Nota Gender en Studenten

advertisement
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
____________________________________________________________________________________________________________________
Nota Gender en Studenten
1 Inleiding
De studentenpopulatie van de KU Leuven kent een relatief stabiel v/m-evenwicht met een kleine meerderheid
aan vrouwelijke studenten in zowel in- als uitstroom. Opleidingen verschillen hierin echter sterk en bovendien
nemen v/m-onevenwichten in opleidingen over de tijd eerder toe dan af. Vaak bestaat er vooral aandacht voor
de ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM-opleidingen. Een aantal opleidings-domeinen en
beroepsgroepen kennen echter net het omgekeerde: een sterke vervrouwelijking, bv. bij het leerkrachtenkorps
en zorgberoepen. Ook al wordt de sterke feminisering van deze sectoren door sommigen als problematisch
ervaren, toch lijkt de wetenschappelijke en politieke aandacht veeleer te gaan naar opleidingen en sectoren
met vrouwen in een minderheidspositie, voornamelijk in wetenschaps- en ingenieursopleidingen.
De KU Leuven gaf een werkgroep de opdracht (1) te onderzoeken of het de taak is van de universiteit om te
sturen in de studenten-v/m-onevenwichten in bepaalde opleidingen, (2) best practices ter zake uit binnen- en
buitenland te inventariseren en (3) te adviseren of en hoe er beter uit de ondervertegenwoordigde groep
gerekruteerd kan worden en hoe in opleidingen met een v/m-onevenwicht best wordt omgegaan met de
betrokken minderheidsgroep.
Deze nota bespreekt achtereenvolgens de analyses, vaststellingen, conclusies en de visie, om daar vervolgens
een aantal prioritaire acties aan te koppelen. De nota richt zich vooral op de instroom van generatiestudenten
in een aantal opleidingen met een hardnekkige ondervertegenwoordiging van vrouwen of mannen. De tekst
start met cijfermatige analyses van de v/m-verhoudingen en bestaande percepties daarover aan de KU Leuven
(par. 2), in Vlaanderen (par. 3) en in het buitenland (par. 4) en bespreekt vervolgens de vraag vanuit het
werkveld (par. 5) en een aantal theoretische inzichten (par. 6). In paragraaf 7 bepaalt de KU Leuven haar visie
om in paragraaf 8 concreet actieplan te presenteren.
2 V/M-verhoudingen aan KU Leuven-opleidingen
De werkgroep inventariseerde, analyseerde en toetste het beschikbare cijfermateriaal aan een aantal
percepties en hypothesen die door de werkgroepleden werden geformuleerd. Het gedetailleerd verkennen van
deze deelcomponenten resulteert in een meer volledig beeld van de vastgestelde v/m-onevenwichten.
In eerste instantie valt op dat de KU Leuven globaal genomen een relatief stabiele en evenwichtige
genderverdeling kent met een kleine meerderheid aan vrouwelijke studenten. Sinds het academiejaar 19861987 stromen er jaarlijks iets meer vrouwelijke generatiestudenten in dan mannelijke. Sinds het academiejaar
1998-1999 kent de KU Leuven ook globaal meer vrouwelijke dan mannelijke studenten. In 2011-2012 was
54,9% van de generatiestudenten vrouw, net als 54,4% van de bachelorstudenten en 56,1% van de masterstudenten. In de lerarenopleiding is 68,4% vrouw. Van alle masterdiploma’s die in het academiejaar 2010-2011
werden uitgereikt, werden er 57,4% behaald door vrouwen. Vrouwen zijn dus anno 2011-2012 niet alleen licht
oververtegenwoordigd in de instroom, maar ook in de uitstroom.
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
Er bestaan echter sterke verschillen tussen de faculteiten onderling. In 2011-2012 kenden bijvoorbeeld vooral
de faculteiten Wetenschappen en Ingenieurswetenschappen een beperkte instroom van vrouwelijke
studenten. Minder dan een derde van alle generatiestudenten was vrouw. De faculteiten Psychologie en
Pedagogische Wetenschappen, Farmaceutische Wetenschappen en Rechtsgeleerdheid kenden in 2011-2012 de
1
omgekeerde situatie .
Ook tussen opleidingen onderling, soms zelfs aan eenzelfde faculteit, bestaan sterke verschillen. Zo kent de
Faculteit Letteren globaal een min of meer evenwichtige v/m-verhouding bij de instroom van generatie2
studenten in bacheloropleidingen. Nochtans bestaat er een v/m-onevenwicht in de twee grootste opleidingen
van de Faculteit Letteren: de opleiding taal- en letterkunde telt een sterke minderheid mannelijke studenten;
de opleiding geschiedenis heeft een beperkt aandeel vrouwelijke studenten.
De conclusie is helder: een studie van de v/m-verhoudingen in de studentenpopulatie moet op het niveau van
de opleidingen, en dus niet op het niveau van de faculteiten of groepen, gebeuren. Hieronder worden dan ook
in eerste instantie de studenteninstroom in bacheloropleidingen en de prestaties van deze studenten
besproken om vervolgens ook kort de zij-instroom en v/m-onevenwichten in master- en lerarenopleidingen te
bestuderen.
2.1 V/M-verhoudingen bij instromende generatiestudenten
In het academiejaar 2011-2012 kenden 26 van de 55 bacheloropleidingen die aan de KU Leuven georganiseerd
werden een v/m-onevenwicht waarbij minimaal twee derde van de instromende generatiestudenten tot
3
eenzelfde geslacht behoorde. De werkgroep selecteerde daaruit dertien opleidingen . Tabel 1 rangschikt deze
opleidingen oplopend volgens het aandeel vrouwelijke generatiestudenten in de opleiding. Daarnaast toont de
tabel ook de gemiddelde percentages vrouwelijke generatiestudenten in deze opleidingen voor vier perioden
van vijf academiejaren. De tabel suggereert dat de v/m-verhouding voor vrijwel alle opleidingen die vandaag
een (relatief) sterk v/m-onevenwicht kennen, de laatste twintig jaar gemiddeld minder gunstig is geworden. De
opleidingen geschiedenis, chemie en criminologische wetenschappen kennen bovendien pas sinds kort een
uitgesproken onevenwichtige v/m-verhouding. De opleiding biomedische wetenschappen werd aan de
KU Leuven pas in het academiejaar 1999-2000 opgestart.
Tabel 1 verhult echter een aantal achterliggende trends en dynamieken. Zo varieerde het absolute aantal
generatiestudenten de afgelopen twintig jaar sterk (tussen 4435 en 6240). Ook het aandeel vrouwen onder de
generatiestudenten varieerde, zij het eerder beperkt (tussen 51,4% en 57,4%). Daarnaast varieert ook de
populariteit, of het aandeel van het totaal aantal instromende mannen (of vrouwen) die voor een bepaalde
4
opleiding kiezen, zowel bij mannen als vrouwen over de jaren heen. Naar analogie met analyses van Eurostat
1
De subfaculteiten ‘Wetenschappen’ en ‘Psychologie en Pedagogische Wetenschappen’ kennen soortgelijke v/m-onevenwichten als hun
hoofdfaculteiten. De opleiding biomedische wetenschappen werd aan de KU Leuven pas in het academiejaar 1999-2000 opgestart.
2
In het academiejaar 2010-2011 opteerde ongeveer twee derde van alle generatiestudenten aan de Faculteit Letteren voor één van deze
twee opleidingen. De overige studenten opteerden voor één van de overige negen opleidingen van de faculteit.
3
Concreet betreft het hier de opleidingen die zowel in het academiejaar 2010-2011 als 2011-2012 een v/m-onevenwicht kennen (i.e.
minstens 66,6% van de generatiestudenten behoort tot hetzelfde geslacht), die aan de Campus Leuven georganiseerd worden of die in
beide academiejaren minstens dertig generatiestudenten aantrokken. De opleiding chemie werd mee opgenomen aangezien deze
uitzonderlijk minder dan 30 generatiestudenten aantrok in het academiejaar 2010-2011.
