De kunst van kunstgeschiedenis

advertisement
Kunstgeschiedenis in
mondiaal perspectief
Adviesrapport van de Commissie Inleiding Kunsthistorische Wetenschap
Commissie Inleiding
Kunsthistorische Wetenschap
Faculteit der Letteren
Universiteit Leiden
1
Januari 2007
2
1. Inleiding
Voorjaar 2006 heeft het faculteitsbestuur besloten tot een herprogrammering van de
bachelorcurricula in de faculteit. De algemene uitgangspunten voor deze herziening
zijn geschetst in de strategienota Onderweg naar morgen (2010). Een wezenlijk element
van deze plannen is de vorming van een facultair kerncurriculum met een omvang van
10 ects, waarvan 5 ects verplicht door alle Letterenstudenten besteed worden aan een
cursus Wetenschapsfilosofie en nog eens 5 ects aan een keuze uit een palet van vijf
cursussen, waaronder een inleiding kunsthistorische wetenschap.
In de discussies over het kerncurriculum is met de facultaire gemeenschap afgesproken
dat breed samengestelde commissies waarin zowel docenten als studenten
vertegenwoordigd zijn, gevraagd zullen worden om het faculteitsbestuur te adviseren
over de verdere vormgeving en invulling van de verschillende kerncurriculaire
cursussen.
Voor u ligt het eindadvies van de commissie Inleiding kunsthistorische wetenschap.
1.1. Opdracht
De commissie heeft van het faculteitsbestuur een opdracht meegekregen, waarin haar
de volgende vragen werden voorgelegd:
1.
2.
3.
4.
5.
Inhoud: waarop zou een facultaire kerncursus Inleiding kunsthistorische
wetenschap zich moeten richten?
Welke vorm zou de cursus Inleiding kunsthistorische wetenschap in onze faculteit
moeten krijgen?
Hoe denkt de commissie over de plaatsing van de cursus in het BA-curriculum?
Jaar 1, 2 of 3?
Welke handboek(en) beveelt de commissie aan?
Kan de commissie adviseren over de personele bezetting van de cursus?
1.2. Werkwijze
De commissie is in totaal twee keer bij elkaar geweest en heeft tijdens die
vergaderingen een tamelijk eenvoudige werkwijze aangehouden. Eerst is een aantal
inhoudelijke en organisatorische uitgangspunten voor de te ontwikkelen cursus
vastgesteld. Deels waren deze kaders al door het faculteitsbestuur vastgesteld.
Vervolgens hebben wij gediscussieerd over de opzet van het college en de
onderwerpen die minimaal in de cursus Inleiding kunsthistorische wetenschap aan de
orde zouden moeten komen.
1.3. Samenstelling
De commissie was als volgt samengesteld:
 prof. dr. Raymond Corbey, Faculteit der Archeologie
 dr. Wilfried van Damme, opleiding Kunstgeschiedenis
3







dr. Marjan Groot, opleiding Kunstgeschiedenis)
Godelieve Huijskens, opleiding Kunstgeschiedenis (studentlid)
dr. Marijke Klokke, opleiding TCZOAO
dr. Oliver Moore, opleiding TCC
dr. Hubert Slings, faculteitsbureau OWB (ambtelijk secretaris)
dr. Hans Theunissen, opleiding TCIMO
prof. dr. Kitty Zijlmans, opleiding Kunstgeschiedenis (voorzitter)
2. Doelgroep, doelstelling en globale opzet
2.1 Doelgroep
De cursus wordt een keuzeonderdeel van een facultair kerncurriculum van in totaal 10
ects voor alle letterenstudenten. Dat betekent dat de cursus de volgende doelgroepen
moet bedienen: studenten geschiedenis, kunstgeschiedenis, literatuurwetenschap en
taalwetenschap, en studenten van de taal- en cultuuropleidingen en area-studies.
