DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË ____________________________________________________________________________________________________________________ Nota Gender en Studenten 1 Inleiding De studentenpopulatie van de KU Leuven kent een relatief stabiel v/m-evenwicht met een kleine meerderheid aan vrouwelijke studenten in zowel in- als uitstroom. Opleidingen verschillen hierin echter sterk en bovendien nemen v/m-onevenwichten in opleidingen over de tijd eerder toe dan af. Vaak bestaat er vooral aandacht voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM-opleidingen. Een aantal opleidings-domeinen en beroepsgroepen kennen echter net het omgekeerde: een sterke vervrouwelijking, bv. bij het leerkrachtenkorps en zorgberoepen. Ook al wordt de sterke feminisering van deze sectoren door sommigen als problematisch ervaren, toch lijkt de wetenschappelijke en politieke aandacht veeleer te gaan naar opleidingen en sectoren met vrouwen in een minderheidspositie, voornamelijk in wetenschaps- en ingenieursopleidingen. De KU Leuven gaf een werkgroep de opdracht (1) te onderzoeken of het de taak is van de universiteit om te sturen in de studenten-v/m-onevenwichten in bepaalde opleidingen, (2) best practices ter zake uit binnen- en buitenland te inventariseren en (3) te adviseren of en hoe er beter uit de ondervertegenwoordigde groep gerekruteerd kan worden en hoe in opleidingen met een v/m-onevenwicht best wordt omgegaan met de betrokken minderheidsgroep. Deze nota bespreekt achtereenvolgens de analyses, vaststellingen, conclusies en de visie, om daar vervolgens een aantal prioritaire acties aan te koppelen. De nota richt zich vooral op de instroom van generatiestudenten in een aantal opleidingen met een hardnekkige ondervertegenwoordiging van vrouwen of mannen. De tekst start met cijfermatige analyses van de v/m-verhoudingen en bestaande percepties daarover aan de KU Leuven (par. 2), in Vlaanderen (par. 3) en in het buitenland (par. 4) en bespreekt vervolgens de vraag vanuit het werkveld (par. 5) en een aantal theoretische inzichten (par. 6). In paragraaf 7 bepaalt de KU Leuven haar visie om in paragraaf 8 concreet actieplan te presenteren. 2 V/M-verhoudingen aan KU Leuven-opleidingen De werkgroep inventariseerde, analyseerde en toetste het beschikbare cijfermateriaal aan een aantal percepties en hypothesen die door de werkgroepleden werden geformuleerd. Het gedetailleerd verkennen van deze deelcomponenten resulteert in een meer volledig beeld van de vastgestelde v/m-onevenwichten. In eerste instantie valt op dat de KU Leuven globaal genomen een relatief stabiele en evenwichtige genderverdeling kent met een kleine meerderheid aan vrouwelijke studenten. Sinds het academiejaar 19861987 stromen er jaarlijks iets meer vrouwelijke generatiestudenten in dan mannelijke. Sinds het academiejaar 1998-1999 kent de KU Leuven ook globaal meer vrouwelijke dan mannelijke studenten. In 2011-2012 was 54,9% van de generatiestudenten vrouw, net als 54,4% van de bachelorstudenten en 56,1% van de masterstudenten. In de lerarenopleiding is 68,4% vrouw. Van alle masterdiploma’s die in het academiejaar 2010-2011 werden uitgereikt, werden er 57,4% behaald door vrouwen. Vrouwen zijn dus anno 2011-2012 niet alleen licht oververtegenwoordigd in de instroom, maar ook in de uitstroom. DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË Er bestaan echter sterke verschillen tussen de faculteiten onderling. In 2011-2012 kenden bijvoorbeeld vooral de faculteiten Wetenschappen en Ingenieurswetenschappen een beperkte instroom van vrouwelijke studenten. Minder dan een derde van alle generatiestudenten was vrouw. De faculteiten Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Farmaceutische Wetenschappen en Rechtsgeleerdheid kenden in 2011-2012 de 1 omgekeerde situatie . Ook tussen opleidingen onderling, soms zelfs aan eenzelfde faculteit, bestaan sterke verschillen. Zo kent de Faculteit Letteren globaal een min of meer evenwichtige v/m-verhouding bij de instroom van generatie2 studenten in bacheloropleidingen. Nochtans bestaat er een v/m-onevenwicht in de twee grootste opleidingen van de Faculteit Letteren: de opleiding taal- en letterkunde telt een sterke minderheid mannelijke studenten; de opleiding geschiedenis heeft een beperkt aandeel vrouwelijke studenten. De conclusie is helder: een studie van de v/m-verhoudingen in de studentenpopulatie moet op het niveau van de opleidingen, en dus niet op het niveau van de faculteiten of groepen, gebeuren. Hieronder worden dan ook in eerste instantie de studenteninstroom in bacheloropleidingen en de prestaties van deze studenten besproken om vervolgens ook kort de zij-instroom en v/m-onevenwichten in master- en lerarenopleidingen te bestuderen. 2.1 V/M-verhoudingen bij instromende generatiestudenten In het academiejaar 2011-2012 kenden 26 van de 55 bacheloropleidingen die aan de KU Leuven georganiseerd werden een v/m-onevenwicht waarbij minimaal twee derde van de instromende generatiestudenten tot 3 eenzelfde geslacht behoorde. De werkgroep selecteerde daaruit dertien opleidingen . Tabel 1 rangschikt deze opleidingen oplopend volgens het aandeel vrouwelijke generatiestudenten in de opleiding. Daarnaast toont de tabel ook de gemiddelde percentages vrouwelijke generatiestudenten in deze opleidingen voor vier perioden van vijf academiejaren. De tabel suggereert dat de v/m-verhouding voor vrijwel alle opleidingen die vandaag een (relatief) sterk v/m-onevenwicht kennen, de laatste twintig jaar gemiddeld minder gunstig is geworden. De opleidingen geschiedenis, chemie en criminologische wetenschappen kennen bovendien pas sinds kort een uitgesproken onevenwichtige v/m-verhouding. De opleiding biomedische wetenschappen werd aan de KU Leuven pas in het academiejaar 1999-2000 opgestart. Tabel 1 verhult echter een aantal achterliggende trends en dynamieken. Zo varieerde het absolute aantal generatiestudenten de afgelopen twintig jaar sterk (tussen 4435 en 6240). Ook het aandeel vrouwen onder de generatiestudenten varieerde, zij het eerder beperkt (tussen 51,4% en 57,4%). Daarnaast varieert ook de populariteit, of het aandeel van het totaal aantal instromende mannen (of vrouwen) die voor een bepaalde 4 opleiding kiezen, zowel bij mannen als vrouwen over de jaren heen. Naar analogie met analyses van Eurostat 1 De subfaculteiten ‘Wetenschappen’ en ‘Psychologie en Pedagogische Wetenschappen’ kennen soortgelijke v/m-onevenwichten als hun hoofdfaculteiten. De opleiding biomedische wetenschappen werd aan de KU Leuven pas in het academiejaar 1999-2000 opgestart. 2 In het academiejaar 2010-2011 opteerde ongeveer twee derde van alle generatiestudenten aan de Faculteit Letteren voor één van deze twee opleidingen. De overige studenten opteerden voor één van de overige negen opleidingen van de faculteit. 