4
Eurostat (07.05.2012) biedt in het kader van de Lissabondoelstellingen een aantal specifieke datasets aan met daarin voor beide
geslachten de aantallen inschrijvingen en uitgereikte diploma’s in ‘ISCED levels 5-64 in science, mathematics, computing, engineering,
manufacturing and construction’ tussen 1998 en 2009. Eurostat geeft echter geen absolute aantallen inschrijvingen voor mannen en
2
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
werd deze ‘populariteit’ van opleidingen bij beide geslachten afzonderlijk geanalyseerd.
Tabel 1. Evolutie in de verhouding van het aantal vrouwelijke generatiestudenten in bacheloropleidingen met een v/monevenwicht ten opzichte van het totale aantal generatiestudenten in die opleidingen.
Opleiding
BA informatica
1992-1997
1997-2002
2002-2007
2007-2012
2011-2012
8,80%
7,70%
8,00%
9,50%
11,10%
BA ingenieurswetenschappen (excl. architect)
14,00%
15,40%
12,90%
13,80%
12,00%
BA fysica
23,90%
25,00%
16,10%
18,40%
18,50%
BA chemie
45,90%
46,80%
31,60%
24,70%
31,10%
BA geschiedenis
53,20%
48,00%
41,90%
36,40%
31,90%
-
-
72,93%
62,71%
67,32%
BA farmaceutische wetenschappen
75,60%
80,70%
77,70%
75,40%
74,80%
BA criminologische wetenschappen
63,80%
63,30%
66,00%
69,70%
77,90%
BA taal- & letterkunde
66,50%
72,60%
75,40%
74,40%
78,40%
BA kunstwetenschappen
67,70%
67,40%
71,60%
85,60%
80,80%
BA psychologie
71,00%
78,80%
80,50%
82,50%
81,10%
BA logopedische & audiologische wetn.
97,00%
96,50%
98,90%
97,20%
95,70%
BA pedagogische wetenschappen
85,80%
87,80%
91,40%
95,40%
97,90%
KU Leuven
52,80%
55,60%
55,70%
55,20%
54,90%
BA biomedische wetenschappen
Vier van de vijf geselecteerde opleidingen met een sterke ondervertegenwoordiging aan vrouwelijke studenten
behoren tot de Groep Wetenschap & Technologie. De populariteit van deze opleidingen bij vrouwen was in de
bestudeerde periode steeds (erg) beperkt. Ook als de populariteit van sommige opleidingen toeneemt bij
5
6
mannelijke studenten, zoals bv. bij informatica rond de eeuwwisseling, volgen vrouwen die trend niet. Chemie
kende een relatief evenwichtige v/m-verhouding maar verloor geleidelijk aan aan populariteit bij vrouwelijke
7
studenten. De populariteit van fysica bleef min of meer stabiel. In de opleiding ingenieurswetenschappen
vrouwen, maar steeds relatief ten opzichte van het totale aantal inschrijvingen en de totale aantallen inschrijvingen van mannen en
vrouwen. Voor diploma’s zijn er wel absolute aantallen beschikbaar.
5
Met 11,1%, kende de opleiding informatica in 2011-2012 van alle opleidingen aan de KU Leuven het laagste aandeel vrouwen. Dat
aandeel schommelde sterk sinds het academiejaar 1992-1993 (tussen 4,4% en 12,9%), onder andere doordat de opleiding met 1,2% van
alle generatiestudenten slechts een klein aantal studenten aantrekt. De afgelopen vijf academiejaren koos ongeveer 1,9% van alle
instromende mannen voor informatica, terwijl de opleiding amper 0,2% van de vrouwen wist te bekoren. Rond de eeuwwisseling merken
we vooral bij mannen een verhoogde interesse met een piek tot zelfs 6,8% in 2000-2001. Bij vrouwen was dat maximaal 0,4% in 1997-1998.
6
Ook de opleiding chemie is gevoelig aan schommelingen in de aantallen waarop de percentages berekend worden. Globaal genomen lijkt
echter geconcludeerd te kunnen worden dat de opleiding chemie sinds 1992-1993 aan populariteit inboette, en dit voornamelijk bij
vrouwen (van 0,7% in 1992-1997 naar 0,3% in 2007-2012). Die afname is mogelijk gerelateerd aan de oprichting van de opleiding
biomedische wetenschappen. Bij mannen herstelde de populariteit zich na een dipje rond de eeuwwisseling tot net onder 1,0%; wat zelfs
net iets hoger is dan voordien. Door de populariteitsdaling bij vrouwen, kent deze opleiding sinds enkele jaren een sterke
ondervertegenwoordiging aan vrouwen.
7
De populariteit van fysica lijkt ondanks de kleine aantallen studenten relatief stabiel. Gemiddeld kiest ongeveer 0,7% van alle
generatiestudenten voor deze opleiding. Bij mannen is dat gemiddeld ongeveer 1,2%, al zakte dit rond de eeuwwisseling wel tot net onder
1,0%. Bij vrouwen was er een erg kleine afname in populariteit van gemiddeld 0,3% in de periode 1992-1997 tot gemiddeld 0,2% sindsdien.
3
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
8
(exclusief architectuur) lijken schommelingen in de v/m-verhouding voornamelijk een gevolg van een
9
verhoogde instroom van mannelijke studenten. Geschiedenis , de enige niet-STEM opleiding met een
ondervertegenwoordiging van vrouwen, kent eenzelfde ontwikkeling, ook al waren vrouwelijke studenten er
twintig jaar geleden nog licht in de meerderheid.
.
Tabel 2. Evolutie van het aantal vrouwelijke generatiestudenten in opleidingen met een v/m-onevenwicht ten aanzien
van het totaal aantal vrouwelijke generatiestudenten aan de KU Leuven.
Opleiding
1992-1997
1997-2002
2002-2007
2007-2012
2011-2012
BA informatica
0,13%
0,29%
0,14%
0,15%
0,22%
BA ingenieurswetenschappen (excl. architect)
1,33%
1,88%
1,74%
1,93%
1,67%
BA fysica
0,28%
0,24%
0,20%
0,21%
0,28%
BA chemie
0,60%
0,49%
0,30%
0,24%
0,39%
BA geschiedenis
1,70%
2,40%
2,35%
1,97%
1,79%
-
-
4,82%
6,82%
8,03%
BA farmaceutische wetenschappen
3,24%
3,11%
3,42%
4,30%
4,41%
BA criminologische wetenschappen
2,03%
2,42%
4,11%
3,60%
3,57%
BA taal- & letterkunde
7,13%
6,94%
6,51%
6,17%
6,21%
BA kunstwetenschappen
2,42%
2,18%
1,27%
1,21%
1,18%
BA psychologie
9,72%
11,78%
10,55%
10,00%
9,17%
BA logopedische & audiologische wetn.
1,42%
1,44%
2,34%
2,83%
2,50%
BA pedagogische wetenschappen
6,17%
6,30%
5,44%
4,27%
3,96%
BA biomedische wetenschappen
Van de acht opleidingen met een ondervertegenwoordiging aan mannen, vallen in eerste instantie de
10
11
opleidingen farmaceutische wetenschappen en biomedische wetenschappen sterk op, die sinds enkele jaren
8
De opleiding ingenieurswetenschappen (exclusief architectuur) trekt al sinds het academiejaar 2000-2001 tussen veertien en zestien
procent van alle mannelijke generatiestudenten aan. Dat maakt haar veruit de populairste opleiding bij mannelijke generatiestudenten. In
de periode voordien nam de populariteit bij mannen stelselmatig toe. Bij vrouwen daarentegen schommelt de populariteit. Toch
suggereren de gemiddelden dat de opleiding over de jaren heen net iets populairder is geworden. De laatste vijf academiejaren opteerde
gemiddeld ongeveer 1,9% van alle vrouwen en ongeveer 15,0% van alle mannen voor een opleiding tot ingenieur. Het blijvend lage aandeel
vrouwen in de opleiding ingenieurswetenschappen is dan ook mede een gevolg van de erg grote (en nog toegenomen) populariteit bij
mannen. Opvallend is dat de genderverhouding niet wijzigde na afschaffing van de toelatingsproef.
