Van kapitalistische invasiemacht tot modern vorstendom Het imago van de EU in de Noorse roman MA-scriptie in Europese Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam Auteur: Tim van Gerven Eerste begeleider: dhr. dr. G.J.A. Snel Tweede begeleider: mw. dr. M.J.M. Rensen Januari 2012 Inhoudsopgave Voorwoord 3 Inleiding 5 1. Volk en staat 10 1.1 Het Noorwegen van twee culturen 12 1.2 Van kapitalistisch Paard van Troje tot modern vorstendom; de 17 EU als gereedschap van de ‘staat’ 2. Centrum en periferie 27 2.1 Het dorp tegen de stad 28 2.2 De mensen uit de wildernis 34 3. Traditie en moderniteit 40 3.1 In het dorp Noorwegen 41 3.2 Terug naar de natuur 46 Conclusie 55 Bibliografie 60 2 Voorwoord De student Europese Studies wordt regelmatig geconfronteerd met een vervelende situatie: de vraag beantwoorden wat dat nou precies inhoudt, Europese Studies. Hoewel de oprechte interesse die mensen voor je tonen altijd bijzonder gekoesterd dient te worden, heb ik de vraagsteller in kwestie niet zelden innerlijk hartgrondig vervloekt. Het is namelijk nauwelijks uit te leggen, het hele gegoochel met vaste vakken, varianten, keuzevakken en minors. Het duurt al met al enkele gestamelde minuten voor ik mijn rammelende uitleg heb gegeven. Volgt meestal een glazige blik, enkele stille tellen later gevolgd door de vraag: "Dus je wilt in Brussel gaan werken…?" Maar nu ik na vier en een half jaar de studie afsluit met deze scriptie is de vraag opeens een stuk makkelijker te beantwoorden: Europese Studies is een studie die je kunt afsluiten met een masterscriptie over een zeer specialistisch onderwerp aangaande de Noorse literatuur. Dat zegt alles. Met Europese Studies kun je alle kanten op. En je hoeft later niet per se in Brussel te gaan werken. Het onderwerp van deze scriptie is dus een zeer specialistisch onderwerp aangaande de Noorse literatuur, meer specifiek het beeld, of imago, van de EU in de Noorse roman. Het is een onderwerp dat aansluit bij mijn oude fascinatie voor de Noren en hun rare verhouding met de Europese samenwerking, een fascinatie die nog meer werd geprikkeld door mijn verblijf in Oslo, en niet in de laatste plaats door mijn ontmoeting met de whiskydrinkende theologiestudent die de EU een totalitair keizerrijk noemde dat Joegoslavië willens en wetens uit elkaar had gerukt, en die, zo zei hij, in de Servische bossen zijn geweer leegschoot op bordkartonnen Bill Clintons. Terug in Amsterdam werd mijn geest verder gestimuleerd door Joep Leerssens even leerzame als vermakelijke hoorcolleges voor het vak European Multinationality: Stereotypes and National Character. Deze colleges en de dronken theoloog koppelden beeldvorming, literatuur, Noorwegen en de EU aan elkaar. Zie hier: de vier hoofdingrediënten van mijn scriptie. Tot slot is het traditie om het voorwoord te eindigen met enige woorden van dank. Ik moet uiteraard beginnen met mijn beide scriptiebegeleider voor zijn uitstekende commentaar en vriendelijke aanmoediging. Grote dank gaat daarnaast uit naar Tanja Bouwman, Suze van der Poll en Harald Pharo voor hun bevlogen onderricht in de 3 mooiste taal van de wereld. Tusen hjertelig takk! Charlotte Gustafsson moet bedankt worden voor haar hulp toen deze scriptie nog een heel andere kant op leek te gaan. Tack så mycket! En Damon Chan voor een tour langs Oslo's beste boekenwinkels. Takk, takk! Pap, mam, Joep en Emma verdienen een groot applaus voor hun geduld en steun (en voedsel), vooral op die momenten dat ik geestelijk afwezig zat te malen over de teloorgang van de arbeiderscultuur, de kapitalistische jagerssamenleving of het zwarte gat dat televisie heet. Hetzelfde geldt voor al die familie en vrienden en collega-postbodes die mij in die slaapstand hebben zien staan, maar bovenal, natuurlijk, voor Vien. Bedankt! 4 Inleiding Het onderwerp van deze scriptie is het beeld, of imago, van de EU in de Noorse literatuur. 1 Waarom is een studie naar de literaire weergave van de EU interessant en waarom is er gekozen voor de Noorse literatuur? Noorwegen en de EU Hoewel de uitbreiding van de Europese Unie voor veel debat heeft gezorgd onder letterkundigen over het bestaan of de constructie van een ‘Europese’ literatuur, is de EU zelf nauwelijks aanwezig in de moderne Europese roman. 2 Een paradoxale uitzondering op deze regel vormt de Noorse literatuur. De unieke plaats die Noorwegen inneemt in de geschiedenis van de Europese integratie levert een goede verklaring voor deze uitzonderingspositie. Noorwegen is het enige land dat een reeds ondertekend toetredingsverdrag met Brussel heeft verworpen. Het deed dit bovendien tot twee keer toe. Zowel in 1972 als in 1994 had de Noorse regering een dergelijk verdrag met respectievelijk de Europese Gemeenschap (EG) en de Europese Unie (EU) afgesloten en beide keren werd dat verdrag ook door het parlement geratificeerd. In beide jaren struikelde het op handen zijnde Noorse lidmaatschap echter in een referendum; een meerderheid van de Noorse kiezers liet weten niets in nauwere integratie binnen een verenigd Europa te zien en stemde ‘Nee’. Deze unieke situatie heeft gezorgd voor een wonderlijke paradox: in geen land lijkt de EU zo te ‘leven’ als in Noorwegen, het notoire niet-lid. De uitkomsten van de beide referenda hebben de Noorse politiek een blijvend trauma bezorgd dat de politieke verhoudingen in het land in sterke mate heeft bepaald. Voor- en tegenstanders hebben zich daarnaast verenigd in goed georganiseerde sociale bewegingen die onophoudelijk campagne voeren om hun doel te verwezenlijken. Bovendien is de EU in de Noorse media een steeds terugkerend onderwerp dat vaak aanleiding geeft tot hevig debat. Historicus en EU-tegenstander Kjell-Erik Nordenson Kallset vat het belang van de EU-kwestie voor Noorwegen als volgt samen: ‘De strijd om het Noors EU-lidmaatschap is het bitterste en meest langdurige conflict in de 1 In het verdere verloop van deze scriptie verwijst de term ‘EU’ zowel naar de EG als de EU, ofwel het Europese samenwerkingsverband sinds 1957, tenzij specifiek naar een van beide verwezen wordt. 2 Zie o.a. Pascale Casanova, ‘European literature: simply a higher degree of universality?’, in: Theo D’haen en Iannis Goerlandt eds., Literature for Europe?, Amsterdam: Rodopi, 2009, pp. 13-25. 5 Noorse politiek. In bijna 50 jaar tijd heeft de EU-kwestie het volk gespleten, het land verdeeld en vijandschap geschapen tussen vrienden en binnen de beste families. Geen enkele politieke kwestie heeft voor zoveel liefde en zoveel haat gezorgd. 3 De grote betekenis van de EU-kwestie voor de Noorse maatschappij heeft ook zijn weerslag gevonden in de Noorse (fictionele) literatuur. De referenda van 1972 en 1994 zijn sleutelmomenten in de moderne Noorse geschiedenis en zijn om die reden onderwerp geworden van literaire verbeelding. Al in 1974 vervult de strijd tegen het EG-lidmaatschap een hoofdrol in de roman 25. septemberplassen (‘Het plein van de 25e september’) van Dag Solstad. Sindsdien is met name de sociale en politieke onrust rond het referendum van 1972 een terugkerend motief in de Noorse romankunst. Hoewel in het postmoderne tijdperk de massamedia de rol van de literatuur als belangrijkste drager en verspreider van beelden en stereotypen grotendeels hebben overgenomen, zeker waar het de berichtgeving over de EU betreft, kan aan de hand van literair onderzoek goed onderzocht worden hoe de beeldvorming over de EU zich in Noorwegen in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Het is de ambitie van deze scriptie om deze ontwikkeling te traceren en te analyseren. De centrale vraagstelling luidt simpelweg: Wat is het beeld van de EU in de Noorse literatuur en hoe heeft dit beeld zich sinds 1974 ontwikkeld? Methode en opbouw De centrale hypothese die deze scriptie probeert te verdedigen gaat ervan uit dat het beeld van de EU is gebouwd op een discours dat is terug te voeren tot het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. In andere woorden, de weergave van de EU in de literatuur is een variatie op de traditionele voorstelling van Europa, maar ook van Noorwegen zelf, in het discours over de Noorse nationale identiteit. De literaire representatie van de EU zegt immers niet alleen iets over de beeldvorming over de EU in Noorwegen, maar ook iets over de manier waarop de Noren zichzelf zien, of beter: de manier waarop de auteur in kwestie het nationale ‘karakter’ van de Noren beschouwt. Het beeld van de beschreven instantie, in dit geval de EU, wordt gevormd door de discursieve en nationale achtergrond van de beschrijvende tekst. Het onderwerp van dit onderzoek is daarom zowel het beeld, of hetero-imago, van de EU 3 Kjell-Erik Nordenson Kallset, Makta midt imot: kampen om EU og Arbeidarpartiets sjel, Oslo: Forlag Manifest, 2009, p. 9 [”Temidden van de macht tegen de macht: de strijd om de EU en de ziel van de Arbeiderspartij”]. 6 in de Noorse literatuur, als het Noorse zelfbeeld, of auto-imago, dat impliciet of expliciet in deze literaire representatie wordt gespiegeld. 4 Deze scriptie levert in andere woorden een imagologische analyse van de tekstuele en discursieve functie en oorsprong van het EU-motief in de Noorse roman. De imagologie is een relatief jonge tak binnen de letterkunde en houdt zich bezig met de kritische analyse van de oorsprong en functie van nationale stereotypen in literaire teksten. Hoewel de stereotypen over de EU uiteraard geen nationaal karakter hebben, zijn de onderzoeksmethoden zoals die zijn verwoord in verschillende imagologische studies uitstekend bruikbaar voor de doelstellingen van deze scriptie. 5 Het zijn immers niet alleen naties die het object zijn van stereotype en vooroordeel. Bovendien is de Noorse nationale identiteit, of liever het discours hierover, het startpunt van dit onderzoek, omdat, zoals hierboven al is aangegeven, het EU-imago in belangrijke mate door dit discours wordt bepaald. Preciezer verwoord zijn het drie moreel-karakterologische tegenstellingen binnen het discours waarvan in deze scriptie de traditie wordt achterhaald en de invloed op de weergave van de EU wordt ontleed. Deze tegenstellingen zijn volk-staat (onderwerp van Hoofdstuk 1), centrum-periferie (Hoofdstuk 2) en traditie-moderniteit (Hoofdstuk 3). Deze hoofdstukindeling houdt noodzakelijkerwijs een grote simplificatie in, aangezien de drie tegenstellingen nauw met elkaar verweven zijn en eigenlijk niet los van elkaar gezien kunnen worden. In grove lijnen kan gezegd worden dat Noorwegen past in het rijtje volk-periferie-traditie en de EU in staat-centrum-moderniteit. Waar nodig zal daarom in de verschillende hoofdstukken gewezen worden op het verband tussen de drie begrippenparen. Ik heb voor dit onderzoek gekozen voor vier romans. Naast 25. septemberplassen gaat het om Seierherrene ('De overwinnaars'; 1990) van Roy Jacobsen, Kron og mynt: eit veddemål ('Kop en munt: een weddenschap'; 1998) van Kjartan Fløgstad en Grøftetildragelsesmysteriet ('Het mysterie van de greppel'; 1999) van Thure Erik Lund. De scriptie claimt daarmee allerminst volledig te zijn. Niet alle romans die naar 4 Joep Leerssen, ‘Echoes and images: reflections upon foreign space’, in: Raymond Corbey en Joep Leerssen eds., Alterity, identity, image: selves and others in society and scholarship, Amsterdam: Rodopi, 1991, pp. 123-138, 129-130. 5 Het dient hier duidelijk te worden gemaakt dat de stereotypen die in deze scriptie worden onderzocht betrekking hebben op de EU als instituut, als economische en politieke organisatie en niet op de inwoners van de EU als dragers van een gemeenschappelijke identiteit. (Het bestaan van een ‘Europese’ identiteit binnen dan wel buiten het kader van de EU is immers onderwerp van een breed wetenschappelijk debat. Zie o.a.: Furio Cerutti en Sonia Lucarelli eds., The search for a European identity: values, policies and legitimacy of the European Union, Oxford: Routlegde, 2008). 7 de EU verwijzen kunnen logischerwijs in dit onderzoek worden meegenomen. De keuze voor de besproken romans is echter niet geheel willekeurig. Gekozen is allereerst voor boeken waarin de EU een aanzienlijke rol speelt en niet slechts kort wordt aangehaald. Daarnaast genieten (of genoten) de besproken romans, en auteurs, een grote populariteit onder zowel critici als publiek. Canoniciteit was dus een belangrijk selectiecriterium. De logische redenatie hierachter is dat dergelijke populaire romans een grotere invloed hebben gehad op de beeldvorming onder hun lezerspubliek en in Noorwegen in het algemeen. In ieder hoofdstuk wordt geanalyseerd hoe voornoemde tegenstellingen in de romans tot uitdrukking komen en welke invloed dit heeft op de weergave van de EU. Daarnaast dient de imagoloog in zijn onderzoek een stereotype of imago te analyseren aan de hand van intertekst, context en tekst. 6 De intertekst is 'het klankbord aan verwante teksten'; steeds moet in de gaten worden gehouden hoe het EU-imago in een bepaalde roman zich verhoudt tot het beeld in eerdere romans en tot de gegeven traditie van de betreffende tegenstelling. Heeft de auteur in kwestie het bestaande beeld van de EU slechts simpelweg overgenomen of heeft hij erop gevarieerd? Zo ja, hoe heeft hij gevarieerd? Is er sprake van satire, ironie, omkering? Hoe verhoudt dit beeld zich tot de tradities binnen het discours over de Noorse identiteit? Ook de context is van belang. De tijd waarin een boek geschreven is, heeft invloed op de beeldvorming die uit dat boek naar voren komt. In de context van de EUkwestie maakt het bijvoorbeeld groot verschil of een roman direct na het referendum van 1972 geschreven is (als in het geval van 25. septemberplassen) of een aantal jaar later (als in Seierherrene van Roy Jacobsen). Bovendien moeten ook sociale en politieke ontwikkelingen in Europa en Noorwegen in de beschouwing meegenomen worden, naast ontwikkelingen in de Noorse literatuur. Het is daarnaast belangrijk de functie van het stereotype in de tekst te bestuderen. Er moet gekeken worden naar genreconventies, verteltechnieken en vertelinstanties. Interpretatie van de tekst is van centraal belang om het gebruik van stereotypen en imago's nauwkeurig te kunnen analyseren. Met welk genre hebben we te maken? Welke rol vervult de EU in de roman? Hoe sluit het EU-motief aan bij de andere 6 Deze methodologische richtlijnen zijn ontleend aan: Joep Leerssen, ‘Imagology: history and method’, in: Manfred Beller en Joep Leerssen eds., Imagology: the cultural construction and literary representation of national characters: a critical survey, Amsterdam: Rodopi, 2007, pp. 17-32, 26-30. 8 thema’s van het boek? Welke houding nemen de verschillende personages aan ten opzichte van de EU? Tot slot dient te worden opgemerkt dat de vraag in hoeverre het beeld van de EU en Noorwegen strookt met de empirische werkelijkheid niet relevant is. Het onderwerp van deze scriptie is immers niet de EU ‘zoals die echt is’ of de Noorse identiteit, maar de manier waarop beiden worden weergegeven in literaire teksten. Het is het doel van de imagoloog om die tekstuele weergave te begrijpen en om een antwoord te vinden op de vraag waar onze stereotypen vandaan komen. Het directe referentiekader van een bepaald stereotype is daarom niet de empirische werkelijkheid of ‘de waarheid’, maar de intertekst, het geheel aan verwante (literaire) teksten. 7 7 Volgens het constructivistische paradigma in de sociale wetenschappen zijn concepten als nationale identiteit, nationaal karakter, zelfs naties, immers geen objectieve, empirische gegevens, maar constructies die bepaald zijn door subjectieve, historische en culturele factoren. De beelden die (groepen) mensen dus hebben van de eigen natie en andere naties zijn, aldus Franz Stanzel: “no more than a product of the imagination, that is, a fiction.” Geciteerd in: Manfred Beller, ‘Perception, image, imagology’, in: Manfred Beller en Joep Leerssen eds., Imagology: the cultural construction and literary representation of national characters: a critical survey, Amsterdam: Rodopi, 2007, pp. 3-16, 11. 9 Hoofdstuk 1 Volk en staat De EG-kwestie leidde begin jaren zeventig tot ongekend politiek engagement onder de Noorse bevolking. Met name de tegenstanders van het EG-lidmaatschap voerden een felle campagne om hun standpunten onder de aandacht te brengen; een felheid die ondermeer was ingegeven doordat radio en tv, op de hand van de regering, slechts positief over de EG berichtten. Anderzijds leidde de vooringenomenheid van de regering - zeker van de overwinning in het referendum - tot inertie onder de voorstanders, die zich ondanks de massale tegendemonstraties nauwelijks lieten gelden. Hoogstens speldde men een Ja-button op het vest, of plakte men een sticker op auto, boot of kinderwagen, om te laten zien waar de persoonlijke voorkeur naar uitging. De uitslag van het referendum (53,5 procent stemde Nee) kwam als gevolg als een grote verrassing voor de regering en de andere EG-voorstanders. De belangrijkste drijfveer die de Nee-stemmers gemeenschappelijk hadden was, volgens de toenmalige leider van de Europabeweging, Svenn Stray, het beschermen van de Noorse zelfstandigheid. 8 Door de historische ervaring met buitenlandse overheersing – eerst door Denemarken (1390-1814) en daarna Zweden (1814-1905) – is de Noorse onafhankelijkheid voor velen een groot goed. Karsten Alnæs schrijft daarnaast dat voor velen het Nee-standpunt ook een vorm was van verzet tegen de autoriteiten: ‘Veel kiezers hadden het gevoel dat ze onder druk werden gezet door een machtsarrogante elite, dat ze bang werden gemaakt om uiteindelijk Ja te stemmen, dat ze werden bedrogen en verlokt door een elite die graag met de grote jongens in Brussel mee wilde doen.’ 9 Een grote irritatie voor veel kiezers was ook het feit dat minister-president Bratteli de toekomst van zijn regering op het spel zette: bij een negatieve uitslag van het referendum zou de regering haar ontslag indienen. Velen vonden het onredelijk het volk om raad te vragen om vervolgens te dreigen met aftreden als die raad niet de juiste bleek te zijn. 10 In de roman 25. septemberplassen neemt Dag Solstad (1941) deze arrogantie vilein op de hak: 8 Europabevegelsen i Norge, Med hjerte for Europa: Europabevegelsen gjennom 60 år, Oslo: Europabevegelsen, 2009, p. 6 [’Met hart voor Europa: 60 jaar Europabeweging’]. 9 Karsten Alnæs, Historien om Norge: femti rike år, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, 2000, p. 238 [’De geschiedenis van Noorwegen: vijftig rijke jaren’]. 10 Alfred Kvalheim, Fakta og myter om Norge og EU, Oslo: Kolofon Forlag, 2008, p. 10 [’Feiten en mythen over Noorwegen en de EU’]. 