3 Concreet betreft het hier de opleidingen die zowel in het academiejaar 2010-2011 als 2011-2012 een v/m-onevenwicht kennen (i.e. minstens 66,6% van de generatiestudenten behoort tot hetzelfde geslacht), die aan de Campus Leuven georganiseerd worden of die in beide academiejaren minstens dertig generatiestudenten aantrokken. De opleiding chemie werd mee opgenomen aangezien deze uitzonderlijk minder dan 30 generatiestudenten aantrok in het academiejaar 2010-2011. 4 Eurostat (07.05.2012) biedt in het kader van de Lissabondoelstellingen een aantal specifieke datasets aan met daarin voor beide geslachten de aantallen inschrijvingen en uitgereikte diploma’s in ‘ISCED levels 5-64 in science, mathematics, computing, engineering, manufacturing and construction’ tussen 1998 en 2009. Eurostat geeft echter geen absolute aantallen inschrijvingen voor mannen en 2 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË werd deze ‘populariteit’ van opleidingen bij beide geslachten afzonderlijk geanalyseerd. Tabel 1. Evolutie in de verhouding van het aantal vrouwelijke generatiestudenten in bacheloropleidingen met een v/monevenwicht ten opzichte van het totale aantal generatiestudenten in die opleidingen. Opleiding BA informatica 1992-1997 1997-2002 2002-2007 2007-2012 2011-2012 8,80% 7,70% 8,00% 9,50% 11,10% BA ingenieurswetenschappen (excl. architect) 14,00% 15,40% 12,90% 13,80% 12,00% BA fysica 23,90% 25,00% 16,10% 18,40% 18,50% BA chemie 45,90% 46,80% 31,60% 24,70% 31,10% BA geschiedenis 53,20% 48,00% 41,90% 36,40% 31,90% - - 72,93% 62,71% 67,32% BA farmaceutische wetenschappen 75,60% 80,70% 77,70% 75,40% 74,80% BA criminologische wetenschappen 63,80% 63,30% 66,00% 69,70% 77,90% BA taal- & letterkunde 66,50% 72,60% 75,40% 74,40% 78,40% BA kunstwetenschappen 67,70% 67,40% 71,60% 85,60% 80,80% BA psychologie 71,00% 78,80% 80,50% 82,50% 81,10% BA logopedische & audiologische wetn. 97,00% 96,50% 98,90% 97,20% 95,70% BA pedagogische wetenschappen 85,80% 87,80% 91,40% 95,40% 97,90% KU Leuven 52,80% 55,60% 55,70% 55,20% 54,90% BA biomedische wetenschappen Vier van de vijf geselecteerde opleidingen met een sterke ondervertegenwoordiging aan vrouwelijke studenten behoren tot de Groep Wetenschap & Technologie. De populariteit van deze opleidingen bij vrouwen was in de bestudeerde periode steeds (erg) beperkt. Ook als de populariteit van sommige opleidingen toeneemt bij 5 6 mannelijke studenten, zoals bv. bij informatica rond de eeuwwisseling, volgen vrouwen die trend niet. Chemie kende een relatief evenwichtige v/m-verhouding maar verloor geleidelijk aan aan populariteit bij vrouwelijke 7 studenten. De populariteit van fysica bleef min of meer stabiel. In de opleiding ingenieurswetenschappen vrouwen, maar steeds relatief ten opzichte van het totale aantal inschrijvingen en de totale aantallen inschrijvingen van mannen en vrouwen. Voor diploma’s zijn er wel absolute aantallen beschikbaar. 5 Met 11,1%, kende de opleiding informatica in 2011-2012 van alle opleidingen aan de KU Leuven het laagste aandeel vrouwen. Dat aandeel schommelde sterk sinds het academiejaar 1992-1993 (tussen 4,4% en 12,9%), onder andere doordat de opleiding met 1,2% van alle generatiestudenten slechts een klein aantal studenten aantrekt. De afgelopen vijf academiejaren koos ongeveer 1,9% van alle instromende mannen voor informatica, terwijl de opleiding amper 0,2% van de vrouwen wist te bekoren. Rond de eeuwwisseling merken we vooral bij mannen een verhoogde interesse met een piek tot zelfs 6,8% in 2000-2001. Bij vrouwen was dat maximaal 0,4% in 1997-1998. 6 Ook de opleiding chemie is gevoelig aan schommelingen in de aantallen waarop de percentages berekend worden. Globaal genomen lijkt echter geconcludeerd te kunnen worden dat de opleiding chemie sinds 1992-1993 aan populariteit inboette, en dit voornamelijk bij vrouwen (van 0,7% in 1992-1997 naar 0,3% in 2007-2012). Die afname is mogelijk gerelateerd aan de oprichting van de opleiding biomedische wetenschappen. Bij mannen herstelde de populariteit zich na een dipje rond de eeuwwisseling tot net onder 1,0%; wat zelfs net iets hoger is dan voordien. Door de populariteitsdaling bij vrouwen, kent deze opleiding sinds enkele jaren een sterke ondervertegenwoordiging aan vrouwen. 7 De populariteit van fysica lijkt ondanks de kleine aantallen studenten relatief stabiel. Gemiddeld kiest ongeveer 0,7% van alle generatiestudenten voor deze opleiding. Bij mannen is dat gemiddeld ongeveer 1,2%, al zakte dit rond de eeuwwisseling wel tot net onder 1,0%. Bij vrouwen was er een erg kleine afname in populariteit van gemiddeld 0,3% in de periode 1992-1997 tot gemiddeld 0,2% sindsdien. 3 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË 8 (exclusief architectuur) lijken schommelingen in de v/m-verhouding voornamelijk een gevolg van een 9 verhoogde instroom van mannelijke studenten. Geschiedenis , de enige niet-STEM opleiding met een ondervertegenwoordiging van vrouwen, kent eenzelfde ontwikkeling, ook al waren vrouwelijke studenten er twintig jaar geleden nog licht in de meerderheid. . Tabel 2. Evolutie van het aantal vrouwelijke generatiestudenten in opleidingen met een v/m-onevenwicht ten aanzien van het totaal aantal vrouwelijke generatiestudenten aan de KU Leuven. Opleiding 1992-1997 1997-2002 2002-2007 2007-2012 2011-2012 BA informatica 0,13% 0,29% 0,14% 0,15% 0,22% BA ingenieurswetenschappen (excl. architect) 1,33% 1,88% 1,74% 1,93% 1,67% BA fysica 0,28% 0,24% 0,20% 0,21% 0,28% BA chemie 0,60% 0,49% 0,30% 0,24% 0,39% BA geschiedenis 1,70% 2,40% 2,35% 1,97% 1,79% - - 4,82% 6,82% 8,03% BA farmaceutische wetenschappen 3,24% 3,11% 3,42% 4,30% 4,41% BA criminologische wetenschappen 2,03% 2,42% 4,11% 3,60% 3,57% BA taal- & letterkunde 7,13% 6,94% 6,51% 6,17% 6,21% BA kunstwetenschappen 2,42% 2,18% 1,27% 1,21% 1,18% BA psychologie 9,72% 11,78% 10,55% 10,00% 9,17% BA logopedische & audiologische wetn. 1,42% 1,44% 2,34% 2,83% 2,50% BA pedagogische wetenschappen 6,17% 6,30% 5,44% 4,27% 3,96% BA biomedische wetenschappen Van de acht opleidingen met een ondervertegenwoordiging aan mannen, vallen in eerste instantie de 10 11 opleidingen farmaceutische wetenschappen en biomedische wetenschappen sterk op, die sinds enkele jaren 8 De opleiding ingenieurswetenschappen (exclusief architectuur) trekt al sinds het academiejaar 2000-2001 tussen veertien en zestien procent van alle mannelijke generatiestudenten aan. Dat maakt haar veruit de populairste opleiding bij mannelijke generatiestudenten. In de periode voordien nam de populariteit bij mannen stelselmatig toe. Bij vrouwen daarentegen schommelt de populariteit. Toch suggereren de gemiddelden dat de opleiding over de jaren heen net iets populairder is geworden. De laatste vijf academiejaren opteerde gemiddeld ongeveer 1,9% van alle vrouwen en ongeveer 15,0% van alle mannen voor een opleiding tot ingenieur. Het blijvend lage aandeel vrouwen in de opleiding ingenieurswetenschappen is dan ook mede een gevolg van de erg grote (en nog toegenomen) populariteit bij mannen. Opvallend is dat de genderverhouding niet wijzigde na afschaffing van de toelatingsproef. 