2.2 Doelstelling
De belangrijkste doelstelling van een kerncursus Inleiding kunsthistorische
wetenschap zou moeten zijn:
 een bewustzijn ontwikkelen van kunst als een panmenselijk verschijnsel in ruimte
en tijd
 inzicht vertonen in de vragen die de kunstgeschiedenis stelt en de verschillende
disciplinaire methoden die ter beantwoording daarvan kunnen worden toegepast
 een vergelijkend perspectief leren toepassen op artistiek gedrag in uiteenlopende
culturen
 inzicht vertonen in zowel universele als cultuurrelatieve dimensies van
kunstvormen wereldwijd
 bewustzijn aan de dag leggen van de socioculturele contexten van artistieke
uitingen
 bewustzijn ontwikkelen van dynamische processen als artistieke diffusie en
interculturalisatie
2.3 Globale opzet
De omvang van de cursus is door het faculteitsbestuur in haar plannen al gegeven,
namelijk 5 ects. De commissie is van oordeel dat het goed mogelijk is om in die
gegeven omvang een eerste inleiding in de kunsthistorische wetenschap te verzorgen.
De Kerncursus Kunstgeschiedenis is bedoeld als een initiatie in de discipline
kunstgeschiedenis. De cursus richt zich op de specificiteit van het vakgebied. Welke
vragen stelt de kunstgeschiedenis en wat zijn de objecten van onderzoek. In een serie
van twaalf vensters die op de discipline worden geopend, wordt beoogd de
karakteristiek van het vak kunstgeschiedenis over het voetlicht te brengen.
4
Dit gebeurt expliciet in een mondiaal perspectief (kunstgeschiedenis als world art
studies). Hiermee wordt tegelijk tegemoetgekomen aan het verzoek om nadrukkelijk
ook studenten niet-Westerse talen en culturen te bedienen, en een dergelijk breed
kader biedt tevens ruimte aan de hedendaagse grondslagendiscussies in de
geesteswetenschappen waarin men aan gezichtspunten uit de levenswetenschappen (de
mens als bio-evolutionair wezen) een steeds groter gewicht toekent.
Het voorstel is om te vertrekken vanuit vraagstellingen betreffende de oorsprong van
de visuele kunsten. Dit heeft als voordeel dat studenten worden geprikkeld om vanuit
het meest basale perspectief fundamentele vragen te stellen over het verschijnsel
kunst.
Het is wellicht verhelderend vooraf te vermelden dat recent onderzoek (na 2000) de
volgende voor ons relevante grote lijnen suggereert:
 alle nu levende mensen stammen af van hooguit enkele duizenden individuen
die rond 70.000 jaar geleden in Afrika verbleven;
 Homo sapiens vertoonde op dat moment reeds artistiek gedrag: men maakte
kralen, creëerde geometrische patronen, en bracht kleur aan op oppervlakken,
mogelijk ook in figuratieve zin;
 de menselijke exodus uit Afrika gaat gepaard met het verschijnen van
lichaamsdecoratie, rotsschilderingen en figuratieve sculptuur in Australië,
Eurazië en Amerika.
Voor een goed begrip van wat kunstgeschiedenis inhoudt en vermag, worden de
studenten gestimuleerd fundamentele vragen te stellen en door het aansnijden van
kwesties inzake de eerste artistieke uitingen worden studenten gemotiveerd na te
denken over:
 de vraag naar de kenmerken van kunst in alle uiteenlopende vormen (waar ligt
de grens tussen kunst, architectuur en toegepaste kunst, met vragen als: is
lichaamsdecoratie een vorm van kunst, rekenen we alle figuratieve
voorstellingen tot de kunst, enz.)
 de precondities van het maken en waarnemen van kunst: welke zijn deze
voorwaarden, wanneer ontstonden ze en waarom (affectief, cognitief –
waaronder voorstellingsvermogen en creativiteit – motorisch, motivationeel,
enz.)
 de effecten van de aanwezigheid van de visuele kunsten in het menselijk
bestaan (hun rol in het creëren en communiceren van individuele en collectieve
identiteiten, in de overdracht van kennis, in de communicatie met de
bovennatuur, in machtsvertoon en politieke propaganda, in het stimuleren van
visueel denken enz.)