10 Heeft iemand ooit gedacht dat de AP het arbeidersvolk niet mee zou krijgen? Wisten ze misschien niet dat de AP de Arbeiderspartij heette? En wisten ze niet wat Arbeiderspartij betekent? Het betekent dat het de partij van de arbeiders is. En denkt iemand dat wanneer de partij van de arbeiders zegt dat de arbeiders Ja tegen de EG moeten stemmen, dat de arbeiders dan Nee zullen stemmen? En dreigt het niet goed te gaan, dan heeft de AP toch een minister-president, en hij kan toch een toespraak houden, bijv. 16 augustus, en bijv. in Gjøvik. Want weten de arbeiders misschien niet dat we een arbeiderspartijregering hebben? En als de arbeiderspartijregering zegt dat de arbeiderspartijregering opstapt als het geen Ja tegen de EG wordt, en dat we dan geen arbeiderspartijregering krijgen, maar een liberale, en heeft iemand ooit gehoord over arbeiders die een liberale regering willen hebben als ze een arbeiderspartijregering kunnen behouden, denkt iemand in zo'n geval dat de arbeiders ooit Nee zullen stemmen? 11 Alnæs en Solstad geven zodoende een vergelijkbare analyse van de gebeurtenissen van 1972; de negatieve uitslag van het referendum was een motie van wantrouwen tegen de eigen regering die, in de ogen van het volk, slechts de eigen belangen nastreefde en geen oog had voor een van de kernwaarden van de gewone man: de Noorse zelfstandigheid. Beide auteurs raken daarbij aan een discours dat al in omloop is sinds het begin van de Noorse natievorming aan het begin van de negentiende eeuw. Volgens dit discours is er in de Noorse samenleving een duidelijk onderscheid tussen het bestuurde 'volk' en de besturende 'staat', waarbij het volk het 'ruwe materiaal' is van de Noorse cultuur en de staat wordt gezien als 'vreemd' of 'Europees', in ieder geval niet als 'echt' Noors. 12 In dit hoofdstuk zal eerst de traditie van de tegenstelling 11 Dag Solstad, 25. septemberplassen, Oslo: H. Aschehoug & Co (W. Nygaard), 1974, p. 235. De Noorse begrippen folk en stat zijn problematisch en niet één op één naar het Nederlands te vertalen als ‘volk’ en ‘staat’. Het begrip folk heeft in verschillende contexten een andere betekenis. In het volksbegrip van de romantisch-nationalisten bijvoorbeeld omvatte het folk ook vertegenwoordigers van de besturende macht (en dus een deel van de staat), terwijl voor de volksnationalisten het folk alleen bestond uit de bestuurden, voor wie ook wel de nu verouderde term almue werd gebruikt. Het begrip almue heeft dus een vaste betekenis – namelijk het bestuurde deel van het volk – terwijl folk een meer elastisch begrip is. Voor de volksnationalisten was echter ook dat deel van de staatsmacht dat het volk vertegenwoordigde, namelijk het parlement (Stortinget), onderdeel van het folk. Via het parlement kon het volk zijn belangen verdedigen tegenover de bureaucratische (en oncontroleerbare) staat. Het begrip ‘staat’ is dus al even gecompliceerd. In de meeste nauwe betekenis staat het begrip slechts voor de bureaucratie en de ambtenarij; in de meeste brede ook voor de hogere sociale klasse in zijn geheel. Omdat het Nederlands in dit geval niet dezelfde nuance kent als het Noors, wordt in de rest van deze scriptie gebruik gemaakt van het begrippenpaar volk en staat, waarbij steeds in het oog moet worden gehouden in welke context deze begrippen worden gebruikt en welke betekenis zij daarin hebben. Een verheldering van de terminologie wordt gegeven in Iver B. Neumann, Norge – en kritikk: begrepsmakt 12 11 volk-staat in het discours over de Noorse nationale identiteit worden gegeven; vervolgens wordt het EU-motief in onder andere 25. septemberplassen in deze traditie geplaatst. 1.1 Het Noorwegen van twee culturen Het begin van de negentiende eeuw is voor Noorwegen, evenals voor de rest van Europa, een cruciale periode in de vorming van een eigen nationale cultuur. In de sporen van Napoleons legers verspreidde de ideologie van het nationalisme zich in deze periode snel over het continent. Volgens dit vroege nationalisme was een natie de meest natuurlijke en organische onderverdeling van de mensheid; elke natie had daarom het natuurlijke recht op zelfbeschikking, uitgedrukt in een eigen staat. Noorwegen kreeg deze staat als gevolg van Napoleons nederlaag bij Leipzig. Als bondgenoot van Frankrijk moest Denemarken in 1814 het land afstaan aan het geallieerde Zweden. Binnen de personele unie met Zweden hadden de Noren volledig binnenlands zelfbestuur met een eigen grondwet, een eigen regering en een eigen parlement. Trouw aan de koning was het enige dat de twee volken op constitutioneel niveau aan elkaar bond; van een politiek programma voor Zweeds-Noorse integratie was geen sprake. De nieuwe Noorse staat diende gelegitimeerd te worden door het bestaan van een eigen natie die een gemeenschappelijke cultuur, tradities en taal deelde. 13 De patriotten uit het einde van de achttiende eeuw zochten het specifiek Noorse reeds in de boerencultuur, vooral omdat men er van uit ging dat op het platteland de oude tradities en gewoonten het best bewaard waren gebleven na vier eeuwen Deense overheersing. Bovendien onderscheidde de Noorse boerensamenleving zich in positieve zin van de rest van de Deens-Noorse dubbelmonarchie; de Noorse boer was juridisch vrij, bezat zijn eigen land en hield er een sobere levensstijl op na. Toen men na 1814 begon aan de constructie van een Noorse nationale cultuur richtte men zich daarom, en onder invloed van het Romantisch gedachtegoed, primair op de levenswijze van de boerenbevolking. 14 Als gevolg was niet langer de elite maar het i Europadebatten, Oslo: Pax Forlag, 2001, pp. 160-178 [‘Noorwegen – een kritiek: begrippenmacht in het Europadebat’]. 13 Bjarne Hodne, Norsk nasjonalkultur: en kulturpolitisk oversikt, Oslo: Universitetsforlaget, 1994, pp. 31-33 [‘De Noorse nationale cultuur: een cultuurpolitiek overzicht’]. 14 Øystein Sørensen, ‘Hegemonikamp om det norske: elitenes nasjonsbyggingsprosjekter 1770-1945’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Ad Notam Gyldendal, 1998, pp. 17-48, 23-26 [‘Strijd om de hegemonie 12 volk – de overgrote meerderheid van de bevolking woonde immers op het platteland het centrale begrip in de Noorse geschiedenis; de gewone man en vrouw waren de echte dragers van de Noorse nationale cultuur. Doordat het begrip 'volk' in toenemende mate gelijk werd gesteld aan de 'natie', ontstond er onduidelijkheid over de status van de elite, die in Noorwegen voornamelijk bestond uit een klasse van ambtenaren. Deze ambtenaren zagen zichzelf uiteraard als een belangrijk onderdeel van de natie; zij waren het die de nieuwe staat moesten besturen en de Verlichte taak hadden het volk op te voeden en Noorwegen te moderniseren om het land zo een gelijkwaardige plaats te kunnen geven in het Europese statensysteem. Omdat het nationalisme de dominante ideologie was in het post-Napoleontische Europa, werd de zoektocht naar een Noorse nationale cultuur gezien als onderdeel van een groter Europees project; de natievorming was in feite de europeanisering van de Noorse politiek. Voor de volksnationalistische stroming die halverwege de negentiende eeuw opkwam, was een dergelijke kosmopolitisch programma onaanvaardbaar. Het volksnationalistische idee van natievorming ging uit van de uniciteit van Noorwegen ten opzichte van de andere Europese naties. Als gevolg van deze 'jacht naar het uniek Noorse' werd Europa 'de Ander' in het discours over de Noorse identiteit. Deze Ander manifesteerde zich niet alleen buiten de Noorse grenzen, maar ook daarbinnen, namelijk in de gedaante van de ambtenarenstand. In eerste instantie werd de ambtenarenstand gezien als behorend tot een aparte, aan de Deense cultuur verwante ambtenarencultuur (embedsmannskultur) als tegengesteld aan de 'echt-Noorse' volkscultuur (folkekultur). Later, in de jaren 1866-1867, radicaliseerde deze tweeculturen-theorie tot het idee dat de ambtenarenstand een natie op zich vormde. In deze jaren stond de zogenaamde Unionsrevisjonen ter discussie, een plan van de regering om de unie met Zweden te verdiepen om zo de Noorse staat te versterken. Dit zette kwaad bloed onder de volksnationalisten, die de ambtenarenstand nu ook uitsloten van natie, staat en land: de ambtenarenstand was een aparte natie die zowel op cultureel niveau (door de culturele banden met Denemarken) als op politiek niveau (door de steun aan de Zweedse koning) 'vreemd' was aan de Noorse cultuur. Door dit culturele en politieke verraad was de ambtenarennatie volgens deze retoriek zelfs een over het Noorse: de natievormingsprojecten van de elite 1770-1945’; ‘Jacht op het Noorse: perspectieven op de ontwikkeling van een Noorse nationale identiteit in de negentiende eeuw’]. 13 vijand van de Noorse natie die een bedreiging vormde voor het streven van het volk naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid. 15 De belangrijkste ideoloog van dit radicale cultuurnationalisme was de schrijver Arne Garborg. In 1877 publiceerde hij het pamflet Den ny-norske Sprog- og Nationalitetsbevægelse ('De nieuw-Noorse Taal- en Nationaliteitsbeweging') waarin hij de twee-naties-theorie verder uitwerkte. Hij maakte onderscheid tussen een echte Noorse natie die voornamelijk te vinden was op het platteland en een Deens-Noorse natie die zich ophield in de grote steden, op de eerste plaats in Christiania, het huidige Oslo. Beide naties werden ook van elkaar onderscheiden op basis van taal. 16 Garborg was een groot voorstander van het project van de taalkundige Ivar Aasen die een origineel Noorse schrijftaal - het Landsmål - samenstelde uit verschillende Noorse dialecten. Het Landsmål moest tegenwicht bieden aan het sterk op het Deens gelijkende Bokmål, de schrijftaal van de bestuurlijke klasse, en deze uiteindelijk als de enige echte Noorse taal vervangen. Hoewel de twee-naties-gedachte gewoonlijk aan Garborg wordt toegeschreven, was het Aasen die deze het eerst onder woorden bracht en wel in de context van de taalstrijd waarvan hij aan de basis stond. Ondanks de ogenschijnlijke interesse voor de volkscultuur ontwaarde Aasen nog steeds een grote minachting onder de elite voor het volk en zijn taal. Voor Aasen waren de volkscultuur en het Landsmål de ware uitdrukking aan de Noorse identiteit; zijn nationalisme gebruikte hij als wapen tegen diegenen die neerkeken op de cultuur en de dialecten van het gewone volk: zijn tegenstanders, de bestuurlijke elite in de steden, vormden een aparte natie en waren eerder Deens dan Noors. 17 Hoewel de radicale cultuurnationalistische of volksnationalistische stroming binnen het Noorse natievormingsproces uiteindelijk aan interne perikelen en de actieve weerstand van alternatieve natievormingsprojecten ten onder ging, steekt de twee-culturen- of twee-naties-theorie in de twintigste eeuw nog geregeld de kop op. Dit postume succes kan deels op het conto worden geschreven van de lange houdbaarheidsdatum van het werk en gedachtegoed van ondermeer Aasen en Garborg. 15 Iver B. Neumann, Norge – en kritikk, pp. 58-98, 166-171. Sveinung Time, ‘Nasjon og narrasjon: om Garborg som aktør i fortellinga om “det norske”’, in: Øystein Sørensen, Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identiteit på 1800-tallet, Oslo Ad Notam Gyldendal, 1998, pp. 339-356, 339-347 [‘Natie en vertelling: over Garborg als deelnemer in de vertelling over “het Noorse”’]. 17 Oddmund Løkengard Hoel, ‘Ivar Aasen som opposisjonell nasjonalist’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Ad Notam Gyldendal, 1998, pp. 303-320, 318-320 [‘Ivar Aasen als oppositioneel nationalist’]. 16 14 Garborgs bekendste roman Bondestudentar ('Boerenstudenten') uit 1883 is hiervan een goed voorbeeld. In deze roman thematiseerde Garborg de mogelijk desastreuze invloed van de elitecultuur op de boerencultuur. Hoofdpersoon is de boerenzoon Daniel Braut die zich wil ontworstelen aan de armoede uit zijn jeugd en daarom naar Kristiania verhuist om theologie te gaan studeren. Zijn klim op de sociale ladder is echter niet ingegeven door de wens het beste uit zichzelf te halen, maar door het verlangen naar een gerieflijk leven als ambtenaar in dienst van het machtsapparaat. Om dit doel te verwezenlijken is hij is zelfs bereid zo ver te gaan zijn eigen afkomst en identiteit te verloochenen. 18 Garborg geeft hiermee in Bondestudentar blijk van een pessimistische kijk op het bestaan van de vele boerenzonen die hoger op willen komen in de samenleving en daarom naar de stad trekken om te studeren. Met hun reis naar de stad maken ze letterlijk een reis van de ene cultuur naar de andere. Als student vergeten ze waar ze vandaan komen, verraden ze hun taal en hun gewoontes, en kijken ze neer op het boerenleven. Ze worden opgeslokt door de ambtenarencultuur. 19 Bondestudentar kan zodoende gelezen worden als een aanklacht tegen de cultuurvernietiging van de elite, en als pleidooi voor de echte Noorse volkscultuur. De belangrijkste reden voor de herhaaldelijke heropleving van de twee-natiesgedachte is de centrale plek die de tegenstelling volk-staat inneemt in zowel het Noorse politieke discours als het discours over de Noorse nationale identiteit. De discursieve tegenstelling kreeg een sterke impuls in 1905 toen de personele unie met Zweden werd ontbonden en Noorwegen de volledige onafhankelijkheid verkreeg. De onafhankelijkheid werd verkregen op een vreedzame manier en op initiatief van de nationalisten in het parlement, verenigd in de partij Venstre, en was niet het resultaat van de politiek van de staat of van militair verzet. Hierdoor kon het einde van de Zweeds-Noorse dubbelmonarchie voorgesteld worden als het gevolg van de onafhankelijkheidsstrijd van het volk, uitgedrukt door dat deel van de staat dat aan het volk behoorde: het parlement. In het politieke discours leidde het succes van de nationalisten tot een koppeling tussen 'volk', 'democratie' en 'onafhankelijkheid', als gecontrasteerd aan 'staat', 'onderdrukking' en 'unie'. Bovendien versterkte het 18 Asbjørn Aarseth, ‘Norsk litteratur ut i verda, 1864-1905’, in: Bjarne Fidjestøl e.a., Norsk litteratur i tusen år: teksthistoriske linjer, Oslo: Landslaget for norskundervisning (LNU) en Cappelen Akademisk Forlag, 1996, pp. 337-340 [‘De Noorse literatuur de wereld in, 1864-1905’; ’De Noorse literatuur in de wereld: teksthistorische ontwikkelingen’]. 19 Harald en Edvard Beyer, Norsk litteraturhistorie, Oslo: H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard), 1978, p. 232 [‘De Noorse literatuutrgeschiedenis’]. 15 geruisloze einde van de unie het vredelievende imago van het Noorse volk. Door de bevestiging van dit imago konden de Noren zich tevens nog sterker profileren als wezenlijk verschillend van de andere Europese 'oorlogsstaten'. 20 Een sterk onderscheid tussen twee naties paste ook in het socialistisch gedachtegoed van de Arbeidersbeweging aan het begin van de twintigste eeuw. De echte Noorse natie bestond uit de arbeidersklasse die de absolute tegenvoeter was van de liberale staat en de liberale 'natie'. Evenals een groot deel van haar Europese evenknieën matigde de Noorse Arbeidersbeweging haar retoriek echter al vroeg in de twintigste eeuw. Revolutie was niet langer het middel om sociale verandering te bewerkstelligen, men koos nu voor een evolutionaire benadering: de sociaaldemocratie zou de staat door middel van wetgeving van binnenuit veranderen. De arbeidersklasse was nog steeds de kern in het sociaaldemocratische natiebegrip, maar de natie omvatte nu ook 'alle anderen', inclusief de liberale staat. 21 Na de Tweede Wereldoorlog en de gemeenschappelijke ervaring van de Duitse bezetting kwam dit inclusieve natiebegrip naar boven als de dominante weergave van Noorwegen. Het Gemeenschappelijk Programma dat opgesteld werd door alle Noorse politieke partijen in 1945 benadrukte dat de Noren 'één volk [waren] ondanks verschillen in levenshouding en levensomstandigheden, en ondanks oude geschillen en oude vetes'. Het Programma combineerde liberale en sociaaldemocratische ideeën en onderstreepte nadrukkelijk dat de nationale eenheid voor alles gewaarborgd moest blijven. Dit betekende ondermeer dat de Arbeiderspartij het doel van een socialistisch Noorwegen losliet; samenwerking en eenheid waren nu de sleutelwoorden. 22 De oprichting van de op het Gemeenschappelijk Programma gegrondveste Noorse sociaaldemocratie bevestigde de definitieve opname van de staat in de natie. Desondanks is er nog één context waarin de staat wordt voorgesteld als wezenlijk anders dan de rest van het volk: het Europa-debat. De tegenstanders van het EUlidmaatschap boren een oud discours aan wanneer ze een directe verbinding leggen tussen 'volk' en 'zelfstandigheid', en deze recht tegenover 'staat' en 'unie' plaatsen. Via het begrip 'unie' is het Nee-kamp daarnaast in staat om twee zo verschillende fenomenen als de Zweeds-Noorse dubbelmonarchie en de EU aan elkaar gelijk te stellen. Het verzet tegen het EU-lidmaatschap kan zodoende worden voorgesteld als 20 Neumann, Norge – en kritikk, p. 171. Ibid., pp. 99-102. 22 Sørensen, ‘Hegemonikamp om det norske’, pp. 44-45. 21 16 een directe voortzetting van de historische strijd van het Noorse volk voor onafhankelijkheid. Iver B. Neumann betoogt dat de beide gewonnen referenda goeddeels zijn te verklaren door de dominante positie van de tegenstanders in het Europa-discours. Het centrale begrip in dit discours, en het discours over de Noorse identiteit, is 'volk'. Zolang de tegenstanders 'volk' weten te koppelen aan 'Noorwegen' en het begrip 'unie' aan 'EU' kan de EU worden voorgesteld als een project dat onverenigbaar is met Noorwegen. De voorstanders van toetreding kunnen deze 'macht over de begrippen' van hun tegenstrevers niet doorbreken zolang ze zelf ook het 'volk' als het kernbegrip in hun campagne gebruiken (de EU als voordelig voor de Noorse bevolking); in het dominante discours zijn 'volk' en 'EU' immers twee aan elkaar tegengestelde begrippen. 23 1.2 Van kapitalistische Paard van Troje tot modern vorstendom; de EU als gereedschap van de 'staat' De strijd tegen het EG-lidmaatschap is de belangrijkste historische achtergrond in Dag Solstads derde roman 25. septemberplassen (1974), met een titel die verwijst naar de datum van het referendum. De roman is zowel een familiekroniek, die het verhaal vertelt van Håkon Nyland en zijn drie zonen Egil, Axel en Inge die opgroeien in de decennia direct na de Tweede Wereldoorlog, als een politieke roman waarin de marxist Solstad felle kritiek uit op de staat van de sociaaldemocratie in het naoorlogse Noorwegen. De hoofdgedachte van het boek is dat de regerende Arbeiderspartij en de grootste vakvereniging, de LO (Landsorganisasjonen i Norge), de arbeidersklasse in de steek hebben gelaten, hebben verraden, door samen te werken met de fabriekseigenaren, in het boek ook aangeduid als ‘de kapitalisten’, ‘de bovenklasse’ en ‘het grootkapitaal’. Hoewel de indruk wordt gewekt dat de sociaaldemocratie ongekende welvaart en vrijheid heeft gebracht, wordt de arbeidersklasse in feite op subtiele wijze onderdrukt en ‘spelen de Arbeiderspartij en de LO spelen onder één hoedje met de kapitalisten.’ 