheid voor deze hormonen o Een man met een groot # biologische broers heeft een grotere kans op homoseksueel te worden  Vrouw draagt een mannelijke foetus  Haar immuunsysteem maakt moederlijke antilichamen aan tegen eiwitten die specifiek voorkomen on mannen  Antilichamen hebben een invloed op de hersenontwikkeling bij de latere mannelijke foetussen  Dus niet bij de oudere broers of zussen ! 74 Psychologie Vrouwen die prenataal blootgesteld worden aan hoge niveaus van androgenen  Meer kans op homoseksualiteit  Bij bij een syndroom waardoor de bijnier abnormaal hoge concentraties van androgenen zal secreteren Erfelijkheid : o MZ tweelingen : identische genen  Concordantie jongens : 52%  Concordantie meisjes : 48% o DZ tweelingen : ong 50% van de genen is gelijk  Concordantie jongens : 22%  Concordantie meisjes : 16% o Homoseksualiteit heeft een genetische basis daar  # % MZ concordantie hoger is dan het % bij DZ Conclusie : 2 grote biologische factoren ! o Seksuele oriëntatie is slechts een keuze  FOUT o Heteroseksuelen zijn even verantwoordelijk voor hun oriëntatie als homoseksuelen o NB  Personen die geloven dat homoseksuele zo geboren zijn  positiever  Personen die geloven dat ze gekozen/geleerd hebben  negatiever o   5. Emotie  Verschaffen gedragspatronen die gepast zijn voor bepaalde situaties  Emotionele reacties hebben 3 componenten o Gedragsmatig : musculaire bewegingen specifiek voor de situatie o Autonoom ZS vergemakkelijken de spierbewegingen door Evrijlating o hormonaal Geconditioneerde emotionele respons : GER o Geproduceerd door een stimulus dat voor een emotie zorgt o Neutrale stimulus gepaard met een emotieproducerende stimulus o Watson en Rayner : witte rat bij een 11maanden oude jongen  Schrikwekkend geluid wnnr jongen de rat wil aanraken  Bij zelfde geluid durft hij de rat niet meer aan te raken  Uiteindelijk zal hij beginnen huilen wnnr hij de rat nog maar ziet, zonder bijbehorend geluid o Als men geleerd heeft dat een bepaalde situatie gevaarlijk is, wordt men zelf bang  Emotionele reacties kunnen aangepast worden door ervaring o Amygdala speelt een belangrijke rol in de GER  Gelokaliseerd in de temporale lob, net voor de hippocampus  Convergentie tussen sensorische systemen en systemen verantwoordelijk voor de 3componenten van emotie a. Emoties als reactie patronen  75 Psychologie      i. Rol van de amygdala Dieren met schade aan de amygdala o Geen angst meer vertonen wnnr men geconfronteerd wordt met aversieve stimuli o Tam wnnr ze behandeld worden door mensen o Vertonen lagere niveaus van stresshormonen o Minder kans op de ontwikkeling van stress-geïnduceerde ziekte Mensen met schade aan amygdala door stroke of ziekte o Zelfde effecten o Mensen zijn volledig apatisch Stimulatie door elektroden of medicatie : o Tekens van angst en onrust Beschadiging van het ruggenmerg  ervaren van minder emoties o Rapporteren dit ook nuchter o “ vroeger zou ik hier fel op gereageerd hebben” Autonome en hormonale componenten staan ook ander controle van de amygdala o Kunnen bijdragen tot de schadelijke effecten van langdurige stress b. Agressie, moreel oordeel en impulscontrole         Agressie gaat vaak samen met emoties van boosheid en angst o Spierbewegingen : staan onder controle van de hersenstam  Hersenstam wordt gecontroleerd door de hypothalamus en amygdala  Deze staan dan weer onder controle van het perceptueel systeem  Detecteren de status van de omgeving i. Rol van serotonine Inhibitie van agressie Lage concentraties worden geassocieerd met o Agressie  Aanranding  Brandstichting  Moord  kindermishandeling o Anti-sociaal gedrag Fluoxetine : o Serotonine-agonist : specifieke serotinine reuptake inhibitor o Verminderde prikkelbaarheid en agressiviteit o Gevolg :  Gedaalde impulsieve agressie  Verhoogde activiteit van de orbitofrontale cortex ii. Rol van de ventrale prefrontale cortex Controle van emotionele reacties o Vooral boosheid en agressiviteit Verbindingen tussen hersenmechanismen die betrokken zijn bij automatische emotionele reacties en diegene die betrokken zijn bij complex gedrag Input : o Wat gebeurt er in de omgeving en wat zijn je plannen Output : o Gedrag o Fysiologische responsen 76 Psychologie       o Emotionele responsen Maakt gebruik van onze emotionele reacties om ons gedrag te leiden Controle van het voordoen van emotionele reacties tijdens sociale gebeurtenissen iii. Moreel oordeel Moreel oordeel is niet enkel het product van rationele, logische beslissingen o Dus ook emotioneel beïnvloedt Studie : morele dilemma’s aan mensen voorleggen o Het nadenken hierover activeert verschillende regio’s o Vb : 1 leven opofferen om vele levens te sparen  trein, afgrond, werker spoor  Zelf 1 leven opofferen  Of collateral dammage Prefrontale cortex speelt een rol o Helpt om de rol van emoties te bemiddelen in morele oordelen Antisociaal gedrag : o Verminderd volume van de prefrontale cortex  Verminderd vermogen van activiteit in amygdala te inhiberen o Een gebrek aan prefrontale activatie bij een aversieve geconditioneerde procedure o Impulsieve en emotionele moordenaars  koelbloedige* moordenaars  Prefrontale activiteit dichter bij normale waarden o Verminderde serotoninerge input activeert de prefrontale cortex o Wss staat een verhoogde activiteit van de amygdala in voor meer negatieve emoties 6. De uitdrukking van de erkenning van emoties  Emoties = o Georganiseerde reactie patronen die geproduceerd worden door motiverende omgevingsstimuli o Leden van allerlei soorten drukken hun emoties uit naar anderen dmv houdingsveranderingen en gezichtsuitdrukkingen  Door emoties kunnen we belangrijke info met elkaar comuniceren o Studie :  Vrouwen gebeurtenissen laten vertellen, met of zonder iemand erbij  Wnnr iemand aanwezig is  meer positieve gezichtsuitdrukkingen over positieve ervaring o De aanwezigheid van een andere persoon heeft een invloed op de gezichtsuitdrukkingen o Een sociale setting zal voor een vermenigvuldiging van positieve gezichtsuitdrukkingen zorgen  Negatieve expressies werden minder geuit Met emoties kunnen we anderen een indruk geven van onze eigen status o Indirecte link tussen ervaringen van emoties en onze externe expressie van emotie o Vb : gelaatsuitdrukking als teken om hulp te verkrijgen a. De sociale natuur van emotionele expressies bij mensen  77 Psychologie b. De algemeenheid van emotionele expressies bij mensen   Darwin : o Emoties worden op dezelfde manier geuit bij andere culturen Ekman : o Cross-culturele observaties in een geïsoleerde tribe in New Guinea o Concordantie in de juiste faciale expressie in respons op verhaaltjes met een emotionele inhouden o Hij toonde aan dat emoties niet cultureel bepaald zijn  Iedereen die deze emoties zag, kon de juiste aanduiden blij boos    droevig afkeer Fridlund 1992 : o Expressies zijn geen emotionele signalen maar sociale hulpmiddelen voor communicatie o Vb : we kunnen blijdschap overbrengen dmv een glimlach maar deze glimlach kan mss niet zijn door oprechte emotie maar door sociale noden Expressies van blinde en normaal ziende kinderen zijn gelijk o Gezichtsuitdrukkingen worden niet aangeleerd Culturele verschillen o Leden van sommige culturen herkennen emoties meer accuraat  Omdat deze emoties belangrijker zijn bij hun o Spaanse amerikanen : groter gevoel voor fierheid o Japanners en Aziatische amerikanen : groter gevoel van schuld o Aziaten vertonen de minste emoties  eerder negatieve emoties o Geen verschil in emoties voor droefheid o Grootste verschillen in de regels van expressie 78 Psychologie c. Situaties die zorgen voor emoties : rol van cognitie      Uitgelokt door specifieke stimuli + invloed van sociale context Emoties door uitlokkingsstimuli kunnen later terugkomen door cognitieve processen zoals het geheugen Worden beïnvloed door de wijze/moment van ophaling Ervaring van die emotie is beïnvloed door de situatie Vb : o Iemand heeft opgetreden, tevreden over eigen optreden o Applaus geeft positief gevoel o Als iemand niet tevreden is over zijn optreden zal het applaus geen positief gevoel geven o 2 verschillende cognities 7. Het gevoel van emotie   Emoties gekoppeld aan fysiologische veranderingen Men heeft vaak de indruk dat emoties tegelijk voorkomen  James-Lange theorie a. Theorieën van emoties o o o o o o Lineair model  Eerst de hormonale veranderingen, gedrag  dan pas emotionele respons  Fysiologische en gedragsresponsen tgv emotie-opwekkende stimuli produceren de gevoelens van emotie Eerst uitlokkende gebeurtenis  Daardoor een snellere hartfrequentie en ademhaling  Uitlokken van een hormonale respons We krijgen hierop feedback, wat wordt geïnterpreteerd als een gevoel van emotie Vb : gebalde vuisten en knarsetanden  dan pas denken ik ben kwaad Vb : zien van een beer  Versnelde hartslag en neiging tot vluchten  Daarna pas gevoel van angst  Dus we zijn bang omdat we trillen van angst, niet omgekeerd Men blijft bij deze theorie  studie  Men geeft deelnemers instructies tot bepaalde gedragingen  Mondhoeken omhoog trekken en fronsen 79 Psychologie   Zonder te zeggen dat het bij kwaadheid hoorde  Men zag dat de andere fysiologische componenten van kwaadheid ook matig optraden, zonder te weten dat men kwaad moet zijn o Reflecteren van gelaatsuitdrukkingen is aangeboren  empathie o Observeren van fysiologische en gedragsresponsen  Hierop gebaseerd attribueren we gevoelens aan onszelf Cannon-beard theorie : o Parallel processing model o Gevoel emotie relatief onafhankelijk van autonome en gedragsmatige responsen  Deze zijn te traag  Eer dat men feedback krijgt is er al lang een gevoel van emotie ontstaan o Door experimenten bekomen dat deze theorie niet klopt b. Effecten van schade aan het ruggenmerg en AZS     Hogman’s onderzoek van emotie bij personen met ruggenmerg schade o Hoe hoger de schade, hoe minder emoties de persoon voelt o Verminderde feedback o Minder lichaamsoppervlakte met sensorische waarneming  minder intense gevoelens Sensorische feedback is belangrijk voor gevoelens van emoties uit te drukken MAAR : er bestaan contradictoire bevindingen o Cobos : 2002  Gevoelens en gedrag op foto’s dat emoties uitlokken  Reacties van personen met schade waren vergelijkbaar met anderen  Ze weten welke emotie ze zouden moeten tonen  maar reageren minder fel. Conclusie : o Gevoelens vereisen misschien niet direct lichaamssensaties maar zijn er wel door geaffecteerd 80 Psychologie Persoonlijkheid Hoofdstuk 14: Persoonlijkheid Persoonlijkheid: Een typerend patroon van gedrag en denken overheersend doorheen de tijd en situaties die de ene persoon van de andere differentiëren. Tussen mensen kan een stabiel ≠ in gedragingen ontstaan, stabiel in tijd en situaties. Als het iets zegt over jezelf als individu: persoonlijkheid  situaties waarin bepaalde gedragingen meer waarschijnlijk zijn (bv natuurramp: angst) Twee grote onderzoeksdomeinen:  Ontwikkeling van tests die betrouwbaar verschillen in persoonlijkheid kunnen meten o Wat zijn persoonlijkheidseigenschappen?  Bv vriendelijk/racistisch zijn o Hoe meten we dit? o Is het een persoonlijkheid of een attitude? (meer oppervlakkig, komt voort uit de persoonlijkheid);  Identificeren van biologische en omgevingsfactoren die ervoor zorgen dat mensen zich gedragen zoals ze dat doen. Karaktereigenschaptheorieën van persoonlijkheid Persoonlijkheidstypes en -trekken Persoonlijkheidstypes en –trekken: Types: introvert, vriendelijk,… minder in dimensies spreken. Vnl de Grieken spraken over types, nu gaat het meer over dimensies met schakeringen in (bv heel lief vs helemaal niet lief) Identificeren van persoonlijkheidstrekken Welke karakteristieken includeren? Wat zijn de belangrijkste dimensies van onze persoonlijkheid? Historische uitleg voor indivuele verschillen Hippocrates (4e E v.c.), Galen (2e E v.c.) Het lichaam bevat 4 lichaamsvochten:  Overwicht van geel gal: temperamentvol en prikkelbaar (cholerisch colère)  Overwicht van zwart gal: melancholisch, moedeloos en pessimistisch  Overwicht van fluim: loom, kalm en niet-geëxciteerd  Overwicht van bloed: vlegelachtig, vrolijk en gepassioneerd Persoonlijkheidstype= Verschillende discrete categorieën waarin personen kunnen gesorteerd worden en in dewelke persoonlijkheidskarakteristieken 81 Psychologie kunnen onderverdeeld worden obv developmental characteristics or physical characteristics. Onderzoek:  Bestaan deze types werkelijk?  Kan kennis over persoonlijkheid individu geldige voorspellingen doen over gedrag in de toekomst? Onderzoekers nu verwerpen het idee dat personen kunnen ingedeeld worden in types, maar bekijken persoonlijkheidkenmerken en de gradatie waarin dit kenmerk tot uiting komt: Persoonlijkheidskenmerk = blijvende persoonlijke eigenschap die aan de basis ligt van reacties van een persoon in ≠ situaties. → Beoordelen mate waarin individu bepaald persoonlijkheidskenmerk uitdrukt. → Niet gedrag zelf MAAR persoonlijksheidskenmerken liggen aan de grondslag van gedragspatronen en zijn er verantwoordelijk voor. o Dit betekent niet dat overname van persoonlijkheidskenmerken strikt biologisch is en dat leren niet betrokken is. o Persoonlijkheidskenmerken kunnen veranderen in loop van leerproces neurologische basis in de hersenen. o Kan persoonlijkheid gedrag voorspellen?  Bv voor veiligheidsfuncties bestaan persoonlijkheidstests, want voorspelt hoe iemand in een bepaalde situatie zal reageren. Categorieën vs dimensies Ook voor persoonlijkheden zitten meeste mensen gemiddeld ipv aan de extremen. Types: onder te verdelen in categorieën Kenmerken: een dimensie waarop mensen verschillen langs een brede verdeling van waarden Identificatie van persoonlijkheidskenmerken ALLPORT (1897-1967)   Keek naar de Engelse taal: +/- 18.000 woorden beschrijven aspecten van de persoonlijkheid Keek in taal naar welke termen gebruikt werden om elkaar te omschrijven en ≠ uit te drukken. 82 Psychologie       Elimineerde woorden die refereerden naar tijdelijke toestanden (bv sleepy) of evaluaties (bv admirable).  