9
Bij de opleiding geschiedenis evolueerde het kleine, initiële overwicht aan vrouwen vanaf 2001-2002 richting een jaarlijks toenemende
meerderheid aan mannen. Het is de enige opleiding met een ondervertegenwoordiging aan vrouwen die niet tot de Groep Wetenschap
&Technologie behoort. De aantrekkingskracht op mannen nam geleidelijk toe van oorspronkelijk ongeveer 2,0% tot een voorlopig
maximum van 4,6% in 2011-2012. Bij vrouwen schommelde de populariteit over de jaren heen sterk tussen ongeveer 1,8% en 2,8%. Vooral
rond de eeuwwisseling trok de opleiding regelmatig meer dan 2,5% van alle vrouwelijke generatiestudenten aan. De laatste vier
academiejaren is dat minder dan 2,0%. Hoewel de opleiding dus aan populariteit inboette bij vrouwen, lijkt de recent ontstane
ondervertegenwoordiging van vrouwen minstens even sterk aan de toegenomen populariteit bij mannen toegeschreven te kunnen worden.
Dit is mogelijk gerelateerd aan het feit dat de inhoud van de opleiding op vraag van de studenten iets politieker werd.
10
In tegenstelling tot bovenstaande opleidingen, kent de opleiding farmaceutische wetenschappen een sterke oververtegenwoordiging
aan vrouwen. Voor beide geslachten is er rond de eeuwwisseling sprake van een dipje in de populariteit (bij vrouwen tot 2,9% en bij
mannen tot 0,6%). Nadien herstelde deze populariteit zich. De laatste jaren ligt ze voor beide geslachten zelfs hoger dan ooit tevoren. De
laatste vijf jaar kiest gemiddeld ongeveer 4,3% van de vrouwen en 1,8% van de mannen voor farmaceutische wetenschappen.
11
De opleiding biomedische wetenschappen kende al bij haar opstart in het academiejaar 1999-2000 een v/m-onevenwicht met 79,3%
vrouwelijke generatiestudenten. Hoewel de opleiding al van in het begin heel wat studenten aantrok, verdriedubbelde het studentenaantal
4
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
aan populariteit winnen bij mannelijke studenten. Toch blijven mannen in de minderheid omdat de opleiding in
12
eenzelfde mate aan populariteit won bij vrouwen. De opleiding criminologische wetenschappen trok
halverwege de jaren 2000 zowel meer mannelijke als vrouwelijke studenten aan, mogelijk als gevolg van de
politiehervorming. Sindsdien daalde het aantal mannelijke generatiestudenten sterker, wat het v/m13
14
onevenwicht aanscherpte. Ook de opleidingen taal- & letterkunde , kunstwetenschappen en pedagogische
15
wetenschappen kenden een sterkere populariteitsdaling bij mannen dan bij vrouwen. De populariteit van de
16
opleiding psychologie vertoont de laatste twintig jaar een dalende trend bij mannen, terwijl de interesse van
17
vrouwen piekte rond de eeuwwisseling. De opleiding logopedische & audiologische wetenschappen is de
enige opleiding die soms zelfs geen enkele mannelijke student weet aan te trekken.
De conclusie uit bovenstaande analyse is duidelijk: v/m-verhoudingen en ontwikkelingen dienen zo specifiek
mogelijk, en op opleidingsniveau, bestudeerd te worden. Naast algemene opvolging en maatregelen op het
niveau van de KU Leuven, de Associatie KU Leuven, het Vlaamse onderwijssysteem en/of zelfs de maatschappij
in het algemeen dient er ook vanuit de opleidingen en faculteiten zelf aandacht te bestaan voor
onevenwichtige v/m-verhoudingen en hun achterliggende dynamieken.
sindsdien geleidelijk. Omdat de populariteit bij mannen (van 1,8% in 1999-2000 tot 7,6% in 2011-2012) nog sterker toenam dan bij vrouwen
(van 5,2% tot 14,1%), daalde het aandeel vrouwen geleidelijk tot onder 70%. De laatste jaren schommelt het aandeel vrouwen rond 67%.
12
Hoewel er de afgelopen twintig jaar steeds een meerderheid aan vrouwelijke generatiestudenten instroomde, kent de opleiding
criminologische wetenschappen pas sinds de eeuwwisseling een uitgesproken oververtegenwoordiging aan vrouwen (i.e. meer dan twee
derde). Ook hier is de evolutie bij zowel mannen als vrouwen relatief gelijklopend. In de afgelopen twintig jaar schommelde de populariteit
aanvankelijk sterk (bij mannen tussen 0,8% en 2,5% en bij vrouwen tussen 1,4% en 3,0%) om vervolgens te pieken in academiejaar 20062007 (3,3% bij mannen en 5,0% bij vrouwen). Die piek volgt vermoedelijk uit de politiehervorming. Na de piek verloor de opleiding aan
populariteit bij beide geslachten, maar minder bij vrouwen, wat resulteert in een toegenomen v/m-onevenwicht.
13
De opleiding taal- en letterkunde kende de afgelopen twintig jaar steeds een duidelijke meerderheid aan instromende vrouwen
tegenover mannen. Rond de eeuwwisseling steeg het aandeel vrouwen in de opleiding van ongeveer twee op drie naar vier op vijf. Dit is
een gevolg van de stelselmatig dalende populariteit bij zowel vrouwen (van gemiddeld 8,0% in de periode 1992-1997 tot 6,6% tussen 2007
en 2012) als mannen (van respectievelijk 4,5% tot 2,8%). Door de iets sterkere daling bij mannen is er sprake van een toename in het v/monevenwicht.
14
Ook de opleiding kunstwetenschappen is een eerder kleine opleiding en daardoor gevoelig voor kleine aantallen. Bovendien daalde haar
populariteit fel van gemiddeld 2,1% tussen 1992 en 1997 naar gemiddeld 0,8% over de laatste vijf academiejaren. Tussen 1992 en 2006
waren gemiddeld twee generatiestudenten op drie vrouw. De laatste jaren schommelt dat echter tussen 81,1% en 92,9%. Ook hier is dat
een gevolg van een sterkere afname in populariteit bij mannen dan bij vrouwen.
15
Van alle opleidingen aan de KU Leuven kent de opleiding pedagogische wetenschappen in 2011-2012 het laagste aandeel mannen.
Globaal genomen was de opleiding het populairst in de late jaren negentig, toen tot 5,3% van alle generatiestudenten voor Pedagogie koos.
Sindsdien daalde de populariteit stelselmatig, maar nog veel sterker bij mannen (van maximaal 1,7% in 1994-1995 tot 0,1% in 2011-2012)
dan bij vrouwen (van maximaal 8,5% in 1995-1996 tot 4,1% in 2011-2012).
16
De opleiding psychologie wist de laatste vijf academiejaren ongeveer 7,1% van alle generatiestudenten te bekoren. Met 10,6% is het de
populairste opleiding bij vrouwen. Daarnaast kiest ook ongeveer 2,8% van de mannen voor psychologie. psychologie was het populairst
rond de eeuwwisseling met maximaal 9,6% van alle generatiestudenten. Die piek in populariteit is een gevolg van een nog verhoogde
populariteit bij vrouwen (tot zelfs 13,0%). In 1992-1993 koos nog 5,0% van alle mannen voor psychologie. Die populariteit brokkelde
sindsdien stelselmatig af. De opnieuw afgenomen populariteit bij vrouwen en de continue daling bij mannen, zorgen voor een relatief
stabiele doch sterk onevenwichtige gender-verhouding over de laatste veertien academiejaren.