9 Bij de opleiding geschiedenis evolueerde het kleine, initiële overwicht aan vrouwen vanaf 2001-2002 richting een jaarlijks toenemende meerderheid aan mannen. Het is de enige opleiding met een ondervertegenwoordiging aan vrouwen die niet tot de Groep Wetenschap &Technologie behoort. De aantrekkingskracht op mannen nam geleidelijk toe van oorspronkelijk ongeveer 2,0% tot een voorlopig maximum van 4,6% in 2011-2012. Bij vrouwen schommelde de populariteit over de jaren heen sterk tussen ongeveer 1,8% en 2,8%. Vooral rond de eeuwwisseling trok de opleiding regelmatig meer dan 2,5% van alle vrouwelijke generatiestudenten aan. De laatste vier academiejaren is dat minder dan 2,0%. Hoewel de opleiding dus aan populariteit inboette bij vrouwen, lijkt de recent ontstane ondervertegenwoordiging van vrouwen minstens even sterk aan de toegenomen populariteit bij mannen toegeschreven te kunnen worden. Dit is mogelijk gerelateerd aan het feit dat de inhoud van de opleiding op vraag van de studenten iets politieker werd. 10 In tegenstelling tot bovenstaande opleidingen, kent de opleiding farmaceutische wetenschappen een sterke oververtegenwoordiging aan vrouwen. Voor beide geslachten is er rond de eeuwwisseling sprake van een dipje in de populariteit (bij vrouwen tot 2,9% en bij mannen tot 0,6%). Nadien herstelde deze populariteit zich. De laatste jaren ligt ze voor beide geslachten zelfs hoger dan ooit tevoren. De laatste vijf jaar kiest gemiddeld ongeveer 4,3% van de vrouwen en 1,8% van de mannen voor farmaceutische wetenschappen. 11 De opleiding biomedische wetenschappen kende al bij haar opstart in het academiejaar 1999-2000 een v/m-onevenwicht met 79,3% vrouwelijke generatiestudenten. Hoewel de opleiding al van in het begin heel wat studenten aantrok, verdriedubbelde het studentenaantal 4 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË aan populariteit winnen bij mannelijke studenten. Toch blijven mannen in de minderheid omdat de opleiding in 12 eenzelfde mate aan populariteit won bij vrouwen. De opleiding criminologische wetenschappen trok halverwege de jaren 2000 zowel meer mannelijke als vrouwelijke studenten aan, mogelijk als gevolg van de politiehervorming. Sindsdien daalde het aantal mannelijke generatiestudenten sterker, wat het v/m13 14 onevenwicht aanscherpte. Ook de opleidingen taal- & letterkunde , kunstwetenschappen en pedagogische 15 wetenschappen kenden een sterkere populariteitsdaling bij mannen dan bij vrouwen. De populariteit van de 16 opleiding psychologie vertoont de laatste twintig jaar een dalende trend bij mannen, terwijl de interesse van 17 vrouwen piekte rond de eeuwwisseling. De opleiding logopedische & audiologische wetenschappen is de enige opleiding die soms zelfs geen enkele mannelijke student weet aan te trekken. De conclusie uit bovenstaande analyse is duidelijk: v/m-verhoudingen en ontwikkelingen dienen zo specifiek mogelijk, en op opleidingsniveau, bestudeerd te worden. Naast algemene opvolging en maatregelen op het niveau van de KU Leuven, de Associatie KU Leuven, het Vlaamse onderwijssysteem en/of zelfs de maatschappij in het algemeen dient er ook vanuit de opleidingen en faculteiten zelf aandacht te bestaan voor onevenwichtige v/m-verhoudingen en hun achterliggende dynamieken. sindsdien geleidelijk. Omdat de populariteit bij mannen (van 1,8% in 1999-2000 tot 7,6% in 2011-2012) nog sterker toenam dan bij vrouwen (van 5,2% tot 14,1%), daalde het aandeel vrouwen geleidelijk tot onder 70%. De laatste jaren schommelt het aandeel vrouwen rond 67%. 12 Hoewel er de afgelopen twintig jaar steeds een meerderheid aan vrouwelijke generatiestudenten instroomde, kent de opleiding criminologische wetenschappen pas sinds de eeuwwisseling een uitgesproken oververtegenwoordiging aan vrouwen (i.e. meer dan twee derde). Ook hier is de evolutie bij zowel mannen als vrouwen relatief gelijklopend. In de afgelopen twintig jaar schommelde de populariteit aanvankelijk sterk (bij mannen tussen 0,8% en 2,5% en bij vrouwen tussen 1,4% en 3,0%) om vervolgens te pieken in academiejaar 20062007 (3,3% bij mannen en 5,0% bij vrouwen). Die piek volgt vermoedelijk uit de politiehervorming. Na de piek verloor de opleiding aan populariteit bij beide geslachten, maar minder bij vrouwen, wat resulteert in een toegenomen v/m-onevenwicht. 13 De opleiding taal- en letterkunde kende de afgelopen twintig jaar steeds een duidelijke meerderheid aan instromende vrouwen tegenover mannen. Rond de eeuwwisseling steeg het aandeel vrouwen in de opleiding van ongeveer twee op drie naar vier op vijf. Dit is een gevolg van de stelselmatig dalende populariteit bij zowel vrouwen (van gemiddeld 8,0% in de periode 1992-1997 tot 6,6% tussen 2007 en 2012) als mannen (van respectievelijk 4,5% tot 2,8%). Door de iets sterkere daling bij mannen is er sprake van een toename in het v/monevenwicht. 14 Ook de opleiding kunstwetenschappen is een eerder kleine opleiding en daardoor gevoelig voor kleine aantallen. Bovendien daalde haar populariteit fel van gemiddeld 2,1% tussen 1992 en 1997 naar gemiddeld 0,8% over de laatste vijf academiejaren. Tussen 1992 en 2006 waren gemiddeld twee generatiestudenten op drie vrouw. De laatste jaren schommelt dat echter tussen 81,1% en 92,9%. Ook hier is dat een gevolg van een sterkere afname in populariteit bij mannen dan bij vrouwen. 15 Van alle opleidingen aan de KU Leuven kent de opleiding pedagogische wetenschappen in 2011-2012 het laagste aandeel mannen. Globaal genomen was de opleiding het populairst in de late jaren negentig, toen tot 5,3% van alle generatiestudenten voor Pedagogie koos. Sindsdien daalde de populariteit stelselmatig, maar nog veel sterker bij mannen (van maximaal 1,7% in 1994-1995 tot 0,1% in 2011-2012) dan bij vrouwen (van maximaal 8,5% in 1995-1996 tot 4,1% in 2011-2012). 16 De opleiding psychologie wist de laatste vijf academiejaren ongeveer 7,1% van alle generatiestudenten te bekoren. Met 10,6% is het de populairste opleiding bij vrouwen. Daarnaast kiest ook ongeveer 2,8% van de mannen voor psychologie. psychologie was het populairst rond de eeuwwisseling met maximaal 9,6% van alle generatiestudenten. Die piek in populariteit is een gevolg van een nog verhoogde populariteit bij vrouwen (tot zelfs 13,0%). In 1992-1993 koos nog 5,0% van alle mannen voor psychologie. Die populariteit brokkelde sindsdien stelselmatig af. De opnieuw afgenomen populariteit bij vrouwen en de continue daling bij mannen, zorgen voor een relatief stabiele doch sterk onevenwichtige gender-verhouding over de laatste veertien academiejaren. 17 De populariteit van de opleiding logopedische en audiologische wetenschappen is sinds de eeuwwisseling fors toegenomen, al zij het vrijwel uitsluitend bij vrouwen. Waar tussen 1992 en 2002 gemiddeld ongeveer 1,6% van alle vrouwelijke generatiestudenten voor deze opleiding opteerde, was dat de afgelopen vijf jaar gemiddeld ongeveer 3,0%. De opleiding weet slechts uitzonderlijk meer dan 0,1% van de mannelijke generatiestudenten te rekruteren. Door de beperkte omvang van de opleiding zijn ook die uitschieters echter twijfelachtig. 