moest stabiel zijn Redenering: mate waarin eigenschapslabels verschijnen in menselijke taal toont belang van die eigenschappen aan in hoe mensen denken over zichzelf en anderen. Een goed ontwikkelde theorie omtrent de trekken zouden helpen in het verstaan van het menselijk functioneren. Persoonlijkheidseigenschappen= Neuropsychologische eigenschappen die leiden tot consistentie in gedrag in loop tijd en context door productie van functionele gelijkenissen in manier waarop ieder van ons evenementen interpreteert en ervaart (gevoelens gidsen, gedachten en gedrag). Sommige kenmerken hebben een grotere invloed op het individu dan andere: o Cardinal traits: Sterke invloed op het gedrag van de persoon, personen vallen hierdoor op in een groep, bv Hitler en zijn meedogenloze snakken naar macht o Central traits: Belangrijke invloed, bv iemand is warm en eerlijk o Secondary traits: Mineure invloed op het gedrag, bv de neiging van een persoon om vaak van job te veranderen. Enkel wanneer we gedrag van een persoon kennen en kunnen beschrijven is het uitleggen ervan mogelijk. CATTELL (1905-1998): sixteen personality factors    Start: 18.000 woorden van Allport. 171 adjectieven die staan voor een complete set van verschillende oppervlakkige eigenschappen (surface traits), bv vriendelijkheid. o Eigenschappen die duidelijk zijn in observeerbare gedragingen Factoranalyse: 16 sleutelpersoonlijkheidsfactoren of broneigenschappen (source traits)  hoekstenen waarrond persoonlijkheid opgebouwd is. o 16 sleutelpersoonlijkheidsfactoren groeperen de surface traits Middendeel= normaal, valt niet op aan persoon laten vallen, focus op extreme dimensies. EYSENCK (1916-1997)  Theorie die heden gebruikt wordt, dominante theorie 83 Psychologie Dimensies nog meer gereduceerd via factoranalyses om zo overlap weg te werken en tot hoofddimensies te komen.  Factoranalyse: 3 belangrijke bipolaire dimensies van persoonlijkheid o Introvert: minder stimulatie nodig, extrovert meer  Extravert: sping in ’t veld  Introvert: klein gezelschap geprefereerd. o Psychotisisme ≠ psychose!!  Tegengestelde van self-control.  Antisociale tendensen: in hoeverre houdt iemand rekening met anderen of streeft hij/zij enkel de eigen behoeften na? o Neuroticisme: tegengestelde van emotioneel stabiel Individuen worden op een schaal tussen deze uitersten gerated.  Extroversie-Introversie Neuroticism – Emotionele stabiliteit Neuroticisme Emotionele (gestoordheid) stabiliteit Extroversie Introversie Hoog activiteitsgehalte Verlegen Bezorgdheid Sociaal Spontaan Gereserveerd Hulpverlenend Schuldgevoel Onstabiel Humeurig  Gelijkmati ge emoties Psychoticism – Self-control Psychoticism (anti-sociale tendensen) Agressief Self-control Egocentrisch Asociaal Zorgzaam Gehoorzaam Lief Wijdverspreid gerepliceerd THE FIVE FACTOR MODEL Een theorie welke zegt dat persoonlijkheid bestaat uit 5 primaire dimensies: - Openness o Openstaan voor nieuwe situaties, nood aan nieuwe input en ideeën o In hoeverre ben je kritisch? o Blijf je liefst bij het gebruikelijke? - Conscientiousness o Houd je rekening met je omgeving? 84 Psychologie - - Extroversion Agreeableness o Hoe sterk wil je anderen plezieren, hoe volgzaam ben je? o Gebrek aan assertiviteit als te extreem o Bv mensen die altijd willen helpen, ook wanneer dat voor zichzelf nadelig is Neuroticism  “OCEAN” Deze theorie werd ontwikkeld door gebruik te maken van factoranalyse en bestuderen van de woorden die gebruikt worden om persoonlijkheidskarakteristieken te beschrijven. De vijf persoonlijkheidskenmerken worden gemeten door: NEO-PI-R (Personality Inventory – revised) : Neuroticism, Extroversion, and Openness personality Inventory      Een instrument gebruikt om de elementen van het 5-factor model te bestuderen. Een test van persoonlijkheidskenmerken 240 items die potentieel gebruikt kunnen worden om personen die geëvalueerd worden te beschrijven: o “I really like most people I meet” Schaal van 1 (niet mee eens) tot 5 (sterk mee eens) Sterktes: o Robuust model van de persoonlijkheid → gelijkenissen met Eysenck’s model o Aanzienlijke cross-culturele relevantie (in verschillende culturen toepasbaar) o Concordantie tussen zelfevaluatie en evaluatie door anderen. o Predictieve validiteit voor andere aspecten relateerbaar aan persoonlijkheid, in de richting van: subjectief welbevinden, reacties op dagelijkse moeilijkheden, succes in jobs waarvoor leiderschap vereist vs. in veeleisende banen waar vermogen tot improviseren nodig is om doelen te bereiken. Biologische basis o Sterke graad van erfelijkheid  studies met tweelingen  Scoren gelijkaardig op vijf factyoren  Monozygoot > dizygoot  Wel kleine invloed omgevingsfactoren, toch vnl bepaald door genetische kenmerken.  Je kan wel steeds leren met bepaalde kenmerken om te gaan. o Invloed van omgevingsfactoren  weinig empirische steun Six factors model?  Jackson (2002): plichtsgetrouwheid (consientiousness) - Methodicalness: planmatig + nood aan ordelijkheid - Industriousness: doorzettingsvermogen, verwerven van oriëntatie 85 Psychologie Psychobiologische toenaderingen Erfelijkheid van persoonlijkheidskenmerken Genetische factoren spelen een belangrijke rol: onderzoek met tweelingen toonden aan dat identieke tweelingen meer gelijkenissen vertonen dan niet identieke tweelingen.    Zuckerman (1991): overzicht van 11 studies met tweelingen op Eysenck’s persoonlijkheidsfactoren - Erfelijkheid op extroversie: 70% - Erfelijkheid op psychoticism: 59% - Erfelijkheid op neuroticism: 48% Overige 30-50% veroorzaakt door omgevingsfactoren? - Vergelijken van tweelingen te samen en apart opgegroeid  geen verschil waarneembaar. - Geen verschillen door andere omgeving o Hoe men reageert = genetisch bepaald o Door deze reacties creëert men een bepaalde omgeving en manier van interactie binnenin een familie o Dus geen effect door omgeving maar effect op omgeving o Hierdoor krijgen tweelingen gelijkaardige omgeving. Interactie tussen erfelijkheid en familiale omgeving - Individuele genetische gift bepaalt hoe familieleden omgaan met individu o De familiale omgeving was meer gelijk voor identieke tweelingen dan voor niet identieke tweelingen.  Elk lid in familie ervaart sociale interacties op andere manier.  Bijvoorbeeld: meer sociale kinderen (genetisch)  ervaren vaak meer sociale interacties, nodigt uit om mee bezig te zijn. - ?? In andere culturele omgevingen? Onderzoek gebeurde steeds bij tweelingen uit dezelde cultuur. o Kan nog belangrijker uitdraaien dan de persoon’s door erfelijke factoren geproduceerde verschillen - Unieke sociale interacties tussen individu en andere familieleden  belangrijke rol in vormgeven persoonlijkheid. - Sommige eigenschappen en attitudes  sterk effect van gedeelde omgeving, genetische eigenschappen hebben hier weinig of geen invloed. 86 Psychologie Voorbeelden:  Betrokkenheid in het geloof  Mannelijkheid/vrouwelijkheid  Intellectuele interesses ≈ sociale attituden o Mensen leren van hun familiale omgeving enkele belangrijke sociale attitudes geassocieerd met hun persoonlijkheid. Erfelijkheid: Stabiliteit van “persoonlijkheid” doorheen de levensduur? o Temperament: een kind’s individuele patroon van gedragingen en emotionele reacties.  Voorbeeld: Toddles Behavior Assessment Questionnaire ( activiteitsgehalte, plezier, sociale vrees, geneigdheid en interesse/ persistentie relatie tussen hoe men al kind was en hoe men op volwassen leeftijd is). o -  Omgevingsfactoren in de familie die temperament beïnvloeden schijnen unieke sociale invloeden.  Correlaties tussen infant siblings die geadopteerd zijn en niet gerelateerd zijn erg laag.  De ≠ temperamenten van kinderen binnen een familie zijn afhankelijk van de interacties met andere familieleden.  Opgroeien: veranderingen in temperament, resulterend uit omgevingsfactoren  stabiele aspecten zijn genetisch gecontroleerd. Invloed van de hersenen in de persoonlijkheid Trauma thv lobus frontale (orbitofrontale cortex).    Ongeremd gedrag Meer impulsiviteit, meer ongepast gedrag, meer kwaadheid en minder vrolijkheid Geen verschil op ’the BIG FIVE’ Neuronale correlaties van persoonlijkheid?   Canli et al. (2001): fMRI op 14 vrouwen o Grotere activiteit van de hersenen in antwoord op leuke beelden  Extroversion  Sterke nood aan positieve input o Grotere activiteit van de hersenen in antwoord op trieste beelden  Neuroticism  Sterke reactie op negatieve stimuli en daarom deze vermijden Canli et al. (2002): Extraverte persoonlijkheden vertonen activiteit amygdala niet enkel op angstige gezichten maar ook op blije gezichten (niet bij iedereen zo). o Hoe meer extrovert, hoe groter deze activatie o Geen interactie tussen emotie en persoonlijkheid gevonden 87 Psychologie Zuckerman: extroversie, neuroticisme en psychoticisme worden bepaald door neurale systemen verantwoordelijk voor bekrachtiging, straf en opwinding.  Hoog extrovert: zeer gevoelig aan bekrachtiging  Hoog neuroticisme en psychoticisme: nerveus, angstig, vijandig o Minder gevoelig voor straf, vertonen dus eerder slecht gedrag omdat straf minder invloed heeft.  Hoog psychoticisme: moeilijkheden om te leren dat iets niet mag, hoge tolerantie voor opwinding Laboratoriumonderzoeken op dieren      Neurotische persoon zal onfamiliale situaties vermijden  angst voor ontmoeten van aversieve stimuli. Emotioneel stabiele persoon zal onfamiliare omstandigheden opzoeken om te kijken of er iets interessants zou gebeuren. 15 % van kittens vermijden nieuwe objecten: Verschillen tussen aantrekking/afstoting nieuwe omgeving o Deze trend zet zich voort bij de volwassen katten o Verlegen katten bij nieuwe stimulus hogere activatie van amygdala verantwoordelijk voor defensieve responsen. Ook waar te nemen bij de mens: 10-15% van de kinderen van 2-3 jaar oud worden stil bij niet familiaire situaties. o Lage extroversiue o Hoge levels neuroticisme Latere fMRI waarbij nieuwe stimuli getoond (foto’s onbekende gezichten), hier zag men dat als men als kleuter verlegen was, men als volwassene nog steeds meer activatie van amygdala vertoonde. 88 Psychologie Sociale cognitieve toenaderingen Sommige psychologen zien persoonlijkheid als het resultaat van gedragsmatig leren waarbij omgevingsfactoren op het individu inwerken om gedragingen te produceren.  Bv extrovert, de echte vraag blijft echter waarom een persoon regelmatig extroverte gedragingen vertoont en waarom in de ene situatie wel, maar de andere niet? Sociale cognitieve theorie= het idee dat gevolgen van gedrag en individuele overtuiging over deze gevolgen belangrijke determinanten vormen voor een persoonlijkheid.  Gedrag is consistent over ≠ situaties als dezelfde soort gevolgen over de situaties voorkomen  Als de gevolgen veranderen, verandert het gedrag ook. Expectancies and observational learning (Bandura, ° 1925) Observational learning= leren door observeren gevolgen van anderen (modellen) als resultaat van hun gedrag.  Meer dan imitatie o Imiteren, maar ook gedrag aanpassen omdat je zag wat bij een ander de consequenties van bepaald gedrag waren  Afhankelijk van plaatsvervangende versterking (vicarious reinforcement) o Bekrachtiging wordt niet direct gevoeld door de observeerder  Mogelijk dmv cognitie o Individuen vormen een verwachting gebaseerd op hun gedragingen o Verwachting dat een bepaald gevolg gekoppeld is aan een bepaalde gedraging o Hoe iemand verwacht dat de bekrachtiging van een bepaald gedrag zal verlopen (verwachting te worden beloond/bestraft)  Hoe ingewikkelder het geobserveerde gedrag, hoe vaker we het moeten observeren en moeten oefenen. Expectancies= geloof dat sommige gevolgen volgen na sommige acties.  Verwachtingen van wat een bepaald gedrag zal opleveren, zal deels ansluiten bij persoonskenmerken o Bv hoe volhardend is iemand?  Voorbeeld; kansarme familie, kleine broer ziet alle voorgangers naar univ gaan en falen, zal uiteindelijk beslissen zelfs niet meer te proberen omdat de verwachting is dat hij ook zal falen. Reciprocal determinism and self-efficacy Vele theoristen geloofden dat ofwel persoonlijke kenmerken of de omgeving alleen de persoonlijkheid bepalen  Reciprocal Determinism= idee dat gedrag, omgevings- en cognitieve variabelen interageren om persoonlijkheid te bepalen. 89 Psychologie Vb: Men gedraagt zich vriendelijk  omgeving reageert hierop vriendelijk terug  waargenomen door persoon  vervolgens zal persoon zich eveneens vriendelijk gedragen in vergelijkbare omstandigheden.  Onze perceptie kunnen de manier waarop we ons gedragen om de omgeving te veranderen beïnvloeden en omgekeerd kunnen deze veranderingen onze perceptie beïnvloeden. Self- efficacy = persoonsovertuiging over iemand’s eigen mogelijkheid om te reageren als nodig in bepaalde situatie om een bevredigend resultaat te bekomen.  Belangrijke determinant voor beslissing of we zullen proberen de omgeving te veranderen, gebaseerd op de verwachting van bekrachtiging die we zullen ontvangen. Gebaseerd op evaluatie van zelf-competentie.  Beïnvloedt ook in hoeverre het gedrag wordt doorgezet bij tegenkomen van tegenslag.  Lage self –efficacy: negatieve gevolgen op frequentie en kwaliteit van gedrag – omgevingsinteracties. o Je hebt niet het gevoel dat je de mogelijkheden hebt om in een situatie tot bevredigende resultaten te komen negatieve invloed op gedrag en interacties.  Hoge self-efficacy: kan het faciliteren Persoonlijkheid doorheen de tijd Het onderscheidend vermogen van elk individu Theoreticus Blijft de persoonlijkheid onveranderd in een individu? Bestaat stabiliteit omtrent persoonlijkheid? Situationism    Één van de extreme posities Gaat ervan uit dat gedragingen die onze persoonlijkheid uitmaken specifiek zijn voor bepaalde situaties, niet van een persisterende eigenschap. Is persoonlijkheid afhankelijk van de stimuli die het gedrag controleren?  Toegankelijk voor empirische tests en onderzoek Antwoord op persoonlijkheidstheorie: Stabiliteit in de persoonlijkheid = gevolg van stabiliteit in onderliggende regels over hoe situaties het gedrag regelen. 