17
De populariteit van de opleiding logopedische en audiologische wetenschappen is sinds de eeuwwisseling fors toegenomen, al zij het
vrijwel uitsluitend bij vrouwen. Waar tussen 1992 en 2002 gemiddeld ongeveer 1,6% van alle vrouwelijke generatiestudenten voor deze
opleiding opteerde, was dat de afgelopen vijf jaar gemiddeld ongeveer 3,0%. De opleiding weet slechts uitzonderlijk meer dan 0,1% van de
mannelijke generatiestudenten te rekruteren. Door de beperkte omvang van de opleiding zijn ook die uitschieters echter twijfelachtig.
5
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
Tabel 3. Evolutie van het aantal mannelijke generatiestudenten in opleidingen met een v/m-onevenwicht ten aanzien van
het totaal aantal mannelijke generatiestudenten aan de KU Leuven.
Opleiding
1992-1997
1997-2002
2002-2007
2007-2012
2011-2012
BA informatica
1,75%
4,58%
2,08%
1,89%
2,29%
BA ingenieurswetenschappen (Excl. architect)
9,17%
12,90%
14,70%
14,94%
14,97%
BA fysica
1,12%
0,97%
1,37%
1,22%
1,57%
BA chemie
0,89%
0,74%
0,86%
0,95%
1,11%
BA geschiedenis
1,67%
3,26%
4,10%
4,25%
4,64%
-
-
2,75%
4,15%
4,75%
BA farmaceutische wetenschappen
1,32%
0,98%
1,31%
1,84%
1,89%
BA criminologische wetenschappen
1,45%
1,86%
2,82%
2,05%
1,29%
BA taal- & letterkunde
4,51%
3,47%
2,82%
2,79%
2,18%
BA kunstwetenschappen
1,45%
1,40%
0,67%
0,27%
0,36%
BA psychologie
4,98%
4,19%
3,41%
2,78%
2,72%
BA logopedische & audiologische wetn.
0,06%
0,07%
0,04%
0,11%
0,14%
BA pedagogische wetenschappen
1,28%
1,16%
0,68%
0,27%
0,11%
BA biomedische wetenschappen
2.2 Prestaties van instromende generatiestudenten
2.2.1
Uitvalpercentages door studiestopzetting van generatiestudenten
18
Mastekaasa & Smeby stelden in Noorse University Colleges vast dat de uitval door studiestopzetting bij
mannen niet gerelateerd is aan de v/m-samenstelling van de onderwijsprogramma’s, en dat vrouwen minder
19
vaak de studies staken in opleidingen waarin ze in de meerderheid zijn . Ook in de werkgroep leefden een
aantal aannames m.b.t. de uitval door studiestopzetting van studenten. Voor zover als mogelijk werden deze
20
aannames empirisch onderzocht . De resultaten van deze analyses aan de KU Leuven verschillen van de
bevindingen van Mastekaasa & Smeby. Globaal genomen blijkt een groter aandeel van alle instromende
mannen de studies na één academiejaar stopgezet te hebben dan van alle instromende vrouwen: 19,3% van de
mannen t.o.v. 17,8% vrouwen die een eerste academiejaar aan de KU Leuven (al dan niet aan dezelfde
opleiding) volmaakten, schreven zich niet meer in voor een tweede academiejaar. Mannen staken de studies
significant vaker in opleidingen waarin ze in de minderheid zijn (21,5%) dan in opleidingen waarin ze in de
meerderheid zijn (18,3%) of die evenwichtig samengesteld zijn (16,2%). Opvallend is dat vrouwen hun studies
18
Mastekaasa, A. & Smeby, J.-C., “Educational choice and persistence in male- and female-dominated fields” in Higher Education - The
International Journal of Higher Education and Educational Planning, Volume 55, (2008), Number 2, pp. 189-202. (10.12.2012, Springer Link
+ Business Media B.V., http://link.springer.com/article/10.1007%2Fs10734-006-9042-4).
19
Merk op dat het hier om professionele bacheloropleidingen gaat en dat men in de studie ondervertegenwoordiging definieerde op 25%.
De werkgroep vroeg zich af of prestaties van studenten in een opleiding waarin men in de minderheid.
20
De opleiding biomedische wetenschappen werd later toegevoegd en daardoor niet opgenomen in deze analyses.
6
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
het minst vaak staken in opleidingen waarin ze in de minderheid zijn (10,4%). Het verschil met evenwichtig
samengestelde opleidingen (18,1%) en opleidingen waarin vrouwen in de meerderheid zijn (29,1%) is
significant.
2.2.2
Studie-efficiëntie
21
Simons, Lacante, Lens en Janssens toonden aan dat vrouwen zelfs bij gelijke prestaties minder zelfvertrouwen
hebben dan mannen (cf. paragraaf 6). In het verlengde daarvan werd geanalyseerd of vrouwen die hun studies
staken een hogere studie-efficiëntie (SE) behaalden dan mannen die hun studies stopzetten. Globaal genomen
geldt aan de KU Leuven dat vrouwen die hun studies na één academiejaar stopzetten met gemiddeld 18,8%
t.o.v. 15,2% een significant hogere SE behaalden dan mannen. Dit verschil blijft significant en neemt zelfs toe
indien studenten die geen examens aflegden (en dus een SE van 0 behaalden) uit de analyses worden geweerd
(27,1% voor vrouwen t.o.v. 23,3% voor mannen). Deze bevindingen liggen in het verlengde van de hypothese.
Wel werd ook vastgesteld dat vrouwen die hun studies niet staken ook een significant hogere SE behalen dan
mannen die hun studies voortzetten. Vrouwen lijken m.a.w. in ieder geval beter te presteren dan mannen.
2.2.3
Beoordeling en evaluatie door medestudenten
Verder werd de hypothese onderzocht of mannen en vrouwen anders worden beoordeeld door mede22
studenten. De Faculteit Ingenieurswetenschappen stelde voor de periode 2005-2006 tot 2011-2012 een
dataset ter beschikking met daarin de resultaten van 2634 studenten voor een groepswerk voor het
opleidingsonderdeel ‘Probleemoplossen en Ontwerpen’ (P&O). De dataset bevat totaal- en detailscores voor
een groepswerk waarbij studenten hun groepsgenoten dienden te beoordelen op zowel inhoudelijke bijdrage,
gepercipieerde werkkracht als de mate waarin men zich een teamspeler toonde. Daarnaast bevat de dataset
ook de uiteindelijke, door de docenten gecorrigeerde punten. In de totaalscores werden geen significante
verschillen gevonden tussen de uiteindelijk toegekende scores aan mannen en vrouwen. Wel hadden mannen
gemiddeld een significant hogere score op ‘inhoudelijke bijdrage’. Voor de twee andere aspecten, ‘werkkracht’
en ‘teamspeler’, hadden vrouwelijke studenten een significant hogere score. Deze drie verschillen waren zowel
significant bij de scores die door de teamgenoten werden toegekend, als na correctie door de begeleiders.
Vrouwen lijken globaal dus niet beter of slechter te scoren dan mannen, maar de concrete bijdrage van mannen
en vrouwen aan het werkstuk lijkt wel verschillend te worden ingeschat.
2.3 V/M-verhoudingen in initiële masteropleidingen
Tabel 4 toont voor elk van de dertien geselecteerde bacheloropleidingen de aandelen vrouwen in de bijhorende
23
masteropleidingen . Een directe vergelijking met Tabel 1 om concrete realisaties en impact van beleid (bv.
opvolgings- en begeleidingsinitiatieven) in te schatten is moeilijk. Studenten moeten immers eerst de bacheloropleiding voltooien vooraleer ze door kunnen stromen naar een masteropleiding. Bovendien behaalt een aantal
studenten vertraagd of geen bachelordiploma. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de
hervorming van tweejarige kandidatuurs- en twee- of driejarige licentiaatsprogramma’s naar driejarige
21
Simons, J., Lacante, M., Lens, W., Janssens, D., Wiskunde in het secundair onderwijs, Leuven, KU Leuven: Centrum voor motivatiepsychologie, 2003, 304 p. + bijlagen.