Reflectie op de eerste vormen van kunst of artistiek gedrag kan dan bijvoorbeeld
leiden tot het stellen van de volgende fundamentele vragen: Waarom hebben bepaalde
vormen en kleuren zo’n impact op de mens? Wat is de evolutionaire achtergrond
daarvan en hoe spelen kunstenaars daar al dan niet bewust op in? Welke reacties zijn
panmenselijk en welke zijn cultuurbepaald? En verder: hoe zijn wij in staat aan
bepaalde vormen, kleuren en hun configuraties betekenis toekennen, een vermogen (tot
5
coderen en decoderen) waaraan kunstvormen voor een groot deel hun capaciteit tot
visuele communicatie ontlenen.
2.4 Werkvorm
Het faculteitsbestuur gaat uit van een faculteitsbreed georganiseerd inleidend college
voor grote groepen studenten uit verschillende opleidingen. De werkvorm
“hoorcollege” komt daarvoor het meest in aanmerking.
Er zal goede aandacht besteed moeten worden aan de didactiek. De cursus zou niet
uitsluitend als hoorcollege ingericht moeten worden, maar als een
hoor/responsiecollege met activerende elementen. Dat kan bovendien door de cursus
vergezeld te laten gaan van een prikkelende Blackboard-site met daarop regelmatig
verplichte praktische opdrachten (zie ook par. 2.5) en discussiemogelijkheden.
2.5 Toetsing
Bij de ontwikkeling van de cursus zal goede aandacht besteed moeten worden aan de
toetsing. De commissie adviseert om de ontwikkelaars (bijv. vanuit het ICLON)
praktische ondersteuning te bieden om optimaal gebruik te kunnen maken van de
mogelijkheden voor diagnostische toetsen die Blackboard biedt.
3. Vorm en inhoud
De commissie stelt voor de cursus in grote lijnen de volgende opzet mee te geven.
Overzicht:
1.
De studie van kunst in het nieuwe millennium: een stand van zaken
2.
Kunst als wereldwijd verschijnsel
3.
World art studies en antropologie van de kunst
4.
De oorsprong van kunst: de eerste vormen van visueel artistiek gedrag
5.
De multidisciplinaire studie van kunst
6.
‘From below’: bio-evolutionaire benaderingen
7.
‘From above’: geesteswetenschappelijke benaderingen -1 stijl
8.
‘From above’: geesteswetenschappelijke benaderingen –2 iconografie
9.
Woord en beeld
10.
Interculturele vergelijking in de studie van kunst: casus het portret
11.
Ontmoetingen: Interculturalisatie in de kunst
12.
Mondialisering in de kunst
De colleges 7 t/m 10 zullen sterk casuïstisch worden uitgewerkt.
Inhoud:
1. DE STUDIE VAN KUNST IN HET NIEUWE MILLENNIUM: EEN STAND
VAN ZAKEN [KZ of WvD]
6
Tegen de achtergrond van een korte historiek van de Westerse discipline
kunstgeschiedenis wordt de huidige stand van zaken in de wetenschappelijke
bestudering van de visuele kunsten geschetst, mede in het licht van aanverwante,
nieuwe vakgebieden als visual studies en Bildwissenschaft.
7
Aan bod kunnen komen enkele
•
‘thematische’ uitbreidingen:
o
aandacht voor gender (casus over de constructie van mannelijkheid en
vrouwelijkheid in kunst en cultuur)
o
incorporatie van wat als ‘low culture’ bekend staat (begint al met Riegl)
o
aandacht voor kunst buiten het Westen (heeft een eigen en interessante
geschiedenis)
o
belangstelling voor kunst van minoriteiten binnen een dominante cultuur
o
ook: nieuwe media zoals fotografie en video
•
disciplinaire uitbreidingen:
o
volgt deels uit het bovenstaande, bv. gender studies en visual studies
o
maar ruimer: van biologie tot filosofie (hier slechts een introductie, met nadere
invulling in college 3 t/m 8)
Hoe verhouden deze studievelden zich tot elkaar? Wordt de kunstgeschiedenis
bedreigd door de opkomst van visual studies en Bildwissenschaft? Wat is
Eigenartigkeit van de kunsthistorische discipline in het licht van de twee andere? Hoe
kunnen de drie studievelden elkaar aanvullen of bevruchten? Een kernwoord hier kan
dus ‘insluiting’ zijn: van de monodisciplinaire studie van de ‘schone kunsten’ uit de
Westerse geschiedenis naar een multidisciplinaire studie van de uiteenlopende kunsten
in het menselijk bestaan.