90 Psychologie Vb: vloeken doet men vaker in het bijzijn van vrienden dan bij familie. Mate waarin je meer tijd thuis/bij vrienden doorbrengt beïnvloedt beeld over eigen persoonlijkheid  stabiliteit van persoonlijkheid vnl het gevolg van stabiliteit van situaties. Model van Walter Mischel     Walter Mischel eerst sterk gebaseerd op het situationism en is daarna van positie veranderd. (sterke gelijkenissen met Bandura) Veel van de persoonlijkheid wordt geleerd door interactie met de omgeving o Rol van cognitie in herkennen van relatie tussen gedraging en diens gevolgen o Individuele verschillen in cognitie=person variables Verschillen in cognitie (person variables) zorgen voor verschillen in persoonlijkheid. o Welke mogelijkheden heet iemand om om te gaan met omgeving? o Mogelijkheden: stabiel, uitkomst afhankelijk van omgeving. Bepaalt wat voor gedrag iemand kan vertonen o Waarvoor heeft iemand oog in een situatie? o Verwachtingen over gevolgen gedrag o Wat zijn belangrijke bekrachtigers voor iemand? o Hoe goed is iemand in zelfregulatie?  Hoe flexibel in het uitwerken van plannen bij obstakels etc?  5 person variables 1. Competenties ( competencies): Ieder persoon heeft verschillende vaardigheden, talenten en capaciteiten  bepaalt welke acties we zullen aangaan. 2. Strategieën en persoonlijke constructen (Encoding strategies and personal constructs): individuele ≠ in mogelijkheid om informatie te verwerken  bepaalt hoe we situaties waarnemen. 3. Verwachtingen (expectancies): Over het effect van ons gedrag op de omgeving. Het verwachten van een + gevolg door een gedraging beïnvloedt het gedrag anders dan het verwachten van een – gevolg. 4. Subjectieve waarden (subjective values): Mate waarin we zekere bekrachtigers waarderen over andere we zoeken de outcomes die we het meest waarderen. 5. Zelfregulerende systemen en plannen (Self- regulatory systems and plans): Bewaken vooruitgang om bepaalde doelen te bereiken; modifiëren en maken van plannen om ons doel te bereiken. Gebruik maken van zelf-afstraffing en van zelf-bekrachtiging.  Dynamisch: gedachten en gedragingen ondergaan continu veranderingen agv interactie met de omgeving: nieuwe plannen gemaakt, oude geherformuleerd, acties worden aangepast aan de competenties, subjectieve waarden en verwachtingen van gedrags-omgevings interacties. 91 Psychologie Tussen deze perioden van verandering zorgen person variables voor stabiele regels voor gedrag. Interne en externe locus van control Theoriëen van locus van controle  Focus: geloven mensen dat de gevolgen van hun acties bepaald worden door interne persoonlijke variabelen of door externe omgevingsvariabelen?  Interne locus of control: geloven dat zij zelf instaan voor hun toekomst. - Werken harder om hun doel te bereiken  zijzelf controleren het resultaat in een bepaalde situatie - Zullen zich meer inzetten voor goede gezondheid, sterke academische prestaties  geven zichzelf de schuld als ze falen - Algemene cognitie dat lot in eigen handen ligt o Geen pech of geluk o Je bepaalt in sterke mate zelf wat in een situatie gebeurt - Risico’s: Sterke interne locus van controle: sterk gevoel van controle en verantwoordelijkheidsgevoel - Meer matige vorm: opbouwen schuldgevoelens, echter soms in leven effectief zaken die je overkomen o Risico om dan depressie te ontwikkelen.  Externe locus of control: geloven dat de omgeving hun toekomst bepaalt. - Proberen niet zo hard om hun doel te bereiken, zelfs wanneer hen wordt verteld dat dit doel kan bereikt worden met eigen skill en moeite - Meer moeite om afleidingen te hanteren - Dingen ‘overkomen’ je, minder bewegingsvrijheid in situaties - Oorzaak zit ergens anders, weinig initiatief - Sterke extremen kunnen opeens omslagen wanneer ze doorhebben dat hun systeem niet werkt en worden dan extreem interne LOC o Dan overdreven buitenproportioneel schuldgevoel. Tweelingen: LOC voor gezondheid toe te wijzen aan gedeelde familiale omgeving eerder dan genetische bronnen.  wat men gelooft over de locus van controle wordt gedetermineerd door de ervaringen van iemand. 92 Psychologie I-E scale (Rotter) 29 paren van uitspraken  duiden graad van goedkeuring aan. Bepalen of een persoon’s gedrag onder invloed is van de interne of de externe locus of control. De psychodynamische toenaderingen Voordat Freud zijn theorie formuleerde, geloofde men dat het meeste gedrag bepaald werd door bewuste, rationele processen. Freud was de eerste om erop te wijzen dat het meeste dat we doen irrationeel is en dat de redenen voor ons gedrag ons zelden bewust zijn. “The mind” was een slagveld voor de reden, het geweten en het instinct  psychodynamisch. Freud’s theorie         Physiologist, neuro-anatomist, behandeling van hysterie o Bepaalde interne psychodynamische conflicten tussen impulsen en realiteit onbewust op te lossen door bepaalde klachten te ontwikkelen, bv flauwvallen, niet kunnen praten, hoofdpijn,… Anna O: belangrijkste patiënt o Hypnose om interne conflicten te kunnen bewoorden, bv herinneringen aan misbruiken als kind emotie wordt opnieuw gevoeld en komt vrij (catharsis)  genezing met verdwijnen hysterie o Echter Anna O uiteindelijk toch niet genezen. Freud (1856-1939) o Instinctuele drives worden getriggerd door gebeurtenissen in iemand’s leven. o Persoonlijkheid= resultaat van gebeurtenissen in een persoon’s leven, ook de traumatische. o “The mind” zorgt actief voor preventie van het bewust worden van traumatische events die onbewust zijn  Onderdrukken herinneringen= repressie o Kost aan verbergen emotionele reacties en onderdrukken psychische energie die deze drijft emoties kunnen neurotisch tot uiting komen, met excessieve nervositeit  Klachten ontwikkelen hierdoor o Persoon kan de hevige emoties die onderdrukt worden niet meer herinneren, omdat ze verweven zijn in het onbewuste. o Onbewuste emoties oefenen nog steeds controle uit over bewuste gedachten en acties Observaties ipv experimenten Freud bracht belang van onbewuste processen op voorgrond in een tijdperk waarin men overtuigd was dat mens enkel rationele beslissingen maakte, zonder gevoelens/impulsen. Ook belang kindervaringen voor latere ontwikkeling Geest is actief bezig met onderdrukken en analyseren van impulsen, vnl agressieve en seksuele. o Ego en superego zorgen voor omgang met deze impulsen en onderdrukken traumatische herinneringen. Ons gedrag is meestal irrationeel en zelden bewust 93 Psychologie   ‘The mind’  slagveld door het conflict tussen instinct, verstand en geweten. => Psychodynamiek o Het menselijk gedrag: gemotiveerd door instincten  wanneer geactiveerd vraagt veel psychische energie o Instinctieve drive  worden geactiveerd door gebeurtenissen in het leven van die persoon. Traumatische ervaringen  veranderen het evenwicht van psychische energie De persoon zal zaak proberen te ontkennen of verbergen ipv gevoelens te uiten  gevolgen volgens Freud, emoties kunnen met overmatige angst worden uitgedrukt. Emotionele reactie deel van ‘unconscious’ gedeelte hersenen (geen toegang toe). De manier om emoties te verzachten zal ons helpen onze unieke persoonlijkheid te definiëren. Mind Freud’s zicht op de bouw van ‘the mind’: verstaan van persoonlijkheid tipje van sluier in het onbewuste. Mind: Zal opzoeken van herinneringen of traumatische ervaringen door het bewustzijn (conscious) die verschuild zijn in het onderbewustzijn ( unconscious) tegengaan. => Iceberg : belangrijk voor het begrijpen van de persoonlijkheid Structuur:  Id (unconscious) Onbewustzijn, onbereikbaar, alle impulsen  Ego (preconscious) Deel aan ‘bewuste’ oppervlak  Superego (conscious) Deel aan ‘bewuste’ oppervlak Via therapie proberen onbewuste meer toegankelijk te maken. Psychologische stoornissen kunnen stammen van herinneringen die een persoon zich niet meer bewust kan herinneren.  Onbewuste: mentale events waarvan we niet op de hoogte zijn  Bewuste: mentale events waarvan we op de hoogte zijn 94 Psychologie  Pre-bewuste: mentale events waarvan we op de hoogte zouden kunnen geraken Id    Streeft naar onmiddelijke bevrediging; eten, seksualiteit, kwaadheid meteen kunnen uiten,…. Operaties: compleet onbewust Libido: primaire bron van instinctuele motivatie voor alle psychische krachten o Libido= Alle impulsen die volgens bevredigingsmechanisme werken, niet enkel seks!! o Gehoorzamen 1 regel: bevredigingsmechanisme= momentane bevrediging verkrijgen o Bron van onweerhouden, ongeciviliseerd, uiteindelijk schadend gedrag. Ego          General manager of personality Controleren en integreren van het gedrag Denken, plannen en beschermen Onderhandelaar tussen id, superego en omgeving Ontwikkelt later pas, baby is één en al Id. De ego’s functies van perceptie, cognitie en geheugen zijn nodig voor het onderhandelen. Realiteitsprincipe: op een realistische manier Id’s verlangens bevredigen o Uitstellen van bevrediging tot een gepast doel gelokaliseerd is  Uitstellen gedrag totdat het gepast is, bv niet openbaar masturberen maar thuis, privaat o Compromis tussen Id en Superego o Gebruik van defensiemechanismen wanneer bevrediging onmogelijk is  Verdediginsmechansimen: geactiveerd wanneer conflict Id en Superego ° angst → signaal → mechanisme → angst ↓ MAAR soms gevolgen voor later ontkennen → ↑ neuroticism , ↓ extroversion, ↓ agreebleness Sommige functies van het ego zijn onbewust. Mentale systemen die actief worden wanneer onbewuste instinctuele drives van het Id in conflict komen met Superego (figuur: ) Heel adaptief, maar kan ook maladaptief zijn. 95 Psychologie Bv alles rationaliseren is niet goed. Bv ontkenning in 1e instantie als kind dood is om stilaan aan idee te kunnen wennen. Superego   De morele waarden van een individu. o Geweten o Beeld van wat/wie je zou willen zijn Onderverdeeld in: - Conscience (bewustzijn): regels en restricties van de maatschappij toevoegen aan je aard o Straft slecht gedrag met schuldgevoelens o Bepaalt wel gedrag toelaatbaar is - Ego-ideal: internalisatie van maatschappelijke waarden en individuele doelen die de persoon probeert te bereiken. OPM: de geest is vol conflicten  Tussen primaire behoeftes (seksueel en agressief)  Supergo internaliseert bepaalde verboden. o Regels voor gedrag geleerd tijdens kinderleeftijd beschermen persoon tegen schuldgevoelens.  Resultaat: vormen van compromis o dromen, artistieke creaties en Freudiaanse uitschuivers  Dromen:  Ook hier vervormingen omdat het te bedreigend is om rechtstreeks uit het Id te herinneren  Daarom verplaatsen in dromen: o Het object is niet per se het object waartegen het bedoeld is:  Bv kwaad op man: dromen over heel boos zijn op moeder, partner loopt wel in droom rond en doet iets wat normaal moeder zou doen.  Freud had zelfs verklarende droomboeken.  Nieuwe invalshoeken in dromen, wegvallen sociale controle  Freudiaanse versprekingen: bv vergadering voor gesloten verklaren aan begin van de vergadering-> je zou er liever niet zijn Defensiemechanismen  Geactiveerd wanneer de onbewuste drives van het Id in conflict geraken met de geinternaliseerde prohibities van het Superego.  Signaal voor het Ego om één van de defensiemechanismen te gebruiken = nervositeit geproduceerd door een intrapsychisch conflict   nervositeit  Bepaalde persoonlijkheidskenmerken zijn meer geassocieerd met bepaalde defensiemechanismen  Opvallend: lager IQ kunnen beter overweg met defensiemechanismen, minder geremd in uiten gevoelens.  Gebruik van defensiemechanismen als kind voorspelt personaliteitsveranderingen in latere volwassenheid o Studie over 24 jaar 96 Psychologie o o Gebruik van ontkenning en projectie gecorreleerd met  neuroticisme,  extroversie,  agreeableness in sommige participanten in volwassenheid Sommige gebruikers van defensiemechanismes: lage IQ scores gecorreleerd met positieve personaliteitskenmerken Freud: psychoseksuele theorie van de persoonlijkheidsontwikkeling Doorlopen van verschillende psychoseksuele stadia in ontwikkeling vroeg in het leven. Persoonlijkheidsstoornissen kunnen optreden door het falen om een bepaald stadium te doorlopen.  Stadia waarin het individu plezier zoekt vanuit specifieke erogene zones van het lichaam  “Seksueel” verwijst eerder naar fysiek plezier, niet naar volwassen seksuele gevoelens  Legt persoonlijkheidsstoornissen m.b.t. fixatie uit o Ontwikkeling staat stil doordat persoon niet compleet door een stadium geraakte o Persoon wordt extreem aanhankelijk aan de erogene zone in dat stadium ORALE FASE  Seksuele instinctieve drive in pasgeboren baby’s vindt een uitlaatklep in zuigen en slikken  Gedomineerd door id  Over- en onderbevrediging van de hongerdrive in dit stadium kan leiden tot fixatie (door gebrekkige ontwikkeling op dit vlak) - Undergratification: ontwikkelen van persoonlijkheidskenmerken gerelateerd met afhankelijkheid  roken en excessief eetgedrag - Overgratification: agressieve persoonlijkheidskarakteristieken ANALE FASE: 2e levensjaar  Sensueel plezier van het ledigen van de darmen.  Toilet training: vragen om voldoening te vertragen  vroege ontwikkeling van ego functies, beheren van impulsen id. o Realiteitsprincipe aanleren: leren ophouden van bevrediging o Manier waarop toilettraining gebeurt belangrijk voor hoe de persoonlijkheid ontwikkelt.  Harsh toilet training Straffen van het kind indien het niet zou lukken om tot aan het toilet te komen kan leiden tot fixatie. o Ordelijkheid en noodzaak van controle, dwangmatigheid, grootheidswaanzin.  Milde toilet training: Kind belonen en aanmoedigingen in geval van succes. o Trots in expressie van id-noden gekoppeld aan geschikte controle van ego – creativiteit, emotionele expressiviteit. PHALLIC fase ( op +/- 3 jarige leeftijd) 97 Psychologie     Ze ontdekken plezier in het spelen met penis/clitoris. Sterke immature seksuele aantrekking aan ouder van het andere geslacht. Jaloezie t.o.v. ouder van hetzelfde geslacht en sterke band met ouder andere geslacht. o Ze willen de ouder voor hun alleen.  Oedipus complex  Angst om door de vader gestraft te worden voor het verlangen naar de moeder, grootste angst= castratie. Onbewuste wens papa te elimineren  Electra complex  penis envy, meisjes beseffen dat ze geen penis hebben, jaloers door sterke band met vader. Associëren zich met de vader voor het gevoel van macht om zo de ervaren eigen zwakheid te compenseren. Conflict opgelost door identificatie o Aandacht gaat meer naar ouder van hetzelfde geslacht o Beginnen deze te imiteren op een idoliserende manier  band opgebouwd o Angst en jaloersheid verdwijnen o Geslachtsroller geleerd en nervositeit over de geslachtsdelen verdwijnt o Initiële bron voor ontwikkeling superego.  