22
Voor het academiejaar 2011-2012 waren op het moment van analyse enkel de gegevens voor het eerste semester beschikbaar.
23
Indien er meerdere masteropleidingen rechtstreeks volgen op de bacheloropleiding, werden deze ter wille van de vergelijkbaarheid
samengevoegd.
7
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
bachelor- (vanaf 2004-2005) en één- of tweejarige masteropleidingen (vanaf 2007-2008). Toch valt op dat de
aandelen vrouwen in masteropleidingen sterk overeenkomen met de aandelen vrouwen in de instroom.
Tabel 4. Percentages vrouwelijke studenten in masteropleidingen met een v/m-onevenwicht, voor het academiejaar
2011-2012 en gemiddeld voor vier periodes van vijf academiejaren.
Masteropleiding (samengevoegd)
24
1992-1997
1997-2002
2002-2007
2007-2011
2010 -2011
informatica
14,63%
10,76%
5,90%
6,49%
10,34%
ingenieurswetenschappen (excl. architect)
fysica
13,56%
23,17%
14,32%
23,78%
15,20%
19,53%
14,25%
16,16%
15,49%
14,00%
chemie
geschiedenis
40,26%
51,57%
36,40%
47,19%
42,11%
46,24%
32,14%
39,06%
29,69%
40,00%
biomedische wetenschappen
-
-
79,09%
72,13%
72,63%
farmaceutische wetenschappen
criminologische wetenschappen
78,07%
70,08%
75,40%
63,39%
83,59%
73,96%
77,90%
70,40%
77,63%
65,56%
taal- & letterkunde
kunstwetenschappen
68,86%
74,68%
68,78%
71,85%
72,67%
71,21%
75,12%
82,91%
74,43%
81,63%
psychologie
logopedische en audiologische wetn.
72,71%
98,28%
74,02%
97,03%
82,19%
98,73%
83,14%
98,16%
83,52%
96,94%
pedagogische wetenschappen
83,16%
84,60%
91,12%
92,88%
93,12%
KU Leuven
50,18%
52,66%
56,55%
56,05%
56,81%
2.4 Zij-instroom in KU Leuven-opleidingen
Door de flexibilisering van het hoger onderwijs werden opleidingen het afgelopen decennium breder
toegankelijk en zijn studentenpopulaties meer divers. Studenten moeten immers niet langer doorstromen naar
de logische vervolgopleiding, maar kunnen zich heroriënteren en instromen in een andere opleiding of een
ander opleidingstype. De werkgroep vermoedt dat deze ‘zij-instroom’ in bepaalde opleidingen tot een
versterking of op zijn minst bestendiging van bestaande v/m-onevenwichten leidt.
De zij-instroom in bacheloropleidingen bleef totnogtoe eerder beperkt in omvang: 90% van alle nieuwe
studenten die in bacheloropleidingen van de KU Leuven instromen, is generatiestudent schreef zich dus nooit
eerder in in het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het voorafgaande traject van de overige nieuwe studenten is
vaak onbekend omdat de KU Leuven zelden over studiegegevens van de student aan andere instellingen
beschikt. Studenten kunnen maar moeten hun vooropleiding immers niet kenbaar maken en doen dit meestal
uitsluitend in het kader van vrijstellingen/credits. Dit bemoeilijkt de analyse van de zij-instroom in (verkorte)
bacheloropleidingen.
Voor masteropleidingen ligt dit enigszins anders. Vooraleer in te kunnen stromen in een masteropleiding,
dienen vele studenten immers eerst een voorbereidings- of schakelprogramma te volgen. Aangezien deze
programma’s ook door de KU Leuven georganiseerd worden, zijn de nodige gegevens hier wel beschikbaar. De
meeste nieuwe studenten in masteropleidingen aan de KU Leuven stromen dan ook in via de verwachte
voorafgaande voorbereidings- of schakelprogramma’s.
24
Het betreft hier alle licentiaats- en masterstudenten, en dus niet louter de in- of uitstroom.
8
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
Een analyse van de instroom in schakelprogramma’s toont dat studenten voornamelijk instromen vanuit
opleidingen met een soortgelijk v/m-onevenwicht. Dat is niet verwonderlijk aangezien professionele bacheloropleidingen soortgelijke en vaak zelfs meer uitgesproken v/m-onevenwichten kennen dan de verwante
25
academische bacheloropleidingen (cf. paragraaf 3). De aantallen studenten in voorbereidingsprogramma’s
aan de KU Leuven zijn vrijwel steeds te klein om geldige conclusies te kunnen formuleren.
2.5 Specifieke lerarenopleidingen
Vrijwel alle lerarenopleidingen aan de KU Leuven kenden de afgelopen twintig jaar jaarlijks minstens een twee
derde meerderheid aan vrouwelijke studenten. Dat aandeel steeg van gemiddeld 66,1% in de periode 19921997 over 67,4% voor 1997-2002 tot 71,5% voor 2002-2007 en 71,1% voor 2007-2012. In het academiejaar
2011-2012 was 68,4% van de leraren in opleiding een vrouw. De recente hervorming van dit opleidingstype tot
een volwaardig jaarprogramma en de daaruit volgende sterke daling in het aantal studenten, beïnvloedde de
v/m-verhouding niet.
3 V/M-verhoudingen in opleidingen in Vlaanderen
Een vergelijking met de situatie in andere Vlaamse hoger onderwijsinstellingen laat er geen twijfel over
bestaan: de KU Leuven is niet de enige Vlaamse hoger onderwijsinstelling met v/m-onevenwichten. De v/m26
verdeling in bachelor-, master- en lerarenopleidingen van de UGent leek in 2006-2007 zowel globaal als op
27
facultair niveau sterk op deze aan de KU Leuven toen. Een vergelijking van alle academische bachelor28
opleidingen in Vlaanderen met deze aan de KU Leuven leidt tot dezelfde conclusie . Opvallend is dat de v/mverhoudingen in Vlaamse professionele bacheloropleidingen vrijwel steeds gelijken op die in Vlaamse
academische bacheloropleidingen, maar vaak (nog) extremer zijn.
De evolutie van het aandeel vrouwen in lerarenopleidingen verschilt daarentegen naargelang het type
opleiding. In de periode 2000-2001 tot 2007-2008 daalde het aandeel vrouwen in de lerarenopleidingen aan
Vlaamse hogescholen van 56,7% tot 52,6%, maar steeg het aandeel vrouwen in zowel het volwassenenonderwijs (van 53,8% tot 62,2%) als in de lerarenopleidingen aan Vlaamse universiteiten (van 67,9% tot 72,3%)
(Vanerum & Polaster, 2009). Ook hier correleren de cijfers voor de KU Leuven sterk met deze voor de ruimere
populatie aan Vlaamse universitaire lerarenopleidingen.
Voorts toonde het jaarlijkse aandeel vrouwen dat uit het secundair onderwijs uitstroomt zich voor elk
29
onderwijstype relatief stabiel . Opvallend is dat er in het ASO meer vrouwen dan mannen afstuderen en dat
dat aandeel met 56,8% net iets hoger ligt dan het aandeel vrouwelijke generatiestudenten aan de KU Leuven
25
Ministerie van Onderwijs en Vorming, Hoger Onderwijs in Cijfers, Brussel, 2010 (11.12.2012, Vlaamse Overheid,
http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/hoger_onderwijs_in_cijfers_2010-2011.pdf).
26
Pyck, H., Het rapport M/V van de Universiteit Gent. Verslag van het project UGender – Gelijke kansen voor mannen en vrouwen aan de
UGent. Gent, Universiteit Gent: Centrum voor Genderstudies, 2008, 126p. Redacteurs: Demoor, M. & Lievens, S. (10.12.2012, Universiteit
Gent: Centrum voor Genderstudies, http://www.ugent.be/diversiteitengender/nl/publicaties/mv-rapport.pdf).