24 Volgens Torill, de vriendin van Axel, voert de regering een hetze tegen het eigen volk waardoor men linksgeoriënteerde uitingen is gaan zien als verdacht en men te bang is geworden om gebruik te maken van de eigen democratische rechten als het recht op demonstratie. Een sterke uitdrukking van 23 24 Neumann, Norge – en kritkk, pp. 177-178. Solstad, 25. septemberplassen, p. 195. 17 klassenbewustzijn zou immers slechts aanleiding geven tot staking en onrust, en dat is niet in het belang van het land. 25 Hoe de coalitie tussen de Arbeidersbeweging en de bovenklasse te werk gaat, en welke gevolgen dit heeft voor de gewone man en vrouw, wordt uitgelegd in een essayistisch hoofdstuk waarin de eigenaar en bestuurders van de Saugbrugsforeningen worden beschreven, de papierfabriek in Halden waar alle drie de broers Nyland door verschillende spelingen van het lot komen te werken. 26 Via deze casusstudie laat de verteller zien dat de feitelijke macht in Noorwegen niet ligt bij de regering en het parlement, maar geconcentreerd is in de handen van een kleine groep ‘monopolkapitalister’, die bovendien hun positie niet te danken hebben aan hun prestaties, maar aan hun familienaam. In de rug gesteund door de regering weet de Saugbrugsforeningen de gemeente Halden zo onder druk te zetten dat een strand- en recreatiegebied wordt omgebouwd tot industrieterrein, hetgeen wordt bekostigd met belastinggeld. De belastingbetaler betaalt daarnaast ook voor de aanleg van een nieuwe brug, die voornamelijk voordelig is voor de industrie, waardoor de uitbreiding van het onderwijs in Halden tien jaar vertraging oploopt. De personages in de roman ondervinden allemaal op verschillende manieren de invloed van de actuele politieke situatie op hun persoonlijke leven. Daarnaast representeren zij ieder een andere houding ten opzichte van de EG. Håkon Nyland, de vader, die het land heeft zien opbloeien onder de hoede van de Arbeiderspartij, is voor Noorse toetreding omdat het de wil is van de regering en zijn minister-president, in wie hij groot vertrouwen heeft. Oudste zoon Egil is ook voor, omdat lidmaatschap volgens hem beter is voor de economie en het bedrijf, en zekerheid geeft op werk. Hij vindt bovendien dat zijn collega’s niet mogen klagen, omdat de dingen zijn zoals ze zijn: ‘Waarom aandeelhouders, kapitalisten, directeuren uitschelden omdat jezelf niet tevreden bent?’ 27 Axel is tegen en sluit zich aan bij de marxistisch-leninistische beweging, aanvankelijk voornamelijk om zijn vriendin Torill, die zeer actief is binnen de beweging, te behagen. Zelf hecht hij geen geloof aan politiek activisme; hij denkt 25 Hier is duidelijk de invloed van het Gemeenschappelijk Programma zichtbaar. In het Programma was opgenomen dat arbeidsconflicten dienden te worden opgelost door middel van overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, en niet door middel van ‘staking, lockout of boycott’. 26 Solstads keuze voor Halden is waarschijnlijk niet toevallig, aangezien de stad symbool staat voor het Noorse verzet tegen buitenlandse invloeden. Halden werd in 1718 belegerd door het Zweedse leger, maar wist deze belegering te weerstaan. De Zweedse koning Karel XII kwam tijdens de slag om het leven. Halden is ook de enige plaats die in het Noorse volkslied ‘Ja, vi elsker’ genoemd wordt. 27 Solstad, 25. septemberplassen, p. 129. 18 niet dat pamfletten en huis-aan-huis-acties mensen kunnen overtuigen. Jongste zoon Inge had zich al voor Axel aangesloten bij de communistische beweging en is, min of meer tot zijn eigen verbazing, een leidersfiguur voor zijn kameraden. Van zijn familie is hij het meest politiek geëngageerd. De strijd tegen het EG-lidmaatschap moet gezien worden in het licht van het verzet tegen de macht van het kapitalisme en het verraad van de Arbeidersbeweging. De tegenstanders zijn er van overtuigd dat toetreding alleen voordelig is voor de gevestigde orde, zoals blijkt uit het volgende fragment waarin Axel een collega probeert te overtuigen Nee te stemmen: Axel was verdomd kwaad geworden op Gunnar toen hij hoorde dat hij voor de EEG was. Dat had hij niet gedacht. Hij vond het bijzonder kwalijk om zulke JA-praatjes van hem te horen. Gunnar Svendsen was bang. Bang en onderdanig. Het bedrijf was voor, dus moesten wij ook voor zijn. Het was het riedeltje dat Axel had gehoord over de Vier Vrijheden van de EEG. Vrije kapitaalmarkt, vrije douanegrenzen, vrij vestigingsrecht en vrije arbeidsmarkt, en hij probeerde Gunnar Svendsen te doen inzien dat het zeker vier vrijheden waren, maar wel vier vrijheden voor kapitalisten, niet voor het arbeidersvolk. 28 Het beeld van de EG dat uit de roman naar voren komt, is dat van een ‘kapitalistisch paard van Troje’. De Arbeiderspartij presenteert het EG-lidmaatschap als een cadeau voor de Noorse samenleving, terwijl in werkelijkheid de grip van de kapitalisten op de arbeidersklasse alleen maar steviger wordt als Noorwegen zou toetreden. Bovendien zou lidmaatschap Noorwegen tot ‘vazalstaat maken onder het door Duitsland gedomineerde EEG-imperialisme’. 29 De EG-kwestie wordt daarom naast als klassenstrijd ook gezien als een strijd om de zelfstandigheid van Noorwegen. Hoewel het beeld van de EG in 25. septemberplassen uiteraard voornamelijk is ingegeven door de actualiteit en Solstads marxistische overtuigingen, heeft het ook wortels in de traditionele weergave van de tegenstelling tussen volk en staat in het discours over de Noorse identiteit. Evenals reeds het geval was in de negentiendeeeuwse twee-culturen-theorie is er in de roman sprake van een naar zelfstandigheid strevend volk en een uniegezinde staat. De volk-staat-oppositie in 25. septemberplassen doet, niet verwonderlijk, het meest denken aan het vroege 28 29 Solstad, 25. septemberplassen, p. 229. Ibid., p. 196. 19 socialistische natiebegrip, waarin een onderscheid werd gemaakt tussen een 'arbeidersnatie' en een 'liberale natie'. Er is echter één belangrijk verschil: in Solstads visie behoren ook de natuurlijke vertegenwoordigers van de arbeidersklasse - de Arbeiderspartij, de Arbeidersbeweging en de LO - tot de liberale natie, zij werken immers samen met het kapitalisme en hebben de arbeiders verraden. Dit verraad wordt in de roman verbeeldt door de wens van de Arbeiderspartij om Noors EGlidmaatschap te verwezenlijken; hieruit blijkt dat de partij de belangen van de eigen achterban uit het oog heeft verloren - met op de eerste plaats het historische streven van het Noorse volk naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid - en alleen nog geïnteresseerd is in de eigen belangen en de belangen van het Noorse grootkapitaal. Dag Solstad was zelf lid van de marxistisch-leninistische beweging AKP (m-l) (Arbeidernes Kommunistparti (marxist-leninistene))en de boeken die hij schreef moesten het doel van de partij - een communistische revolutie in Noorwegen vooruithelpen. 30 Solstad was de belangrijkste vertegenwoordiger van de sociaalrealistische stroming die de Noorse literatuur domineerde in de jaren zeventig. Voor de schrijvers binnen deze stroming - van wie de belangrijksten verenigd waren in de zogenaamde Profil-groep - was de ideologische inhoud belangrijker dan de literaire nuance; de schrijver had bovendien een buiten-literaire, maatschappelijke functie en moest de gewone man aanspreken, niet slechts het gebruikelijke, 'burgerlijke' lezerspubliek: Het is noodzakelijk dat de schrijver zich bevrijdt uit het culturele hokje. Dat hij zich bevrijdt van het hele idee van cultuur. Dat hij zich tot een heel ander publiek richt. Dat hij voorleest op de werkplaats, dat hij probeert zo onbeschoft eenvoudig te schrijven, zo verdekt, dat kleine kwaadaardige novellen gedrukt kunnen worden in 'Dagens ekko' in de Aftenposten. De schrijver moet uit zijn isolatie breken; de burgerlijke kathedraal van de cultuur. Ze heeft hem onmondig gemaakt. 31 Maar aan het eind van de jaren zeventig, toen in de maatschappij een toenemende individualisering en een daarmee samenhangende verzwakking van het politiek activisme te bespeuren was, begon een groeiend aantal schrijvers zich te verzetten 30 Per Thomas Andersen, Norsk litteraturhistorie, Oslo: Universitetsforlaget, 2001, p. 501 [’De Noorse literatuurgeschiedenis’]. 31 Dag Solstad, 'Om forfatterens rolle i samfunnet', Artikler om litteratur 1966-1981, Oslo: Forlaget Oktober, 1981, 58-60, 60 [’Over de rol van de auteur in de samenleving’; ’artikelen over literatuur 1966-1981’]. 20 tegen de politieke en populistische roman, tegen groepsvorming en tegen literairpolitieke programma's. Men had genoeg van regels. Volgens velen was er te veel nadruk gelegd op de ideologische inhoud van romans waardoor men de literaire kwaliteit uit het oog was verloren. Zolang een schrijver maar de juiste mening verkondigde, kon zijn boek gepubliceerd worden, ongeacht de verder amateuristische kwaliteit van zijn werk. De jaren tachtig markeren daarom een terugkeer naar de fantasie en de vrije vorm. 32 Roy Jacobsen (1954) past wel en niet binnen deze literaire omwenteling. Wel omdat hij zich altijd heeft afgezet tegen politieke en literaire 'allesweters'. Niet omdat hij wat vorm betreft stevig in de realistische traditie staat. De familiekroniek Seierherrene (1991), die als het magnum opus van de schrijver beschouwd kan worden, is in vele opzichten een klassieke roman. Het vuistdikke boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel verhaalt over het harde leven van visser-boer Johan Strand en zijn gezin in een Noord-Noors kustplaatsje in de decennia voor de Tweede Wereldoorlog. Johans dochter Marta, dan veertien, vertrekt in de jaren dertig naar Oslo om daar als dienstmeisje te gaan werken en een beter bestaan op te bouwen. Aan de hand van dit verhaal schetst Jacobsen de modernisering en industrialisering van Noorwegen in deze periode. Dit eerste deel is geschreven vanuit auctoriaal perspectief, in het tweede is er sprake van een ik-verteller, Rogern, de zoon van Marta, die opgroeit in een buitenwijk van Oslo in de jaren zestig en zeventig. Opnieuw is het verhaal - Rogerns kriskras geserveerde anekdotes - een spiegel voor de ontwikkeling van Noorwegen in deze periode. (De wisseling van perspectief kan bovendien gezien worden als een illustratie van de toenemende individualisering van de Noorse maatschappij). Een ontwikkeling die niet ongenoemd kan blijven, is de strijd om het EG-lidmaatschap. Op het moment dat de kwestie speelt is Rogern zestien, zeventien jaar oud. Hij tooit zich met een Nee-button, maar niet uit overtuiging: Dus we eigenen ons geleidelijk aan de heersende ideologie toe - op het moment het socialisme. En ik moet bekennen dat zodra ik mijn doop had ondergaan en mezelf het symbool - de 'Nei-til-EF'-button - had opgespeld, ik werd vervuld door een enorme opluchting. Een stap richting een nieuwe verbondenheid. Bovendien was er niemand 32 Øystein Rottem, Norges litteraturhistorie: vår egen tid 1980-1998, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1998 [ ’De literatuurgeschiedenis van Noorwegen: onze eigen tijd, 1980-1998’], pp. 37-39. 21 aan de rechterkant die verantwoording kon afleggen, een rechterkant die nooit kranten had bezorgd, een ruit had gebroken of een hardloopwedstrijd had verloren (…). 33 Rogerns verzet tegen de EG wordt voornamelijk gemotiveerd door zijn leeftijd. Zijn keuze is allereerst een gevolg van de jeugdige wil om 'erbij te horen' en geaccepteerd te worden door leeftijdsgenoten. Daarnaast is het opspelden van de button (jezelf letterlijk 'merken') onderdeel van de onzekere zoektocht naar de eigen identiteit. Op zijn nieuwe school komt Rogern tot de ontdekking dat het, tijdens de pauzes op het schoolplein, opeens nodig is een eigen mening te hebben over zaken van politiek belang. Rogerns politieke bewustwording gaat niet vanzelf. Wat hij moet denken en vinden, en waarom, weet hij niet en hij gaat daarom te rade bij anderen, voornamelijk zijn oudste broer Harald. Illustratief is de scène die direct aan bovenstaande passage voorafgaat en waarin Rogern politieke schoolpleindiscussies voert met een 'rechtse rakker'. Zodra hij er niet meer uitkomt, gaat hij naar Harald om 'de tegenargumenten te leren'. De volgende dag lepelt hij die tegenargumenten op tegenover zijn rechtse klasgenoot, die vervolgens weer naar 'zijn grote broer gaat of naar de krant of naar de partij of wie het ook is die hem met meningen voert'. 34 Uiteindelijk versterkt Rogern zodoende zijn arbeidersklasseprofiel (hij is immers opgegroeid in een arbeidersgezin) en zet hij zich af tegen 'de rechterkant'. Evenals in 25. septemberplassen is er in Seierherrene sprake van een klassenonderscheid en een Noorse maatschappij die is verdeeld in twee culturen: 'links' en 'rechts'. Uiteraard is de klassenretoriek in Jacobsens boek bij lange na niet zo ideologisch en propagandistisch geformuleerd als in dat van Solstad. De personages in het boek zijn zich echter voortdurend bewust van hun sociale achtergrond en klassenverschillen zijn een terugkerend thema in het verhaal. De arbeiders zijn ook de overwinnaars (seierherrene) uit de titel, maar die titel moet ironisch opgevat worden volgens de recensie in Dagbladet: Seierherrene is een ironische titel. Jacobsen schildert een revolutionair socialisme dat sterft en een sociaaldemocratie die zegeviert, met haar eigen ondergang als prijs. De nederlaag ligt paradoxaal genoeg in het succes zelf. De sociaaldemocratie, de 33 Roy Jacobsen, Seierherrene, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1990, p. 520. De verloren hardloopwedstrijd is een verwijzing naar een eerdere scène in het boek waarin Rogerns broer Jannik een hardloopwedstrijd wint, maar uiteindelijk niet de prijs krijgt uitgereikt omdat de jury, bestaande uit vertegenwoordigers van de Arbeidersbeweging, besluit deze te geven aan een ander op basis van ’ideaaltijd’. 34 Ibid., p. 519. 22 Arbeiderspartij, wordt een liberale partij als de rest. En de arbeiderskinderen die slagen, verliezen het contact met hun sociale oorsprong en gaan op in de neoliberale ondernemerssamenleving. 35 Door dit opgaan van de ene cultuur in de andere doet de roman hier denken aan Bondestudentar van Arne Garborg. Waar Garborg echter ronduit negatief was over de toegenomen sociale mobiliteit (als grote bedreiging voor de echte Noorse cultuur), is Jacobsen in hoofdzaak positief. Het gemeenschapsideaal van de oude arbeidersklasse is weliswaar verloren gegaan, maar de individuele arbeider heeft daar een betere welvaart en een beter welzijn voor teruggekregen. In feite kan Seierherrene, verder redenerend vanuit de titelverklaring, juist gelezen worden als een relativering van klassenverschillen. Na de Tweede Wereldoorlog is de sociaaldemocratie zo succesvol gebleken en de levensstandaard van de arbeidersklasse zo gestegen (de overwinning) dat de arbeidersklasse en de middenklasse in feite in hoge mate in elkaar zijn opgegaan; de solidariteit van de Arbeidersbeweging en de specifieke arbeiderscultuur zijn verdwenen (de nederlaag). Klassenverschillen zijn daarmee voornamelijk een mentale constructie geworden, een manier om grip te krijgen op de gecompliceerde werkelijkheid. Het voorgaande fragment uit Seierherrene illustreert dit. Rogern weet niet wat zijn eigen mening is, de wereld is voor hem complex, onoverzichtelijk, verwarrend. Om een gevoel van controle te krijgen over de ingewikkelde werkelijkheid maakt hij een onderscheid in links en rechts, tussen de arbeidersklasse en de middenklasse, hetgeen zijn positionering tegenover politieke onderwerpen bepaald. Zijn kijk op de EG-kwestie wordt ook door deze simplificatie bepaald: 'het socialisme is tegen de EG dus ik ook' en 'rechts is voor de EG dus ik ben tegen'. Zowel in Seierherrene als in 25. septemberplassen wordt de positionering inzake het EG-lidmaatschap ideologisch gemotiveerd; het standpunt is vooraf bepaald op basis van sociale klasse. Het grote verschil is dat de klassenstrijd door Solstad in die laatste roman bijzonder serieus wordt genomen, terwijl Jacobsen het denken in sociale klassen ironiseert en relativeert. In tegenstelling tot Jacobsen is de laatste auteur die in dit hoofdstuk besproken wordt, Kjartan Fløgstad (1944), ronduit pessimistisch over de teloorgang van de arbeidersklasse en diens cultuur. Als voormalig fabrieksarbeider en zeeman kent 35 Lars Olof Franzén, 'Mektig romansatsing', Dagbladet, 7 november 1991 [’Machtige romancompositie’]. 23 Fløgstad de arbeiderscultuur van zeer dichtbij. In de huidige informatie- of mediasamenleving is deze oude solidariteit echter, aldus Fløgstad, bezig te verdwijnen 'door het zwarte gat van de televisie'. 36 Zijn werk wordt gekenmerkt door een nostalgisch terugverlangen naar de gemeenschapszin en kameraadschap van de werkvloer, of naar, zoals hij zelf schrijft, 'de gelukzaligste momenten van het industrialisme'; en is daardoor tegelijkertijd een aanklacht tegen het kapitalistisch systeem. Ook in de roman Kron og mynt: eit veddemål (1998) vormt kritiek op het kapitalisme een belangrijke onderstroom van het verhaal; een verhaal dat zich overigens moeilijk laat samenvatten. Kron og mynt is een rijk boek. Rijk aan verhaallijnen. Rijk aan personages. Rijk aan vertelvormen. Rijk aan interpretaties. Het verhaal springt heen en weer van mythe naar academische uiteenzetting, van de barok naar het hier en nu, van een Zuid-Noors gehucht naar de burgeroorlog in Angola, en uiteindelijk komen al die verhaallijnen en alle personages op subtiele wijze bij elkaar samen. Er is het levensverhaal van doodskisttimmerman Pål Seland die zich uiteindelijk richt op de handel in barok boerenmeubilair. Er is het verhaal van kunstgeschiedenisstudent Tjerand Fonn die in Amsterdam de woorden AMSTERDAM en EVANGELIUM op zijn lid laat tatoeëren, waarna in ontspannen toestand ADAM en EVA verschijnen. Er is het verhaal van eurofiel Gro Ruud, en het verhaal van de reus Samson Avsenius die een mythisch gevecht levert met een reuzenheilbot. En zo kan de opsomming nog lang doorgaan. Ondertussen is de taal de echte hoofdpersoon in de roman. Evenals in zijn voorgaande werk betoont Fløgstad zich een meester van de taal, zijn Nynorsk is buigzaam, vindingrijk, verrassend vrijwel onvertaalbaar. De verhaallijn die voor deze scriptie het meest interessant is, is die van Gro Ruud, een jonge politica die razendsnel carrière maakt binnen de jongerenbeweging (AUF) van de Arbeiderspartij. Te midden van de overstroming die haar familie in OostNoorwegen heeft getroffen, gaan haar gedachten uit naar de 'echte zondvloed' die haar land heeft overspoeld: het tweede Noorse Nee in het referendum van 1994. Hier toont Fløgstad zijn satirische gezicht. Zelf verklaard EU-tegenstander laat hij zien hoe Gro en haar politieke medestanders zijn vervreemd van het 'niet-begrijpende' volk. De 'staat' in Kron og mynt bestaat daarmee uit een politieke klasse, een cultuur op zich, 36 Kjartan Fløgstad, ‘Fra industrikultur til kulturindustri’, in: Kjartan Fløgstad, Tyrannosaurs Text, Oslo: Samlaget, 1988, p. 20 [‘Van industriecultuur naar cultuurindustrie’]. 