5 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË Tabel 3. Evolutie van het aantal mannelijke generatiestudenten in opleidingen met een v/m-onevenwicht ten aanzien van het totaal aantal mannelijke generatiestudenten aan de KU Leuven. Opleiding 1992-1997 1997-2002 2002-2007 2007-2012 2011-2012 BA informatica 1,75% 4,58% 2,08% 1,89% 2,29% BA ingenieurswetenschappen (Excl. architect) 9,17% 12,90% 14,70% 14,94% 14,97% BA fysica 1,12% 0,97% 1,37% 1,22% 1,57% BA chemie 0,89% 0,74% 0,86% 0,95% 1,11% BA geschiedenis 1,67% 3,26% 4,10% 4,25% 4,64% - - 2,75% 4,15% 4,75% BA farmaceutische wetenschappen 1,32% 0,98% 1,31% 1,84% 1,89% BA criminologische wetenschappen 1,45% 1,86% 2,82% 2,05% 1,29% BA taal- & letterkunde 4,51% 3,47% 2,82% 2,79% 2,18% BA kunstwetenschappen 1,45% 1,40% 0,67% 0,27% 0,36% BA psychologie 4,98% 4,19% 3,41% 2,78% 2,72% BA logopedische & audiologische wetn. 0,06% 0,07% 0,04% 0,11% 0,14% BA pedagogische wetenschappen 1,28% 1,16% 0,68% 0,27% 0,11% BA biomedische wetenschappen 2.2 Prestaties van instromende generatiestudenten 2.2.1 Uitvalpercentages door studiestopzetting van generatiestudenten 18 Mastekaasa & Smeby stelden in Noorse University Colleges vast dat de uitval door studiestopzetting bij mannen niet gerelateerd is aan de v/m-samenstelling van de onderwijsprogramma’s, en dat vrouwen minder 19 vaak de studies staken in opleidingen waarin ze in de meerderheid zijn . Ook in de werkgroep leefden een aantal aannames m.b.t. de uitval door studiestopzetting van studenten. Voor zover als mogelijk werden deze 20 aannames empirisch onderzocht . De resultaten van deze analyses aan de KU Leuven verschillen van de bevindingen van Mastekaasa & Smeby. Globaal genomen blijkt een groter aandeel van alle instromende mannen de studies na één academiejaar stopgezet te hebben dan van alle instromende vrouwen: 19,3% van de mannen t.o.v. 17,8% vrouwen die een eerste academiejaar aan de KU Leuven (al dan niet aan dezelfde opleiding) volmaakten, schreven zich niet meer in voor een tweede academiejaar. Mannen staken de studies significant vaker in opleidingen waarin ze in de minderheid zijn (21,5%) dan in opleidingen waarin ze in de meerderheid zijn (18,3%) of die evenwichtig samengesteld zijn (16,2%). Opvallend is dat vrouwen hun studies 18 Mastekaasa, A. & Smeby, J.-C., “Educational choice and persistence in male- and female-dominated fields” in Higher Education - The International Journal of Higher Education and Educational Planning, Volume 55, (2008), Number 2, pp. 189-202. (10.12.2012, Springer Link + Business Media B.V., http://link.springer.com/article/10.1007%2Fs10734-006-9042-4). 19 Merk op dat het hier om professionele bacheloropleidingen gaat en dat men in de studie ondervertegenwoordiging definieerde op 25%. De werkgroep vroeg zich af of prestaties van studenten in een opleiding waarin men in de minderheid. 20 De opleiding biomedische wetenschappen werd later toegevoegd en daardoor niet opgenomen in deze analyses. 6 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË het minst vaak staken in opleidingen waarin ze in de minderheid zijn (10,4%). Het verschil met evenwichtig samengestelde opleidingen (18,1%) en opleidingen waarin vrouwen in de meerderheid zijn (29,1%) is significant. 2.2.2 Studie-efficiëntie 21 Simons, Lacante, Lens en Janssens toonden aan dat vrouwen zelfs bij gelijke prestaties minder zelfvertrouwen hebben dan mannen (cf. paragraaf 6). In het verlengde daarvan werd geanalyseerd of vrouwen die hun studies staken een hogere studie-efficiëntie (SE) behaalden dan mannen die hun studies stopzetten. Globaal genomen geldt aan de KU Leuven dat vrouwen die hun studies na één academiejaar stopzetten met gemiddeld 18,8% t.o.v. 15,2% een significant hogere SE behaalden dan mannen. Dit verschil blijft significant en neemt zelfs toe indien studenten die geen examens aflegden (en dus een SE van 0 behaalden) uit de analyses worden geweerd (27,1% voor vrouwen t.o.v. 23,3% voor mannen). Deze bevindingen liggen in het verlengde van de hypothese. Wel werd ook vastgesteld dat vrouwen die hun studies niet staken ook een significant hogere SE behalen dan mannen die hun studies voortzetten. Vrouwen lijken m.a.w. in ieder geval beter te presteren dan mannen. 2.2.3 Beoordeling en evaluatie door medestudenten Verder werd de hypothese onderzocht of mannen en vrouwen anders worden beoordeeld door mede22 studenten. De Faculteit Ingenieurswetenschappen stelde voor de periode 2005-2006 tot 2011-2012 een dataset ter beschikking met daarin de resultaten van 2634 studenten voor een groepswerk voor het opleidingsonderdeel ‘Probleemoplossen en Ontwerpen’ (P&O). De dataset bevat totaal- en detailscores voor een groepswerk waarbij studenten hun groepsgenoten dienden te beoordelen op zowel inhoudelijke bijdrage, gepercipieerde werkkracht als de mate waarin men zich een teamspeler toonde. Daarnaast bevat de dataset ook de uiteindelijke, door de docenten gecorrigeerde punten. In de totaalscores werden geen significante verschillen gevonden tussen de uiteindelijk toegekende scores aan mannen en vrouwen. Wel hadden mannen gemiddeld een significant hogere score op ‘inhoudelijke bijdrage’. Voor de twee andere aspecten, ‘werkkracht’ en ‘teamspeler’, hadden vrouwelijke studenten een significant hogere score. Deze drie verschillen waren zowel significant bij de scores die door de teamgenoten werden toegekend, als na correctie door de begeleiders. Vrouwen lijken globaal dus niet beter of slechter te scoren dan mannen, maar de concrete bijdrage van mannen en vrouwen aan het werkstuk lijkt wel verschillend te worden ingeschat. 2.3 V/M-verhoudingen in initiële masteropleidingen Tabel 4 toont voor elk van de dertien geselecteerde bacheloropleidingen de aandelen vrouwen in de bijhorende 23 masteropleidingen . Een directe vergelijking met Tabel 1 om concrete realisaties en impact van beleid (bv. opvolgings- en begeleidingsinitiatieven) in te schatten is moeilijk. Studenten moeten immers eerst de bacheloropleiding voltooien vooraleer ze door kunnen stromen naar een masteropleiding. Bovendien behaalt een aantal studenten vertraagd of geen bachelordiploma. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de hervorming van tweejarige kandidatuurs- en twee- of driejarige licentiaatsprogramma’s naar driejarige 21 Simons, J., Lacante, M., Lens, W., Janssens, D., Wiskunde in het secundair onderwijs, Leuven, KU Leuven: Centrum voor motivatiepsychologie, 2003, 304 p. + bijlagen. 22 Voor het academiejaar 2011-2012 waren op het moment van analyse enkel de gegevens voor het eerste semester beschikbaar. 23 Indien er meerdere masteropleidingen rechtstreeks volgen op de bacheloropleiding, werden deze ter wille van de vergelijkbaarheid samengevoegd. 