27
De faculteiten aan de UGent zijn anders samengesteld dan de faculteiten aan de KU Leuven. Het betreft dan ook een voorzichtige, globale
vergelijking.
28
Ministerie van Onderwijs en Vorming, Hoger Onderwijs in Cijfers, Brussel, 2010 (11.12.2012, Vlaamse Overheid,
http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/hoger_onderwijs_in_cijfers_2010-2011.pdf).
29
Globaal lag dit in de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 steeds rond 52,0%. Voor het ASO, BSO, KSO, TSO en HBO was dat
respectievelijk ongeveer 56,8%; 50,0%; 67,5%; 45,7% en 89,0%.
9
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
(54,9%). De grootte van de campus/universiteit blijkt in Vlaanderen geen verschil te maken in het aantal
vrouwelijke instromers in wetenschaps- en ingenieursopleidingen.
4 V/M-verhoudingen in buitenlandse opleidingen
Ook in het buitenland bestaan er v/m-onevenwichten. De focus ligt daarbij voornamelijk op de ondervertegen30
woordiging van vrouwen in STEM-opleidingen. Eurostat stelt in het kader van de Lissabondoelstellingen
specifiek cijfermateriaal ter beschikking. Deze cijfers tonen dat België onder het EU-27 gemiddelde scoorde.
Van alle diploma’s die in 2009 in Belgische STEM-opleidingen werden uitgereikt, gingen er 27,2% naar vrouwen.
31
België staat daarmee op de drieëntwintigste plaats in de Europese Unie. Het gemiddelde van de 27 lidstaten
bedroeg in 2009 32,1%. België noteerde daarbij sinds 2000 een grotere netto-toename (+2,4%) dan het
gemiddelde van de EU-27 (+1,3%). De situering van Belgische STEM-opleidingen in vergelijking tot andere
Europese lidstaten, vergt zeker nauwkeurige opvolging.
Opvallend is echter dat STEM-opleidingen, zowel in termen van het aandeel van alle inschrijvingen als van
diploma’s in het hoger onderwijs, aan populariteit inboetten t.o.v. andere opleidingen, en dit zowel bij mannen
als bij vrouwen. België volgt daarmee een EU-27 trend.
Nederland scoorde op elk van de besproken aspecten het minst goed in de EU. Landen die goed scoren voor het
aandeel vrouwelijke inschrijvingen in STEM-opleidingen, scoren vaak ook goed inzake aandelen STEM-diploma’s
voor vrouwen. Griekenland en Portugal kennen het grootste aandeel vrouwen in STEM-opleidingen. Verder
bevinden ook Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië zich voor zowel inschrijvingen als diploma’s bij
de best presterende landen. Opmerkelijk is dat een aantal landen die in 2000 erg goed scoorden qua deelname
van vrouwen in STEM-opleidingen – Turkije, Macedonië, Roemenië, Litouwen, Zweden, Ierland en het Verenigd
Koninkrijk – in 2009 een fors lager aandeel vrouwen kenden in STEM-opleidingen. In Turkije en Ierland gaat het
zelfs om een halvering. Een verklaring voor dit laatste gegeven vergt bijkomend onderzoek.
Voor niet-STEM-opleidingen en voor opleidingen met een ondervertegenwoordiging aan mannen bestaan er
totnogtoe geen dergelijke Europese vergelijkende cijfers.
5 V/M-thematiek in het werkveld
Rondvraag leerde dat onevenwichtige v/m-verhoudingen voornamelijk in het werkveld van STEM-opleidingen
aangekaart worden. Daar worden meerdere redenen voor aangehaald. (1) Economisch: In een aantal
wetenschapsdomeinen is de vraag naar gediplomeerden veel groter dan het aanbod, waardoor automatisch
meer naar ondervertegenwoordigde groepen en dus naar vrouwen wordt gevraagd. (2) Inhoudelijk: Bedrijven
zoeken soms specifieke profielen en/of vaardigheden waardoor de vraag naar een meer divers aanbod aan
arbeidskrachten en dus ook naar vrouwen toeneemt, te meer indien er al een tekort aan arbeidskrachten is. (3)
Organisatorisch: Een aantal opleidingen kennen een eerder onduidelijk en gedifferentieerd beroepenveld,
waardoor er weinig of geen systematisch contact bestaat tussen de opleiding en het ‘afnemend veld’. Hoewel
er mogelijk wel vraag is naar bepaalde profielen, ontbreekt het soms aan een forum om deze vraag te
formuleren. (4) Historisch: Het tekort aan vrouwen in bepaalde STEM-opleidingen valt sterker op omdat
30
Eurostat, “Mathematics, science and technology enrolments and graduates” in Eurostat, 2012 (Dbase) (07.05.2012, Eurostat,
http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=educ_thflds&lang=en).
31
Er wordt hier met de gegevens voor België gewerkt, aangezien deze beter en recenter beschikbaar zijn dan deze voor de
gemeenschappen afzonderlijk. De meest recente informatie voor de Vlaamse Gemeenschap dateert van 2006.
10
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
vrouwen in deze opleiding altijd in de minderheid zijn geweest. Opleidingen met een ondervertegenwoordiging
aan mannen lijken beter te hebben gepresteerd omdat ze van een exclusief mannelijke naar een voornamelijk
vrouwelijke opleiding evolueerden. (5) Politiek: In tegenstelling tot vrouwen, beschikken mannen niet, of in veel
mindere mate, over bewegingen en organisaties die systematisch informatie verzamelen over v/monevenwichten en andere v/m-gerelateerde problemen, en die deze vervolgens ook aan-kaarten. (6)
Financieel: Een aantal initiatieven in STEM-opleidingen worden mee georganiseerd door het beroepenveld en
beroepsorganisaties. Als dergelijke organisaties al zouden bestaan bij opleidingen met een
ondervertegenwoordiging aan mannen, is hun financiële armslag vaak minder sterk. Te meer omdat studenten
met een diploma humane wetenschappen vaker een dienstverlenend beroep uitoefenen dan een beroep in de
privésector.
Dit betekent echter niet dat enkel deze v/m-onevenwichten enkel in STEM-opleidingen geproblematiseerd
worden. Ook andere actoren stellen problemen vast. Denken we aan de geestelijke gezondheidszorg of de
jeugdzorg: omwille van specifieke problemen, vragen of voorkeuren van cliënten is het aangewezen dat zowel
mannelijke als vrouwelijke psychologen en/of jeugdwerkers in de sector actief zijn. Of denken we aan de
voorkeur van vele vrouwelijke patiënten voor een vrouwelijke gynaecoloog. Verder stelt zich de vraag of de
feminisering van zowel het onderwijs als de pedagogische wetenschappen leidt tot een specifieke invulling en
aanpak van het onderwijs, waarbij sommige mannelijke studenten zich minder goed voelen, zich minder
gemotiveerd en uitgedaagd weten, met mindere prestaties en/of een beperkter doorzettingsvermogen in
vergelijking tot de vrouwelijke medestudenten. De feminisering van het lerarenkorps en van de diverse
lerarenopleidingen staat echter al geruime tijd op de internationale agenda en werd bijvoorbeeld besproken op
32
de vierde wereldvrouwenconferentie van Beijing in 1995 .
6 Theoretisch kader: de studiekeuze als deel van de loopbaan
Deze paragraaf gaat dieper in op de studiekeuze van studenten en beschouwt deze keuze daarbij als een
onderdeel van de loopbaan. Deze paragraaf vertrekt dan ook vanuit bestaande loopbaantheorieën. Het aspect
'gender' wordt in tal van theorieën opgenomen en bestudeerd, al dan niet in combinatie met andere factoren
die de loopbaankeuze beïnvloeden. Cruciaal in deze theorieën is de rol van interesses, en de mate waarin deze
interesses worden omgezet in effectieve keuzes voor een bepaalde studie of arbeidsloopbaan. Onderstaand
33
model geeft een schematisch overzicht van dit proces (Social Cognitive Career Theory (SCCT) ).
a) De eigenlijke interesses worden gevoed vanuit het eigen 'effectiviteitgevoel' en vanuit 'uitkomstverwachtingen'.
b) Het ‘effectiviteitgevoel’ is de dynamische set van cognities die een individu heeft over zichzelf. Dit
effectiviteitgevoel stuurt het gedrag en is domeinspecifiek (bv. m.b.t. wiskunde, muziek). Het blijkt dat
vrouwen een gebrekkiger zelfvertrouwen (lager effectiviteitgevoel) hebben dan mannen, zelfs bij objectief
gelijke kennis. Vrouwen onderschatten het eigen kunnen.