24 die geheel vervreemd is geraakt van het volk - de bestuurden - en zijn wensen, dromen, verlangens. Deze politieke klasse is bovendien uitgesproken internationaal; wereldwijd worden politieke elites gekenmerkt door dezelfde, inhoudsloze cultuur. Fløgstad verwoordt zijn visie op de internationale 'staat' op satirische wijze in de ideeën van Gro's Italiaanse vriend Bettino, die zichzelf en Gro nieuwe 'keizerlijke intellectuelen' noemt. Op basis van de ideeën van twee andere Italianen, Macchiavelli en Gramsci, pleit Bettino voor een modern vorstendom, een nieuwe intellectuele hegemonie. Deze nieuwe vorsten, deze nieuwe keizerlijke intellectuelen zijn Gro en Bettino zelf, de bestuursleden van de AUF, de zakenmannen in de Business Class, kortom: de supranationale politieke klasse. De nieuwe vorstenhoven zijn de supranationale organisaties als de Wereldbank, het IMF en de Europese Commissie; internationale instituties die aan niemand verantwoordelijkheid hoeven af te leggen, die oncontroleerbaar zijn, ondemocratisch. Het zijn de moderne vorsten die weten hoe je het beste kunt besturen. Het breken van politieke beloftes is volgens Bettino toegestaan evenals bijvoorbeeld het stimuleren van werkloosheid als dit goed uitkomt. De nieuwe elite weet immers wat het beste is voor het volk. Bettino heeft bovendien alleen oog voor het universele, de grote lijn; het afzonderlijke, het lokale, het nationale bestaat voor hem niet. De 'cultuur' van de politieke klasse is dientengevolge wereldwijd hetzelfde en is daardoor inhoudsloos, betekenisloos, leeg - in feite geen cultuur. Fløgstad geeft daarmee een eigentijdse versie van de twee-culturen- of twee-naties-theorie, toegepast op gemondialiseerde wereld van de 21e eeuw. Waar in de traditionele theorieën de Noorse ambtenaren in vergaande mate waren beïnvloed door de Deense cultuur, is de moderne Noorse politiek in Kron og mynt onderdeel van een internationale 'cultuurloze cultuur'. In gelijkheid met de negentiende-eeuwse traditie is er in Fløgstads moderne theorie bovendien sprake van een volk dat streeft naar zelfstandigheid en een staat die internationale samenwerking voor ogen heeft. Het onbegrip tussen volk en staat is andermaal gegrondvest op deze concurrerende visies op de plaats van Noorwegen in de wereld. Het beeld van de EU dat zodoende uit Kron og mynt naar voren komt is dat van Bettino's moderne vorstendom, dat is samen te vatten als internationaal, autoritair, ondemocratisch en kapitalistisch. Dit moderne vorstendom lijkt sterk op het kapitalistische Paard van Troje uit 25. septemberplassen. Net als in Solstads roman is er sprake van een politieke bovenklasse die vervreemd is geraakt van het volk en 25 voornamelijk de eigen belangen - die van het grootkapitaal - nastreeft. Het verzet tegen het EU-lidmaatschap is daarnaast in beide romans een verzet tegen de gevestigde orde (en tegen het kapitalisme) en een strijd van het volk voor meer democratische rechten. Het verschil schuilt in de historische context. Solstad schreef zijn boek in een tijd dat de arbeiderscultuur en het vertrouwen in de maakbaarheid van de maatschappij nog overeind stonden, terwijl Fløgstad publiceerde in het postindustriële tijdperk of mediatijdperk, waarin de toenemende individualisering het collectieve denken meer en meer heeft verdrongen. Vandaar ook dat voor Solstads roman het beeld van het Paard, ofwel de invasiemacht, is gebruikt: aan het eind van 25. septemberplassen wordt de invasie (voorlopig) afgewend en is er onder de personages hoop op een positieve verandering van de samenleving en een betere toekomst. In Kron og mynt worden die hoge verwachtingen getemperd. Het kapitalisme heeft gewonnen. Het intellectuele vorstendom regeert als het ware over zijn grenzen heen via de politieke klasse in de Noorse hoofdstad. Het volk is ondanks de zege in het referendum nog steeds gebonden aan de ongelijkheid van het kapitalistisch systeem. 26 Hoofdstuk 2 Centrum en periferie De drie tegenstellingen die het geraamte vormen van deze scriptie zijn de hoofdingrediënten van het belangrijkste conflict in het discours over de Noorse nationale identiteit, namelijk het conflict over wat echt Noors is en wat niet echt Noors is: wat maakt deel uit van de Noorse nationale cultuur en wat niet? Het is om deze reden dat de tegenstelling centrum-periferie, het onderwerp van dit hoofdstuk, niet los gezien kan worden van de opposities volk-staat en traditie-moderniteit. Dit bleek al uit het vorige hoofdstuk toen de twee-naties-theorie van Arne Garborg werd besproken: Garborg legde een direct verband tussen 'volk' en 'periferie' en 'staat' en 'centrum'. Voor de politicoloog en socioloog Stein Rokkan (1921-1979) markeerde de strijd tussen deze twee polen - het over de periferie verspreidde volk versus de centrale bureaucratie - de belangrijkste sociale en politieke breuklijn in de Noorse geschiedenis; een breuklijn bovendien die er tot het begin van de twintigste eeuw voor heeft gezorgd dat de Noren - volgens de eigen beeldvorming - niet beschouwd konden worden als één volk. 37 Hoewel deze scheiding na de Tweede Wereldoorlog grotendeels zijn betekenis heeft verloren en de eenheidsgedachte niet langer in de weg staat, speelt het conflict tussen centrum en periferie nog met regelmaat een rol in de moderne Noorse politiek. Opnieuw is de EU-kwestie een belangrijke aanleiding voor hernieuwde animositeit. Volgens Sieglinde Gstöhl bijvoorbeeld laten de uitslagen van het referendum van 1972 een duidelijke scheiding zien tussen de rurale periferie en het stedelijke centrum, een scheiding die zich concentreert rond drie conflictpunten: religie, taal en alcoholwetgeving. De tegenstanders waren voornamelijk te vinden op het platteland en in de kustgebieden waar het geloof nog sterk was, men in meerderheid dialecten van het Nynorsk sprak en voor geheelonthouding pleitte. De Ja-stemmers woonden in de grote steden (en met name in Oslo en het stedelijk gebied rond de Oslofjord), waren seculier, spraken Bokmål en hielden er meer vrijzinnige ideeën op na. 38 Iver B. 37 Stein Rokkan, ‘Geography, religion, and social class: cross-cutting cleavages in Norwegian politics’, in: Seymour M. Lipset en Stein Rokkan eds., Party systems and voter alignments. Cross-national perspectives, New York: The Free Press, 1967. 38 Sieglinde Gstöhl, Reluctant Europeans: Norway, Sweden, and Switzerland in the process of integration, Boulder: Lynne Rienner Publishers, 2002, pp. 30-31, 130-132 en 135-137. 27 Neumann wijst daarnaast op een meer subtiele, meer fundamentele rol die de periferie speelt in het EU-debat. De bevolkingsspreiding, en de bevolking van de meest afgelegen gebieden, is volgens hem cruciaal voor het overeind blijven van het dominante beeld van Noorwegen: Er is een onbreekbare band tussen Noorwegen begrepen als het Noorse volk en Noorwegen begrepen als het Noorse territorium. Als het volk niet het hele territorium dekt, is Noorwegen niet langer Noorwegen. Het continent stemt overeen met de stad, Noorwegen met het platteland, en als het platteland niet bewoond is, stopt Noorwegen Noorwegen te zijn. Omdat het EU-lidmaatschap 'concentratie' en 'centralisering' inhoudt, urbanisering dus, zal het tegelijkertijd onvermijdelijk leiden tot een afname van de plattelandsbevolking, en daarmee het hele idee 'Noorwegen' in gevaar brengen. 39 Impliciet in een dergelijke voorstelling van de tegenstanders is de vooronderstelling dat de echte Noorse identiteit te vinden is in de periferie. Deze vooronderstelling is, evenals de focus op het volk, een belangrijke pilaar in het discours over de Noorse nationale identiteit. Het dominante beeld van Noorwegen is in de eerste plaats een beeld van de periferie. Dit beeld heeft grote invloed op de waardering van de EU en het EU-lidmaatschap, niet alleen, zoals uit bovenstaande blijkt, in het referendum en het EU-debat, maar ook in de Noorse literatuur. 2.1 Het dorp tegen de stad In verband met het Noorse zelfbeeld kan de tegenstelling centrum-periferie op twee manieren begrepen worden. Ten eerste is er als sinds de achttiende eeuw een traditie waarin Noorwegen in positieve zin wordt voorgesteld als een buitengebied van Europa. Deze traditie leeft tot op de dag van vandaag voort in zowel een hetero-imago van Scandinavië 'als de beste plek ter wereld om te wonen', als in een auto-imago van Noorwegen als outsider in Europa en als 'de enige good guy onder de rijke landen'. Ten tweede is er binnen Noorwegen zelf sprake van een tegenstelling tussen stad en platteland. Deze tegenstelling is nauw verbonden met de ruwe kern van de Noorse nationale identiteit - de natuur - en dientengevolge met een andere tegenstelling, namelijk die tussen natuur en cultuur. Een tekst die grote gevolgen heeft gehad voor zowel het auto- als het hetero-imago van Noorwegen is De l'esprit des lois (1748) van Montesquieu. In dit boek geeft 39 Neumann, Norge – en kritikk, pp. 175-176. 28 Montesquieu een verklaring van nationale verschillen op basis van klimaat. Waar het warme klimaat van het Zuiden een voedingsbodem vormt voor decadentie, lafheid en onderdanigheid, leiden de strenge noordelijke winters tot oprechtheid, gelijkheid en moed. Het Noorden was daarmee voor veel Verlichtingsdenkers de natuurlijke thuisplaats van vrijheid en democratie en als gevolg een lichtend voorbeeld voor de rest van het continent. Ondermeer door deze Franse invloeden groeide in de tweede helft van de achttiende eeuw het Noorse culturele zelfbewustzijn en ontstond er een groeiende interesse voor de eigen historische wortels. Het welwillende hetero-imago van het Noorden dat ondermeer tot uitdrukking kwam in De l'esprit des lois werd opgepikt door Noorse intellectuelen en geïntegreerd in het nieuwe, positieve zelfbeeld. 40 Volgens Nina Witosek ligt hier, aan het einde van de achttiende eeuw, de basis voor het moderne Noorwegen, en wel in de vorm van een 'Pastoral Enlightenment'. Ze zet zich hiermee af tegen de gangbare gedachte dat de Noorse natievorming in wezen een Romantisch project was, culminerend in het beeld van Noorwegen als 'de geboorteplaats van de Europese Romantiek'. Het waren volgens haar geen Romantische dichters en denkers die het dominante discours over de Noorse identiteit vorm hebben gegeven, maar Verlichte priesters die pleitten voor reformisme in plaats van revolutie, voor redelijkheid en pragmatisme in plaats van passie, intuïtie en gevoel, en voor een sober christelijk ethos in plaats van een allesdoordringende liefde voor de natie. De term Pastoral Enlightenment verwijst echter niet alleen naar de priesters en predikers die deze Verlichte idealen aanhingen, maar ook naar de pastorale, rurale basis van deze christelijke Verlichting. Het Noorwegen van de priesters, zelf kinderen van het platteland, was het Noorwegen van de periferie, van het platteland en het kleine boerendorp - en, misschien wel belangrijker, van de overweldigende Noorse natuur. De vrije en nuchtere boer, de belichaming van christelijke en Verlichte idealen en deugden, werd het symbool van de Noorse natie. 41 40 Olav Christensen, ‘En nasjonal identitet tar form: etniske og nasjonalkulturelle avgrensninger’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Gyldendal Ad Notam, 1998, pp. 51-73, 55-65 [‘Een nationale identiteit ontstaat: etnische en nationaal-culturele afgrenzingen’]. 41 Nina Witosek, The origins of the “regime of goodness”: remapping the cultural history of Norway, Oslo: Universitetsforlaget, 2011, pp. 26-85. 41 Nina Witosek, The origins of the “regime of goodness”: remapping the cultural history of Norway, Oslo: Universitetsforlaget, 2011, pp. 26-85. 29 Dat het nationale zelfbewustzijn zich traditioneel heeft geconcentreerd rond het platteland en de wilde natuur hangt eveneens samen met de afwezigheid van een aansprekende culturele erfenis. In de kleine Noorse steden stonden geen imposante kathedralen, paleizen, musea of theaters die als nationaal symbool konden dienen. Het waren in plaats daarvan de 'natuurlijke kathedralen', de Noorse bergen en fjorden, die het centrum werden van nationale trots en nationale zelfidentificatie. Sinds de patriotten uit de achttiende eeuw wordt de Noorse volksaard direct verbonden met het Noorse landschap. Het ultieme ecolectische cliché luidde, en luid, dat de Noor het alter ego was van het hem omringende natuurschoon: hij was vrij, ruw, dramatisch, extreem, ondoordringbaar, en superieur door zijn afzondering. Het landschap zorgde bovendien voor historische continuïteit en een directe band met de glorieuze voorvaderen van voor de Deense Tijd; de natuur was er immers altijd geweest en bleef onveranderd. 42 De nauwe band tussen volk en natuur moet desondanks niet gezien worden als een uiting van Romantische natuurmystiek, maar als een meer concrete, rationele verbondenheid van de mens met zijn omgeving. Witoszek betoogt op overtuigende wijze dat deze onbreekbare band tussen volk en landschap, deze 'natuurmythe', volgens haar de absolute kern van de Noorse identiteit vormt en door de eeuwen heen als inspiratie heeft gediend voor een politiek van reformisme, emancipatie, gelijkheid en rechtvaardigheid. 'De natuur' staat daarmee aan de basis van het huidige succes van de Noorse welvaartssamenleving ('the regime of goodness'): Today a tradition informed by the experience and imagery of nature continues to nurture the ethical and political predispositions of Norwegian culture. It is a legacy with which people identify, which they personify and which personifies them. It has bearing on their model of communication, on the national ethos, on literary genres, on models of national heroes, national rituals, leisure and work patterns, even on the modalities of relations with the external world. The persistent acculturation of nature is not a romantic façade, but part and parcel of a genuinely felt experience of nature as the nesting place of a "good and pure self." (…) And though the cultural scene changes and mutates - and thus constantly threatens to recompose moral-symbolic borders - Norwegian collective identity is still defined by the remembrance, commemoration, interpretation and reinterpretation of the "good-nature" which flourishes in the North. 43 42 43 Christensen, ‘En nasjonal identitet tar form’, pp. 62-65. Witoszek, The origins of the “regime of goodness”, pp. 22-23. 30 Het gevolg van deze nadruk op natuur en periferie was dat stad en stadscultuur volkomen afwezig waren in het Noorse zelfbeeld van de achttiende en negentiende eeuw. Voor de Verlichte priesters was de stad de plek voor 'mob, alienation, wealth, capitalism, bureaucracy, centralisation, organised seduction, noise, traffic, and - most importantly - foreigners who wanted to impose control.' Het platteland daarentegen stond gelijk aan vrijheid en gelijkheid. Al sinds de Deense Tijd genoten de Noorse boeren een aanzienlijke juridische onafhankelijkheid en was men nooit op dezelfde schaal als de rest van Europa onderworpen geweest aan een feodaal systeem of benauwende bureaucratie. Het gevoel van vrijheid en gelijkheid onder de boerenbevolking was daarom groot; men voelde zich alleen verantwoordelijk aan de koning en aan God. De stad - symbool voor hiërarchie en onderdrukking - was een bedreiging voor het vrije leven op het land. De grootste angst van de vroege natiebouwers was dat de stad zijn politiek en cultuur zou opdringen aan de rest van het land. Evenals voor Garborg de staat niet Noors was, plaatsten de priesters de stad daarom buiten Noorwegen; Kristiania was een dependance van Denemarken, of van Europa. 44 Hier wordt een centrale tendens in het achttiende en negentiende-eeuwse discours over de Noorse identiteit blootgelegd. Steeds wordt er een indeling gemaakt in wat 'Noors' is en wat 'vreemd' is. Volk en platteland zijn Noors, vreemd zijn staat en stad. Hetzelfde geldt voor de tegenstelling tussen cultuur en natuur. De enorme betekenis van de natuur voor het Noorse zelfbeeld leidt vrijwel automatisch tot een negatieve waardering van cultuur, die hier vooral gezien moet worden in de betekenis van stadscultuur en elitecultuur. De natuur is daarbij niet alleen Noors, en cultuur vreemd, maar beide begrippen worden ook gewaardeerd op basis van hun oorspronkelijkheid: de natuur is 'echt', cultuur is een menselijk product en dus onecht, vals, een constructie. Doordat de boerencultuur, de enige ware Noorse cultuur, zo nauw in contact staat met de natuur is zij echter dan de cultuur van de elite in de grote steden met zijn duidelijke sporen van Deense, Duitse en andere Europese invloeden. Het is daarom van ultiem belang dat de boerencultuur en de zuivere Noorse natuur beschermd worden tegen de lange arm van de valse elitecultuur en andere 44 Witoszek, The origins of the “regime of goodness”, pp. 54-57, 75-81. 31 buitenlandse invloeden. 45 Dit in ogenschouw genomen maakt het buitengewoon opvallend, en bovendien buitengewoon ironisch, dat het rurale beeld dat de Verlichte priesters van Noorwegen hadden geschapen sinds het midden van de negentiende eeuw het meest vurig werd gepromoot door een urbane elite wiens persoonlijke ervaring mijlenver afstond van het dagelijks leven van de eenvoudige boer die zij als het toonbeeld zagen van de Noorse natie. 