7 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË bachelor- (vanaf 2004-2005) en één- of tweejarige masteropleidingen (vanaf 2007-2008). Toch valt op dat de aandelen vrouwen in masteropleidingen sterk overeenkomen met de aandelen vrouwen in de instroom. Tabel 4. Percentages vrouwelijke studenten in masteropleidingen met een v/m-onevenwicht, voor het academiejaar 2011-2012 en gemiddeld voor vier periodes van vijf academiejaren. Masteropleiding (samengevoegd) 24 1992-1997 1997-2002 2002-2007 2007-2011 2010 -2011 informatica 14,63% 10,76% 5,90% 6,49% 10,34% ingenieurswetenschappen (excl. architect) fysica 13,56% 23,17% 14,32% 23,78% 15,20% 19,53% 14,25% 16,16% 15,49% 14,00% chemie geschiedenis 40,26% 51,57% 36,40% 47,19% 42,11% 46,24% 32,14% 39,06% 29,69% 40,00% biomedische wetenschappen - - 79,09% 72,13% 72,63% farmaceutische wetenschappen criminologische wetenschappen 78,07% 70,08% 75,40% 63,39% 83,59% 73,96% 77,90% 70,40% 77,63% 65,56% taal- & letterkunde kunstwetenschappen 68,86% 74,68% 68,78% 71,85% 72,67% 71,21% 75,12% 82,91% 74,43% 81,63% psychologie logopedische en audiologische wetn. 72,71% 98,28% 74,02% 97,03% 82,19% 98,73% 83,14% 98,16% 83,52% 96,94% pedagogische wetenschappen 83,16% 84,60% 91,12% 92,88% 93,12% KU Leuven 50,18% 52,66% 56,55% 56,05% 56,81% 2.4 Zij-instroom in KU Leuven-opleidingen Door de flexibilisering van het hoger onderwijs werden opleidingen het afgelopen decennium breder toegankelijk en zijn studentenpopulaties meer divers. Studenten moeten immers niet langer doorstromen naar de logische vervolgopleiding, maar kunnen zich heroriënteren en instromen in een andere opleiding of een ander opleidingstype. De werkgroep vermoedt dat deze ‘zij-instroom’ in bepaalde opleidingen tot een versterking of op zijn minst bestendiging van bestaande v/m-onevenwichten leidt. De zij-instroom in bacheloropleidingen bleef totnogtoe eerder beperkt in omvang: 90% van alle nieuwe studenten die in bacheloropleidingen van de KU Leuven instromen, is generatiestudent schreef zich dus nooit eerder in in het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het voorafgaande traject van de overige nieuwe studenten is vaak onbekend omdat de KU Leuven zelden over studiegegevens van de student aan andere instellingen beschikt. Studenten kunnen maar moeten hun vooropleiding immers niet kenbaar maken en doen dit meestal uitsluitend in het kader van vrijstellingen/credits. Dit bemoeilijkt de analyse van de zij-instroom in (verkorte) bacheloropleidingen. Voor masteropleidingen ligt dit enigszins anders. Vooraleer in te kunnen stromen in een masteropleiding, dienen vele studenten immers eerst een voorbereidings- of schakelprogramma te volgen. Aangezien deze programma’s ook door de KU Leuven georganiseerd worden, zijn de nodige gegevens hier wel beschikbaar. De meeste nieuwe studenten in masteropleidingen aan de KU Leuven stromen dan ook in via de verwachte voorafgaande voorbereidings- of schakelprogramma’s. 24 Het betreft hier alle licentiaats- en masterstudenten, en dus niet louter de in- of uitstroom. 8 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË Een analyse van de instroom in schakelprogramma’s toont dat studenten voornamelijk instromen vanuit opleidingen met een soortgelijk v/m-onevenwicht. Dat is niet verwonderlijk aangezien professionele bacheloropleidingen soortgelijke en vaak zelfs meer uitgesproken v/m-onevenwichten kennen dan de verwante 25 academische bacheloropleidingen (cf. paragraaf 3). De aantallen studenten in voorbereidingsprogramma’s aan de KU Leuven zijn vrijwel steeds te klein om geldige conclusies te kunnen formuleren. 2.5 Specifieke lerarenopleidingen Vrijwel alle lerarenopleidingen aan de KU Leuven kenden de afgelopen twintig jaar jaarlijks minstens een twee derde meerderheid aan vrouwelijke studenten. Dat aandeel steeg van gemiddeld 66,1% in de periode 19921997 over 67,4% voor 1997-2002 tot 71,5% voor 2002-2007 en 71,1% voor 2007-2012. In het academiejaar 2011-2012 was 68,4% van de leraren in opleiding een vrouw. De recente hervorming van dit opleidingstype tot een volwaardig jaarprogramma en de daaruit volgende sterke daling in het aantal studenten, beïnvloedde de v/m-verhouding niet. 3 V/M-verhoudingen in opleidingen in Vlaanderen Een vergelijking met de situatie in andere Vlaamse hoger onderwijsinstellingen laat er geen twijfel over bestaan: de KU Leuven is niet de enige Vlaamse hoger onderwijsinstelling met v/m-onevenwichten. De v/m26 verdeling in bachelor-, master- en lerarenopleidingen van de UGent leek in 2006-2007 zowel globaal als op 27 facultair niveau sterk op deze aan de KU Leuven toen. Een vergelijking van alle academische bachelor28 opleidingen in Vlaanderen met deze aan de KU Leuven leidt tot dezelfde conclusie . Opvallend is dat de v/mverhoudingen in Vlaamse professionele bacheloropleidingen vrijwel steeds gelijken op die in Vlaamse academische bacheloropleidingen, maar vaak (nog) extremer zijn. De evolutie van het aandeel vrouwen in lerarenopleidingen verschilt daarentegen naargelang het type opleiding. In de periode 2000-2001 tot 2007-2008 daalde het aandeel vrouwen in de lerarenopleidingen aan Vlaamse hogescholen van 56,7% tot 52,6%, maar steeg het aandeel vrouwen in zowel het volwassenenonderwijs (van 53,8% tot 62,2%) als in de lerarenopleidingen aan Vlaamse universiteiten (van 67,9% tot 72,3%) (Vanerum & Polaster, 2009). Ook hier correleren de cijfers voor de KU Leuven sterk met deze voor de ruimere populatie aan Vlaamse universitaire lerarenopleidingen. Voorts toonde het jaarlijkse aandeel vrouwen dat uit het secundair onderwijs uitstroomt zich voor elk 29 onderwijstype relatief stabiel . Opvallend is dat er in het ASO meer vrouwen dan mannen afstuderen en dat dat aandeel met 56,8% net iets hoger ligt dan het aandeel vrouwelijke generatiestudenten aan de KU Leuven 25 Ministerie van Onderwijs en Vorming, Hoger Onderwijs in Cijfers, Brussel, 2010 (11.12.2012, Vlaamse Overheid, http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/hoger_onderwijs_in_cijfers_2010-2011.pdf). 26 Pyck, H., Het rapport M/V van de Universiteit Gent. Verslag van het project UGender – Gelijke kansen voor mannen en vrouwen aan de UGent. Gent, Universiteit Gent: Centrum voor Genderstudies, 2008, 126p. Redacteurs: Demoor, M. & Lievens, S. (10.12.2012, Universiteit Gent: Centrum voor Genderstudies, http://www.ugent.be/diversiteitengender/nl/publicaties/mv-rapport.pdf). 27 De faculteiten aan de UGent zijn anders samengesteld dan de faculteiten aan de KU Leuven. Het betreft dan ook een voorzichtige, globale vergelijking. 28 Ministerie van Onderwijs en Vorming, Hoger Onderwijs in Cijfers, Brussel, 2010 (11.12.2012, Vlaamse Overheid, http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/hoger_onderwijs_in_cijfers_2010-2011.pdf). 29 Globaal lag dit in de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 steeds rond 52,0%. Voor het ASO, BSO, KSO, TSO en HBO was dat respectievelijk ongeveer 56,8%; 50,0%; 67,5%; 45,7% en 89,0%. 