32
Belgisch Coördinatiecomité ter Voorbereiding van de Wereldconferentie over Vrouwen, Peking ’95, Vierde Wereldconferentie over
Vrouwen: Actie voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede: Peking 1995: Belgisch Verslag, Brussel, Het ministerie van Buitenlandse Zaken,
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking: Voorlichtingsdienst en Het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid: Dienst Gelijke
Kansen, 1995, 73 p.
33
Lent, R. W., Brown, S. D. & Hackett, G., “Toward a Unifying Social Cognitive Theory of Career and Academic Interest, Choice, and
Performance” in Journal of Vocational Behavior, Volume 45, (1994), pp. 79-122 (10.12.2012, Academic Press Inc.,
http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S000187918471027X).
11
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
c) 'Uitkomstverwachtingen' hebben betrekking op de overtuiging van de gevolgen van een bepaald gedrag: bv.
‘als ik kies voor deze studierichting, dan zal ik veel geld kunnen verdienen' of ‘als ik voor wiskundestudies
kies, zal men mij seksueel minder aantrekkelijk vinden'.
Het ‘beeld’ dat men heeft van een bepaalde studierichting of beroep bepaalt op deze manier mee de keuze;
hetzelfde geldt voor de sekserol-stereotypering.
Figuur 1. Model van persoons-, omgevings- en ervaringsfactoren die carrièregericht keuzegedrag beïnvloeden.
d) Uitkomstverwachtingen en effectiviteitsgevoel ontstaan onder invloed van een aantal leerervaringen.
1. Vroegere prestaties zijn een bron voor de ontwikkeling van het effectiviteitsgevoel. Maar niet alleen
prestaties, ook de attributies van de prestaties spelen een rol. Het blijkt dat vrouwen hun goede
prestaties veeleer toeschrijven aan 'geluk', mannen schrijven hun goede prestaties veeleer toe aan
'kunnen'; vrouwen schrijven hun mislukkingen toe aan 'gebrek aan kunnen ', mannen aan 'ongeluk'.
Hetzelfde patroon wordt vastgesteld bij leerkrachten wanneer zij de goede en slechte prestaties van
hun leerlingen attribueren.
2. Rolmodellen: voorbeelden van succesvolle gelijkaardige personen (bv. bij informatieverstrekking,
abituriëntendagen, in brochures, enz.).
3. Sociale ondersteuning van de omgeving bij het verkennen van nieuwe mogelijkheden, bij het
doorzetten na een bepaalde keuze of bij het overwinnen van problemen.
4. Affectieve ervaringen zoals bv. faalangst kunnen het effectiviteitsgevoel ondermijnen.
e) Op zeer jonge leeftijd krijgt elk kind een aanbod aan mogelijke activiteiten gepresenteerd vanuit zijn of haar
omgeving. Het kind zal zelf voor- en afkeuren ontwikkelen voor bepaalde activiteiten, hierbij beïnvloed door
de omgeving (aanraden versus ontmoedigen). Kinderen zullen deze activiteiten ook aftoetsen aan de eigen
sekserol, en in functie daarvan zullen ze bepaalde voorkeuren ontwikkelen (leeftijd 7 - 8 jaar). De basis voor
de latere interesses wordt dus al op jonge leeftijd gelegd, maar dit belet niet dat men jongeren op latere
leeftijd aan nieuwe ervaringen kan blootstellen. Op deze manier kan men de keuzemogelijkheden
verbreden. Het geschetste loopbaantheoriemodel is immers een dynamisch model, dit impliceert dat het
beeld dat men heeft over zichzelf verder genuanceerd en verfijnd kan worden en dat nieuwe interesses
gewekt kunnen worden.
12
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
f) Er is geen één-op-één-relatie tussen interesse en keuze. Keuzes worden deels bepaald door interesses, maar
ook deels door tussenkomsten vanuit de sociale omgeving. De omgeving kan direct (bv. ouders die hun
kinderen ontraden in te schrijven in een bepaalde richting, bepaalde richtingen voeren toelatingsbeperkingen in), dan wel modererend optreden (bv. perscampagnes dat er tekorten zullen zijn in bepaalde
34
opleidingen) en op die manier een verschillende studiekeuze van mannen en vrouwen in de hand werken .
Besluit: Als generatiestudenten zich melden en inschrijven voor een bepaalde opleiding, is daar een heel proces
van studiekeuzebepalende of beïnvloedende factoren aan vooraf gegaan. Vraag is welke impact de universiteit
heeft of kan hebben op dit voorafgaandelijke proces. Duidelijk is dat studenten zich weinig bewust zijn van de
35
impact van een studiekeuze op hun verdere loopbaan .
7 Visie
De KU Leuven vindt het haar taak om v/m-onevenwichten te bestuderen, knelpunten aan te stippen en waar
nodig en wenselijk acties te initiëren, te coördineren en/of te begeleiden, met respect voor de finale individuele
keuzes van studenten. Hiervoor baseert de KU Leuven zich zowel op haar opdrachtverklaring als haar
visiebepaling t.a.v. diversiteit.
De opdrachtverklaring stelt dat de KU Leuven ‘een actieve deelname aan het maatschappelijke en culturele
debat en aan de uitbouw van de kennismaatschappij’ beoogt, waarbij zij ‘haar kennis ten dienste van mens en
samenleving stelt’. Deze passage confronteert de KU Leuven met haar maatschappelijke rol en haar band met
het werkveld. Vanuit deze dienstbaarheid aan de maatschappij hoeft zij de individuele keuzes van studenten
dan ook niet zonder meer passief te ‘ondergaan’. Cijfers over studenteninstroom in opleidingen tonen een
verscherping van v/m-onevenwichten in de afgelopen twintig jaar (cf. supra). Deze onevenwichten lijken zich in
bepaalde opleidingen niet zelf te corrigeren. Tevens stelt de werkgroep vast dat (voornamelijk) wetenschapsen ingenieursopleidingen door bedrijven en instellingen worden aangesproken op v/m-onevenwichten, terwijl
de sterke feminisering van andere sectoren en opleidingen vaak minder in vraag wordt gesteld. Nochtans
36
betekent de KU Leuven-visie op diversiteit als een meerwaarde, dat elke minderheidsgroep in opleidingen,
c.q. mannen of vrouwen, beleidsaandacht verdient. De visiebepaling t.a.v. diversiteit verduidelijkt bovendien
dat de KU Leuven ‘een weerspiegeling wil zijn van het talent in de samenleving’ en daartoe ‘bewust en proactief
initiatieven wil nemen om mogelijke hinderpalen en belemmeringen voor kwetsbare groepen weg te werken’ en
om ‘naar een evenredige en evenwaardige participatie te evolueren’. Zowel v/m-onevenwichten als percepties
daarover kunnen een belemmering vormen bij zowel de in- als doorstroom van getalenteerde studenten uit de
minderheidsgroep, c.q. het ondervertegenwoordigde geslacht. De KU Leuven wil opleidingen dan ook
stimuleren om in hun studentenpopulatie een afspiegeling van maatschappelijke verhoudingen en dynamieken
na te streven.