2. KUNST ALS WERELDWIJD VERSCHIJNSEL [WvD]
Een wereldreis op het gebied van de visuele kunsten. Kennismaking met een veelvoud
aan stijlen, materiaalgebruik, thema’s, gebruik en functies in de kunst wereldwijd.
Aandacht voor de prominente plaats van de menselijke figuur, diervoorstellingen en
antropozoömorfe uitbeeldingen in uiteenlopende culturen in tijd en ruimte; de aan- of
afwezigheid van het landschap en de gebouwde omgeving in de kunst; ornamentiek en
design wereldwijd.
3. WORLD ART STUDIES EN ANTROPOLOGIE VAN DE KUNST [WvD]
Een meer systematische kennismaking met de studie van kunst vanuit een mondiaal
perspectief. Wat is world art studies en hoe verhoudt deze nieuwe denkrichting zich
tot verschillende vormen van antropologie van de kunst? Antropologie draagt niet
alleen bij tot de ‘geoculturele’ uitbreiding die world art studies beoogt, maar voegt aan
het multidisciplinaire pallet ook een specifieke disciplinaire benadering toe, waarin het
accent ligt op de socioculturele contextualisering van kunstvormen.
4. DE OORSPRONG VAN KUNST: DE EERSTE VORMEN VAN VISUEEL
ARTISTIEK GEDRAG [WvD]
Tegen een kort geschetste achtergrond van de evolutie van de mens komen de tot nu
toe oudst bekende kunstuitingen in duurzame materialen aan bod:
lichaamsversieringen in de vorm van kralen, patronen, en twee- en driedimensionale
figuratieve voorstellingen. Kennismaking met de belangrijkste hedendaagse theorieën
over de oorsprong van kunst.
8
5. DE MULTIDISCIPLINAIRE STUDIE VAN KUNST [WvD]
Kennismaking met het hele spectrum van disciplines die zich met de studie van kunst
bezighouden, onderverdeeld in drie groepen: bio-evolutionaire wetenschappen, sociale
en cultuurwetenschappen, en geesteswetenschappen.
6. ‘FROM BELOW’: BIO-EVOLUTIONAIRE BENADERINGEN [WvD]
Waarom reageren alle mensen positief op bepaalde visuele prikkels en negatief op
andere? Hoe maken kunstenaars wereldwijd gebruik van deze responsen? Het wat, hoe
en waarom van universele visuele responsen wordt onderzocht door respectievelijk de
ethologie, de neurowetenschappen en de evolutionaire psychologie. Deze disciplines
houden zich ook bezig met vragen omtrent de bio-evolutionaire oorsprong van
menselijke creativiteit en verbeelding en met de sociale effecten van kunstproductie.
7. ‘FROM ABOVE’: GEESTESWETENSCHAPPELIJKE BENADERINGEN –1
[KZ of WvD]
Het accent ligt hier op (de interpretatie van) vormaspecten (stijl; Riegl; Wölfflin).
8. FROM ABOVE’: GEESTESWETENSCHAPPELIJKE BENADERINGEN –2
[WvD]
Vervolg van college 7: Kennismaking met iconografie, iconologie en semiotiek
(Panofsky, Peirce).
9. WOORD EN BEELD [WvD]
In veel culturen is er een interessante relatie en interactie tussen verbale en visuele
taal (paragone, kaligrafie, emblemata, woord-kunst, enz.)
10. INTERCULTURELE VERGELIJKING IN DE STUDIE VAN KUNST: CASUS
HET PORTRET [WvD]
In een eerder college (3) is voorgesteld dat world art studies kan worden
georganiseerd rond drie grote thema’s: de oorsprong van kunst, de interculturele
vergelijking van kunstvormen in hun context, en processen van artistieke
interculturalisatie. Aan de hand van het verschijnsel ‘portret’ wordt in dit college de
cultuurvergelijkende benadering toegelicht en geïllustreerd.
11. ONTMOETINGEN: INTERCULTURALISATIE IN DE KUNST [KZ of WvD]
Hier komt het derde grote thema aan bod: artistieke invloeden tussen culturen.
Hoewel dergelijke interculturele uitwisselingen nu aan de orde van de dag zijn, hebben
dergelijke processen zich steeds voorgedaan in de kunstgeschiedenis wereldwijd.