46 Hoewel na 1945 de grenzen tussen stad en platteland zijn vervaagd en de natuur langzamerhand een gemeenschappelijk symbool is geworden voor de gehele natie, dus voor zowel centrum als periferie, heeft de Noorse natuurmythe nog steeds de potentie om tot conflict te leiden. Opnieuw wordt hier uiteraard gehint naar de EUkwestie. In de retoriek van de tegenstanders vormt Europa een bedreiging voor de Noorse natuur, en voor de bevolkingsspreiding in de periferie, en moet daarom boven alles buiten de deur gehouden worden. De bescherming van de natuur heeft in het EUdebat zodoende niet in de eerste plaats een milieuactivistische grondslag, maar is op een veel fundamenteler niveau verbonden aan het in stand houden van het traditionele beeld van Noorwegen. De voorstanders kunnen er als gevolg van worden beschuldigd de eigen identiteit te grabbel te gooien en te 'verkopen' aan Europa: het EUlidmaatschap brengt de 'echtheid' van Noorwegen in gevaar. Het is met al het bovenstaande in het achterhoofd niet verwonderlijk dat de natuur en het platteland goed vertegenwoordigd zijn in de Noorse literatuur. Deze dominantie van de periferie blijkt niet alleen uit de inhoud van literaire teksten, maar ook uit de biografie van een groot aantal belangrijke schrijvers uit de Noorse literaire traditie. Grote schrijvers uit het begin van de twintigste eeuw als Sigrid Undset (Lillehammer), Olav Duun (Holmestrand) en Tarjei Vesaas (Vinje) woonden ver buiten het gewoel van de grote stad, terwijl Knut Hamsun het grootste deel van zijn leven het schrijverschap combineerde met het onderhouden van een boerenbedrijf. 47 Bovendien hadden veel schrijver slechts een beperkte opleiding genoten. Hamsun 45 Witoszek, The origins of the “regime of goodness”, pp. 54-57; Anne-Lise Seip, ‘Det norske “vi” – kulturnasjonalisme i Norge’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Gyldendal Ad Notam, 1998, pp. 95-111, 103-107 [‘Het Noorse “wij” – cultuurnationalisme in Noorwegen’]. 46 Thomas Hylland Eriksen, ‘Being Norwegian in a shrinking world: reflections on Norwegian identity’, in: Anne Cohen Kiel ed., Continuity and change: aspects of contemporary Norway, Oslo: Scandinavian University Press, 1993, pp. 11-37, 12-13. 47 Sigrid Undset en Knut Hamsun wonnen beiden de Nobelprijs voor de Literatuur, in respectievelijk 1928 en 1920. Olav Duun liep deze eer in 1925 door één stem verschil mis ten faveure van Bernard Shaw. Tarjei Vesaas was een andere grote Noorse schrijver uit de twintigste eeuw, vooral bekend om zijn romans. De jaarlijkse prijs voor het beste literaire debuut is naar hem vernoemd. 32 maakte bijvoorbeeld alleen de lagere school af. De Noorse situatie was daarmee heel anders dan bijvoorbeeld die in Zweden, waar de literatuur in hoofdzaak een aangelegenheid was voor de gegoede burgerij in de steden. Kijkend naar twee en een halve eeuw Noorse literatuurgeschiedenis springt meteen de alomtegenwoordigheid van de natuur in het oog. Van de poëzie van de Verlichte priesters naar de dichtkunst van de grote Romantische dichters Wergeland en Welhaven, en van Ibsen tot Bjørnson en Hamsun - de natuur speelt zowel in proza als in poëzie steeds een grote rol. Vaak wordt ook een directe link gelegd tussen deze natuur en het karakter van het Noorse volk. In dit opzicht doet zich aan het eind van de negentiende eeuw, tijdens de doorbraak van het realisme in de Noorse letteren, een opmerkelijk verandering voor. Waar in de boerenvertellingen van Bjørnstjerne Bjørnson (jaren 1860) de natuur nog een nationaal Noors fenomeen was die het karakter van de Noren bepaalde van het zuidelijkste puntje van het land tot aan de Noordkaap, vindt er na Den fremsynte ('De helderziende'; 1871) van Jonas Lie een zekere regionalisering van deze milieugedachte plaats. In deze roman stelde Lie de band van de inwoners van Noord-Noorwegen met de hen omringende natuur voor als uniek en als wezenlijk anders dan in de rest van het land. Een zelfde tendens is te herkennen in het werk van onder andere Garborg, Hamsun en Duun. Niet alleen de natuur, maar ook de periferie - begrepen als een ver van het centrum gelegen regio krijgt zo een steeds prominentere plaats in de Noorse literaire traditie. 48 Het meest interessant voor deze scriptie is de manier waarop de tegenstelling tussen centrum en periferie tot uitdrukking komt in de Noorse roman. De stelling waarvan hier wordt uitgegaan luidt dat het conflict tussen stad en platteland in de literatuur vooral wordt gethematiseerd in de confrontatie van de periferie met verschillende vormen van moderniteit. De tegenstelling stad-platteland op deze manier begrepen is zodoende onderwerp van het volgende hoofdstuk. In het onderstaande wordt gekeken naar de voorstelling van periferie en centrum als respectievelijk 'Noors' en 'niet-Noors', 'echt' en 'onecht'. Bij gevolg worden hieronder alleen Fløgstad en Jacobsen besproken. In 25. septemberplassen spelen tegenstellingen tussen centrum en periferie geen noemenswaardige rol; deels omdat Halden in het denkbeeldige centrum van het land ligt en deels omdat het denken in 48 Gudleiv Bø, ‘”Land og lynne” – norske diktere om nasjonal identitet’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Gyldendal Ad Notam, 1998, pp. 112-124, 122-124 [‘Land en temperament – Noorse dichters over de nationale identiteit’]. 33 een dergelijke verdeling de eenheidsgedachte van Solstads marxisme in de weg staat. Grøftetildragelsesmysteriet thematiseert daarnaast op de eerste plaats de confrontatie tussen de natuur en de moderne samenleving. 2.2 De mensen uit de wildernis In gesimplificeerde termen zijn er twee manieren waarop een auteur centrumperiferie-tegenstellingen kan thematiseren in zijn verhaal. Aan de ene kant kan hij het centrum ten positieve spiegelen aan een passieve, achtergebleven en hopeloos ouderwetse periferie als een plek 'waar het gebeurt', een plek van hoge culturele en technologische ontwikkeling. Aan de andere kant kan juist de periferie in positieve zin worden gecontrasteerd aan de decadentie en het morele verval van de grote stad. Op het platteland is het leven nog eenvoudig en eerlijk, onbedorven, en is men het contact met de natuur niet verloren. Het verrast niet dat de tweede manier domineert in de Noorse literatuur. De positieve waardering voor het platteland, en de daarmee samenhangende kritiek op het stadsleven, is een terugkerend motief in het oeuvre van Kjartan Fløgstad, zelf geboren in het industriestadje Sauda, enkele tientallen kilometers ten noorden van Stavanger. Het is vooral Oslo, en meer precies 'het centrum in het centrum', dat het moet ontgelden in zijn romans en essays. Zo ook in Kron og mynt. In een typisch fløgstadiaanse woordspeling wordt Oslo door een van de personages niet de hoofdstad (hovedstad), maar de behoeftestad (behovedstad) van Noorwegen genoemd. In het essay Etter den 28. november, naar de datum van het tweede EU-referendum, legt de auteur precies uit wat hij hier mee bedoelt. Door de bloei van de olie-industrie sinds de vroege jaren zeventig is Oslo niet langer het centrum van de Noorse economie, dat is nu het zuidwesten van het land, met name Oliehoofdstad Stavanger. In Oslo zelf vindt vrijwel geen productieve arbeid meer plaats, maar de media die hier gevestigd zijn, doen het voorkomen alsof de olie-industrie, de metaalindustrie, de landbouw en visserij alleen maar hun werk kunnen doen dankzij de subsidies van de politiek in de hoofdstad. In werkelijkheid zijn de politieke buitengebieden economisch het meest winstgevend en is Oslo dus afhankelijk van de periferie en niet andersom; de periferie staat aan de basis van het economische succes van Noorwegen. Er is dus sprake van een grote discrepantie tussen de situatie zoals die wordt geschetst door de media - 34 gevestigd in Oslo - en de werkelijkheid waarin Oslo niet langer de stuwende kracht is van de natie. Het centrum is in feite niet langer het centrum. Bovendien behoren de buitenwijken van Oslo-Oost tot de meest arme, en als gevolg meest 'perifere' gebieden van het land. Ook hier stemde in 1994 een grote meerderheid tegen het EUlidmaatschap. 49 Middels deze interne centrum-periferie-tegenstelling laat Fløgstad andermaal zien dat het centrum van Oslo - de politiek, de media - het contact met volk en land zijn verloren. Het Noorse Nee komt voor hem duidelijk van 'de mensen uit de wildernis, uit de districten en uit de jungle van de grote stad, ver verwijderd van de wetten en regels van de politiek'. Zelfs voor de wensen en verlangens van het electoraat in de eigen achtertuin - 'de jungle van de grote stad' - is de staat doof en blind. Nog interessanter is de manier waarop Fløgstad centrum en periferie onderscheidt op basis van cultuur. In het vorige hoofdstuk is al geschreven dat volgens Fløgstad de cultuur van de politieke klasse in feite geen cultuur is, omdat zij wereldwijd hetzelfde is en daarom betekenisloos en inhoudsloos. Hetzelfde geldt voor de cultuur in het Noorse centrum: ook deze is geen cultuur, wederom omdat het centrum al zijn culturele symbolen van elders - zowel uit het buitenland als uit de Noorse periferie heeft gehaald. De centrumcultuur heeft niets eigens. Op dit punt lijkt hij zelfs in directe discussie te gaan met Roy Jacobsen. In navolging van die laatste noemt Fløgstad de sociaaldemocraten in Oslo en Oost-Noorwegen de sigerherrane van de geschiedenis, maar waar Jacobsen dit in ieder geval ten dele serieus bedoelde, is Fløgstad volstrekt ironisch: politiek gezien heeft Oslo inderdaad gewonnen, maar het ontbreekt de Oosterlingen ten enenmale aan een eigen cultuur: 50 (…) dit is een deel van het land zonder lokale voedseltradities. Zonder mogelijke culturele bijzonderheden. En dat is niet negatief, in tegendeel. Het is alsof de gehele culturele energie is opgegaan aan de gerhardsense politiek. In zekere zin zijn zij de overwinnaars van de Noorse geschiedenis. Zij hebben gewonnen. Politiek gezien. 49 Kjartan Fløgstad, ‘Etter den 28. november’, in: Kjartan Fløgstad, Antipoder: essays, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, 1996, pp. 336-342 [’Na 28 november’; ’Tegenvoeters: essays’]. 50 Bemerk dat de centrum-periferie-tegenstelling tussen beide auteurs hier ook tot uitdrukking komt in de taal die ze gebruiken. Jacobsen gebruikt het Bøkmål seierherrene, Fløgstad het Nynorsk sigerherrane. 35 Cultureel gezien hebben ze alles verloren. Dat is de prijs van de overwinning. Cultureel gezien hebben ze niets meer over. 51 Daar komt bij dat de culturele eenheidsworst van het centrum een bedreiging vormt voor de specifieke Noorse cultuur in de periferie. Iets dergelijks gebeurt met het antiek van Pål Seland; de culturele objecten worden uit hun natuurlijke omgeving gehaald en geannexeerd door de cultuurarme elite in Oslo; in de villa's van de hoofdstad zijn ze verworden tot statussymbool. Tekenend is daarnaast dat de personages met het meeste 'karakter' zonder uitzondering uit de periferie komen. Mannen als Pål Seland en Samson Avsenius, opgegroeid in uithoeken van het land, voldoen vrijwel voor honderd procent aan het beeld van de nuchtere, praktische Noor. Het zijn mannen uit een stuk, die met beide voeten in de aarde staan en er niet voor terugdeinzen veel en hard te werken. In een betekenisvolle passage aan het einde van het boek liggen Seland en Avsenius in het ziekenhuis op een kamer met Otto Ruud, de vader van Gro en geboren en getogen in Oslo. Terwijl Samson Avsenius zelfs zijn stuurse, zwijgzame waardigheid weet te bewaren wanneer hij zijn plas niet meer kan ophouden en Pål Seland sterft tijdens een dans met de verpleegster, kan Otto Ruud niets anders meer dan kijken naar het televisietoestel, ongeacht de dubieuze kwaliteit van de programma's die daarop worden vertoond. De verteller merkt op: 'Het stroomt over ons heen, als plasma. Het blijft aan je lichaam kleven. Ik heb het gevoel of ik de tv-beelden over grote delen van mijn lichaam getatoeëerd heb. Het is de zondvloed. Het cataclysme. En ik ben niet de vis in het water. Ik verdrink.' 52 Otto Ruud is zo het spiegelbeeld van zijn twee 'echte' kamergenoten; hij bestaat alleen bij gratie van de massaculturele beelden die op hem geprojecteerd worden. Kunstmatigheid van een andere orde geldt voor zijn dochter Gro die alleen al door haar naam een ongemakkelijke mix van linkse en rechtse sympathieën met zich meedraagt. De naam Gro Ruud is een knipoog naar de arbeiderswijk Grorud in Oslo (die overigens ook een belangrijke plaats van handeling is in Seierherrene), maar in weerwil van wat haar naam lijkt aan te geven behoort Gro zelf allang niet meer tot de arbeidersklasse, maar is zij een van Bettino's moderne vorsten. Haar politieke tegenstanders pesten haar bovendien met de bijnaam Gro-Kåre 51 Fløgstad, Kron og mynt, pp. 269-270. Einar Henry Gerhardsen was na de Tweede Wereldoorlog als vertegenwoordiger van de Arbeiderspartij drie keer minister-president van Noorwegen. Hij wordt gezien als grondlegger van de Noorse welvaartsstaat. 52 Fløgstad, Kron og mynt, p. 484. 36 Willand, een amalgaam van Gro Harlem Brundtland en Kåre Willoch. De eerste was minister-president namens de Arbeiderspartij ten tijde van het tweede referendum, de tweede was haar liberale opvolger. Roy Jacobsen deelt andermaal niet in het maatschappijpessimisme van zijn collegaauteurs. In Seierherrene stuit de lezer allereerst op een klassieke weergave van de periferie als statisch en achtergesteld om daarna via de spot van stadsbewoners te eindigen bij een relativering van de verschillen tussen stad en land. Oslo is het centrum in de roman; de Noord-Noorse kust de periferie. In het eerste deel van het boek - dat speelt in het Interbellum - is het verschil tussen beiden levensgroot. Marta's reis naar Oslo wordt chronotopisch voorgesteld als een reis van de Middeleeuwen naar het moderne tijdperk en wanneer Johan Strand en Marta's vriend Frank elkaar voor het eerst ontmoeten, 'schudden twee historische tijdperken, het natuurhuishouden en het industrietijdperk, elkaar de hand'. 53 Na de Tweede Wereldoorlog groeien stad en platteland meer naar elkaar toe - het grote gat in beschaving wordt gedicht - maar er is nog steeds wel degelijk sprake van een tegenstelling, van een 'anders' zijn. Dit wordt duidelijk wanneer Rogern met zijn ouders en twee oudere broers op vakantie gaat naar de boerderij van zijn grootvader in Noord-Noorwegen. De Oslo-bewoners, voornamelijk vader Frank, bezien hun noordelijke landgenoten met enig vermaak: Maar moeder neemt het afscheid lichter op dan de aankomst, en al op de ferry begint ze te lachen om de grappen die mijn vader vertelt over die domme noorderlingen, en het zijn er heel wat die hij in de loop van de vakantie verzameld heeft, grappen over uitspraken die hij gehoord heeft in de winkel, over uitspraken van familieleden, over de ellendige groente en de hoge prijzen, de ineffectieve arbeidsprocessen - hij heeft een of andere mafkees boomstronken zien verwijderen met een bulldozer, hij kon geen hoogte nemen, kon niet nivelleren, kon kortom niets zo goed als wij in Oslo. 54 De Noren op het platteland worden dus nog steeds gezien als achtergesteld aan de mensen uit de grote stad; ze zijn niet helemaal bij de tijd, houden er vreemde gewoontes op na en spreken een raar, bijna onverstaanbaar dialect. Tot ieders verrassing besluit Harald echter na de dood van grootvader naar het noorden te verhuizen om de boerderij over te nemen. Zijn keuze komt voornamelijk voort uit idealisme: hij wil bijdragen aan de verbetering van het milieu en de rechtvaardigheid 53 54 Jacobsen, Seierherrene, p. 219. Ibid., pp. 420-421. 37 in de wereld door terug te gaan naar de basis en zijn eigen voedsel te verbouwen. Het is een terugkeer naar de natuur en de oude normen en waarden van Noorwegen en een vlucht van de saaie (en bovendien 'kunstmatige') theorie van de universiteit. Bovendien wil Harald, zo zegt hij zelf, bijdragen aan de bevolking van de buitengebieden. Wanneer Rogern zijn broer bezoekt, is hij vooral onder de indruk van de referendumresultaten van de gemeente: 92 procent van de stemgerechtigde inwoners heeft tegen de EG gestemd. Waarom men in de gemeente in grote meerderheid tegen het lidmaatschap gestemd heeft en of dit te maken heeft met een protest tegen het verre centrum in Oslo wordt niet vermeld. Impliciet wordt de mogelijke reden echter wel duidelijk uit Haralds beweegredenen. In de jaren zeventig was er sprake van een zogenaamde 'groene golf' en bezorgdheid om het milieu en het Noorse natuurschoon was voor een aanzienlijke minderheid een belangrijke reden om tegen het EGlidmaatschap te stemmen; het lidmaatschap zou immers een grote stimulans betekenen voor (milieuvervuilende) handel en industrie. Bovendien is aan het begin van dit hoofdstuk al duidelijk gemaakt dat dit milieuactivisme, in combinatie met het in stand houden van de bevolkingsspreiding, niet los gezien kan worden van het verdedigen van het perifere natuurkarakter van de Noorse identiteit. Ogenschijnlijk is hier dezelfde logica aan het werk als in de romans van Fløgstad en Lund: de EU en zijn Noorse bondgenoot - de staat in het centrum - vormen een bedreiging voor de Noorse eigenheid in de periferie, terwijl de echtheid van het platteland wordt gespiegeld aan het kunstmatige van de stad (en de universiteit). In werkelijkheid relativeert Jacobsen de tegenstelling tussen stad en platteland een aantal bladzijdes later, net als hij eerder de tegenstellingen tussen volk en staat op ironische wijze ontmaskerde. Door de modernisering en de toegenomen, voorheen onvoorstelbare welvaart zijn stad en land na de Tweede Wereldoorlog steeds verder naar elkaar toegegroeid en zijn de verschillen tussen beide, ook door de vlucht van de massacommunicatie, klein en in feite onbelangrijk geworden. De teloorgang van het boerenbestaan hoeft daarom ook niet te worden betreurd. Het is niet langer nodig om, zoals Rogerns grootvader, te zwoegen op het grillige land en de onvoorspelbare zee om te overleven. Dit is de reden dat Jannik boos wordt op zijn oudere broer als deze de boerderij van opa overneemt: - En dan te bedenken dat opa in dit hol leefde. 38 - Hij had dan ook geen keuze, zegt Jannik zuur. - Het was zijn thuis. - Het maakt in ieder geval grote indruk. - Je zit in een museum, Harald. Een museum over armoede, het is aanstellerij. - Wat bedoel je daar nou weer mee? - Jij hoeft hier niet te zijn. Dat is het verschil. 55 55 Jacobsen, Seierherrene, p. 538. 39 Hoofdstuk 3 Traditie en moderniteit De Duitse Romantische dichter Heinrich Heine maakte ooit de beroemde opmerking dat, als de wereld zou vergaan, hij naar Nederland zou verhuizen, omdat daar alles altijd vijftig jaar later gebeurde. Kort door de bocht zou men daar aan kunnen toevoegen dat, mocht ook Nederland eenmaal door de golven verzwolgen worden, je nog met een bootje naar Noorwegen zou kunnen vluchten - daar gebeurt alles immers nog eens vijftig jaar later. Een belangrijke reden voor het feit dat het Noorse autoimago zo sterk geworteld is in een beeld van de natuur en de periferie is de late industrialisering en urbanisering van het land. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw verschenen de eerste grote fabrieken en begon men met de aanleg van spoorwegen en andere infrastructuur. Maar toen de industriële revolutie ook in Noorwegen eenmaal was doorgebroken, verliep de modernisering in een aanzienlijk tempo. De bevolking groeide tussen 1850 en 1900 van 1,5 tot 2,2 miljoen en de plattelandsbevolking verhuisde in grote getale naar ofwel de grote stad of Amerika. Ter indicatie: in 1850 woonden er slechts 45 000 mensen in Christiania; rond 1900 waren dit er al 230 000. Door toedoen van het onafscheidelijke koppel industrialisering en urbanisering verdween de oude boerensamenleving langzaam uit Noorwegen; een proces dat door Arne Garborg raak werd beschreven in Bondestudentar: de boeren trekken naar de stad om daar een nieuw bestaan op te bouwen, ze passen zich aan aan hun nieuwe omgeving en verliezen zo de cultuur die ze van huis uit hebben meegekregen. Door het verdwijnen van de traditionele levenswijze op het platteland kwam het dominante Noorse zelfbeeld dat zo sterk gegrondvest is op de voormoderne boerensamenleving en de natuur onder druk te staan. De modernisering zorgde daardoor voor een nieuw spanningsveld in het discours over de Noorse identiteit, namelijk die tussen het rurale auto-imago en de steeds modernere realiteit, of, in steekwoorden, tussen traditie en moderniteit. Voordat gekeken kan worden naar de achtergronden van deze derde, en laatste, tegenstelling en zijn weerslag in de literatuur, moeten die laatste twee begrippen gedefinieerd worden. Wat wordt in deze scriptie bedoeld met moderniteit, en wat met traditie? 40 Traditie, om te beginnen, moet vooral gezien worden in het licht van het traditionele beeld van Noorwegen zoals dat in de vorige twee hoofdstukken is beschreven. De absolute kern van dit beeld is een centrale mythe over de Noorse natuur en de hechte band van het volk met het omringende landschap. Deze natuurmythe heeft een zelfbeeld van het nationale karakter geïnspireerd dat de Noren voorziet van zulke karaktereigenschappen als soberheid, nuchterheid, eerlijkheid en een drang naar vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid. Het vasthouden aan traditie moet daarom niet in de eerste plaats gezien worden in nauwe termen van het handhaven van de nationale cultuur (folklore, klederdracht, volksliedjes en dergelijke), maar voornamelijk als een levenshouding waarin eenvoud en nuchterheid een sceptische houding impliceren jegens al wat nieuw en modern is. In andere woorden, traditie verwijst hier naar het verdedigen van de traditionele Noorse nationale identiteit in een almaar moderniserende samenleving. Moderniteit dient hier te worden opgevat als een proces van modernisering, vernieuwing. Dat hier is gekozen voor het begrip 'moderniteit' en niet voor 'vernieuwing' komt doordat de westerse moderniteit onlosmakelijk is verbonden met de opmars van het kapitalisme. Zoals zal blijken is de Noorse scepsis jegens modernisering voornamelijk ingegeven door een kritiek op het kapitalisme en de processen die deze in gang heeft gezet als industrialisering, urbanisering, individualisering, consumentisme en de doorbraak van de massamedia. 56 3.1 In het dorp Noorwegen Een bruikbaar startpunt voor onderhavige discussie over de tegenstelling tussen traditie en moderniteit is het onderscheid dat Ferdinand Tönnies reeds in 1887 maakte tussen Gemeinschaft ('gemeenschap') en Gesellschaft ('samenleving'). De Gemeinschaft-samenleving wordt gekenmerkt door een sterk gevoel van onderlinge solidariteit die voortvloeit uit hechte persoonlijke relaties en familiebanden, een eenvoudige sociale infrastructuur en een collectief gevoel van loyaliteit aan de gehele gemeenschap. De sociale controle in een Gemeinschaft is groot en de persoonlijke vrijheid als gevolg beperkt. Doorgaans wordt de Gemeinschaft geassocieerd met het 56 Chris Barker, Cultural studies: theory and practice, London: Sage Publications Ltd., 2008, p. 212. C.A. Bayly, The birth of the modern world 1789-1914: global connections and comparisons, Oxford: Blackwell Publishing, 2004, pp. 9-12. 41 platteland en de periferie en een harmonieuze omgang met de natuur. In een Gesellschaft daarentegen staat het gevoel van solidariteit een stuk zwakker; de verbondenheid van de samenleving is hier vooral gebaseerd op de arbeidsverdeling en de instrumentele, gewoonlijk oppervlakkige (werk)relaties die mensen met elkaar verbindt. Er is sprake van een grote individuele vrijheid, een minder uitgesproken belang van persoonlijke relaties en een beperkt gevoel van loyaliteit aan de gemeenschap als geheel. De politieke en sociale organisatie van een Gesellschaft is complex; de moderne staat is daarom een goed voorbeeld van een Gesellschaft evenals het centrum, als tegengesteld aan de periferie, en de stad dat zijn. 57 Thomas Hylland Eriksen stelt dat, in het debat over het 'typisch Noorse', het ideaalbeeld van Noorwegen dat van het dorp is, en dus dat van de Gemeinschaft, ondanks het feit dat de helft van de bevolking in de stad leeft. Dit beeld van het dorp bevestigt het unieke en afzonderlijke karakter van de Noorse nationale identiteit: het gemeenschapsgevoel binnen het dorp is groot en bevolking en cultuur zijn in hoge mate homogeen. Van bijzonder belang in de Noorse context is het ideaal van gelijkheid - een ideaal dat al fier omhoog gehouden werd door de patriotten-priesters uit de achttiende eeuw en dat ook voor de priesters al was ontsproten uit de natuur: de noodzaak te overleven in de Noorse wildernis reduceert de mensen immers onherroepelijk tot elkaars gelijke - de natuur maakt geen onderscheid. Het gelijkheidsideaal impliceert tegelijkertijd een strikte nadruk op eenvoud en bescheidenheid; een ieder die zijn hoofd boven het maaiveld durft uit te steken, zal met een scheef oog worden aangekeken. Hier komt ook de dwingende sociale controle van het dorp om de hoek kijken. Ondanks de enorme rijkdom van het land wordt overdadig gepronk met deze rijkdom en deze luxe niet gewaardeerd. 58 Volgens de Duitse dichter een essayist Hans Magnus Enzensberger een belangrijke reden voor het feit dat de meeste Noren de voorkeur geven aan een bescheiden auto en hun luxueuze jachten in een afgelegen baai verstoppen. 59 57 Ferdinand Tönnies, Gemeinschaft und Gesellschaft : Grundbegriffe der reinen Soziologie, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, (1887) 1969; Margaret L. Andersen en Howard Francis Taylor, Sociology: understandig a diverse society, London: Thomson Learning, 2006, pp. 130-131. 58 Thomas Hylland Eriksen, Typisk norsk: essays om kulturen i Norge, Oslo: C.Huitfeldt Forlag A.S., 1993, pp. 76-85; Chris Goertzen, Fiddling for Norway: revival and identity, Chicago: The University of Chicago Press, 1997, pp. 7-9. 59 Hans Magnus Enzensberger, ‘Noorse anachronismen’, in: Hans Magnus Enzensberger, Ach Europa! Waarnemingen uit zeven landen met een nawoord uit het jaar 2006, Amsterdam: Uitgeverij De Bezige Bij, 1989, pp. 209-279, 218. Uit het Duits vertaald door Marian Offermans. 42 De idealisering van de voormoderne dorpsidylle laat zich moeilijk verenigen met de werkelijkheid van de moderne samenleving. Enzensberger detecteert een elementaire gespletenheid in de Noorse samenleving van de late twintigste eeuw; aan de ene kant leven de Noren nog altijd in het verleden met hun voorliefde voor het dorp en de natuur, aan de andere is het land in zowel technologisch als sociaal-politiek opzicht bijzonder modern en is het zijn tijd zelfs ver vooruit. Noorwegen is, concludeert Enzensberger, 'het grootste streekmuseum van Europa, maar ook een enorm toekomstlaboratorium.' 60 De aandachtige beschouwer ziet in Noorwegen zodoende een land dat in alle opzichten modern is, maar dit niet wil zijn. Of, om in de terminologie van dit hoofdstuk te blijven, een Gesellschaft die graag en vooral een Gemeinschaft wil zijn. Al sinds het voorzichtige begin van de Noorse industriële revolutie, zo rond het jaar 1850, brengt dit Gemeinschaftsideaal van het Noorse auto-imago vrijwel automatisch een afwijzende houding tegenover modernisering met zich mee. Immers, het spook van de verandering dreigt de bestaande sociale structuur, de gelijkheid, de homogeniteit binnen het dorp overhoop te gooien. Het bedreigt, het is al vele malen eerder gezegd, het traditionele beeld van Noorwegen, de Noorse identiteit: het dorp, het platteland, de natuur… De strijd van de periferie tegen het centrum kan dan ook gezien worden als een poging om de modernisering buiten de deur te houden en de oude levenswijze en tradities in leven te houden. De periferie is hierin, het moge duidelijk zijn, niet geslaagd, maar het voortdurende rurale karakter van het Noorse auto-imago heeft er wel voor gezorgd dat elke vorm van vernieuwing blijvend met de nodige achterdocht wordt beschouwd. Kritiek op de moderne samenleving, vaak in combinatie met een weemoedig terugdenken aan dat wat verloren is, is een terugkerend thema in de Noorse literatuur, van Garborg en Ibsen tot de hieronder te bespreken Fløgstad en Lund. Als één voorbeeld aangehaald moet worden uit de periode voor de Tweede Wereldoorlog is het werk van Knut Hamsun mogelijk het meest interessant. Met name in de romans Børn av tiden ('Kinderen van hun tijd'; 1913) en Segelfoss by ('De ontwrichten'; 1915) - de romans vormen een geheel - ontvouwt Hamsun zijn venijnige kritiek op de industrialisatie van Noorwegen en het opkomende kapitalisme. Voornamelijk in het tweede deel betreurt hij de teloorgang van oude patriarchale maatschappij waarin nog 60 Enzensberger, ‘Noorse anachronismen’, p. 276. 43 orde en discipline heersten, en ageert hij tegen de moderne samenleving, die voor hem niets dan slechts met zich meebrengt: vervreemding, hebzucht, vervlakking, mechanisering van het gevoelsleven, materialisme… Voor Hamsun betekent de modernisering de dood van de schoonheid: met het verdwijnen van de oude samenleving verdwijnt de schoonheid uit Noorwegen. Maar er is nog een uitweg: een terugkeer naar de natuur en het harde, maar eerlijke leven op het platteland. Hamsun schildert dit alternatief in zijn volgende roman Markens grøde ('Hoe het groeide'; 1917). De boer Isak en zijn vrouw Inger moeten in het woeste landschap van NoordNoorwegen keihard zwoegen om een bestaan op de bouwen, maar hun doorzettingsvermogen wordt uiteindelijk beloond. De roman is een ode aan de natuur en de natuurmens en tegelijkertijd een aanklacht tegen hen die de natuur hebben verwaarloosd. Met name in Segelfoss by ging Hamsun op satirische wijze tekeer tegen wat nu doorgaat voor de kapitalistische consumptiemaatschappij. Zoals al is opgemerkt in de inleiding is de kritiek op het moderniseringproces in de Noorse literatuur in de eerste plaats een kritiek op het kapitalisme, het politiek-economische systeem dat de vooruitgang immers onophoudelijk voortstuwt en met zijn promotie van de vrije markt de gelijkheid binnen het dorp serieus dreigt te ondermijnen. Enzensberger tekent op uit de mond van een voormalig marxist: 'De industrie is de ellende! Dat is ook de reden waarom we het kapitalisme niet kunnen uitstaan. Het is ons te modern. Dit merkwaardige Noorse antikapitalisme zul je in alle hoeken en gaten terugvinden, in onze moraal, in onze economie, in ons juridisch denken en in onze ideologie.'61 Deze fundamentele weerzin jegens het kapitalisme kan dienen als een gedeeltelijke verklaring voor het feit dat een andere moderne ideologie, het socialisme, al sinds het begin van de twintigste eeuw een hoeksteen vormt van de Noorse politiek culminerend in de vestiging van één van de twee eenzame volwaardige verzorgingsstaten ter wereld (de andere is de Zweedse) - en dus wel verenigbaar blijkt met het Noorse nationalisme, ondanks dat het socialisme in beginsel een universalistische ideologie is. Naast dat beide ideologieën uiterst kritisch staan tegenover het kapitalistische moderniseringsproject, delen ze ook het ideaal van de gelijkheid en de nadruk op de hechte gemeenschap - overeenkomsten die waarschijnlijk nog belangrijker zijn voor het succes van het socialisme in Noorwegen. 61 Enzensberger, ‘Noorse anachronismen’, p. 252. 44 Het socialistische beeld van Noorwegen vormt daarom een belangrijke stem in het gehele discours over de Noorse nationale identiteit; een stem bovendien die een krachtige kritiek op het kapitalisme en de westerse modernisering verkondigt. Dag Solstad en Kjartan Fløgstad zijn misschien wel de belangrijkste hedendaagse vertegenwoordigers van deze socialistische moderniteitskritiek. Aan het einde van de twintigste eeuw komt het Gemeinschaftsbeeld van de Noorse identiteit verder onder druk te staan door de nieuwe versnelling die de mondialisering inzet. Het beeld van Noorwegen als een in zichzelf teruggetrokken dorp is moeilijk vol te houden in een wereld waarin grenzen vervagen en landen op steeds meer manieren onherroepelijk met elkaar verbonden zijn. En ook Noorwegen, zelfs Noorwegen, ontsnapt niet aan de 'amerikanisering' van de eigen cultuur: op tv domineren Amerikaanse sitcoms, de hitlijsten worden bevolkt door artiesten als Lady Gaga, Sean Paul en Rihanna en de lunch van menig Noorse puber bestaat uit een Big Mac of Whopper Cheese. Tegelijkertijd is het dorp Noorwegen door de komst van duizenden Europese en niet-Europese immigranten verre van een homogene culturele gemeenschap. De immigratie wordt misschien nog wel als een grotere bedreiging gezien voor de Noorse identiteit dan de globalisering, maar feit is dat het einde van de twintigste eeuw een terugkeer ziet van het nationalisme en een hernieuwde zoektocht naar het typisch Noorse, want, zoals Thomas Hylland Eriksen stelt, 'it is when the carriers of an identity feel that it is threatened from the outside that it becomes most important to them.' In een wereld waarin de veranderingen elkaar in rap tempo aftroeven en voor grote onzekerheid zorgen, gaat men terug naar dat wat vertrouwd en veilig lijkt: de Noorse Gemeinschaft. Het is in deze context uiteraard niet vreemd om de weerstand tegen de EU te beschouwen als een poging om de monsters van mondialisering en modernisering uit de kast te jagen en de eigen, karakteristieke identiteit te beschermen. Eriksen merkt hier overigens terecht op dat het verzet tegen de EU ook een teken is van onzekerheid over de eigen nationale cultuur: men gaat er blijkbaar niet vanuit dat deze sterk genoeg is om de Europeanisering te weerstaan. 62 62 Eriksen, ‘Being Norwegina in a shrinking world’, pp. 32-36. 45 3.2 Terug naar de natuur Aan het einde van deze scriptie aanbeland moge het inmiddels duidelijk zijn dat Roy Jacobsen in dit veld van schrijvers de vreemde eend in de bijt is. Waar Solstad, Fløgstad en, zoals zal blijken, Lund blijk geven van een buitengewoon pessimistische kijk op de moderne, kapitalistische samenleving, is Jacobsen vooral positief. Hij betreurt weliswaar de teloorgang van de arbeiderscultuur en de nu ouderwetse solidariteit, maar de toegenomen welvaart en het verbeterde welzijn maken dit verlies meer dan goed. Maar ook Solstad - of liever zijn hier besproken roman - neemt een uitzonderingspositie in wanneer hij vergeleken wordt met de overige drie romanciers. Zoals reeds is aangestipt in het eerste hoofdstuk spreekt uit 25. septemberplassen nog een geloof op een betere toekomst, vrij van de totaliserende macht van de internationale markt; een geloof dat zijn wortels heeft in Solstads marxistische gedachtegoed. Fløgstad en Lund schreven hun romans echter een tiental jaren na de Val van de Muur, de gebeurtenis die de communistische toekomstdroom definitief uit elkaar doet spatten. Het jaar 1989 markeert daarmee een nieuw breekpunt tussen het oude solidariteitsideaal en de steeds sterkere individualisering. De intellectuele houvast van de grote ideologieën is weggevallen en de postmoderne tijd is vooral een tijd van diepe onzekerheid, een onzekerheid die zich in de eerste plaats uit in een ongebreideld consumentisme. 63 De maatschappijkritiek van Fløgstad en Lund heeft daardoor iets wezenlijk defaitistisch: hoezeer zij zich ook verzetten tegen de 'hel van het kapitalisme', uit deze hel lijkt geen ontsnappen mogelijk - markt en media zijn overal. Desondanks presenteren beide auteurs in hun romans een uitweg; vraag is echter hoe werkbaar deze uitweg is en of deze überhaupt serieus genomen moet worden. Kjartan Fløgstad, om te beginnen, blijft, ondanks het falen van het communisme, vasthouden aan een marxistisch materialisme, en zijn oplossing is dan ook zowel materialistisch als marxistisch van aard en samen te vatten in één woord: arbeid. Eerlijke, fysieke arbeid is de weg uit de hel van het kapitalisme, en dit woordje 'hel' moet vrij letterlijk genomen worden. Wanneer Pål Seland na zijn heengaan voor de hellepoort staat, leest hij: YOU ARE NOW ENTERING THE AMERICAN SECTOR. Het kapitalisme staat daarmee minstens op gelijke voet met het fascisme en het communisme: 63 Zygmunt Bauman, Vloeibare tijden: leven in een eeuw van onzekerheid, Zoetermeer: Uitgeverij Klement, 2011, pp. 125-143. Uit het Italiaans vertaald door J.M.M. de Valk. 46 Maar hoe zit het met het kapitalisme? Hoe kan die zijn handen wassen in onschuld? Ja, hoe zit het met het kapitalisme? Had die niet meer levens op zijn geweten dan het communisme en het nazisme bij elkaar? Waarschijnlijk was dat de reden dat het had gewonnen. Ja, precies daarom. Dat moest het zijn! Het was de enige reden. Niet alleen kosmische, maar ook sociale catastrofes zuiveren de aarde voor nieuwe groei.64 In de essaybundel Tyrannosaurus Text (1988) vat Fløgstad zijn belangrijkste bezwaren tegen het kapitalistische wereldsysteem samen. Belangrijke rol in zijn kritiek speelt zijn karakterisering van de ontwikkeling van Noorwegen in de loop van de jaren zestig en zeventig als een overgang van een industriecultuur naar een cultuurindustrie, een overgang waarbij de oude gemeenschapszin van de arbeidersklasse verdwijnt en plaatsmaakt voor een almaar toenemende individualisering. Arbeid is niet langer het ideologische zwaartepunt in de samenleving, dat is nu de vrije tijd, die in rap tempo wordt gecommercialiseerd door de cultuurindustrie en de massacommunicatie. Dit betekent de definitieve overwinning van het kapitalisme, dat met de vrije tijd ook de laatste autonome resten van het dagelijks leven heeft weten te koloniseren: 'En de pure rechtse staat blijft over, met de productie die slechts gestuurd wordt door de winstlogica en overeenkomstige technologieën van het kapitalisme, de vrije tijd die beheerst wordt door de consumptie en de media, en de familie door patriarchale structuren.' Met de arbeidersklasse is ook de hoop op een betere toekomst, bevrijdt van de wetten van de markt, bevrijdt van hiërarchische onderdrukking, verdwenen. In de informatiesamenleving is iedereen een slaaf van de consumptie en de totalitaire macht van de markt. Na het teloorgaan van de utopische toekomstdroom van de industriecultuur is Fløgstad op zoek naar een nieuwe utopie, een nieuwe manier om de mediasamenleving te ondergraven. In eerder werk was deze hoop voornamelijk gevestigd op de 'ondergravende en overschrijdende mogelijkheden van de literatuur', in Kron og mynt is de eerlijke, fysieke arbeid Fløgstads nieuwe reddingsboei: Voor de materialist Fløgstad draait de ontwikkeling van de samenleving en de omstandigheden waaronder mensen werken, beminnen, leven en lijden om kop en munt, om meer dan zaken van de geest. Zo is het ook in deze roman. Het is de solide arbeid met hand, hoofd en rug die de samenleving vormgeven. In deze roman is het vooral het 64 Fløgstad, Kron og mynt, p. 512. 