9 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË (54,9%). De grootte van de campus/universiteit blijkt in Vlaanderen geen verschil te maken in het aantal vrouwelijke instromers in wetenschaps- en ingenieursopleidingen. 4 V/M-verhoudingen in buitenlandse opleidingen Ook in het buitenland bestaan er v/m-onevenwichten. De focus ligt daarbij voornamelijk op de ondervertegen30 woordiging van vrouwen in STEM-opleidingen. Eurostat stelt in het kader van de Lissabondoelstellingen specifiek cijfermateriaal ter beschikking. Deze cijfers tonen dat België onder het EU-27 gemiddelde scoorde. Van alle diploma’s die in 2009 in Belgische STEM-opleidingen werden uitgereikt, gingen er 27,2% naar vrouwen. 31 België staat daarmee op de drieëntwintigste plaats in de Europese Unie. Het gemiddelde van de 27 lidstaten bedroeg in 2009 32,1%. België noteerde daarbij sinds 2000 een grotere netto-toename (+2,4%) dan het gemiddelde van de EU-27 (+1,3%). De situering van Belgische STEM-opleidingen in vergelijking tot andere Europese lidstaten, vergt zeker nauwkeurige opvolging. Opvallend is echter dat STEM-opleidingen, zowel in termen van het aandeel van alle inschrijvingen als van diploma’s in het hoger onderwijs, aan populariteit inboetten t.o.v. andere opleidingen, en dit zowel bij mannen als bij vrouwen. België volgt daarmee een EU-27 trend. Nederland scoorde op elk van de besproken aspecten het minst goed in de EU. Landen die goed scoren voor het aandeel vrouwelijke inschrijvingen in STEM-opleidingen, scoren vaak ook goed inzake aandelen STEM-diploma’s voor vrouwen. Griekenland en Portugal kennen het grootste aandeel vrouwen in STEM-opleidingen. Verder bevinden ook Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië zich voor zowel inschrijvingen als diploma’s bij de best presterende landen. Opmerkelijk is dat een aantal landen die in 2000 erg goed scoorden qua deelname van vrouwen in STEM-opleidingen – Turkije, Macedonië, Roemenië, Litouwen, Zweden, Ierland en het Verenigd Koninkrijk – in 2009 een fors lager aandeel vrouwen kenden in STEM-opleidingen. In Turkije en Ierland gaat het zelfs om een halvering. Een verklaring voor dit laatste gegeven vergt bijkomend onderzoek. Voor niet-STEM-opleidingen en voor opleidingen met een ondervertegenwoordiging aan mannen bestaan er totnogtoe geen dergelijke Europese vergelijkende cijfers. 5 V/M-thematiek in het werkveld Rondvraag leerde dat onevenwichtige v/m-verhoudingen voornamelijk in het werkveld van STEM-opleidingen aangekaart worden. Daar worden meerdere redenen voor aangehaald. (1) Economisch: In een aantal wetenschapsdomeinen is de vraag naar gediplomeerden veel groter dan het aanbod, waardoor automatisch meer naar ondervertegenwoordigde groepen en dus naar vrouwen wordt gevraagd. (2) Inhoudelijk: Bedrijven zoeken soms specifieke profielen en/of vaardigheden waardoor de vraag naar een meer divers aanbod aan arbeidskrachten en dus ook naar vrouwen toeneemt, te meer indien er al een tekort aan arbeidskrachten is. (3) Organisatorisch: Een aantal opleidingen kennen een eerder onduidelijk en gedifferentieerd beroepenveld, waardoor er weinig of geen systematisch contact bestaat tussen de opleiding en het ‘afnemend veld’. Hoewel er mogelijk wel vraag is naar bepaalde profielen, ontbreekt het soms aan een forum om deze vraag te formuleren. (4) Historisch: Het tekort aan vrouwen in bepaalde STEM-opleidingen valt sterker op omdat 30 Eurostat, “Mathematics, science and technology enrolments and graduates” in Eurostat, 2012 (Dbase) (07.05.2012, Eurostat, http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=educ_thflds&lang=en). 31 Er wordt hier met de gegevens voor België gewerkt, aangezien deze beter en recenter beschikbaar zijn dan deze voor de gemeenschappen afzonderlijk. De meest recente informatie voor de Vlaamse Gemeenschap dateert van 2006. 10 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË vrouwen in deze opleiding altijd in de minderheid zijn geweest. Opleidingen met een ondervertegenwoordiging aan mannen lijken beter te hebben gepresteerd omdat ze van een exclusief mannelijke naar een voornamelijk vrouwelijke opleiding evolueerden. (5) Politiek: In tegenstelling tot vrouwen, beschikken mannen niet, of in veel mindere mate, over bewegingen en organisaties die systematisch informatie verzamelen over v/monevenwichten en andere v/m-gerelateerde problemen, en die deze vervolgens ook aan-kaarten. (6) Financieel: Een aantal initiatieven in STEM-opleidingen worden mee georganiseerd door het beroepenveld en beroepsorganisaties. Als dergelijke organisaties al zouden bestaan bij opleidingen met een ondervertegenwoordiging aan mannen, is hun financiële armslag vaak minder sterk. Te meer omdat studenten met een diploma humane wetenschappen vaker een dienstverlenend beroep uitoefenen dan een beroep in de privésector. Dit betekent echter niet dat enkel deze v/m-onevenwichten enkel in STEM-opleidingen geproblematiseerd worden. Ook andere actoren stellen problemen vast. Denken we aan de geestelijke gezondheidszorg of de jeugdzorg: omwille van specifieke problemen, vragen of voorkeuren van cliënten is het aangewezen dat zowel mannelijke als vrouwelijke psychologen en/of jeugdwerkers in de sector actief zijn. Of denken we aan de voorkeur van vele vrouwelijke patiënten voor een vrouwelijke gynaecoloog. Verder stelt zich de vraag of de feminisering van zowel het onderwijs als de pedagogische wetenschappen leidt tot een specifieke invulling en aanpak van het onderwijs, waarbij sommige mannelijke studenten zich minder goed voelen, zich minder gemotiveerd en uitgedaagd weten, met mindere prestaties en/of een beperkter doorzettingsvermogen in vergelijking tot de vrouwelijke medestudenten. De feminisering van het lerarenkorps en van de diverse lerarenopleidingen staat echter al geruime tijd op de internationale agenda en werd bijvoorbeeld besproken op 32 de vierde wereldvrouwenconferentie van Beijing in 1995 . 6 Theoretisch kader: de studiekeuze als deel van de loopbaan Deze paragraaf gaat dieper in op de studiekeuze van studenten en beschouwt deze keuze daarbij als een onderdeel van de loopbaan. Deze paragraaf vertrekt dan ook vanuit bestaande loopbaantheorieën. Het aspect 'gender' wordt in tal van theorieën opgenomen en bestudeerd, al dan niet in combinatie met andere factoren die de loopbaankeuze beïnvloeden. Cruciaal in deze theorieën is de rol van interesses, en de mate waarin deze interesses worden omgezet in effectieve keuzes voor een bepaalde studie of arbeidsloopbaan. Onderstaand 33 model geeft een schematisch overzicht van dit proces (Social Cognitive Career Theory (SCCT) ). a) De eigenlijke interesses worden gevoed vanuit het eigen 'effectiviteitgevoel' en vanuit 'uitkomstverwachtingen'. b) Het ‘effectiviteitgevoel’ is de dynamische set van cognities die een individu heeft over zichzelf. Dit effectiviteitgevoel stuurt het gedrag en is domeinspecifiek (bv. m.b.t. wiskunde, muziek). Het blijkt dat vrouwen een gebrekkiger zelfvertrouwen (lager effectiviteitgevoel) hebben dan mannen, zelfs bij objectief gelijke kennis. Vrouwen onderschatten het eigen kunnen. 