Ontstaan geweten door conflicten: wat mag geuit worden en wat niet? LATENTIE PERIODE (lagere school)  Het kind zijn seksuele instinctieve drive is meestal grotendeels ondergedompeld. GENITALE fase (puberteit)  Start van vorming seksuele aantrekking voor jonge mensen andere geslacht. OPM: mix van fixaties volgen persoon door heel z’n leven en manifesteert zichzelf als set van typische persoonlijkheidskenmerken. Neo-Freudiaanse theorieën Freud iets te extreem, wel interessante zaken opgestart, bv het onbewuste. Verdedigingsmechanismen ook aanwezig, handig om in therapie patiënten hier soms mee te confronteren. CARL JUNG (1875-1961)   Legt minder de nadruk op belang van seksualiteit Collective unconscious o Gedeelde herinneringen en ideeën geërfd van onze voorouders  Archetypes: geërfde en universele gedachtenvormen en patronen die toelaten specifieke aspecten van onze wereld waar te nemen.  Moeders, kwaad, mannelijkheid, vrouwelijkheid 98 Psychologie   Schaduw: archetypes bezitten basische instincten die toelaten om het kwaad te herkennen. Archetypes zijn geen opgeslagen beelden of ideeën, we worden bv niet geboren met een beeld van het kwaad  overgeërfde disposities om zich op een bepaalde manier te gedragen en te denken en voor perceptie op een bepaalde manier. ALFRED ADLER (1870-1937)   Gevoelens van inferioriteit : sleutelrol in ontwikkeling persoonlijkheid. - Volledige afhankelijk van andere bij geboorte, dan meestal tegenkomen mensen met meer ervaring - Sociale, intellectuele, psychische, atletische inferioriteit - Spanning  motiveren om tekortkomingen te compenseren  streven naar superioriteit = Major motivational force - Beste persoonlijke toenadering i.p.v. ‘outperforming’ van anderen - Onze unieke ervaringen met inferioriteit en het daaropvolgende streven naar superioriteit  organiserende principes in het leven en voor de persoonlijkheid. Sociaal belang: Aangeboren verlangen om bij te dragen aan maatschappij o Ook al zijn er verlangens voor persoonlijke superioriteit, toch het verlangen zich op te offeren voor zaken die samenleving als geheel ten goede komen  Freud’s geloof dat mensen handelen vanuit het Id uit eigen interesses en motivaties. KAREN HORNEY (1885-1952) Angst =basisprobleem dat men moet adresseren en overwinnen. Basis angst: veroorzaakt door onzekerheid in relaties 3 opties voor omgaan met angst: - Bewegen naar mensen toe: accepteren van een bepaalde situatie, afhankelijk worden van anderen, overdreven verlangen voor goedkeuring. - Bewegen tegen mensen: zich verzetten tegen bepaalde situatie, agressief worden, overdreven nood aan macht en erkenning, exploitatie van anderen. - Bewegen weg van mensen: zich terugtrekken van anderen, zich isoleren, overdreven nood aan onafhankelijkheid en privacy.  basic orientations Personaliteit is een mix van deze drie strategieën en basisoriëntaties. Wanneer de bron van nervositeit varieert van de ene naar de andere situatie, kan ook de strategie en de basisoriëntatie om ermee om te gaan variëren.    ERIK ERIKSON (1902-1994)   Iedere ontwikkelingsfase in termen van sociale conflicten ( biologische factoren), relatie t.o.v. anderen Stopt niet aan puberteit maar over gehele leven door 99 Psychologie    Sociale i.p.v. biologische opvattingen over ontwikkeling persoonlijkheid. Persoonlijkheidskenmerken ontwikkelen als gevolg van reeks crisissen die men tegenkomt in sociale relaties met andere mensen. o vb. in de kinderjaren: crisis vertrouwen vs. wantrouwen  Je hangt af van je omgeving, ifv wat er gebeurt word je vertrouwend/wantrouwend. o vb. in het volwassen leven: crisis integriteit vs. Wanhoop o Identiteitscrisis Nadeel: sterk maatschappijgebonden! Niet in slides: [ MELANIE KLEIN   Het jonge kind is volledig afhankelijk van iemand anders Intense band tussen moeder en kind  focus op de structuur van de drives van het kind  ° woede en frustraties Object en relations theory De persoonlijkheid als volwassene weerspiegelt de relaties die het individu heeft opgebouwd met anderen tijdens de kinderjaren. Relaties zijn de sleutel van de persoonlijkheid  nood aan andere mensen (drive) ] Sommige observaties over de psychodynamische theorie en onderzoek De psychodynamische theorie heeft grondig de psychologische theorie , psychotherapie en de literatuur beïnvloed. De theorie kreeg weinig empirische steun, dit is vooral omdat het concept moeilijk te onderzoeken is.  hoe kunnen we het Id, Ego en Superego onderzoeken? De humanistische benadering Benadrukken van de positieve, ‘fulfilling’ elementen van het leven en van menselijke groei.  Verzorgen van persoonlijke groei, levensvoldoening, positieve menselijke waarden. o Potentieel dat mensen hebben o Volwaardige persoonlijke groei o Interne behoefte aan zelfontwikkeling  Mensen zijn essentieel goedaardig  De drive voor zelfactualisatie: realisatie van het werkelijk intellectueel en emotioneel potentieel.  Hoofdtheorieën: - Maslow (1908-1970): Zelfactualisatie Motivatie is gebaseerd op hiërarchie van noden. Falen van het bereiken van deze hiërarchie = falen in verwerven van eigenlijk potentieel van de persoon. o Figuur: Voorgaande behoefte moet bevredigd zijn voordat men volgende kan adresseren 100 Psychologie Tegengesproken: monniken die geen luxe hebben kunnen andere zaken hoger op de trap nastreven Aangeboren drive voor zelfactualisatie is niet specifiek voor een bepaalde cultuur, het is een fundamenteel onderdeel van de menselijke natuur.  o - Rogers (1902-1987): conditions of worth  Ontwikkelen van persoonlijkheid draait rond ons zelfconcept= onze opinie over onszelf en hoe we behandeld worden door anderen. o Iedereen is inherent goed en hebben een aangeboren verlangen om beter te worden o Ieder persoon heeft een positieve kijk nodig: goedkeuring, warmte, liefde, respect, enz.  We zijn blij met onszelf als andere dat ook zijn o De sleutel tot psychologische gezonde persoonlijkheid: positief zelfconcept  Conditions of worth: Voorwaarden die anderen aan ons stellen om positieve houding van hen te ontvangen.  ! Kan negatief uitdraaien als een individu’s grootste ambitie het vervullen is van deze condities.  Bv kinderen die alles doen om door anderen aardig gevonden te worden  Verliezen andere aspecten van het leven uit het oog  staat zelfactualisatie in de weg.  Oplossing hiervoor volgens Rogers:  Unconditional positive regard: Onvoorwaardelijke liefde en acceptatie van een individu door een ander persoon.  Bv ouders en hun kind  Ouders kunnen slecht gedrag stoppen door te focussen op het gedrag en niet op het kind o Bv niet zeggen: je bent een slecht meisje  Laat kinderen toe binnen bepaalde grenzen te verkennen en hun eigen potentieel te ontdekken. 101 Psychologie  Volgens Rogers zijn kinderen inherent goed en komt slecht gedrag van het ondermijnen/beperken door de sociale omgeving Kritiek op humanistische benadering: vaag en ontestbaar, meer descriptief dan uitleggend. Het inschatten van de persoonlijkheid Objectieve tests van de persoonlijkheid (MMPI-2) Meten persoonlijkheid in MC of waar/vals format  Laat objectieve scoring toe  MMPI: Minnesota Multiphasis Personality Inventory o Objectieve, betrouwbare methode voor het identificeren van persoonlijkheidskarakteristieken gerelateerd aan mentale gezondheid. o Doel: bv kijken hoe effectief psychotherapie is bij een patiënt o 567 vragen o 10 klinische schalen:  hypochondrie  depressie  paranoia o Verschillende validiteitsschalen: is het antwoord van de deelnemers betrouwbaar, accuraat, afwijkend, onzorgvuldig, sociaal wenselijk, defensief? Projectieve tests van de persoonlijkheid     Afgeleid van de psychodynamische theorieën  gedrag vooral bepaald door onbewuste processen eerder dan bewuste gedachten en gevoelens. Directe vragen zullen dus niet in staat zijn deze onbewuste processen te ontsluieren Projectieve tests zijn ambigue bedoeld. Niet gestructureerde persoonlijkheidsmaatregelen waarbij persoon een serie van dubbelzinnige stimuli ziet(afbeeldingen, inktvlekken of incomplete tekeningen)  Zijn personaliteit zal weerspiegelen in de antwoorden op de ambigue vragen. Ook kunnen deelnemers doordat de vragen ambigue zijn vooraf geen notie maken van wat sociaal aanvaardbare antwoorden zijn  minder bias. o Rorschach inktblot test: Beschrijven wat er te zien is, wijzen op zaken die gebruikt worden om dit te bepalen  stijl en inhoud van de antwoorden. 102 Psychologie (pg. 445) o The thematic apperception test (TAT): meten psychologische noden  vertellen wat er gebeurde in een dubbelzinnige situatie. (pg. 446)  Tekening met dubbelzinnige situatie, bv jongen met hoofd naar beneden wat gebeurde er en zal er nog gebeuren?  Men projecteert zichzelf in de situatie  Moeilijke scoring! Evaluatie van de projectieve tests Alhoewel deze test zeer wijdverspreid gebruikt worden lage betrouwbaarheid en validiteit. (pg. 447)  Geen ≠ in resultaten tussen scores van mensen in mentale hospitaals en studenten  Deelnemers kunnen evt. voorzichtig zijn in wat ze antwoorden  Scores sensitief aan humeur, inconsistent met concept van personaliteit  Populariteit? Door traditie nog in gebruik. 103 Psychologie Psychologische stoornissen     Soms wordt heel het leven van een patiënt gedomineerd door verstoorde gedachten, gevoelens, onaangepaste gedragingen of een mix o Grof gesteld De minst erge stoornissen zijn meer beïnvloed door omgevingsfactoren o Stressoren o Interacties met familieleden o Perceptie van het individu op deze factoren  Kind dat voortdurend bekritiseerd wordt door zijn ouders zal passief worden en niet langer gehoorzaam zijn De ergste stoornissen zijn meer beïnvloed door overerving en andere biologische factoren Er zijn reeds verschillende studies uitgevoerd naar de interacties tussen o Menselijk genoom o Hersenactiviteit o Omgeving 1. Classificatie en diagnose a. Wat is abnormaal ?      Psychische stoornissen worden gekenmerkt door : o Abnormaal gedrag o Abnormale gedachten o Abnormale gevoelens Abnormaal = alles wat van de norm afwijkt o Sterk subjecties Klinische psychologen wijzen erop dat het belangrijkste kenmerk maladaptiviteit is o Veroorzaken ergernis o Verhinderen dat een persoon een productief en voldoening gevend leven leidt Men is nooit vrij van sociale en politieke oordelen o Verschillende interpretaties op verschillende momenten en op verschillende plaatsen  Vb : het ontvangen van een boodschap van God werd vroeger aanzien als teken van heiligdom en devotie  Nu : teken van hallucinatie  Het begrijpen van culturele verschillen is belangrijk in onze multiculturele samenleving o Maar is dit maladaptief gedrag een stoornis ?  Maladaptief gedrag alleen is niet voldoende voor een diagnose  Diagnose moet zo objectief mogelijk gesteld worden Stoornissen zijn zeer complex en niet steeds gemakkelijk te onderscheiden in de praktijk o Ieder van ons zal wel iets herkennen in de beschrijving van het gedrag van een “gestoorde”. 104 Psychologie b. Perspectieven van oorzaken van stoornissen               De intensiteit van de kenmerken van stoornissen verschillen heel erg Geen enkele oorzaak is gekend o Veroorzaakt door een interactie tussen verschillende factoren  Biologische  genetica en rol ZS  Cognitieve  Omgeving Psychologen hanteren elk hun eigen invalshoek bij het diagnosticeren Familie kan een invloed hebben op het verloop van een stoornis Niet blijven vasthangen aan 1 specifieke behandeling o Combinatie van verschillende benaderingen is veel beter  = Eclectisch  Componenten uit alle perspectieven halen zodat je op efficiënte wijze kan diversifiëren i. Het medisch perspectief Gebaseerd op het idee dat stoornissen veroorzaakt worden door abnormaliteiten van de hersenen en het ZS o Kunnen andere lichaamssystemen aantasten Biologische factoren dragen bij tot schizofrenie en bipolaire stoornissen o Farmaca-behandeling Niet alle stoornissen kunnen zo direct gelinkt worden aan biologische factoren ii. Het psychodynamisch perspectief Gebaseerd op Freud zijn theorie Psychische stoornis = conflict tussen de 3 componenten van de geest van een individu o Ego o Id o Superego Conflict kan ontstaan door te proberen om te gaan met externe gevaren en traumatische ervaringen o Escaleren zodat de verdedigingsmechanismen van het ego er niet in slagen om het individu te voorzien van  Een vastberadenheid  Een psychologisch welbevinden o Verdedigingsmechanismen verdraaien de realiteit  Individu komt terecht in een vroegere ontwikkelingsfase  Extreme angst  Obsessieve gedachten  Compulsief gedrag  depressie Geen adaptieve leerervaringen meer o Vb : kind altijd negatief behandeld als het iets deed  Kind zal geen initiatief meer nemen in die context  Het wordt problematisch als het kind geen initiatief meer zal nemen in andere contexten iii. Het cognitief-gedragsmatig perspectief Psychische stoornissen zijn aangeleerde maladaptieve gedragspatronen Patronen kunnen begrepen worden door te focussen op 105 Psychologie             o De sociale factoren o De omgevingsfactoren o De perceptie van het individu Zelden enkel gedragsmatig Doel : maladaptief gedrag vervangen door adaptief gedrag Vb : het excessief gebruik van alcohol  verlossing van de angst en de spanning die het individu ervaart in het dagelijks leven iv. Het humanistisch perspectief Een persoon ontwikkelt een succesvolle persoonlijkheid indien : o Een positieve beoordeling ontvangt van anderen o Er ontwikkelt zich een stoornis wnnr persoon denkt dat hij die beoordeling moet verdienen  Overgevoelig voor eisen en kritiek van anderen  Stelt zijn persoonlijke waarde in functie van hoe anderen op hem reageren Depressie en angststoornissen o Geen zelfvertrouwen o Geen uitgesproken persoonlijkheid o Geen controle over het resultaat van belangrijke gebeurtenissen in hun leven Doel : individuen overtuigen van hun potentieel v. Het sociocultureel perspectief Hecht belang aan de rol van cultuur in het ontwikkelen van een