12. MONDIALISERING IN DE HUIDIGE KUNSTWERELD [KZ]
Kunnen we in onze mondialiserende wereld nog spreken van centrum en periferie in de
kunstwereld? Is het einde van uitsluitingsprocessen in zicht? Wat is de rol van
biënnales en het Internet in de huidige kunstwereld?
9
4. Plaats in het curriculum
De commissie heeft zich gebogen over de plaats die deze cursus in het
bachelorcurriculum zou moeten innemen. Omdat het een inleidende cursus is (op 100niveau), ligt plaatsing in het eerste semester van het eerste jaar voor de hand. De
commissie is van oordeel dat er in elk geval één collegereeks gedurende het eerste
semester (13 of 14 weken) gegeven zal moeten worden.
Als de doelgroep zo groot is dat het college dubbel gegeven zal moeten worden, zijn er
verschillende varianten denkbaar: een tweede en eventueel derde college zou –
afhankelijk van de specifieke behoefte van opleidingen – in een of meer van de
volgende varianten aangeboden kunnen worden: ’s avonds of in het tweede semester.
5. Handboek
De commissie heeft zich georiënteerd op beschikbare inleidende handboeken en heeft
geconcludeerd dat het bruikbare aanbod tamelijk beperkt is. De volgende lijst is de
revue gepasseerd:
 Donald Preziosi (ed.), The Art of Art History. London (Thames and Hudson), 1998
 Robert S. Nelson & Richard Shiff (eds.), Critical Terms of Art History. Second
edition Chicago/London (U of Chicago Pres), 2003 (19961)
 Jeremy Tanner, The Sociology of Art: a Reader. New York./London: Routledge
2003
 Wilfried van Damme & Kitty Zijlmans (Eds.), World Art Studies, Exploring
Concepts and Approaches (Amsterdam 2007, in voorbereiding)
Naast inhoudelijke criteria heeft de commissie bij haar beoordeling de volgende
criteria gebruikt:
- Het boek moet bruikbaar zijn als leidraad voor een hoorcollege;
- Het boek moet beschikbaar zijn in de zin dat we er in redelijkheid van uit
moeten kunnen gaan dat de uitgever het boek in de komende jaren zal blijven
herdrukken (en eventueel herzien);
- De taal: Nederlands of Engels. Bij gelijke inhoudelijke beoordeling zou voor
een inleidend college een Nederlandstalig boek te prefereren zijn.
Op grond van deze criteria viel het merendeel van de boeken af. De commissie
adviseert om gebruik te maken van het dit jaar te verschijnen handboek World Art
Studies omdat dat boek de inhoud van de cursus het beste ondersteunt en het ook het
meest up-to-date is wat betreft het debat over kunstgeschiedenis in mondiaal
perspectief. Naast het handboek kan een reader met aanvullend materiaal over de
casuïstiek worden samengesteld.
6. Personele bezetting
10
De commissie is van mening dat het college in principe docentonafhankelijk zou
moeten worden opgezet in die zin dat door- en voortgang van het college over de jaren
heen niet afhankelijk mag worden gemaakt van één of enkele personen; elke goed
opgeleide kunsthistoricus met uitstekende onderwijskwaliteiten (wat zou moeten
blijken uit prima beoordelingen voor vergelijkbaar d.w.z. stimulerend
hoorcollegeonderwijs) zou het college aan de hand van het ontwikkelde materiaal
moeten kunnen geven.
De commissie adviseert om het aantal betrokken docenten te beperken tot twee of drie.
Het moet in elk geval geen vlootschouw van docenten en hun benaderingswijzen
worden. Als er al gastdocenten optreden, zal de hoofddocent moeten waken over de
grote, doorgaande lijn.
Voor de ontwikkeling van de cursus stelt de commissie voor een team van
ontwikkelaars aan te wijzen. In concreto doet de commissie de voordracht om dr.
Wilfried van Damme, een enkele keer afgewisseld met prof.dr. Kitty Zijlmans, te
vragen. Zij kunnen, met gebruikmaking van in de faculteit aanwezige expertise, het
college ontwikkelen en als de eerste lichting docenten fungeren.
11
Download