32 Belgisch Coördinatiecomité ter Voorbereiding van de Wereldconferentie over Vrouwen, Peking ’95, Vierde Wereldconferentie over Vrouwen: Actie voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede: Peking 1995: Belgisch Verslag, Brussel, Het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking: Voorlichtingsdienst en Het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid: Dienst Gelijke Kansen, 1995, 73 p. 33 Lent, R. W., Brown, S. D. & Hackett, G., “Toward a Unifying Social Cognitive Theory of Career and Academic Interest, Choice, and Performance” in Journal of Vocational Behavior, Volume 45, (1994), pp. 79-122 (10.12.2012, Academic Press Inc., http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S000187918471027X). 11 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË c) 'Uitkomstverwachtingen' hebben betrekking op de overtuiging van de gevolgen van een bepaald gedrag: bv. ‘als ik kies voor deze studierichting, dan zal ik veel geld kunnen verdienen' of ‘als ik voor wiskundestudies kies, zal men mij seksueel minder aantrekkelijk vinden'. Het ‘beeld’ dat men heeft van een bepaalde studierichting of beroep bepaalt op deze manier mee de keuze; hetzelfde geldt voor de sekserol-stereotypering. Figuur 1. Model van persoons-, omgevings- en ervaringsfactoren die carrièregericht keuzegedrag beïnvloeden. d) Uitkomstverwachtingen en effectiviteitsgevoel ontstaan onder invloed van een aantal leerervaringen. 1. Vroegere prestaties zijn een bron voor de ontwikkeling van het effectiviteitsgevoel. Maar niet alleen prestaties, ook de attributies van de prestaties spelen een rol. Het blijkt dat vrouwen hun goede prestaties veeleer toeschrijven aan 'geluk', mannen schrijven hun goede prestaties veeleer toe aan 'kunnen'; vrouwen schrijven hun mislukkingen toe aan 'gebrek aan kunnen ', mannen aan 'ongeluk'. Hetzelfde patroon wordt vastgesteld bij leerkrachten wanneer zij de goede en slechte prestaties van hun leerlingen attribueren. 2. Rolmodellen: voorbeelden van succesvolle gelijkaardige personen (bv. bij informatieverstrekking, abituriëntendagen, in brochures, enz.). 3. Sociale ondersteuning van de omgeving bij het verkennen van nieuwe mogelijkheden, bij het doorzetten na een bepaalde keuze of bij het overwinnen van problemen. 4. Affectieve ervaringen zoals bv. faalangst kunnen het effectiviteitsgevoel ondermijnen. e) Op zeer jonge leeftijd krijgt elk kind een aanbod aan mogelijke activiteiten gepresenteerd vanuit zijn of haar omgeving. Het kind zal zelf voor- en afkeuren ontwikkelen voor bepaalde activiteiten, hierbij beïnvloed door de omgeving (aanraden versus ontmoedigen). Kinderen zullen deze activiteiten ook aftoetsen aan de eigen sekserol, en in functie daarvan zullen ze bepaalde voorkeuren ontwikkelen (leeftijd 7 - 8 jaar). De basis voor de latere interesses wordt dus al op jonge leeftijd gelegd, maar dit belet niet dat men jongeren op latere leeftijd aan nieuwe ervaringen kan blootstellen. Op deze manier kan men de keuzemogelijkheden verbreden. Het geschetste loopbaantheoriemodel is immers een dynamisch model, dit impliceert dat het beeld dat men heeft over zichzelf verder genuanceerd en verfijnd kan worden en dat nieuwe interesses gewekt kunnen worden. 12 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË f) Er is geen één-op-één-relatie tussen interesse en keuze. Keuzes worden deels bepaald door interesses, maar ook deels door tussenkomsten vanuit de sociale omgeving. De omgeving kan direct (bv. ouders die hun kinderen ontraden in te schrijven in een bepaalde richting, bepaalde richtingen voeren toelatingsbeperkingen in), dan wel modererend optreden (bv. perscampagnes dat er tekorten zullen zijn in bepaalde 34 opleidingen) en op die manier een verschillende studiekeuze van mannen en vrouwen in de hand werken . Besluit: Als generatiestudenten zich melden en inschrijven voor een bepaalde opleiding, is daar een heel proces van studiekeuzebepalende of beïnvloedende factoren aan vooraf gegaan. Vraag is welke impact de universiteit heeft of kan hebben op dit voorafgaandelijke proces. Duidelijk is dat studenten zich weinig bewust zijn van de 35 impact van een studiekeuze op hun verdere loopbaan . 7 Visie De KU Leuven vindt het haar taak om v/m-onevenwichten te bestuderen, knelpunten aan te stippen en waar nodig en wenselijk acties te initiëren, te coördineren en/of te begeleiden, met respect voor de finale individuele keuzes van studenten. Hiervoor baseert de KU Leuven zich zowel op haar opdrachtverklaring als haar visiebepaling t.a.v. diversiteit. De opdrachtverklaring stelt dat de KU Leuven ‘een actieve deelname aan het maatschappelijke en culturele debat en aan de uitbouw van de kennismaatschappij’ beoogt, waarbij zij ‘haar kennis ten dienste van mens en samenleving stelt’. Deze passage confronteert de KU Leuven met haar maatschappelijke rol en haar band met het werkveld. Vanuit deze dienstbaarheid aan de maatschappij hoeft zij de individuele keuzes van studenten dan ook niet zonder meer passief te ‘ondergaan’. Cijfers over studenteninstroom in opleidingen tonen een verscherping van v/m-onevenwichten in de afgelopen twintig jaar (cf. supra). Deze onevenwichten lijken zich in bepaalde opleidingen niet zelf te corrigeren. Tevens stelt de werkgroep vast dat (voornamelijk) wetenschapsen ingenieursopleidingen door bedrijven en instellingen worden aangesproken op v/m-onevenwichten, terwijl de sterke feminisering van andere sectoren en opleidingen vaak minder in vraag wordt gesteld. Nochtans 36 betekent de KU Leuven-visie op diversiteit als een meerwaarde, dat elke minderheidsgroep in opleidingen, c.q. mannen of vrouwen, beleidsaandacht verdient. De visiebepaling t.a.v. diversiteit verduidelijkt bovendien dat de KU Leuven ‘een weerspiegeling wil zijn van het talent in de samenleving’ en daartoe ‘bewust en proactief initiatieven wil nemen om mogelijke hinderpalen en belemmeringen voor kwetsbare groepen weg te werken’ en om ‘naar een evenredige en evenwaardige participatie te evolueren’. Zowel v/m-onevenwichten als percepties daarover kunnen een belemmering vormen bij zowel de in- als doorstroom van getalenteerde studenten uit de minderheidsgroep, c.q. het ondervertegenwoordigde geslacht. De KU Leuven wil opleidingen dan ook stimuleren om in hun studentenpopulatie een afspiegeling van maatschappelijke verhoudingen en dynamieken na te streven. 37 De opdrachtbepaling van de KU Leuven vermeldt ook dat zij ‘een proactief diversiteitsbeleid voert ten aanzien van haar studenten (…)’. De maatschappelijke rol van de KU Leuven verheldert deze passage: Elk individu en elke groep in onze samenleving moeten gelijke kansen krijgen om zich in studie, werk en vrije tijd zoveel 34 Ook hier geldt dat het in het kader van deze nota niet haalbaar is om de genderimpact van bv. de sociale omgeving systematisch uit te schrijven. 