stoornis Begrijpen van de culturele variabelen die een invloed hebben op de persoon o Wat is voor hun normaal/abnormaal o Vereiste voor een correcte behandeling Stoornis die enkel voorkomt in een bepaalde cultuur = cultuurgebonden syndroom o Vb : nangiarpok Komt geregeld terug maar wordt apart beschreven  gedrag proberen te plaatsen vi. Het biopsychosociaal perspectief Stoornis ontwikkelt wnnr een individu o Een predispositie heeft voor een stoornis o Blootgesteld wordt aan stressoren waardoor de stoornis reëel wordt Mbv het diathesis-stress model o een combinatie van de eerder beschreven perspectieven o geen enkel perspectief is volledig geschikt o de versch benaderingen kunnen samen gebruikt worden om bredere meer begrijpbare perspectieve te creëren o model is gebaseerd op het feit dat combinaties aan factoren voorspellingen kunnen zijn voor een waaier aan stoornissen  genetische factoren  bepaalde genen zijn niet specifiek voor stoornissen  dragen enkel bij tot een algemene voorspelling hiervan  symptomen komen enkel tot uiting indien het individu geconfronteerd wordt met stressoren o die ze niet kan onderdrukken o waarmee ze niet kan leven o waarmee haar omgeving niet kan helpen  fysiologische factoren 106 Psychologie     vroegere ervaringen  omgevingsfactoren Eenzelfde stressor kan bij de ene persoon tot stress lijden en bij de andere niet o Hangt af van zijn/haar tolerantie tov strrss Een sociaal netwerk kan protectief werken mbt de ontwikkeling van stoornissen Vb van een onderzoeksopzet in dit model: o Vgl van het genotype van iemand waarbij een stoornis is vastgesteld met iemand die deze diagnose niet heeft o Nagaan wat de correlatie is tussen de werking van een bepaalde neurale pathway en het genotype van de persoon met de stoornis c. Het DSM-IV-TR classificatie systeem     Systeem dat het meest gebruikt wordt : o American Association’s Diagnostic and Statictical Manual of Mental disorders o Gebruik van meerdere categorieën uitgedokterd door Kraepelin Een alternatief voor DSM o International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems ISD o Verschil zit hem in de persoonlijkheidsstoornissen Betrouwbaar en begrijpbare set van diagnostische categorieën met criteria die zo expliciet mogelijk zijn gespecificeerd Systeem kenmerkt psychologische condities mbv 5 assen o Geeft de kans op psychologische en persoonlijke info van een individu overal op dezelfde manier te beoordelen o As 1 : grote klinische stoornissen : belangrijkst  Angst  Depressie  shizofrenie o As 2 : persoonlijkheidsstoornissen  Anti-sociaal  Afhankelijkheidsstoornis  Borderline syndroom : psychopaten o As 3 : de fysieke stoornissen die gepaard gaan met de psychische stoornis  Verhoogde bloeddruk  Huidrash  = de medische last o As 4 : identificatie van de stress die de persoon ervaart het laatste jaar en wat de bronnen daarvan zijn  Scheiding  Familieproblemen  Werkproblemen o As 5 : schat de mate waarin de levenskwaliteit (QoL)* van het individu is verminderd door de stoornis  Niet in staat om een job te houden  Niet in staat om een sociaal netwerk te onderhouden  * quality of life  Er wordt een score gegeven op 100  Global Assesment of Functioning  100 = geen hinder bij het normaal functioneren  50 = serieuze hinder  10 = ernstige schade bij de persoon of anderen 107 Psychologie     Comorbide stoornissen o Op hetzelfde ogenblik meerdere stoornissen hebben Mogelijkheid bestaat ook dat personen op verschillende tijdstippen meerdere stoornissen hebben Vb met het assensysteem : een studie uit Finland waarbij men aantoonde dat o alcohol afhankelijkheid (as I) comorbied kan zijn met het ‘major depressive disorder (MDD)’ (as I):  alcohol afhankelijkheid (1) => maritale problemen, geassocieerd met een ‘antisocial personality disorder’ (as II) => scheiding = stressor (as IV) => ernstige depressie (as I)  alcohol afhankelijkheid (2) => fysieke problemen, zoals levercirrhose (as III) => toegenomen hinder bij het algemeen functioneren ( vb. slechts enkele oppervlakkige vrienden en geen job) o resultaat evaluatie:  as I: Alcohol afhankelijkheid en ernstige depressie  as II: antisociale persoonlijkheid  as III: alcohol cirrhose  as IV: ernstige stress tgv. vb. scheiding, werkeloosheid  as V: GAF evaluatie = 30, wat inhoudt dat er sprake is van een ernstige hinder in het normaal functioneren van die persoon Problemen met dit systeem o Sterk beïnvloed geweest door het klinische perspectief  Vnl biologische determinanten die geëvalueerd worden  Dus andere determinanten kunnen misschien niet gediagnosticeerd worden o Condities kunnen niet duidelijk gemaakt worden  De ene depressie is de andere niet o De betrouwbaarheid  Volledig betrouwbaar  elke patiënt zou op eenzelfde manier kunnen gediagnosticeerd worden  Niet simpel  geen afgebakende grenzen  100% betrouwbare diagnoses bestaan NIET  Vb : voor een post-traumatische stress stoornis-diagnose moeten de symptomen 30 dagen duren anders  diagnose acute stress stoornis o De validiteit  Betwisting over de labeling van de categorieën  Maw of deze wel een goede omschrijving zijn voor wat er aan de hand is bij de persoon in kwestie  Experiment van Rosenhan  Pseudopatiënten werden elk bijna 3 weken opgenomen obv dezelfde verzonnen symptomen  Hoe meer de patiënten vertelden dat ze geen stemmen hoorden, hoe ernstiger ze genomen werden  langere opname  Veel valspositieven  Wafefield et al :  Grote range van diversiteit  Kwalitatieve verschillen  Vanaf wnnr beslist men dat een persoon voldoende symptomen vertoont om een bepaalde diagnose te krijgen 108 Psychologie Hij schatte dat bij zo”n ¼ van de patiënten in een fase van natuurlijke rouwverwerking de diagnose van een zware depressie toegekend kregen Nieuwe perspectieven aanraden voor de DSM-V o Er wordt veel van verwacht  betere aansluiting op realiteit o Categorische diagnosestelling vervangen door een 3D benadering van een persoonlijkheid  5-factoren van persoonlijkheid Bij het diagnosticeren van een psychische stoornis, vat men de optredende symptomen van de patiënt samen o Verklaart niet de onderliggende oorzaak en processen Men moet vermijden om een patiënt met de naam van een stoornis te labelen o Patiënt gaan kenmerken ahv zijn symptomen o Vb : patiënt is iemand met een shizofrene stoornis dan  hij is shizofreen  Analoog : de patiënt heeft een gebroken been  is geen gebroken been     2. Psychische stoornissen die gediagnosticeerd werden als kind a. Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder : ADHD      De eerst optredende symptomen : o Aandachtproblemen  Niet efficiënt switchen van opdracht  Niet lang hun aandacht op 1 iets houden  Onzorgvuldig gemaakt huiswerk o Hyperactief  Niet lang blijven stilzitten  Niet kunnen zwijgen  Excessief in het rond lopen en springen o Impulsief  Hebben het moeilijk om gedrag uit te stellen  Ongeduldig zijn  Onderbreken van anderen o Combinatie van de 3 Symptomen treden op voor de leeftijd van 7j o Moeten op 2verschillende settings gezien worden  Schoolsituatie  Thuissituatie Symptomen interfereren met het leeftijdsafhankelijk functioneren o Op sociaal vlak o Op academisch vlak Incidentie : o 3- 7 % van de schoolgaande kinderen o Kan persisteren bij volwassenen o Krijgen vaak te snel deze diagnose toegewezen o Probleem kan in verschillende intensiteiten optreden Tweelingen onderzoek wees uit dat ADHD in sterke mate overerfbaar is 109 Psychologie Geen duidelijke indicaties die aantonen hoe interacties tussen genen en omgevingsfactoren de symptomen veroorzaken fMRI studie bij 220 kinderen met diagnose o abnormale ontwikkeling van de hersenschors  controle over motorisch gedrag  Normale cortex :  Max dikte rond de leeftijd van 7-8j  Wordt na die leeftijd terug dunner  ADHD cortex  Max dikte rond de leeftijd van 10j o Maturatie van motorische cortex vindt vroeger plaats o De combinatie van beide kan gelinkt worden aan merkbare symptomen  Vertraagde ontwikkeling van gebieden met inhibitie op beweging  Vroege ontwikkeling van gebieden voor spontane beweging o NB : niet van elk kind wordt een fMRI afgenomen o  b. Autisme      Eerst optredende symptomen o Ernstige beperkingen in het opbouwen van sociaal contact o Ernstige beperkingen in het communiceren met anderen o Beperkingen in interesse in activiteiten en hobby’s Gekenmerkt door : o Het niet kunnen gebruiken van non-verbale communicatietechnieken  Geen oogcontact  Gelaatsuitdrukkingen niet juist gebruiken o Voorkeur om solitair een activiteit uit te voeren  Alleen spelen doen ze het liefst  Ze gaan niet in op reacties van andere kinderen bij het samenspelen  Speelgoed afpakken : kindje met autisme is blij met het speelgoed maar snapt niet waarom het andere kindje nu weent  Als er voor hem geen probleem is snappen ze niet dat het voor iemand anders wel een probleem kan zijn o Geen inlevingsvermogen o Vertonen van stereotype patronen in gedrag, interesses en activiteiten Diagnose wordt gesteld voor de leeftijd van 3j Incidentie o 1/166 heeft een autistische spectrum stoornis o 4x meer voorkomend bij jongens o Meestal gepaard met mentale retardatie Theory-of-mind : o Een kind met autisme begrijpt niet dat zijn/haar acties bijdragen tot zijn/haar eigen gedachten en gevoelens en ook tot de gedachten en gevoelens van anderen o Kinderen falen op de ‘Sally-Anne false-belief task’  Een verhaal wordt verteld ahv prenten :  Sally heeft een mand en Anne een doos  Sally steekt een bal in haar mand en gaat weg  Anne neemt de bal uit de mand en steekt het in haar doos 110 Psychologie Aan kinderen vragen :  Zal Sally zoeken naar haar bal  Waar zou ze zoeken naar haar bal  Kinderen met autisme kunnen zo’n probleem niet oplossen  Niet in staat logische gevolgen te trekken uit gedrag o Theorie kreeg kritiek omdat het niet genoeg symptomen van de stoornis verklaart  Een adequate theorie moet met proces van emotionele en sociale infoverwerking inhouden De rol van mirror neuronen o Belangrijk in het herkennen van iemand anders zijn intenties Complexe etiologie o Onderzoek binnen de domeinen van :  Genetica  Immunologie  Neurochemie  Neurocognitie  gedragskunde o soms zijn de uitgevoerde onderzoeken controversieel  sommige vaccins met kwik  oorzaak van autisme bij kinderen  mazelenvirus  Correlatie is nog niet aangetoond  controverse blijft bestaan    3. Druggerelateerde (substance-related) stoornissen       = verslavingen Gevolgen : o Sociale problemen  Afgezonderd van de wereld  Auto-ongelukken veroorzaken o Beroepsproblemen  Werk verliezen o Medische problemen  Foetaal alcoholsyndroom  Levercirrhose  Toegenomen ratio aan hartaandoeningen en CVA  Bevallen van kleinere babies  Babies met hersenschade Tabak en alcohol : > 20 % van de sterftes in de US Lifetime prevalentie varieert voor elke drug o Gemiddeld schat men : 27%  27% van de individuen hebben minstens 1x in hun leven te maken gehad met symptomen van een druggerelateerde stoornis  Voor alcohol : 15% 12maanden prevalentie : 3.8% Centrale effect van drugs : o Activatie van het dopamine-gereguleerd bekrachtigingssysteem in de hersenen  Normaal gebeurt dit door eten, warmte en seksueel contact  Cocaïne geinduceerd : snelle en intense activatie van dit systeem 111 Psychologie Schadelijke effecten wegen niet op tegen de onmiddellijke bekrachtiging van de drugs Hoewel onthoudingsverschijnselen het moeilijk maken om te stoppen zijn ze niet verantwoordelijk voor het ontstaan van een verslaving  o a. Mogelijke oorzaken     Niet iedereen is geneigd verslaafd te geraken o Omgevingsfactoren spelen een belangrijke rol Cloninger duidde het bestaan van 2 types alcoholiekers aan : o Degene die antisociaal zijn en op zoek zijn naar plezier  Steady drinkers  Agressief gedrag  Geen schuldgevoel  Altijd teveel drinken o Degenen die een lange tijd zonder kunnen, maar zich niet beheersen eens ze begonnen zijn  Binge drinkers  Door angst beheerst  Verliezen alle controle  Voelen zich achteraf enorm schuldig  Wordt gelinkt aan :  Emotionele afhankelijkheid  Perfectionisme  Introversie  rigiditeit i. Genetische en fysiologische oorzaken Vatbaarheid voor alcoholisme o Mensen in een miserabele omgeving  meer kans  “soort ontsnapping” o Rijk arm o Eerste drank op 11-12j  13.5% alcoholmisbruik als volwassene  16% alcoholafhankelijkheid Erfelijkheid van alcoholisme o Tweelingen en adoptieonderzoeken o Overerfbaarheidscomponent bij steady drinkers  Mannen waarvan de biologische vader een steady drinker is  7x meer kans om steady drinker te worden  Geen 1op 1 relatie o Geen determinant o Hangt af van situatie tot situatie  Omgeving speelt geen rol in adoptiestudies  Dochters van steady drinkers ontwikkelen een somatisatiestoornis  Syndroom van Briquet o Overerfbaarheidscomponent bij binge drinkers  Omgeving speelt wel een rol  Het hebben van een binge drinker als vader had weinig effect op de ontwikkeling bij het kind dat geadopteerd was in een normale omgeving  Als het kind opgroeit in een omgeving met veel drank  hogere kans 112 Psychologie        Indien vastgesteld wordt dat overerving een effect heeft  zoek biologische merker o De hersenen van steady drinkers reageren niet op gevaar en sociale onenigheid  Ondergevoelig strafmechanisme  Bekrachtigingssysteem is ongevoelig  altijd op zoek naar meer sensatie  Euforisch effect van alcohol o Binge drinkers  Overgevoelig strafsysteem  Drinken normaal niet door het ervaren van een schuldgevoel  Zijn er teveel mee bezig om ermee te kunnen omgaan  Drinken  sedatief effect op strafsysteem  niet meer kunnen stoppen NB : enkel studie naar alcoholisme/tabak  in vele landen legaal verkrijgbaar Diermodellen : o Alcohol-prefererende ratten worden hevige drinkers  Alcohol zorgde voor een veel grotere hoeveelheid dopamine secretie  BEKRACHTIGING o Alcohol-niet prefererende ratten worden geen hevige drinkers  Alcohol zorgde voor een mindere grote dopamine secretie ii. Cognitieve oorzaken Personen misbruiken drugs omwille van hun “positieve” effecten o Verwerking van negatieve emoties o Socialer worden o Relaxter zijn Drugsafhankelijkheid om de negatieve effecten van drugs te vermijden nadien o Negatieve emoties o Nog