47 werken met hout, op verschillende manieren, die de personages leven en toekomst geeft. 65 Kron og mynt kan zodoende gelezen worden als een lofzang op de arbeid als tegenwicht tegen 'kop en munt', tegen de macht van markt en geld. Samson Avsenius vangt met gevaar voor eigen leven een gigantische heilbot. Pål Seland maakt ware kunstwerken van zijn doodskisten die gedoemd zijn weg te teren in de koude grond. Tjerand Fonn schrijft lyrische stukken over de barokke preekstoelen van Anders Smith. Via Pål Seland geeft Fløgstad ook kritiek op het verlangen van de hogere klasse naar de vergane armoede van de boerensamenleving; voor hoge prijzen koopt men Selands boerenantiek, terwijl die zelfde kasten, stoelen, tafels op de zolders van de huidige boeren 'nul en niks waard lijken'. Het product van liefdevolle arbeid wordt zo geld en onderdeel van de machinerie van de cultuurindustrie. Armoede wordt commercie. Het product van de (gemeenschappelijke) arbeid is de hoop op een betere toekomst; dat van het kapitalisme en de cultuurindustrie is 'taal, symbool, schrift en dialoog', in andere woorden 'beelden', een virtual reality. De cultuurindustrie vervangt op die manier de reële gemeenschappelijke ervaring van de arbeidsplaats met de gekoloniseerde vrije tijd van het televisietoestel; het individu heeft zich teruggetrokken in een mediawereld, in de virtuele realiteit. 66 Deze overgang heeft gevolgen voor het beeld van de EU in de roman. Om dit te begrijpen is het zinvol om een wat langere passage te citeren. In dit fragment overweegt Gro Ruud een aanbieding om een talkshow te presenteren. Ze ziet dit ondermeer als een goede kans om de mensen te overtuigen in het vervolg voor het EU-lidmaatschap te stemmen: Het was überhaupt makkelijker de zin van zulke gedachtegangen te zien dan vroeger, voelde Gro Ruud. Hier lag de toekomst. De oude taal raakte in verval. Wanneer ze oude debatboeken uit de jaren zestig en zeventig tevoorschijn haalde, en ze opende, raakten de bladzijden los, raakten de geel geworden bladzijden los van de slecht gelijmde rug, en dwarrelden ze als losse blaadjes naar beneden als van een verwelkte boom der kennis, zonder enige samenhang, en bleven ze op de grond liggen. Zo was het ook met de zinnen die Gro Ruud zelf had gebruikt om carrière te maken in de politiek. Dat begreep 65 Lars Ove Seljestad, ’Kjartan Fløgstad er nummer fem; hvorfor er ”Kron og mynt” en av vår tids beste bøker?’, Dagbladet, 1 augustus 2006 [’Kjartan Fløgstad op plaats vijf; waarom is ”Kron og mynt” een van de beste boeken van onze tijd?’]. 66 Kjartan Fløgstad, ‘Fra industrikultur til kulturindustri’, in: Kjartan Fløgstad, Tyrannosaurus Text, Oslo: Det Norske Samlaget, pp. 9-25, 20-23. 48 ze nu. Dat begreep ze steeds beter na haar ontmoetingen met de creatieve marketeers van de JA-beweging. De macht neemt ons de macht af. De macht had haar de macht afgenomen. De taal zat vast in haar keel. Het was hoog tijd om vrijuit te spreken. Gro Ruud ziet niet langer met verwachting uit naar de socialistische jeugd tijdens het "World Festival" van de IUSY in Bonn in juli, ook al is ze zelf lid van de arbeidscommissie en zal ze proberen om jonge socialisten uit 117 landen zo ver te krijgen leuzen goed te keuren als: "Zonne-energie - de enige socialistische energiebron". Allemaal leuk en aardig, maar leeg. Onduidelijke taal. Leeg leeg leeg. Lege retoriek, in tegenstelling tot echte waardevorming, en ook in tegenstelling tot de keur aan postbiologische levensvormen die ze zich op het internet zag ontvouwen, en die uitmonden in een virtueel en lichaamloos paradijs voor iedereen die klikt, en voor wie wordt geklikt. Dat was nog eens iets anders! Eindelijk voelt Gro Ruud dat ze bezig is zichzelf te bevrijden, en daarmee ook bezig anderen te bevrijden.67 De overgang van industriecultuur naar cultuurindustrie wordt hier verbeeld door de uiteenvallende debatboeken - geproduceerd in een tijd dat de oude arbeidscultuur nog overeind stond - die voor Gro hun waarde hebben verloren. In plaats van bij het geel geworden papier zoekt ze nu haar heil bij de televisie en bij het internet; de televisie die overigens, volgens Bettino, 'politiek met andere middelen' is. De passage is uiteraard behoorlijk ironisch. Gro noemt het internet een 'virtueel en lichaamloos paradijs'; voor Fløgstad is het zoals gezegd de hel, een zwart gat dat de oude solidariteit opslobbert. Het is niet voor niets dat Gro opeens niet meer uitziet naar wat er nog is overgebleven van de oude gemeenschapszin, de IUSY (International Union of Socialist Youth) en het World Festival. Via Gro en Bettino wordt de EU op deze manier gecontrasteerd aan Fløgstads nostalgische terugverlangen naar de gelukzaligste momenten van het industrialisme. De EU is een product en een gereedschap van het kapitalisme en een kind van de politieke klasse die middels de cultuurindustrie de macht over vrijwel alle aspecten van het dagelijks leven heeft weten te verwerven, een macht die in Noorwegen met het EU-lidmaatschap alleen maar zou worden versterkt. Dit zou immers de kapitalistische krachten in de samenleving extra stimuleren en gevoelens van solidariteit nog verder naar de achtergrond duwen. In feite beschrijft Fløgstad hier de overgang van Gemeinschaft naar Gesellschaft, van hechte persoonlijke banden naar secundaire, instrumentele relaties. Hij is, het moge duidelijk zijn, behoorlijk negatief 67 Fløgstad, Kron og mynt, pp. 322-323. 49 over deze ontwikkeling. Waar in de Gemeinschaft de hoop op een betere toekomst nog overeind stond, is in de kapitalistische Gesellschaft het individu gevangen in het totalitaire web van het marktsysteem waaruit ontsnappen onmogelijk lijkt. De uitweg die Fløgstad desondanks heeft gevonden, is in velerlei opzichten 'typisch Noors' te noemen. Allereerst werpt de eerlijke en eenvoudige arbeid de mens weer terug op zichzelf; het is een terugkeer naar de eerlijkheid, oprechtheid en nuchterheid van de Noorse volksaard. Daarnaast maakt deze zelfde eenvoud alle mensen weer aan elkaar gelijk en van elkaar afhankelijk: samen moeten ze middels hun arbeid de samenleving vormgeven. Tot slot is er wederom - met name door Fløgstads extra nadruk op het werken met hout - sprake van een rationele verbintenis van de mens met zijn omgeving, met de natuur; de Noorse cultuur is een product van de natuur, ze is gekerfd in hout en gebouwd op steen. De laatste roman die in deze scriptie besproken zal worden is Grøftetildragelsesmysteriet van Thure Erik Lund (1959). Met de keuze voor deze roman wordt zondermeer vals gespeeld, aangezien de EU gedurende het gehele verhaal niet één keer specifiek genoemd wordt. Desalniettemin kan de buitengewoon felle kritiek op het moderne Noorwegen waarmee het verhaal doordrenkt is, tevens gelezen worden als een pleidooi tegen het EU-lidmaatschap, zeker wanneer deze wordt afgezet tegen het hierboven geschetste dorpsbeeld van Noorwegen en wordt vergeleken met Fløgstads moderniteitspessimisme. Belangrijkste reden is echter dat alle lijnen uit de overige romans én het metadiscours over de Noorse identiteit in Grøftetildragelsesmysteriet bij elkaar komen en uiteindelijk uitmonden in het grootste cliché uit de Noorse literatuur: de terugkeer naar de natuur. Deze terugkeer naar het voormoderne vindt pas plaats aan het einde van het boek. In het eerste deel van de roman staat de hoofdpersoon Tomas Olsen Myrbråten slechts rechtop in zijn 'keuken' en probeert hij ervoor te zorgen dat zijn wereld niet in elkaar zakt, dat de muren niet op hem af komen en het plafond niet naar beneden raast, en wel met behulp van 'schone en pure gedachten'. Deze schone en pure gedachten komen voornamelijk tot uitdrukking in een lange, bijtende aanklacht tegen de moderne samenleving, een aanklacht die bij vlagen zo extreem is dat de lezer deze slechts ten dele serieus kan nemen. Dat de ik-verteller niet helemaal te vertrouwen is, blijkt bovendien al na enkele pagina's wanneer een gemeentebeambte zijn eten komt brengen. Er is blijkbaar iets gebeurd dat er toe heeft geleid dat Tomas nu onder 50 toezicht van de gemeente staat, en dat iets is hoogstwaarschijnlijk ook de katalysator voor diens radicale maatschappijkritiek. Tomas' neergang begint wanneer hij in naam van het Ministerie van Cultuur de opdracht krijgt een verhandeling te schrijven over het Noorse nationale erfgoed. Tijdens een reis door het hele land die maarliefst vier maanden in beslag neemt, komt hij tot de ontdekking dat het beleid van de Noorse staat - en dus ook zijn eigen onderzoek - tot doel heeft elk monument, elke uitdrukking van een natuurlijke, lokale Noorse identiteit te globaliseren en te commercialiseren ('we moeten laten zien dat de Noorse cultuur een cultuur voor iedereen is') zodat de nationale identiteit toegankelijker wordt voor het internationale toerisme; er moet in andere woorden zoveel mogelijk geld verdiend worden aan het culturele erfgoed: (…) en nu bleek het land voor het eerst in alle ernst een droom te zijn, een grote fictie, het was een openbaar, door de staat gesteunde, internationaal-economisch droomlandschap waar ik doorheen reisde, waar het volk was uitgespreid over een omvangrijk sociaal wetenschappelijk onderzoeksveld, waar bergen en dalen toegepaste natuurwetenschap waren, en het cultureel erfgoed het resultaat was van humanistisch onderzoek. Al deze heerlijkheid was dus toegankelijk voor een internationale toeristenmarkt. 68 Tomas trekt uit zijn bevindingen een logische conclusie: het cultureel erfgoed kan het best beschermd worden door deze niet te beschermen. De 'bescherming' die het Ministerie biedt, vernietigd immers alleen maar de authenticiteit van de lokale cultuur. Hier geeft de roman een zeer letterlijk voorbeeld van de bedreiging van de echte, natuurlijke Noorse identiteit door staat en centrum. Lokale en nationale identiteit wordt globaal. 'Echte' Noren worden 'moderne idioten'. De natuur wordt vernietigd om er een financieel slaatje uit te slaan. Als het aan de politici in Oslo ligt, blijft er niets van de Noorse eigenheid over. Uiteraard valt Tomas' uiteindelijke essay niet in goede aarde bij de minister waarna het snel bergafwaarts gaat met de hoofdpersoon; in de landelijke media wordt hij zelfs beschuldigd van nazistische sympathieën. Hij raakt haard en huis kwijt, verliest werk en inkomen, en struint de straten af opzoek naar lege flessen om aan geld te komen. Ten slotte ziet hij nog maar een oplossing: samen met een oude jeugdliefde en zijn zwakbegaafde broer Bjørnar trekt hij zich terug op de boerderij waar hij is opgegroeid. 68 Thure Erik Lund, Grøftetildragelsesmysteriet, Oslo: H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard), (1999) 2010, pp. 78-79. 51 Net als Harald in Seierherrene vlucht Tomas dus van de chaos, verwarring en kunstmatigheid van de grote stad naar de oprechtheid van het platteland. En net als Pål Seland en Samson Avsenius uit Kron og mynt vindt hij zingeving in harde fysieke arbeid. Maar ook op het land houdt hij het niet lang vol. De arbeid die hij verricht komt slechts neer op het zinloos graven van greppels op zijn erf, hetgeen bovendien, zo blijkt, niet meer is dan een methode om zijn seksuele driften te kanaliseren. Uit dit tweede deel blijkt dat Tomas' ongeluk niet alleen, zoals hij zelf denkt, het gevolg is van de corrupte moderne samenleving, maar ook van zijn eigen diepgewortelde onkunde om normaal met andere mensen om te gaan. Wanneer hij de zorg van zijn geesteszieke broer niet langer aankan, stuurt hij deze niet terug naar de instelling, maar laat hij hem 'verdwijnen' in Noord-Zweden. Tegen Helene, zijn vriendin met wie hij al snel trouwt, zegt hij overigens dat hij Bjørnar heeft vermoord en in één van de greppels op het erf heeft begraven. Als de plaatselijke politie steeds meer vraagtekens begint te zetten bij de afwezigheid van Bjørnar en zijn huwelijk met Helene op een ruwe manier tot een einde lijkt te zijn gekomen, rent Tomas weg van zijn oude leven, de bossen in. Een dergelijke terugkeer naar de natuur als een vlucht uit de onoverzichtelijke chaos van de menselijke samenleving is het ultieme cliché in de Scandinavische, en vooral de Noorse kunst. Zulke 'clichévertellingen' kennen een vast patroon: de hoofdpersoon van het verhaal heeft een punt in zijn of haar leven bereikt waarop het leven tussen de mensen ondraaglijk is geworden; hij of zij trekt zich terug op het platteland of in de wilde natuur, 'het echte thuis van de Noren', en komt na verloop van tijd met zichzelf in het reine waarna een terugkeer naar de bewoonde wereld weer mogelijk is. Een dergelijk patroon is terug te vinden in het werk van hedendaagse auteurs als Johan Harstad, Erlend Loe en Per Petterson, maar kent uiteraard een veel langere voorgeschiedenis. 69 Nina Witoszek wijst bijvoorbeeld op het opvallende contrast tussen 'binnen' en 'buiten' in het werk van Henrik Ibsen. Het huis wordt door Ibsen bij voortduring beschreven als een plek van benauwing, ziekte en moreel verval, terwijl de natuur de plek is waar de mens echt vrij kan zijn, waar hij echt thuis hoort en tot nieuwe inzichten kan komen. 70 Er lijkt echter sprake te zijn van een paradox: hoewel het eigenlijke thuis van de mens de natuur is, keert hij toch altijd weer terug 69 Zie bijvoorbeeld de romans Buzz Aldrin, hvor ble det av deg i alt mylderet? (’Buzz Aldrin, waar ben je gebleven?’; 2005) van Harstad, Doppler (2004) van Loe, en Ut og stjæle hester (‘Paarden stelen’; 2003) van Petterson. 70 Witoszek, The origins of the “regime of goodness”, pp. 123-144. 52 naar de beschaving. Het eigenlijke huis is tegelijkertijd ook slechts een tijdelijk huis, waar de mens zich even kan terugtrekken om het kunstmatige stadsleven dragelijk te houden, maar niet voor de rest van zijn leven kan blijven wonen. Een volledige terugkeer naar een voormoderne of zelfs prehistorische levensvorm wordt, terecht, als een onmogelijkheid beschouwd. Ook in Grøftetildragelsesmysteriet is Tomas' leven als skoggangsmann ('woudloopman') slechts van tijdelijke aard. Desalniettemin neemt Lund de terugkeer naar de natuur nog een stapje verder dan de traditioneel gebruikelijk is. De personages in het werk van andere auteurs blijven hun menselijkheid bewaren ondanks hun vlucht naar de wildernis, maar Lunds Tomas streeft ernaar letterlijk één te worden met de hem omringende natuur. Hij vermijdt elk mogelijk contact met andere mensen en verliest bijna alles wat menselijk aan hem is; hij beweert zelfs de eigenschap van het spreken, van de taal te hebben verloren. Hij probeert alleen nog de natuurlijke taal te spreken, de taal van het bos, vrij van de machinaties van de mens. Maar zelfs voor Tomas is de wilde Noorse natuur geen eeuwig huis; uiteindelijk komt hij tot het inzicht dat hij niet kan ontsnappen aan de 'wereldmachine' en verlangt hij weer naar menselijk contact, niet in de laatste plaats met Helene. 71 Het boek eindigt wanneer hij uit het bos komt en richting de bewoonde wereld wandelt. Ondanks het ontbreken van het woordje 'EU' in Grøftetildragelsesmysteriet klinken Tomas' bezwaren tegen de moderne maatschappij vertrouwd in de oren. De vernietiging van de natuur, het verlies aan nationale, lokale én individuele identiteit, het gevoel van vervreemding, de vervlakking van de samenleving door toedoen van media en consumentisme, het gevoel van verlies van samenhang, het ontstaan van een nieuwe ongelijkheid en nieuwe hiërarchische structuren, de corrupte macht van het geld, de dreiging van chaos en verwarring, de verloedering van het dagelijks leven, het verdwijnen van de ooit vertrouwde onderlinge solidariteit… al deze bezwaren worden ook in het EU-debat gebruikt als argumenten tegen het lidmaatschap, en de meesten zijn ook terug te vinden in het werk van Solstad, Fløgstad en, in geïroniseerde vorm, in de roman van Jacobsen. Net als bij deze drie auteurs is de moderniteit - al dan niet gerepresenteerd door de EU - voor Lund een bedreiging voor het authentieke Noorwegen. Bovendien biedt zijn roman een perspectief dat niet in deze scriptie mag ontbreken: de terugkeer naar de natuur; de natuur als het kloppend 71 Per Thomas Andersen, Tankevaser: om norsk 1990-tallslitteratur, Oslo: Universitetsforlaget, 2003, pp. 134-137 [‘Gedachtekronkels: over de Noorse literatuur in de jaren negentig’]. 