35 Zie hierover bv. G. Theunissen & L. Sels (2006). Waarom vrouwen beter verdienen (maar mannen meer krijgen). Kritisch essay over de sekseloonkloof, Leuven: Acco. 36 KU Leuven (2011). Visietekst rond diversiteit aan de KU Leuven (06.08.2012, KU Leuven, http://www.kuleuven.be/diversiteit/ pdf/407%20B9%20Visietekst_def.pdf). 37 KU Leuven (2012). Opdrachtverklaring (06.08.2012, KU Leuven, http://www.kuleuven.be/overons/opdrachtverklaring.html). 13 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË mogelijk te ontplooien, en dit ongeacht hun socio-economische achtergrond, geslacht, religie, etniciteit, leeftijd of seksuele geaardheid. Ook de visiebepaling t.a.v. diversiteit duidt deze meerwaarde van diversiteit vanuit het ethisch perspectief (gelijke kansen), maar voegt daar het complementaire socio-economisch perspectief (talentbenutting) aan toe. KU Leuven heeft de intentie om elke student op de ‘juiste’ plaats terecht te laten komen, in een opleiding die erg sterk aansluit bij de interesses en capaciteiten van elke individuele student, en waarin hij of zij zich optimaal kan ontplooien. Deze bepalingen maken dan ook onmogelijk om bepaalde dwingende acties op te leggen, acties die een drempel zouden inbouwen voor mannen of vrouwen, zoals het opleggen van quota bij sterke minderheden. 8 Actieplan Bovenstaande analyses en bijhorende inventarisering van acties en initiatieven leidden tot een vijftal essentiële vaststellingen: Cijfermateriaal wordt al te vaak geaggregeerd weergegeven en geanalyseerd. Als vertrekpunt voor analyse is het erg belangrijk om specifiek naar de opleidingen zelf te kijken en niet naar faculteiten en/of groepen. De aandacht voor v/m-onevenwichten spitst zich a.g.v. een aantal maatschappelijke dynamieken (cf. 38 paragraaf 5) voornamelijk toe op een ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM -opleidingen. Het is echter erg belangrijk om – bij volgehouden aandacht voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in STEM-opleidingen – ook meer aandacht te besteden voor de ondervertegenwoordiging van mannen in andere opleidingen. Uit het bestudeerde cijfermateriaal blijkt dat v/m-onevenwichten in opleidingen met een ondervertegenwoordiging van mannen of vrouwen de afgelopen twintig jaar eerder toenemen dan afnemen. Uit de bestudeerde acties en initiatieven uit binnen- en buitenland blijkt dat deze vaak versnipperd, parallel en zonder concrete impactstudie gebeuren. De KU Leuven wil waar mogelijk de krachten te bundelen, coördinatie te voorzien en effectiviteitsmetingen te bestuderen. Uit de literatuur omtrent de interessevorming en het studiekeuzeproces van jongeren blijkt dat dit een complex proces is waarin vele aspecten gedurende een lange periode meespelen. De universiteit kan niet op al deze aspecten in dezelfde of zelfs maar voldoende mate inspelen. Het is daarom essentieel om dit wel optimaal te doen op de aspecten waar ze wel greep op heeft, met name in haar communicatie naar de buitenwereld en in de opleiding van studenten, docenten en toekomstige leerkrachten alsook vanuit haar expertise binnen haar netwerk met het secundair en lager onderwijs enerzijds en de Vlaamse Overheid anderzijds. Uit deze vaststellingen werden vier operationele doelstellingen gedestilleerd: De situatie zowel kwantitatief als kwalitatief in detail doorlichten om een grondig, gedetailleerd en meer waarheidsgetrouw beeld te verkrijgen van de huidige situatie in faculteiten en opleidingen. Samenwerken om verdere versnippering tegen te gaan en om aan overzicht en slagkracht te winnen. Beter en ruimer communiceren om genderbias tegen te gaan en een meer waarheidsgetrouw beeld te schetsen van opleidingen en hun beroepsuitwegen. Opleiden van studenten, leerkrachten en docenten om hen bewust te maken van genderbias en hun huidige of toekomstige rol in de interessevorming en het studiekeuzeproces van jongeren. 38 STEM = Science, Technology, Engineering and Mathematics 14 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË Daaraan werden de volgende (prioritaire) acties gekoppeld: Doelstelling Doorlichten Actie Globale instroom- en trendanalyses met bijzondere aandacht voor deze thematiek en rapportering aan de DR. Globale doorstroom- en trendanalyses met bijzondere aandacht voor deze thematiek en rapportering aan de DR. Samenhangen onderzoeken met andere kenmerken en rapportering aan de DR. Jaarlijks aanleveren van cijfermateriaal m.b.t. in- en doorstroom aan facultaire diversiteitsteams. Standaard gebeurt dit op niveau van de faculteiten. ’Facultaire diversiteitsteams kunnen cijfers op opleidingsniveau aanvragen. Driejaarlijkse situatieschets met zowel kwantitatieve als kwalitatieve analyses op opleidingsniveau. Het bestaande communicatiemateriaal doorlichten op toon, boodschap, beeldmateriaal, grammatica, enzovoort en waar nodig bijstellen. Samenwerken Jaarlijkse evaluatie en discussie huidige en toekomstige acties, waar mogelijk a.d.h.v. effectiviteitsmetingen. Driejaarlijkse agendering en bespreking van de thematiek op faculteitbestuur of faculteitsraad en korte rapportering aan dienst diversiteitsbeleid in het globale jaarlijks actieplan van de facultaire diversiteitsteams. Interne netwerking, kruisbestuiving en rapportering (o.a. netwerkbijeenkomsten) om de versnippering aan initiatieven weg te werken en acties meer slagkracht te geven. Initiatieven aan de KU Leuven en daarbuiten verkennen, bespreken en waar wenselijk aansluiting zoeken. De huidige alumni- en studentenwerking, alsook de samenwerking met het beroepenveld en het contact met abituriënten evalueren met het oog op kennisdeling en het inzetten van rolmodellen. Communiceren In het oriënteringsbeleid voldoende aandacht besteden aan alle vaardigheden van alle studenten en hen confronteren met ‘atypische’ opleidingen waar hun vaardigheden sterk aan bod komen, bv. via algemene, niet-bindende vaardigheidstesten. In het oriënteringsbeleid voldoende aandacht besteden aan alle fasen van de vorming. Hiertoe kan samengewerkt worden met secundaire en lagere onderwijsinstellingen. Na doorlichten, ook herwerken en opstellen van genderneutraal communicatiemateriaal. Atypische, gendergerelateerde alsook genderneutrale aspecten integreren in communicatiemateriaal. De inzet van rolmodellen verkennen en enten op de facultaire alumniwerking en hun contact met het beroepenveld. Ook de sociale omgeving van de student betrekken en laagdrempelige informatie en informatiemomenten voorzien. 15 DIENST DIVERSITEITSBELEID NAAMSESTRAAT 22 BUS 5008 3000 LEUVEN, BELGIË Opleiden De v/m-thematiek in het onderwijs en onderzoek van de opleidingen en de faculteit integreren. De v/m-thematiek expliciet integreren in de lerarenopleidingen, met bijzondere aandacht voor bewustmaking m.b.t. achterliggende dynamieken en gendercomponenten in studiekeuzeprocessen en de rol van leerkrachten daarin. Opleidingen en trainingen ontwikkelen voor docenten over hoe om te gaan met minderheden in didactische situaties. 16