depressiever voel o Oncomfortabele gevoelens Deze vorm van opluchting bevordert dus het druggebruik en heeft een tijdelijk effect o De negatieve gevoelens keren terug o Leidt tot verder gebruik Als men wil behandelen moet men op deze oorzaken inwerken 4. Shizofrenie      Kent versch subtypes met elk hun eigen symptomen en prognose Wordt gekarakteriseerd door : o Vervorming van gedachten o Hallucinaties o Angsten Letterlijke betekenis o Gespleten geest o Verwijzend naar de split met de realiteit door extreme mentale chaos De meest voorkomende stoornis op as 1 : o Prevalentie : 0.5-1.5% o Eerste symptomen : late tienerjaren- begin de 30 2categorieën van symptomen o Positieve : symptomen die aanwezig zijn  Verstrooiing van gedachten  Irrationele gedachten 113 Psychologie o  Niet-georganiseerde gedachten  Delusies : onrealistische gedachten  Achtervolgingswaanzin  Grootheidswaanzin  Denken dat zij gecontroleerd worden door zenders in hersenen  Hallucinaties : waarnemen van stimuli die er niet zijn  Horen van stemmen  Meestal auditief Negatieve : kenmerken die aanwezig zouden moeten zijn en er niet zijn  Niet specifiek voor shizofrenie  Komen ook voor bij stoornissen tgv schade aan frontale hersenlob  Verminderde emotionele respons  Verminderd spraakvermogen  Gebrek aan initiatiefneming en uithoudingsvermogen  Onmogelijkheid om plezier te ervaren  Sociale onthoudingsverschijnselen a. Types shizofrenie     Paranoïde shizofrenie o Gekenmerkt door positieve symptomen  Delusies ! o Zijn er volledig van overtuigd dat hun complottheorieën kloppen ‘disorganised’ (wanordelijke) shizofrenie : o Gekenmerkt door negatieve symptomen o Progressief en irreversibel o Gekenmerkt door :  Verstoorde gedachten  Ongeschikte emoties bij bepaalde omstandighedeen  Word salad : mengeling van woorden  Woorden na elkaar zeggen zonder betekenis  Hallucinaties en delusies o Gedachtengang valt dus niet te volgen Catatonische shizofrenie o Gekenmerkt door negatieve symptomen o Vertonen van motorische stoornissen  Overdreven enthousiasme  Stupor  De ene keer : extreme flexibiliteit  De andere keer : catatonische houding  In een bepaalde houding blijven staan  Kan lange tijd volgehouden worden o Zich afsluiten van de wereld Ongedifferentieerde shizofrenie o Voldoen niet aan de criteria van eerder beschreven types o Hebben van alle soorten iets o Symptomen kunnen na verloop van tijd veranderen  Hallucinaties  Wanen (delusies)  Vertonen van chaotisch gedrag 114 Psychologie  Residuele shizofrenie o Gekenmerkt door negatieve symptomen o Diagnose indoen ten minste 1 episode van de 4 andere types zich heeft voorgedaan  Maar geen enkel positief symptoom mag op dat moment aanwezig zijn  Negatieve en vervormde positieve symptomen zijn wel zichtbaar o Remissie van een shizofrenie  Is mogelijk met behoud van negatieve symptomen b. Mogelijke oorzaken   Diathesis-stress model o Shizofrenie is het resultaat van 1 of meer overgeërfde biologische factoren die geactiveerd worden door stressoren uit de omgeving o Geen 1/1 relatie o Als dit model valide is  Vele mensen dragen genen typerend voor shizofrenie  Ontwikkelen de stoornis niet allemaal door gebrek aan triggering omgeving Genetische oorzaken o Bleuler : 1950  Reactieve vormen van shizofrenie  Voordien hadden mensen een gezonde mentale ziektegeschiedenis  Verkrijgen de stoornis door een stressvolle levensstijl  Kunnen snel genezen  Processieve vormen van shizofrenie  Reeds vroeger een mentale ziekte doorgemaakt  Chronische vorm  Als kind waren ze ook anders dan andere kinderen o Walker : toonde films van shizofrene mensen in hun kindertijd  Gebrekkig oogcontact  Verminderde responsiviteit  Gebrekkige motoriek  Niet lachen o Men is momenteel op zoek naar voorspellende determinanten en risicofactoren  Om preventief te kunnen behandelen o Tweelingenonderzoek en adoptiestudies  Sterke mate van overerving voor de vatbaarheid op shizofrenie  Kinderen van shizofrene patiënten hebben een hoger risico  Omgevingsfactoren zijn dus ook weer belangrijk  Geen karaktereigenschap o 63% heeft geen 1-2graads verwante met shizofrenie o < 30% van de kinderen waarvan beide ouders een shizofrene stoornis hebben ontwikkelen zelf de stoornis  Concordantie in MZ tweelingen : 50%  Concordantie in DZ tweelingen : 20% 115 Psychologie    Neurofysiologische oorzaken : de dopaminehypothese o Abnormale activiteit van de dopamine synapsen is een oorzaak  Hyperactiviteit zorgt voor positieve symptomen o Cocaïne en amphetamines stimuleren dopamine receptoren  Kunnen symptomen van shizofrenie produceren o Antipsychotische drug inhiberen receptoren voor dopamine in de synapsen  Kunnen symptomen van shizofrenie induceren o Atypische antipsychotische drugs en hallucinogenen  Binding van serotonine aan glutamaat  Positieve symptomen ontstaan Fysiologische oorzaken : neurologische stoornissen o Hersenschade in patiënten met negatieve symptomen  Grotere cerebrale ventrikels  Abnormale neurale werking bij het onderdrukken van ongepaste reacties  Verbrede sulci  Minder corticale grijze hersenmassa  Een kleinere hippocampus  MZ tweelingen zijn discordant o Interferentie van normale prenatale hersenontwikkeling  Seasonality effect  Geboren in de winter  grotere kans op ontwikkeling  Door een andere combinatie van o Nutritionele factoren o Toxines o Infectieuze agentia in de lucht o water  in de arme steden  grotere kans op virale ziektes  de hersenontwikkeling is gevoeliger voor verstoring prenataal  hersentrauma rond de tijd van de geboorte  Vergrote kans als er geen familiale shizofrenie kan voorgelegd worden  Verhoogde incidentie bij de nakomelingen van vrouwen die in hun tweede semester zaten gedurende de epidemie van influenza type 2A in 1957  Brown : kans op shizofrenie is 7x groter indien de vrouw is blootgesteld aan influenza in haar 1ste semester van zwangerschap Cognitieve en omgevingsoorzaken o Persoonlijkheid en communicatievaardigheden van de ouders speelt een rol  Hogere kans bij :  Dominante ouders  Overbeschermende ouders  Rigide, ongevoelige ouders  Combinatie van de 3 o Bateson : 1956 : Double blind/ Pragmatische paradox  Ouder kan in bepaalde situatie kind aanvaarden maar dan ook weer afstoten  Conflictsituatie bij het kind  Vb : moeder leert haar kind om emotioneel afhankelijk te zijn van haar, maar jaagt het weg als het op haar schoot wil komen zitten o Kinderen opgegroeid in een gezin met onenigheid 116 Psychologie o  Vreemd gedrag van familielid wordt gewoon aanvaard  Overdonderd van vijandigheid  Wankel huwelijk  Gezin met verwarrende communicatie  Groter risico op shizofrenie Brown : expressed emotion, geuite emotion  Uiting van kritiek, vijandigheid en extreme emotionele betrokkenheid door de familieleden van de patiënt  Als de mate waarin deze emoties geuit worden laag is in de leefomgeving van de patiënt  snel genezen  Bij sterke uiting  blijven symptomen vertonen  De geuite emoties zijn ondanks de verschillen in perceptie van mentale ziektes niet cultuurgebonden 5. Gemoedsstoornissen    Gekenmerkt door significante veranderingen of verstoringen van iemands gemoed die normale perceptie, gedachten en gedrag beïnvloeden o Zware depressie o Combinatie van een depressie met een manie  DSM-IV-TR  voortdurend expansief en geïrriteerd zijn De meest ernstige gemoedsstoornissen zijn : o Bipolaire stoornis  Afwisseling tussen periodes van depressie en manie met periodes met een normale gemoedstoestand  2 types  Manie : vertonen van irriterend gedrag dat niet gepast is in de situatie waarin men zich bevindt  Voelen zijn zelfverzekerd en hoogmoedig  Worden kwaad voor de minste tegenslag  Rusteloos en hyperacties o Zware depressie  Voortdurende gevoelens van verdriet en waardeloosheid  Verlies van eetlust, slaap en ander gedrag Levensduur prevalentie van 15% a. Mogelijke oorzaken  Cognitieve oorzaken : fout denkproces o Negatief over zichzelf o Zitten gevangen in een vicieuze cirkel  Hun negatieve houding staat sociale interacties in de weg  Patiënt raakt nog meer afgezonderd  Ontvangt geen sociale steun meer  Bekrachtiging van het negatief gevoel/ depressie o Beck : 1967,1991 : Cognitive triad  Eerste oorzaak is de persoon zijn zicht op de realiteit als verdraaid  Negatieve gedachten over :  Zichzelf : zelfverwijt  de wereld : opblazen van problemen 117 Psychologie    De toekomst : verlies van hoop  Wijten hun ongelukkige leven aan hun gebreken en beschouwen deze als blijvende karaktereigenschappen o Attributional style  Mogelijke cognitieve voorbode voor depressies  Combinatie van hopeloosheid en negatieve gebeurtenissen  Abramson 1995  Depressie komt voor bij mensen met een pessimistische stijl die in contact komen met stressoren  De manier waarop mensen een verklaring geven aan negatieve gebeurtenissen zorgt voor het depressief worden van een individu  Wijten negatieve gebeurtenissen als hun fout  Verschillende ervaringen  Wijten positieve gebeurtenissen als puur geluk  Slechts enkele ervaringen Genetische oorzaken o 1ste graads verwanten met een gemoedsstoornis : 10 x hoger risico o Concordantie bij MZ :  voor bipolaire stoornissen : 60%  voor depressie : 40% o Concordantie bij DZ :  voor bipolaire stoornissen = 15%  voor depressie : 11% Neurofysiologische oorzaken : biochemische factoren o Depressie  Lage concentraties van de neurotransmitters :  Serotonine  Norepinefrine  Medicatie  Verhoogt de concentratie aan NT  Zorgt ervoor dat de NT langer beschikbaar zijn thv de synaps  Kan dit controleren door  Afbraakproducten van de enzymen die deze NT’s afbreken op te sporen in urine en cerebrospinaal vocht o Jacob : 2004  MDD (major depression disorder) kan resultaat zijn van :  Verminderde neurogenese door stress in de hersenen  Serotonine draagt bij tot de neurogenese  Therapeutisch gebruik ! o De biochemie van de hersenen is hier abnormaal  Niet met zekerheid te zeggen wat de eerste aanleidinggevende factor is  Omgevingsfactoren kunnen biochemische stoornissen veroorzaken  Experiment : honden kunnen niet ontsnappen aan elektrische schokken en leerden hulpeloosheid zo aan o De lage conc aan norepinifrine die men vond, waren te wijten aan schokken o Het oorzaakgevolg model moet nog verder uitgewerkt worden 118 Psychologie 6. Angst en dissociatieve stoornissen       Patiënten erkennen hun probleem, maar weten niet altijd dat de oorzaak psychologisch is Neurosen : patiënten ervaren angstige en depressieve gevoelens Kinderen aanleren om bang te zijn in de donker omdat ouders zelf bang zijn Angst o Een aanhoudend gevoel van onheil o Gaat gepaard met fysiologische responsen  Versneld hartritme  Klamme handen  Oncomfortabel gevoel in de maag Paniek o Gevoel van extreme angst gecombineerd met hopeloos en hulpeloosheid Wnnr deze symptomen voorkomen op ongeschikte momenten stoornis a. Type stoornissen   Paniek stoornis : o Onvoorspelbare aanvallen van acute angst o Gepaard gaande met hoge waardes van fysiologische arousal* gedurende enkele sec tot uren  * activatie van het centrale en autonome ZS o Levensduur prevalentie = 1-2% o 2x meer voorkomen bij vrouwen o Opgemerkt in de late tienerjaren en midden de 20 o Anticiperende angst ervaren  Tussen de aanvallen door  De angst voor het krijgen van een aanval  Bepaalde situaties daarom mijden  Paniekaanvallen kunnen fobieën veroorzaken o Mogelijke oorzaken :  Erfelijke component  Vertonen opmerkelijke fysiologische kenmerken o Zoals een onregelmatige ademhaling  Men kan een aanval uitlokken door lactaat en CO2 in te spuiten o Gevoel van spanning ontstaat o Mensen met paniekaanvallen gaan hierop sterker reageren  Cognitieve component  Focust op verwachtingen  Blijken extreem gevoelig voor elk risicovol element in hun omgeving  De verwachting dat ze worden geconfronteerd met stressoren, belet hun om met de stressoren om te gaan Fobieën o Gekenmerkt door :  Persisterende irrationele angst voor specifieke stimuli die interfereren met normale activiteit  Object van angst is gemakkelijk te identificeren o Angst maakt het leven van deze personen zeer moeilijk o Lifetime prevalence : 7-15% o DSM-IV-TR onderscheidt 3 types 119 Psychologie Agorafobie  12maanden prevalentie : 2%  Angst om alleen te zijn op openbare plaatsen o Plaatsen waar men niet gemakkelijk kan uit ontsnappen  Samen met paniekaanvallen  Sociale fobie  Angst voor situaties waarin het individu is blootgesteld aan kritiek van anderen op een vernederende manier  12maanden prevalentie : 7%  Specifieke fobie  Term voor alle andere fobieën o Mogelijke oorzaken  Omgeving  Psycho-analytische theorie : o Fobieën ontstaan door spanningen veroorzaakt door  Onverdraagbare onbewust Impulsen  Rekalisatie/verplaatsing van objectieve angsten naar symbolische objecten  Cognitieve gedragsperspectieven : o Directe klassieke conditionering  Komt voor wnnr iemand wordt blootgesteld aan een ongename situatie o Plaatsvervangende klassieke conditionering :  Komt voor wnnr iemand ziet dat een andere persoon angstig is in een bepaalde situatie o Maar dit verklaart nog niet helemaal de fobieën  Traumatische ervaringen doorgemaakt  betekent nog niet dat ze allemaal een fobie ontwikkelen  Niet iedereen met een fobie herinnert de traumatische ervaring die ze hebben meegemaakt  Genetisch  Evolutionaire verklaring : o Geconditioneerde emotionele respons  Deelnemers kregen milde schokken  Daarna werd de skin conductance gemeten bij  angst-relevante stimuli  angst-irrelevantie stimuli o Meer resistent tegen uitsterven Obsessieve-compulsieve stoornis o Gekarakteriseerd door :  Obsessies : gedachten die niet weg te krijgen zijn  Compulsies : gedragingen die niet kunnen verhinderd worden  Tellen  Controleren  Kuisen  vermijden  Of beide o De voornaamste klassen van OCD  Obsessieve twijfel en onzekerheid   120 Psychologie  Obsessieve angst om iets verboden te doen o Het gaat hierbij steeds om triviale en belangrijke onzekerheden waarmee iedereen zit  Maar bij deze stoornis wordt het obsessief o Lifetime prevalentie : 2.5% o 2 x meer vrouwen worden getroffen o Mogelijke oorzaken :  Cognitieve gedragsmatige verklaring  Obsessies dienen ervoor om de geest bezig te houden en pijnlijke