37
De opdrachtbepaling van de KU Leuven vermeldt ook dat zij ‘een proactief diversiteitsbeleid voert ten aanzien
van haar studenten (…)’. De maatschappelijke rol van de KU Leuven verheldert deze passage: Elk individu en
elke groep in onze samenleving moeten gelijke kansen krijgen om zich in studie, werk en vrije tijd zoveel
34
Ook hier geldt dat het in het kader van deze nota niet haalbaar is om de genderimpact van bv. de sociale omgeving systematisch uit te
schrijven.
35
Zie hierover bv. G. Theunissen & L. Sels (2006). Waarom vrouwen beter verdienen (maar mannen meer krijgen). Kritisch essay over de
sekseloonkloof, Leuven: Acco.
36
KU Leuven (2011). Visietekst rond diversiteit aan de KU Leuven (06.08.2012, KU Leuven, http://www.kuleuven.be/diversiteit/
pdf/407%20B9%20Visietekst_def.pdf).
37
KU Leuven (2012). Opdrachtverklaring (06.08.2012, KU Leuven, http://www.kuleuven.be/overons/opdrachtverklaring.html).
13
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
mogelijk te ontplooien, en dit ongeacht hun socio-economische achtergrond, geslacht, religie, etniciteit, leeftijd
of seksuele geaardheid. Ook de visiebepaling t.a.v. diversiteit duidt deze meerwaarde van diversiteit vanuit het
ethisch perspectief (gelijke kansen), maar voegt daar het complementaire socio-economisch perspectief (talentbenutting) aan toe. KU Leuven heeft de intentie om elke student op de ‘juiste’ plaats terecht te laten komen, in
een opleiding die erg sterk aansluit bij de interesses en capaciteiten van elke individuele student, en waarin hij
of zij zich optimaal kan ontplooien. Deze bepalingen maken dan ook onmogelijk om bepaalde dwingende acties
op te leggen, acties die een drempel zouden inbouwen voor mannen of vrouwen, zoals het opleggen van quota
bij sterke minderheden.
8 Actieplan
Bovenstaande analyses en bijhorende inventarisering van acties en initiatieven leidden tot een vijftal essentiële
vaststellingen:
Cijfermateriaal wordt al te vaak geaggregeerd weergegeven en geanalyseerd. Als vertrekpunt voor analyse
is het erg belangrijk om specifiek naar de opleidingen zelf te kijken en niet naar faculteiten en/of groepen.
De aandacht voor v/m-onevenwichten spitst zich a.g.v. een aantal maatschappelijke dynamieken (cf.
38
paragraaf 5) voornamelijk toe op een ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM -opleidingen. Het
is echter erg belangrijk om – bij volgehouden aandacht voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in
STEM-opleidingen – ook meer aandacht te besteden voor de ondervertegenwoordiging van mannen in
andere opleidingen.
Uit het bestudeerde cijfermateriaal blijkt dat v/m-onevenwichten in opleidingen met een
ondervertegenwoordiging van mannen of vrouwen de afgelopen twintig jaar eerder toenemen dan
afnemen.
Uit de bestudeerde acties en initiatieven uit binnen- en buitenland blijkt dat deze vaak versnipperd,
parallel en zonder concrete impactstudie gebeuren. De KU Leuven wil waar mogelijk de krachten te
bundelen, coördinatie te voorzien en effectiviteitsmetingen te bestuderen.
Uit de literatuur omtrent de interessevorming en het studiekeuzeproces van jongeren blijkt dat dit een
complex proces is waarin vele aspecten gedurende een lange periode meespelen. De universiteit kan niet
op al deze aspecten in dezelfde of zelfs maar voldoende mate inspelen. Het is daarom essentieel om dit
wel optimaal te doen op de aspecten waar ze wel greep op heeft, met name in haar communicatie naar de
buitenwereld en in de opleiding van studenten, docenten en toekomstige leerkrachten alsook vanuit haar
expertise binnen haar netwerk met het secundair en lager onderwijs enerzijds en de Vlaamse Overheid
anderzijds.
Uit deze vaststellingen werden vier operationele doelstellingen gedestilleerd:
De situatie zowel kwantitatief als kwalitatief in detail doorlichten om een grondig, gedetailleerd en meer
waarheidsgetrouw beeld te verkrijgen van de huidige situatie in faculteiten en opleidingen.
Samenwerken om verdere versnippering tegen te gaan en om aan overzicht en slagkracht te winnen.
Beter en ruimer communiceren om genderbias tegen te gaan en een meer waarheidsgetrouw beeld te
schetsen van opleidingen en hun beroepsuitwegen.
Opleiden van studenten, leerkrachten en docenten om hen bewust te maken van genderbias en hun
huidige of toekomstige rol in de interessevorming en het studiekeuzeproces van jongeren.
38
STEM = Science, Technology, Engineering and Mathematics
14
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
Daaraan werden de volgende (prioritaire) acties gekoppeld:
Doelstelling
Doorlichten
Actie
Globale instroom- en trendanalyses met bijzondere aandacht voor deze thematiek
en rapportering aan de DR.
Globale doorstroom- en trendanalyses met bijzondere aandacht voor deze
thematiek en rapportering aan de DR.
Samenhangen onderzoeken met andere kenmerken en rapportering aan de DR.
Jaarlijks aanleveren van cijfermateriaal m.b.t. in- en doorstroom aan facultaire
diversiteitsteams. Standaard gebeurt dit op niveau van de faculteiten. ’Facultaire
diversiteitsteams kunnen cijfers op opleidingsniveau aanvragen.
Driejaarlijkse situatieschets met zowel kwantitatieve als kwalitatieve analyses op
opleidingsniveau.
Het bestaande communicatiemateriaal doorlichten op toon, boodschap,
beeldmateriaal, grammatica, enzovoort en waar nodig bijstellen.
Samenwerken Jaarlijkse evaluatie en discussie huidige en toekomstige acties, waar mogelijk a.d.h.v.
effectiviteitsmetingen.
Driejaarlijkse agendering en bespreking van de thematiek op faculteitbestuur of
faculteitsraad en korte rapportering aan dienst diversiteitsbeleid in het globale
jaarlijks actieplan van de facultaire diversiteitsteams.
Interne netwerking, kruisbestuiving en rapportering (o.a. netwerkbijeenkomsten)
om de versnippering aan initiatieven weg te werken en acties meer slagkracht te
geven.
Initiatieven aan de KU Leuven en daarbuiten verkennen, bespreken en waar
wenselijk aansluiting zoeken.
De huidige alumni- en studentenwerking, alsook de samenwerking met het beroepenveld en het contact met abituriënten evalueren met het oog op kennisdeling en
het inzetten van rolmodellen.
Communiceren In het oriënteringsbeleid voldoende aandacht besteden aan alle vaardigheden van
alle studenten en hen confronteren met ‘atypische’ opleidingen waar hun
vaardigheden sterk aan bod komen, bv. via algemene, niet-bindende
vaardigheidstesten.
In het oriënteringsbeleid voldoende aandacht besteden aan alle fasen van de
vorming. Hiertoe kan samengewerkt worden met secundaire en lagere
onderwijsinstellingen.
Na doorlichten, ook herwerken en opstellen van genderneutraal
communicatiemateriaal.
Atypische, gendergerelateerde alsook genderneutrale aspecten integreren in
communicatiemateriaal.
De inzet van rolmodellen verkennen en enten op de facultaire alumniwerking en hun
contact met het beroepenveld.
Ook de sociale omgeving van de student betrekken en laagdrempelige informatie en
informatiemomenten voorzien.
15
DIENST DIVERSITEITSBELEID
NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008
3000 LEUVEN, BELGIË
Opleiden
De v/m-thematiek in het onderwijs en onderzoek van de opleidingen en de faculteit
integreren.
De v/m-thematiek expliciet integreren in de lerarenopleidingen, met bijzondere
aandacht voor bewustmaking m.b.t. achterliggende dynamieken en
gendercomponenten in studiekeuzeprocessen en de rol van leerkrachten daarin.
Opleidingen en trainingen ontwikkelen voor docenten over hoe om te gaan met
minderheden in didactische situaties.
16
Download