53 hart van de Noorse volksaard en de absolute tegenpool van de EU, die staat voor al het slechte van het kapitalisme. In Grøftetildragelsesmysteriet tekent Lund dit contrast in zijn uiterste, meest radicale vorm. 54 Conclusie Stereotypen, clichés, imago's komen niet uit het niets. Noch hebben ze enig fundament in de empirische werkelijkheid. De beelden die we van onszelf en van andere naties en andere groepen koesteren zijn het product van een eeuwenoud discours; het zijn historisch, culturele en subjectieve constructies die van generatie op generatie mondeling en schriftelijk zijn doorgegeven via romans, verhalen, poëzie, liederen, reisverslagen en kranten, en in de loop van de twintigste eeuw in toenemende mate via tv-programma's, films en internet. Zo kreeg het discours over het Noorse zelfbeeld halverwege de achttiende eeuw een sterke impuls door de klimaattheorie van Montesquieu (die op zijn beurt weer schatplichtig was aan de Nobele Germaanse Wilde in de Germania van Tacitus) die het Noorden aanwees als de broedplaats van vrijheid, gelijkheid en democratie. Dit hetero-imago van Noorwegen werd al snel na het verschijnen van Montesquieus De l 'esprit des lois geabsorbeerd in het auto-imago. Het overwegend positieve beeld van Noorwegen als een land waar sociale rechtvaardigheid en gelijkheid floreren - of horen te floreren werd doorgegeven via het werk van schrijvers en historici als Schøning, Munch, Wergeland, Aasen, Sars en Bjørnson en leeft, ondanks de onvermijdelijke mutaties die het onderweg heeft ondergaan, voort tot op de dag van vandaag, zowel in het hetero- als in het auto-imago van de Noren. Ook de beeldvorming over de EU is niet uit het niets ontstaan. Deze scriptie put haar originaliteit en bestaansrecht uit de vooronderstelling dat het beeld van de EU in de Noorse literatuur sterk is beïnvloed door het discours over de Noorse nationale identiteit en vooral door de manier waarop de Noren door de geschiedenis heen hun identiteit op negatieve wijze hebben geformuleerd door deze af te zetten tegen de buitenwereld. Het EU-imago heeft, in andere woorden, wortels die terug te voeren zijn tot zelfs voor de oprichting van de EGKS in 1952 en past in een traditie van othering: het definiëren van de eigen identiteit door deze te contrasteren aan een Ander, ofwel door te omschrijven wat men niet is. Europa, in deze zin, is een Constructieve Ander: het houdt Noorwegen een beeld voor waar het zich tegen kan afzetten en helpt zo de Noorse identiteit vorm te geven. Aan de andere kant, echter, is Europa ook een mogelijke Destructieve Ander. Voor prominente figuren in de Noorse natievorming als Ivar Aasen en Arne Garborg dreigden Europese invloeden immers 55 de echte Noorse boerencultuur te minimaliseren, en ook in het huidige Europa-debat wordt het EU-lidmaatschap nog vaak afgeschilderd als een gevaar voor de Noorse eigenheid en de Noorse zelfbeschikking. Hoewel Europa dus enerzijds constructief is voor de Noorse identiteit, dient het anderzijds buiten de deur gehouden te worden, omdat te veel 'Europa' een bedreiging is voor diezelfde identiteit. Maar waarom is Europa de Ander van Noorwegen? Waarom wordt Europa gezien als een bedreiging voor de Noorse eigenheid? In dit onderzoek is geprobeerd deze vragen te beantwoorden aan de hand van de drie tegenstellingen die een grote rol spelen in het discours over de Noorse identiteit. Door deze drie tegenstellingen lijkt het Noorse zelfbeeld als vanzelf een afwijzende houding jegens Europa in te houden. Steeds is er sprake van één pool in de tegenstelling die als 'Noors' wordt beschouwd en één die als 'vreemd' dan wel 'Europees' wordt gezien. Het begrippenpaar Noorwegen-Europa loopt daarom parallel aan de drie andere opposities: Noorwegen Europa Volk Staat Periferie Centrum Traditie Moderniteit De drie tegenstellingen gelden dus zowel voor de situatie binnen Noorwegen als voor de relatie van Noorwegen met de rest van het continent. Het Noorse centrum en de Noorse staat worden daarnaast in de meest radicale nationalistische beeldspraak buiten Noorwegen geplaatst: Oslo ligt gevoelsmatig in Europa. Hoe deze drie tegenstellingen Noorwegen uitzonderen van de rest van Europa wordt duidelijk wanneer nader wordt ingezoomd op de centrale plek van periferie en volk in het nationale zelfbewustzijn: (1) Het beeld van Noorwegen is in de eerste plaats een beeld van de Noorse periferie; het ideaalbeeld van Noorwegen is dat van het dorp. Dit heeft drie implicaties voor de relatie met Europa. Allereerst impliceert het beeld van het dorp een elementaire relatie van het Noorse volk met de hem omringende natuur. Deze 'natuurmythe' is, zoals Nina Witoszek heeft laten zien, tot op de dag van vandaag de harde kern in het Noorse auto-imago en brengt tegelijkertijd een negatieve waardering 56 van cultuur met zich mee. Daarnaast betekent de nadruk op periferie en platteland een verzet tegen stad en centrum – stad en centrum die überhaupt een ondergeschikte rol spelen in de Noorse zelfidentificatie. Tot slot zorgt het feit dat het zwaartepunt van de Noorse zelfidentificatie ligt in de periferie en in de natuur voor een kritische houding jegens elke willekeurige vorm van modernisering, maar met name jegens het kapitalisme en zijn gevolgen. Aangezien Europa in de regel wordt geassocieerd met cultuur, met het centrum en met modernisering bevat het Noorse zelfbewustzijn automatisch een afwijzing van Europese invloeden. Europa is een bedreiging voor het dominante beeld van Noorwegen. (2) Het beeld van het dorp impliceert tegelijkertijd een centrale rol voor het volk in de weergave van Noorwegen. Het begrip volk is op zijn beurt onlosmakelijk verbonden met een kernwaarde in het Noorse nationale zelfbewustzijn - gelijkheid. Een grote mate van sociale gelijkheid is een belangrijk kenmerk van de kleine boerengemeenschap. En inderdaad, de bevolking op het Noorse platteland was tijdens en vlak na de Deense Tijd niet onderworpen aan hiërarchische structuren die in de rest van Europa gewoon waren. Alles wat enige mate van ongelijkheid met zich mee kan brengen wordt daarom met de nodige achterdocht, zo niet met de nodige vijandigheid bejegend. Hier gaat het voornamelijk om de staat en de ambtenarenstand, die bovendien, in de volksnationalistische representatie van Noorwegen, niet als Noors worden beschouwd. De EU wordt in deze traditie ook gezien als een mogelijke bedreiging voor het typisch Noorse gelijkheidsideaal, omdat zij de verzorgingsstaat onder druk zou zetten. Een andere centrale waarde voor het volk is al sinds het vroege patriottisme de onafhankelijkheid van Noorwegen. Dit in tegenstelling tot de elite die door haar culturele en politieke banden met Denemarken en Zweden deze onafhankelijkheid dreigt te verkwisten. De ontbinding van de unie met Zweden kon door de doorslaggevende rol die het parlement daarin speelde, worden voorgesteld als een overwinning van het volk. Als gevolg kan het verzet tegen het EU-lidmaatschap worden afgeschilderd als een voortzetting van de historische strijd van het Noorse volk voor zelfstandigheid en zelfbeschikking. Het beeld van de EU dat dientengevolge uit het dominante discours over de Noorse nationale identiteit naar voren komt, is samen te vatten in twee woorden: de EU is de Ander en de EU is een Bedreiging. Dit is ook het beeld dat oprijst uit de vier romans die op deze bladzijden zijn besproken. Opvallend daarbij is dat de weerzin jegens de EU vooral is ingegeven door een in meer of mindere mate radicale 57 moderniteitskritiek die in de eerste plaats is gericht tegen de ontwikkeling van het kapitalisme. De EU wordt gezien als een belichaming van het kapitalistische moderniseringsproces en is zodoende een bedreiging voor het traditionele, rurale Noorwegen. In alle vier de boeken is dit authentieke Noorwegen al bezig te verdwijnen, want ook Noorwegen wordt onvermijdelijk steeds moderner; het land is in feite al een moderne staat. De EU is dan ook niet de radicale Ander van de Noorse maatschappij zoals die in de werkelijkheid is, maar van het ideaalbeeld van Noorwegen, het Noorwegen als dorp, Noorwegen zoals het zou moeten zijn. Je zou kunnen zeggen dat de hier besproken auteurs - Solstad, Jacobsen, Fløgstad en Lund alle vier bezig zijn met een project om iets van dit 'echte' Noorwegen te behouden in een werkelijkheid waarin de mensen steeds minder oog hebben voor traditie en de eigen cultuur en waarin een internationale 'cultus van het geld' lokale identiteiten dreigt uit te vlakken. Opmerkelijk is dat de auteurs in deze context in het bijzonder het verdwijnen van de gemeenschapszin en de ondermijning van het gelijkheidsideaal betreuren. Drie van de vier auteurs lijken daarom voornamelijk een terugkeer naar deze idealen te willen forceren, of te inspireren, zij het via een communistische revolutie (Solstad), een terugkeer naar eerlijke, fysieke arbeid (Fløgstad) of een harmonieuze omgang met de natuur (Lund). Dit verlangen betekent dat het EU-lidmaatschap uit den boze is; het zou immers de definitieve overwinning van het kapitalisme in Noorwegen betekenen. Daarnaast houdt de moderniteitskritiek en de strijd tegen het EU-lidmaatschap voor alle drie de auteurs een fel verzet in tegen de gevestigde orde, tegen centrum en staat. De EU is een gereedschap van de politici in Oslo om nog meer geld en nog meer macht te vergaren en zij zijn daarvoor, zoals in Grøftetildragelsesmysteriet, letterlijk bereid om Noorwegen aan de wereld te verkopen; de politiek is daarmee het contact met het volk definitief verloren. Net als in het negentiende-eeuwse nationalisme worden de Noorse hoofdstad en de Noorse staat dus ook nog in hedendaagse romans weggezet als 'Europees' en 'niet-Noors'. Het verloren gaan van de oude solidariteit wordt ook betreurd door Roy Jacobsen, maar hij is de enige auteur die hoofdzakelijk positief is over het moderne Noorwegen. Volgens hem heeft de modernisering van het land vooral goed uitgepakt, aangezien het de levensstandaard aanmerkelijk heeft verhoogd. Hij relativeert de tegenstellingen tussen volk en staat en tussen centrum en periferie, die hij ziet als niet meer dan mentale constructie, en het beeld van de EU dat zodoende in zijn roman Seierherrene 58 geschetst wordt, moet voornamelijk ironisch worden opgevat. Desalniettemin doemt er een nieuwe centrum-periferie-tegenstelling op wanneer gekeken wordt naar de biografie van de vier auteurs. Solstad (Sandefjord), Fløgstad (Sauda) en Lund (Modum) komen uit de periferie, Jacobsen is geboren en getogen in Oslo. Dit is natuurlijk slechts een kleine steekproef, maar het is wel toevallig dat het centrumperiferiepatroon dat door sommige wetenschappers in het Noorse stemgedrag aangaande het EU-lidmaatschap wordt gezien, zich hier, in deze kleine selectie schrijvers, vlekkeloos herhaalt. Je zou bijna kunnen denken dat stereotypen uiteindelijk toch, een heel, heel klein beetje, gebaseerd zijn op de werkelijkheid. 59 Bibliografie Primaire literatuur Fløgstad, Kjartan, ’Fra industrikultur til kulturindustri’, in Kjartan Fløgstad, Tyrannosaurus Text, Oslo: Det Norske Samlaget, 1988, pp. 9-25 [’Van industriecultuur naar cultuurindustrie’]. Fløgstad, Kjartan, ‘Etter den 28. november’, in: Kjartan Fløgstad, Antipoder: essays, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, 1996, pp. 336-342 [’Na 28 november’; ’Tegenvoeters: essays’]. Fløgstad, Kjartan, Kron og mynt: eit veddemål, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, 1998 [’Kop en munt: een weddenschap’]. Garborg, Arne, Bondestudentar, Oslo: H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard), (1883) 1980 [’Boerenstudenten’]. Hamsun, Knut, Segelfoss by, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, (1913) 2008 [’De ontwrichten’]. Hamsun, Knut, Børn av tiden, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, (1915) 2008 [’Kinderen van hun tijd’]. Hamsun, Knut, Markens grøde, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, (1917) 2008 [’Hoe het groeide’]. Jacobsen, Roy, Seierherrene, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1990 [’De overwinnaars’]. Lund, Thure Erik, Grøftetildragelsesmysteriet, Oslo: H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard), (1999) 2010 [’Het mysterie van de greppel’]. Solstad, Dag, 25. septemberplassen, Oslo: H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard), 1974 [’Het plein van de 25e september’]. Solstad, Dag, ’Om forfatterens rolle i samfunnet’, in: Dag Solstad, Artikler om litteratur 1966-1981, Oslo: Forlaget Oktober, 1981 [ ’Over de rol van de auteur in de samenleving’; ’Artikelen over literatuur’]. Secundaire literatuur Aarseth, Asbjørn, ’Norsk litteratur ut i verda, 1864-1905’, in: Bjarne Fidjestøl ea., Norsk litteratuur i tusen år: teksthistoriske linjer, Oslo: Landslaget for norskundervisning (LNU) en Cappelen Akademisk Forlag, 1996 [’De Noorse 60 literatuur de wereld in, 1864-1905’; ’Duizend jaar Noorse literatuur: teksthistorische patronen’]. Alnæs, Karsten, Historien om Norge: femti rike år, Oslo: Gyldendal Norsk Forlag, 2000 [’De geschiedenis van Noorwegen: vijftig rijke jaren’]. Andersen, Margaret L., en Howard Francis Taylor, Sociology: understandig a diverse society, London: Thomson Learning, 2006. Andersen, Per Thomas, Norsk litteraturhistorie, Oslo: Universitetsforlaget, 2001 [’De Noorse literatuurgeschiedenis’]. Andersen, Per Thomas, Tankevaser: om norsk 1990-tallslitteratur, Oslo: Universitetsforlaget, 2003 [’Gedachtekronkels: over de Noorse literatuur uit de jaren negentig’]. Barker, Chris, Cultural studies: theory and practice, London: Sage Publications Ltd., 2008. Bauman, Zygmunt, Vloeibare tijden: leven in een eeuw van onzekerheid, Zoetermeer: Uitgeverij Klement, 2011. Uit het Italiaans vertaald door J.M.M. de Valk. Bayly, C.A., The birth of the modern world 1789-1914: global connections and comparisons, Oxford: Blackwell Publishing, 2004. Beller, Manfred, ‘Perception, image, imagology’, in: Manfred Beller en Joep Leerssen eds., Imagology: the cultural construction and literary representation of national characters: a critical survey, Amsterdam: Rodopi, 2007, pp. 3-16. Beyer, Harald en Edvard, Norsk litteraturhistorie, H. Aschehoug & Co. (W. Nygaard), 1978 [’De Noorse literatuurgeschiedenis’]. Birkeland, Bjarte, ‘Ein ny realism. Grenda og verda’, in: Rolf Nyboe Nettum, Bjarte Birkeland en Per Amdam, Norges litteraturhistorie: fra Hamsun til Falkberget, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1995, pp. 471-586 [’Een nieuw realisme. Het gehucht en de wereld’; ’De literatuurgeschiedenis van Noorwegen: van Hamsun tot Falkberget’]. Bø, Gudleiv, ‘”Land og lynne” – norske diktere om nasjonal identitet’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Gyldendal Ad Notam, 1998, [‘Land en temperament – Noorse dichters over de nationale identiteit’]. Casanova, Pascale, ‘European literature: simply a higher degree of universality?’, in: Theo D’haen en Iannis Goerlandt eds., Literature for Europe?, Amsterdam: Rodopi, 2009, pp. 13-25. 61 Cerutti, Furio en Sonia Lucarelli eds., The search for a European identity: values, policies and legitimacy of the European Union, Oxford: Routledge, 2008. Enzensberger, Hans Magnus, ‘Noorse anachronismen’, in: Hans Magnus Enzensberger, Ach Europa! Waarnemingen uit zeven landen met een nawoord uit het jaar 2006, Amsterdam: Uitgeverij De Bezige Bij, 1989, pp. 209-280. Uit het Duits vertaald door Marion Offermans. Eriksen, Thomas Hylland, Typisk norsk: essays om kulturen I Norge, Oslo: C. Huitfeldt Forlag, 1993 [’Typisch Noors: essays over cultuur in Noorwegen’]. Eriksen, Thomas Hylland, 'Being Norwegian in a shrinking world: reflections on Norwegian identity', in Anne Cohen Kiel ed., Continuity and change: aspects of contemporary Norway, Oslo: Scandinavian University Press, 1993, pp. 11-37. Europabevegelsen i Norge, Med hjerte for Europa: Europabevegelsen gjennom 60 år, Oslo: Europabevegelsen, 2008 [’Met hart voor Europa: 60 jaar Europabeweging’]. Franzén, Lars Olof, 'Mektig romansatsing', Dagbladet, 7 november 1991 [’Machtige romancompositie’]. Goertzen, Chris, Fiddling for Norway: revival and identity, Chicago: The University of Chicago Press, 1997. Gstöhl, Sieglinde, Reluctant Europeans: Norway, Sweden, and Switserland in the process of integration, Boulder: Lynne Rienner Publishers, 2002. Hodne, Bjarne, Norsk nasjonalkultur: en kulturpolitisk oversikt, Oslo: Universitetsforlaget, 1994 [’De Noorse nationale cultuur: en cultuurpolitiek overzicht’]. Hoel, Oddmund Løkengard, ‘Ivar Aasen som opposisjonell nasjonalist’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Ad Notam Gyldendal, 1998, pp. 303-320 [‘Ivar Aasen als oppositioneel nationalist’]. Kallset, Kjell-Erik Nordenson, Makta midt imot: kampen om EU og Arbeidarpartiets sjel, Oslo: Forlaget Manifest, 2009 [”Temidden van de macht tegen de macht: de strijd om de EU en de ziel van de Arbeiderspartij”]. Kvalheim, Alfred, Fakta og myter om Norge og EU, Oslo: Kolofon Forlag, 2008 [’Feiten en mythen over Noorwegen en de EU’]. 62 Leerssen, Joep, ‘Echoes and images: reflections upon foreign space’, in: Raymond Corbey en Joep Leerssen eds., Alterity, identity, image: selves and others in society and scholarship, Amsterdam: Rodopi, 1991, pp. 123-138. Leerssen, Joep, ‘Imagology: history and method’, in: Manfred Beller en Joep Leerssen eds., Imagology: the cultural construction and literary representation of national characters: a critical survey, Amsterdam: Rodopi, 2007, pp. 17-32. Nettum, Rolf Nyboe, ‘Generasjonen fra 1890-årene’, in: Rolf Nyboe Nettum, Bjarte Birkeland en Per Amdam, Norges litteraturhistorie: fra Hamsun til Falkberget, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1995, pp. 9-300 [De generatie uit de jaren 1890’; ’De literatuurgeschiedenis van Noorwegen: van Hamsun tot Falkberget’]. Neumann, Iver B., Norge – en kritikk: begrepsmakt i Europa-debatten, Oslo: Pax Forlag, 2001 [’Noorwegen – een kritiek: begrippenmacht in het Europadebat’]. Rottem, Øystein, Norges litteraturhistorie: inn i medietidsalderen 1965-80, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1998 [’De literatuurgeschiedenis van Noorwegen: het mediatijdperk 1965-80’]. Rottem, Øystein, Norges litteraturhistorie: vår egen tid 1980-1998, Oslo: J.W. Cappelens Forlag, 1998 [’De literatuurgeschiedenis van Noorwegen: onze eigen tijd 1980-1998’]. Seip, Anne-Lise, ‘Det norske “vi” – kulturnasjonalisme i Norge’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Gyldendal Ad Notam, 1998, pp. 95-111, [‘Het Noorse “wij” – cultuurnationalisme in Noorwegen’]. Seljestad, Lars Ove, ’Kjartan Fløgstad er nummer fem; hvorfor er ”Kron og mynt” en av vår tids beste bøker?’, Dagbladet, 1 augustus 2006 [’Kjartan Fløgstad op plaats vijf; waarom is ”Kron og mynt” een van de beste boeken van onze tijd?’]. Sørensen, Øystein, ‘Hegemonikamp om det norske: elitenes nasjonsbyggingsprosjekter 1770-1945’, in: Øystein Sørensen ed., Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen av en norsk nasjonal identitet på 1800-tallet, Oslo: Ad Notam Gyldendal, 1998, pp. 17-48 [‘Strijd om de hegemonie over het Noorse: de natievormingsprojecten van de elite 1770-1945’; ‘Jacht op het Noorse: perspectieven op de ontwikkeling van een Noorse nationalie identiteit in de negentiende eeuw’]. Time, Sveinung, ‘Nasjon og narrasjon: om Garborg som aktør i fortellinga om “det norske”’, in: Øystein Sørensen, Jakten på det norske: perspektiver på utviklingen 63 av en norsk nasjonal identiteit på 1800-tallet, Oslo Ad Notam Gyldendal, 1998, pp. 339-356 [‘Natie en vertelling: over Garborg als deelnemer in de vertelling over “het Noorse”’]. Tönnies, Ferdinand, Gemeinschaft und Gesellschaft : Grundbegriffe der reinen Soziologie, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, (1887) 1969. Witoszek, Nina, The origins of the “regime of goodness”: remappig the cultural history of Norway, Oslo: Universitetsforlaget, 2011. 64