gedachten te verzetten  Mensen met stoornis hebben voortdurend de indruk dat ze steeds bekwaam moeten zijn o Vermijden elke vorm van kritiek o Moeten zich zorgen maken over elk gevolg van gedrag dat niet perfect is  Compulsies kunnen en reden zijn om hun angst voor kritiek en onbekwaamheid te reduceren  Genetische oorzaken  Sommige OCD’s kunnen een overervingscomponent hebben o 5x meer gevonden bij 1ste graads verwanten van mensen die OCD hebben  Posttraumatische stress stoornis : PTSD o Gekarakteriseerd door  Afzondering van de wereld  Vertonen van atypische lage niveaus van emoties o Kan veroorzaakt worden door  1 gebeurtenis  Verlengde blootstelling aan een stressor (catastrofe) o Symptomen :  Dromen die zich steeds herhalen  Het denken aan en herbeleven van de gebeurtenis  Sterke psychologische gespannenheid o Patiënt zal vermijden over de gebeurtenis na te denken  gevolg  Weinig interesse in sociale activiteiten  Toekomst mistroostig inschatten o Gekenmerkt door  Woede uitbarstingen  Versterkt reageren op plotse geluiden  Slaap en concentratieproblemen  Zelfbehandeling met alcohol  Dissociatieve stoornissen o Mensen reduceren hun angst door een plots verstoord bewustzijn te hebben  Gevolgen voor hun geheugen en persoonlijkheid o Dissociatieve amnesie  Gerelateerd aan traumatische ervaringen  Amnesie typisch beperkt tot deze ervaring o Dissociatieve fuga  Duurt uren tot maanden  Na een stressvol accident 121 Psychologie Persoon kan zichzelf of anderen uit zijn verleden niet herinneren  Zal wss een andere identiteit aannemen en een andere leven starten  Eens hij zich alles herinnert o Neemt oude identiteit terug aan o Vergeet wat er gebeurd is gedurende de fugo Dissociatieve identiteitscrisis  Getypeerd door het hebben van 2persoonlijkheden  Bliss 1986 : zeldzame vorm van zelfhypnose  Ontsnappen aan pijnlijke ervaringen  95% van de mensen met deze stoornis zijn misbruikt of mishandeld Mogelijke oorzaken  Meestal te wijten aan ernstige trauma’s  Zeldzame stoornissen die niet goed begrepen worden  o o 7. Persoonlijkheidsstoornissen    Gekarakteriseerd door o Verstoord sociaal en beroepsmatig functioneren Ingedeeld onder as 2 van de DSM-IV-TR Antisociale persoonlijkheidsstoornis o Gekenmerkt door  Niet houden aan de normen van fatsoen  Voortdurend stelen en liegen  Niet kunnen behouden van langdurige, liefdevolle relaties  Snel verveeld zijn  Gebrek aan schuldgevoel o Persoon moet voldoen aan 4criteria voor de diagnose gesteld kan worden o o Moet ook ononderbroken antisociaal gedrag vertonen waarbij de rechten van anderen bedreigd zijn Mogelijke oorzaken  Niet reagerend autonoom zenuwstelsel  Geen angst om gestraft te worden  Kindertijd en opvoeding kunnen ook bepalend zijn 122 Psychologie   Zonder toezicht van familie  meer geneigd tot delinquentie o Wnnr ze dan wel aandacht krijgen  fysiek en verbaal gestraft Gedragspatroon dat deze kinderen ontwikkelen o Veel agressie o Wantrouwen o Egocentrisme o Geen inzicht op goed en slecht Genen kunnen betrokken zijn bij het verminderd reageren op emotionale situaties  Komen uit thuissituaties met o Drankproblemen o Psychische stoornissen Borderline persoonlijkheidsstoornis o Criteria alvorens diagnose gesteld wordt :  Weerstand bieden voor wat hij/zij aanneemt als verlating  Voortdurend annuleren van afspraken  Intense maar korte relaties met anderen  Plotse veranderingen in hun zelfbeeld, levensdoelen en ambities  Impulsiviteit  Zelfmoordneigingen en zelfmutilatie o Mogelijke oorzaken ?  Bepaalde eigenschappen geassocieerd met Borderline kunnen in zeker mate overgeërfd worden  Genetische factoren orden gelinkt aan specifieke neurale systemen  Serotonerg : impulsieve agressiviteit  Cholinerg : affectieve instabiliteit  Omgevingsgebonden factoren  Seksuele mishandeling als kind  Fysieke mishandeling als kind   123 Psychologie Behandeling stoornissen  Zodra mensen het gevoel hebben dat zijzelf alleen of met hulp van anderen hun problemen niet meer kunnen oplossen is therapie aangewezen 1. Psychologische stoornissen en psychotherapie a. De vroege behandelingen van psychologische stoornissen  De eerste behandelingen van stoornissen waren extreem onmenselijk o Threphining  Het boren van gaten in de schedel om kwade geesten vrij te laten o Tot de 18de E geloofde men dat geesten en duivels verantwoordelijk waren voor bijzondere ervaringen  Uitdrijven door aftuigingen, bijna-verdrinking, … o Johann Wier  gedragingen kwamen voort uit ziekten  adequaat behandelen  Kerk dacht daar anders over  onaangepast gedrag = hekserij o 19de E : kerk, gewone volk, medische wereld  stoornis = ziekte  Leven voor die personen verbeterde NIET  Opgesloten in mentale asielen  Omstandigheden en behandlingen  onmenselijk o Pinel : humane behandeling  betere prognose mentaal zieken o Nu : focus ligt op  Behandeling met antipsychotische middelen  Verbetering door therapie  Frans Anton Mesmer  Mesmerisme o Patiënten werden gehypnotiseerd om de symptomen te verlichten o Behoort niet meer tot de klassieke behandelingen Jean Martin Charcot o Hij maakte gebruik van hypnose om de symptomen van hysterie te minderen Huidige behandelingen o Verschillende therapeutische omkaderingen o Eclectische benadering  Therapeut gebruikt om het even welke methode waarvan hij denkt dat die het best zal werken bij een specifieke patiënt op een bepaald moment  Aspecten van versch benaderingen worden gecombineerd b. De ontwikkeling van behandeling   2. Inzichtstherapieën   Mensen zijn op zich normaal  creëren maladaptieve denkpatronen en emoties o Zich uitend in maladaptief gedrag Basis : o Onaangepast gedrag is symptomatisch voor dieperliggende psychologische problemen  Individu is zich hiervan niet altijd bewus o Inzicht = “genezing” 124 Psychologie a. Vormen van inzichttherapie   i. Psycho-analyse en psychodynamische therapie Psychoanalyse : o Cliënt inzicht laten krijgen in zijn/haar onbewuste motivaties en impulsen*  = het Id  Onbewuste conflicten tussen het Id, Ego en Superego o Bij Freud lag de klemtoon op seksuele en aggressieve impulsen  nu bredere kijk Manieren voor deze therapie uit te voeren : o In het begin  probleem cliënt moeilijk na te gaan  Onderliggende conflicten niet duidelijk en onderdrukt o Cliënt vrijuit laten spreken  beeld vormen van het onderbewuste conflicten o Free association  vrij spreken over beschamende en sociaal onaanvaardbare ideeën/gedachten  Instructie geven zich niet druk te maken over de betekenis  Mag van de hak op de tak springen  Geen oogcontact houden met cliënt  Zodat patiënt geen barrières voelt o Hypnosis  niet meer toegepast o Droominterpretatie  Onderliggende betekenis van de droominhoud evalueren  Duidelijke verborgen droominhoud  gecensureerd door onbewuste  Lokt angst uit  Geeft psychologisch ongemak weer  Manifest content  Duidelijke droominhoud  Eigenlijke gebeurtenissen/beelden die door de patiënt verteld worden  Latent content  Verborgen droominhoud  Betekenis die geïnterpreteerd wordt door de sycho-analist  Freud stelde standaardinterpretaties voor  niet meer aan gehouden  Vb : achternagezeten door een gevaarlijke hond  Echtgenoot/ouder is boos en het is te confronterend om toe te geven dat het zo is o Weerstand  Cliënt ontwikkelt defensieve mechanismen  Onbewust tegengaan van verder inzicht door haar/zijn ware gevoelens te censureren  Vb :  Veranderen van onderwerp  Komen niet opdagen  Vergeten wat ze van plan waren te zeggen  Aandachtig zijn hiervoor  Terug op het onderwerp proberen te brengen  Pijn van herontdekken begeleiden en proberen te verzachten o Transference : overdracht  Psycho-analyse verloopt over lange tijd en vaak meerdere keren per week  Gaandeweg wordt overgegaan van huidige situatie naar vroege kindertijd 125 Psychologie = proces waarbij een cliënt sterke attitudes en gevoelens op de therapeut projecteert  Laat het herleven van belangrijke ervaringen toe  Maakt de conflicten van het onbewuste vrij  Vb : veeleisende vader  Op bepaald moment krijgt de patiënt het gevoel dat hij altijd in form moet zijn voor de therapeut  Therapeut is spiegel voor de veeleisende vader o Countertransference : tegenoverdracht  Therapeut projecteert zijn/haar emoties op de patiënt  Ongezond en ongewenst  Analist mag niet emotioneel gehecht raken en moet objectief oordelen  Raadzaam als therapeut eerst in zelf analyse te gaan bij een andere therapeut Inzicht is moeilijk snel te bereiken o Cliënten vinden het lastig om zoveel van zichzelf vrij te geven o Pijnlijke herinneringen willen ze vermijden           ii. Hedendaagse psychodynamische therapie Focust nog steeds op het verkrijgen van inzicht in het onderbewuste o Zoals de psycho-analyse van Freud Legt minder de nadruk op de psychoseksuele ontwikkeling Legt meer de nadruk op de sociale en interpersoonlijke ervaringen Structuur en dynamiek van het ego komen meer in de belangstelling o Het Ego heeft meer controle over het onbewuste o Gebaseerd op geloof dat onze vroege ervaringen met anderen de dynamiek van onze huidige relaties beïnvloedt Kortere behandeling  beter om minder afhankelijkheid van de therapeut te verkrijgen iii. Humanistische therapie Doel o Cliënt voorzien van een beter begrip van zijn/haar uniek potentieel voor persoonlijke groei en zelfontplooiing Basisveronderstelling o Mensen zijn in se goed o Mensen hebben in se een aangeboren waarde o Psychologische problemen ondermijnen dan ook het potentieel van een persoon voor persoonlijke groei Client-centered therapie  Rogers 1902-1987 o Rogeriaanse benadering  persoons-gecentraliseerde therapie o Nog vaak gebruikt o Basis :  Centrale focus op de cliënt, niet op probleem of methode  Respect voor de cliënt tijdens de therapie  Cliënt beslist waarover gepraat wordt  Therapeut geeft geen richting of oordeel  Uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het oplossen ligt ook bij cliënt o Doel  Wegwerken van de ongelijkheid tussen de echte en de ideale “ik” van cliënt 126 Psychologie   Incongruentie  Echte ik : wat men aspireert te zijn  Ideale ik : wat anderen verwachten dat je bent, cultureelgebonden  Ideale beeld meer loslaten en zich goed voelen bij wat ze zelf goed voelen en hoe zij zelf zijn o Technieken :  Reflectie :  Op gevoelige wijze het herformuleren of spiegelen van de verklaringen van de cliënt o terugkoppelen  Percepties, gedachten en gevoelens van de cliënt worden duidelijker voor zichzelf o Niet enkel verbaal , ook lichaamstaal  Empathie  Zich inleve  Mogelijkheid om de wereld te bekijken vanuit andermans standpunt  Om de cliënt te helpen omgaan met de ongelijkheid tussen de echte en de ideale ik  Cliënt begrijpt steeds beter zijn echte “ik” standpunt o Bevestigd het groeiende verstaan van de situatie en affirmatie van het gedrag ervan  Ongeconditioneerde positieve aandacht  De waarde van de cliënt als mens is onafhankelijk van gedachten, daden of gevoelens  Gedrag kan afgekeurd worden o Maar sterk geloof in de basiswaarde en menselijkheid van cliënt  Doordat cliënten zich gewaardeerd voelen in de therapeutische context kan een helend proces starten o Therapeut ontwikkelt condities waarbij de cliënt eigen inzichten en beslissingen kunnen verwerven  Manipuleert het verloop van de therapie NIET Gestalt therapie  Perls 1893-1970 o Perls o Minder vaak gebruikt o Uitleg fig :  Als men de fig apart ziet  geen driehoek te zien  Deeltjes apart behandeling  krijg je iets extra  Zonder iets te hebben toegevoegd  Eenheid is meer dan de som der delen o Focus op de eenheid van lichaam en geest  Cliënt wordt getraind om in contact te komen met de lichamelijke sensaties en emoties die sinds lang verborgen waren  Zich hiervan bewust maken  Confronterende therapie  Cliënt moet eerlijk omgaan met zijn/haar emoties  Vb : verkrampt en spierpijn  Mogelijkheid dat hier emoties achterzit  conflict met ouders o Nadruk ligt uitsluitend op de huidige ervaring  Sluit niet uit dat er wordt teruggegrepen naar het verleden 127 Psychologie o o  ALS deze een invloed hebben op huidig gedrag Men maakt gebruik van :  Dromen  De cliënt dient zich te verplaatsen in het perspectief van een persoon/object in een droom op een empathische wijze  Belangrijke bron van info  cliënt moet hun symboliek kennen  Vb : o Waarover gedroomd, hoe voel je je daarover ? o Hoe voel je je, wat ben je ?  Lege-stoel techniek  Cliënt beeldt zich in dat er een naaste in een lege stoel zit en gaat op die manier om met gedragingen die een effect hebben op de huidige relaties o Herinneringen o Angsten o schuldgevoelens  kunnen ook praten tegen zichzelf o verschillende delen van hun persoonlijkheid  kunnen praten tegen objecten o helpen om inzicht te krijgen in de huidige gevoelens  Vaak gebruikt voor onopgeloste conflicten die niet meer opgelost kunnen worden o Dan gaat de cliënt in de stoel zitten en antwoord in de rol van de andere therapeut zorgt dat de aandacht van de cliënt gefocust blijft op de realiteit van de situatie en op de huidige problemen  Leidt de cliënt naar een confrontatie met die problemen b. Evaluatie van inzichttherapie      Evaluatie van Psycho-analyse is moeilijk o Niet iedereen is even geschikt voor deze soort therapieën o Men dient welbespraakt te zijn o Men dient intelligent te zijn o Men dient gemotiveerd te zijn  sessies kunnen tot 3x in de week plaatsvinden o Recente studies  Psycho-analyse is effectiever dan helemaal geen behandeling en dan kortere vormen van psychodynamische therapie Evaluatie van humanistische therapie o Meer betaalbaar  neemt minder tijd in beslag o Effectiever dan helemaal geen behandeling o Effect blijft behouden tot 12maanden na therapie Men neigt te geloven dat meer directieve therapieën effectiever zijn o Cognitieve gedragstherapieën Inzichttherapie is het meest effectief voor personen die o gemotiveerd genoeg zijn om te willen veranderen o inzicht kunnen krijgen in hun problemen Niet effectief voor het behandelen van shizofrenie of andere ernstige psychologische stoornissen 128 Psychologie 3. Gedragstherapieën en cognitieve therapieën   Op basis van vermoedens o Dat inzicht niet altijd leidt tot een gedragsverandering o Men leert op dezelfde manier onaangepast gedrag als gepast gedrag aan o Ongewenst gedrag is het probleem en niet het symptoom of de reflectie van het probleem  Alcoholmisbruik  Nagelbijten De vormen komen voort uit de principes van operante en klassieke conditionering a. Therapie gebaseerd op klassieke conditionering  Overzicht van de klassieke conditionering Ongeconditioneerde stimulus (unconditioned S = US) Bv. Voedsel  Ongeconditioneerde respons (unconditioned response = UR) Bv. Speeksel ontwikkeling Neutrale stimulus kan paren met de US  Bel rinkelt elke keer als er voedsel wordt gegeven o Deze neutrale stimulus wordt dan een geconditioneerde stimulus o CS geeft aanleiding tot de CR  Bij het rinkelen treedt er speekselontwikkeling op Neutrale stimuli zijn per toeval geconditioneerd geraakt en lokken veel van onze alledaagse angsten uit. o Vb : na een auto-ongeluk (niet gewond)  de auto moeten nemen  paniek  Angst en pijn die geassocieerd werden met het ongeluk  US  Nu geassocieerd met auto’s in het algemeen  CS o    i. Blootstellingstherapieën Gebruikt voor de behandeling van angststoornissen Systematische desensitisatie o Behandelingsmethode waarbij de cliënt getraind wordt om te relaxen in de aanwezigheid van angstwekkende stimuli o Doel  De ongewenste emotionele respons te vervangen door een tegenstrijdige respons (relaxatie)  Zorgvuldig opbouwend  Zorgvuldig gecontroleerd o Manier waarop  Eerst wordt er een hiërarchie opgesteld van angst-uitlokkende stimuli  Een grote spin in de kast tegenkomen  buurvrouw hoeren vertellen dat ze er een heeft gezien  Cliënt leert snel te reageren op een relaxatie-instructie om innerlijke vrede te bekomen  Men combineert de stimuli met de relaxatierespons  Start met de minst erge stimuli  Indien relaxatie werkt, gaat men door naar de volgende  Niet echt doen  via inbeelden en ontspannen in die context  Niet toegestaan om op het even welk moment van de behandeling echt angst te voelen 129 Psychologie o o     Verloopt over 10-12 sessies Alle componenten van de therapie zijn noodzakelijk om de angst te doen verminderen In vivo blootstelling o Rechtstreeks blootstellen aan angst en uitlokkende stimuli o Stimuleert te mensen heet intens tot hun responsen verdwijnen  Ze leren dat er niets ergs gebeurt o Situatie wordt gecontroleerd  Geen echt gevaarlijke gevolgen o Niet toepasbaar op elke cliënt  Duidelijk de positieve effecten aantonen  Nagaan of patiënt hiertoe in staat is en dit echt wilt ii. Aversietherapie Cliënt wordt getraind op negatief te reageren op een oorspronkelijke aantrekkelijke stimulus o Door koppeling met een aversieve stimulus o Vb : foto’s van kinderen tonen aan een man die zich aangetrokken voelt door kinderen  Pijnlijke elektrische schokken toedienen wnnr een apparaat een erectiele respons detecteert Kan van nut zijn bij de behandeling van ongepaste aantrekking tot specifieke stimuli o Drinken  antabuse geven o Roken o Exhibitionisme o Fetisj Veel ethische vragen  gekarakteriseerd worden als bestraffend  niet veel gebruikt o Vrijwillige medewerking van de patiënt is steeds vereist b. Therapie gebaseerd op operante conditionering  Gedragswijziging = behavior modification 130 Psychologie Algemene term voor gedragstherapie gebaseerd op de principes van operante conditionering Gewenst gedrag kan aangemoedigd worden door negatieve of positieve bekrachtiging o Ook los van gedragstherapie o Bevestiging geven wnnr iemand zich blootgeeft en kwetsbaar opstelt Ongewenst gedrag kan verminderd worden door extinctie of afstraffing Verschillende manieren om wijziging van gedrag te bekomen o Token economies  Oa gebruikt in mentale instellingen  Patiënten met shizofrenie die vast in de instelling verblijven, voeren karweitjes uit en engageren zich zo actief in hun omgeving  Ontvangen tokens als ze kun taken goed uitvoeren  Tokens kunnen ingewisseld worden voor een cadeau of privileges  Aanpak vraagt medewerking van alle betrokkenen  Werkt zeer goed  Vb : kinderen aanleren tanden te poetsen  Kaart maken en iedere keer ze zelf hun tanden poetsen  sticker  Vol rijtje  zelf een beloning kiezen o Modeling  Beter progressie wnnr de cliënt toegang heeft tot een (rol)model die vb van succesvol gedrag voorziet  Groepstherapie  therapeut  cliënt leert nieuwe responsen aan te maken  cliënt kan ervaren dat de eigen emotionele respons stilaan vervaagt  gebruikt om nieuw gedrag aan te leren en ongewenst gedrag te verwijderen  vb : therapeut raakt onbevreesd een slang aan  vermindert de angst voor slangen in 92% van de cliënten die zijn gedrag zagen o Uitsterven van onaangepaste gedragingen : extinction of maladaptive behavior  Gedrag wordt geëlimineerd door het verwijderen van de voorheen aanwezige bekrachtigers  Problemen :  Extinction burst o Doordat de reinforcer weg is, zal het gedrag tijdelijk toenemen in intensiteit o Deze burst is tijdelijk o Vb : kind zaagt voor snoep en begint luid te roepen indien het geen krijgt  Niet altijd mogelijk om de bekrachtiger te verwijderen o Kind stout in klas leerkracht negeert  stopt gedrag niet want klas (peer group) geeft hem/haar wel aandacht  Gebruik van extinctie is lastig indien de cliënt controle heeft over de bekrachtiger o Duimzuigen o Bestraffen van onaangepast gedrag :  Straf geven  bekrachtiging  Het vermindert het voorkomen van gedrag ipv het vermeerderen o    131 Psychologie     Nevenwerkingen die het effect van straf teniet doen :  Leert de persoon die de straf geeft niet meer leuk te vinden / te vrezen o Therapeut  kan interfereren met de rest van de therapie  De neiging om te overgeneraliseren o Voor bepaald gedrag bestraft  hele groep gerelateerde gedragingen vermijden o Vb : kind wordt gestraft omdat het liegt  Geen leugens meer vertellen aan de strafgever  Ook geen geheimen meer delen met die persoon Wnnr een ongewenste respons duidelijk slecht is voor de cliënt is straffen wel de meest effectieve techniek  Zelfverminking  Vb : kindje dat tot bloeden toe zijn hoofd tegen de grond bonkt o Elektrische schok bij bonken  gedrag stopt Veel ethische problemen  Vooral bij individuen die geen informed consent kunnen geven  Gebruikt als laatste behandelingsmogelijkheid Covert sensitisatie :  In plaats van een echte straf te krijgen, beelden cliënten zich in ze het ongewenst gedrag uitvoeren en hierbij een aversieve (straf) stimulus krijgen c. Het behouden van een gedragsverandering    Gewenste gedragingen kunnen niet overdraagbaar zijn naar andere situaties Specifieke methodes : o Gewenste respons wordt bekrachtigd met tussenpozen  Gedrag is dan minder vatbaar voor extinctie o Zelfoberservatie :  Leren herkennen wnnr gedrag toelaatbaar en gewenst is o Gebruik maken van anderen die belangrijk zijn voor cliënt  Gewenst gedrag door de omgeving aangemoedigd  Ongewenst gedrag wordt niet aangemoedigd of genegeerd Vb : ADHD o Stilaan binnenbrengen van stimuli uit bv klasomgeving o Huiswerk laten maken bij therapie in de hoop dat dezelfde houding als in de therapeutische ruimte wordt opgeroepen in de klas of thuis d. Cognitieve gedragstherapieën    Basisveronderstelling o De percepties, gedachten, gevoelens en verwachtingen van de cliënt staan in wisselwerking met de omgevingsfactoren in de ontwikkeling en het behoud van onaangepast gedrag Doel : o Veranderen van de onaangepaste patronen van cognitie die aan de grondslag liggen van de onaangepaste patronen van gedrag  Cognitieve herstructurering Rationele-emotionele gedragstherapie : Albert Ellis o Basisveronderstelling 132 Psychologie Psychologische problemen worden niet veroorzaakt door schokkende gebeurtenissen, maar door hoe mensen denken over die gebeurtenissen o Een belangrijke activerende gebeurtenis (A) wordt wel gevolgd door, maar veroorzaakt niet de intense emotionele consequentie (c)  Het geloofssysteem (B) veroorzaakt C o Het zich hechten aan irrationele geloofsovertuiging zorgt voor het ontwikkelen van onnodige angst, zelfverwijt en twijfelen aan zichzelf  Het idee dat iemand volledig competent, adequaat en doelen moet bereiken in alle mogelijk situaties  dan pas heb je warde  Onmogelijk te vervullen en heeft geen achterliggende logica o Direct en heel confronterend  Therapeut vertelt wat ze fout doen en hoe ze zouden moeten veranderen o Overeenkomsten met de cliënt gecentraliseerde therapie  Zorgt voor een gevoel van volledige zelfaanvaarding  Stopt het continu beoordelen van de waarde van een persoon en het vgl met onmogelijke standaarden o Therapeuten benadrukken dat mensen gelukkiger zullen zijn indien ze fouten leren aanvaarden en niet als rampzalig beschouwen o De onlogische gedachten van de cliënt aanvallen o REBT Cognitieve gedragstherapie o Wijzigt de gedachten, geloofsovertuigingen en percepties van de cliënt  Doel = veranderen van gedrag o Effectief bij het behandelen van vele stoornissen o Focussen op het hier en nu niet op verleden o Gebruiken veel methodes van gedragstherapeuten maar geloven dat gedragsverandering te wijten is aan wijzigingen in cognitieve processen o Cognitieve therapie van Beck  CBT  Behandeling van depressie  Focust op het feit dat onjuiste negatieve geloofsovertuigingen het resultaat zijn van onjuiste logica  Cognitieve triade :  1 : een negatief zelfbeeld : ik ben waardeloos  2 : een negatief beeld op buitenwereld o Omgeving vraagt teveel onmogelijke zaken  3 : een negatief beeld op de toekomst o Het gaat nooit beter worden  Bewijs leveren dat deze triade tegenspreekt  op een onlogische wijze wordt dit geïnterpreteerd als slecht nieuws  Depressieve student die een keigoed resultaat behaalt zal dat toeschrijven aan het feit dat het examen gemakkelijk was o Niet aan zijn eigen kunnen, zelfs als bijna niemand zo’n goed resultaat behaalde  Bij therapie tracht men deze afwijkingen te corrigeren en bediscussieert men hoe de conclusies van de cliënt het gevolg zijn van een onjuiste logica  Cliënten bekijken hun denkwijze dan vanuit een ander perspectief en kunnen hun gedrag wijzigen als resultaat hiervan   133 Psychologie e. Evaluatie van deze therapieën   Kritiek : o Therapieën behandelen enkel de symptomen van een stoornis en negeren de oorzaken die aan de basis liggen Voordelen : o Efficiënt  kort en betaalbaar o CBT  farmacotherapie bij de behandeling van slapeloosheid  Geen verschil in het aantal keer wakker worden, totale slaaptijd en kwaliteit  CBT is effectiever in het verminderen van de initiële tijd om in slaap te vallen 4. Groepstherapieën en gemeenschapspsychologie  Voordelen o Therapeut kan de actuele interacties observeren en interpreteren  Zonder enkel te moeten uitgaan van de beschrijvingen van de cliënt die subjectief zijn  Commentaar is meer overtuigend als het van groepsleden komt  Sociale druk helpt  Meerdere personen kunnen hetzelfde herhalen  grotere invloed  Oorzaken van onaangepast bij anderen begrijpen kan helpen om inzicht te krijgen in je eigen problemen  Weten dat er andere personen zijn die met hetzelfde probleem worstelen  Geruststelling en opluchting  Cliënten zijn niet alleen  De structuur van de familie of het huwelijk is een cruciaal deel van de ervaring van de cliënt o Herstructurering is vaak noodzakelijk bij de behandeling van een cliënt o Familieleden ontmoeten en interacties analyseren  Verzamelt zoveel mogelijk informatie Structurele familietherapie o Onaangepaste relaties komen voort uit hun gedrag o Pogingen worden uitgevoerd om deze gedragingen te wijzigen in meer aangepast gedrag o Alle familieleden dienen hun gedrag te wijzigen indien de cliënt echt vooruitgang wil boeken o Technieken  Tijdelijke contacten maken tussen de therapeut en de familieleden  Therapeut gaat de taken en het gedrag thuis na  tekent diagrammen  Nagaan welk onaangepast gedrag aanwezig is en hoe dit versterkt wordt door de anderen  Echtgenoten dienen primair uit te gaan van het concept man en vrouw o Niet moeder en vader o Huwelijk dat compleet op de kinderen geörienteerd is werkt niet  Onstabiele structuren wijzigen door expliciete taken te geven  Therapeut ondersteunt en leidt de familieleden a. Familietherapie en koppel/relatietherapie  134 Psychologie o Soms komt de therapeut thuis bij de familie  Eetstoornis  maaltijd bijwonen b. Gemeenschapspsychologie    Vorm van behandeling waarbij he doel is : o Psychologisch problemen aanpakken door een beoordeling te maken van de socioculturele context waarin ze ontstaan De-institutuinalisatie o Proces waarbij men eerder gehospitaliseerde patiënten terug laat keren naar hun omgeving om psychologische en mentale stoornissen te behandeling Preventieve psychologie o Ontwikkeling van psychologische problemen voorkomen door de socioculturele variabelen die aanleiding geven tot psychologisch lijden te wijzingen o Primaire preventie  Elimineer de bestaande condities die verantwoordelijk zijn  Vervang deze condities door condities die bijdragen tot adaptief gedrag o Secundaire preventie  Bestaande problemen identificeren  Onmiddellijk ingrijpen om verdere ontwikkeling tegen te gaan  Vb : zelfmoordhulplijn c. Evaluatie    Familietherapie  middelmatig positief o Positieve uitkomsten  behandeling van gedragsproblemen* en substancerelated° problemen  * conduct disorder : pesten, vernietiging eigendom  °eetstoornissen Koppeltherapie o Positieve gedragsveranderingen o Toegenomen tevredenheid over het huwelijk o Positieve effecten duren vaak niet lang Gemeenschapstherapie o Gematigd effecten 5. Biomedische therapieën    Drugstherapie Elektroconvulsieve therapie Psychochirurgie 135 Psychologie  Worden niet behandeld ? 6. Relatie tussen de cliënt en de therapeut   Ethische zaken : o Ethische standaard voor psychologen  American Psychological Association 1953  recent 2002 o Seksuele intimidatie met patiënten is onethisch o Alle info vrijgegeven door de patiënt is vertrouwelijk  Enkel vrijgegeven worden onder strikte voorwaarden die toegestaan zijn door de wet Keuze van therapeut o 3 mogelijke vragen die je je kunt stellen :  Heeft de therapeut een licentie om een praktijk te hebben in België ?  Wat voor formele training heeft de therapeut gekregen ?  Welke reputatie heeft de therapeut ? Gebruikt zij/hij een onwetenschappelijke benadering ? 136