UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN Academiejaar 2009-2010 Master –na-Master Ziekenhuisfarmacie Interuniversitaire opleiding KUL-UA-UGent-VUB FARMACO-ECONOMISCHE EVALUATIE VAN ENKELE KLINISCH RELEVANTE APOTHEEKINTERVENTIES MASTERPROEF Apr. Fien Vandeputte Promotor Prof. Apr. H. Robays Prof. Apr. F. Van Beek Stagemeester Apr. M. Van Hooreweghe Begeleider Apr. B. Claus AUTEURSRECHT “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van de resultaten uit deze masterproef.” 03 juni 2010 Promotor Prof. Apr. H. Robays Auteur Fien Vandeputte DANKWOORD Hierbij wens ik Prof. Apr. H. Robays, te bedanken voor het mogelijk maken van deze thesis en de algemene inleiding van dit werk. Barbara Claus wil ik bedanken voor de begeleiding, bedankt voor de tijd en het enthousiasme, die je er samen met mij hebt ingestoken. Ook wil ik het personeel van de apotheek bedanken voor de aangename werksfeer en het altijd bereid zijn een antwoord te bieden op de soms vele vragen. Een welgemeende dankjewel voor de mensen van het “kot”; de collega’s stagairs; voor het gedeelde leed en plezier, Een speciaal bedankje aan de farmavrienden; voor de nodige ontspanning. Tot slot wil ik ook mijn mama, broer en zus bedanken; voor de aanhoudende steun en de schouderklopjes tot de finale versie. 1. Inleiding 1.1. Definities 1.1.1. Geneesmiddelengerelateerde problemen (=GGP) 1.1.2. De klinisch apotheker in relatie tot GGP’s 1.1.2.1. NCC MERP 1 2 2 3 4 2. Doelstelling 3. Methodiek 4. Resultaten en discussie 4.1. Valproïnezuur 4.1.1. Beschrijving casus 4.1.2. Farmacologie 4.1.2.1. Farmacodynamiek 4.1.2.2. Farmacokinetiek 4.1.3. Toxiciteit 4.1.3.1. Beschrijving 4.1.3.2. Behandeling 4.1.4. ADE’s met valproïnezuur 4.1.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 4.1.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s 4.1.5. Farmaco-economische analyse 4.1.5.1. Kosten bij niet interveniëren 4.1.5.2. Kosten bij interveniëren 4.1.6. Besluit 4.2. Methotrexaat 4.2.1. Beschrijving casus 4.2.2. Farmacologie 4.2.2.1. Farmacodynamiek 4.2.2.2. Farmacokinetiek 4.2.3. Toxiciteit 4.2.3.1. Beschrijving 4.2.3.2. Preventie en behandeling 4.2.4. ADE’s met methotrexaat 4.2.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 4.2.4.2. UZ Gent gerapporteerd ADE’s 4.2.5. Farmaco-economische analyse 4.2.6. Besluit 4.3. Penicilline 4.3.1. Beschrijving casus 4.3.2. Farmacologie 4.3.2.1. Farmacodynamiek 4.3.3. Toxiciteit 5 5 8 8 8 9 9 9 10 10 10 11 11 11 12 12 12 13 13 13 14 14 14 14 14 15 16 16 17 18 19 19 19 19 19 19 4.2. 4.1.1.1. Beschrijving 4.1.1.2. Preventie en behandeling 4.1.2. ADE’s met penicilline-allergie 4.1.2.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 4.1.2.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s 4.1.3. Farmaco-economische analyse 4.1.3.1. Kosten bij niet interveniëren 4.1.3.2. Kosten bij interveniëren 4.1.4. Besluit Digoxine 4.2.1. Beschrijving casus 4.2.2. Farmacologie 4.2.2.1. Farmacodynamiek 4.2.2.2. Farmacokinetiek 4.2.3. Toxiciteit 4.2.3.1. Beschrijving 4.2.3.2. Preventie en behandeling 4.2.4. ADE’s met digoxine 4.2.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur 4.2.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s 4.2.5. Farmaco-economische analyse 4.2.5.1. Kosten bij niet interveniëren 4.2.5.2. Kosten bij interveniëren 4.2.6. Besluit 5. Besluit 6. Literatuurlijst 19 20 21 21 22 22 22 23 24 24 24 25 25 25 25 25 26 27 27 27 27 28 28 28 29 30 1. Inleiding De klinische apotheker is stilaan een vaste waarde geworden in de Belgische ziekenhuizen. Hij helpt de geneesmiddelentherapie te optimaliseren door de relatie van het geneesmiddel tot de individuele patiënt te bekijken i.p.v. de ziektebeeld-patiënt relatie die meer het werkgebied van de arts is. Door deze invalshoek beoogt de ziekenhuisapotheker dat geneesmiddelen zo optimaal, doeltreffend en doelmatig mogelijk ingezet worden. Wanneer een patiënt wordt opgenomen is het doel immers het verbeteren van de gezondheid en de levenskwaliteit en dit in een zo veilig mogelijk kader. Bij het toedienen van geneesmiddelen kunnen zich in het proces van omgaan met geneesmiddelen ongewenste incidenten of gekende/ongekende bijwerkingen voordoen. De negatieve gevolgen van de geneesmiddelentherapie kunnen variëren van geen directe gevolgen voor de patiënt tot voorbijgaande schade of kunnen zelfs zwaardere gevolgen kennen zoals voortbestaande morbiditeit en in het ergste geval een dodelijke afloop. Het actief opsporen en advies geven om problemen te voorkomen om zo de kwaliteit en veiligheid van de farmaceutische zorg te verzekeren is bijgevolg een belangrijke taak van de ziekenhuisapotheker. Het kan hierbij gaan om het rapporteren van een Adverse Drug Reaction (ADR), interactie, allergie, subtherapeutische dosis, overdosering, noncompliance, onbehandelde indicatie, overbodige therapie, incompatibiliteit, resistentie, contra-indicatie. Dat de apotheker in deze functie naar waarde wordt geschat, werd onlangs duidelijk in een persbericht. In een openbare officina deed zich onlangs een geval voor van methotrexaat intoxicatie waarbij er zes tabletten per dag werden toegediend in plaats van zes tabletten per week. Volgens de rechter kon de apotheker de fout voorkomen hebben. De apotheker werd veroordeeld tot het betalen van de helft van de schadevergoeding die toegekend werd aan de patiënte. (De Poot, D., 2010). De waakzaamheid van de apotheker om incidenten met medicatie te vermijden speelt dus een belangrijke rol om de kwaliteit van de geneesmiddelentherapie te verhogen. Het opzet van deze thesis is het uitwerken van vier klinische casussen op basis van frequent voorkomende geneesmiddelengerelateerde problemen. Doel is in te schatten wat de farmaco-economische implicaties van de door de ziekenhuisapotheker gestelde interventies zijn. Dit gebeurt door achtereenvolgens een toxiciteitsprofiel van de geneesmiddelen op te stellen en de behandeling van een intoxicatie te bepalen aan de hand van de literatuur. Daarna wordt het vóórkomen van de ADE’s in de literatuur en in het UZ Gent bepaald. Hierbij wordt ook het aantal vermeden ADE’s door de klinisch apotheker opgezocht. In een laatste onderdeel worden de kosten bepaald gerelateerd aan het interveniëren en het niet interveniëren. Uit deze vergelijkende analyse wordt bepaald of de gestelde interventies farmaco-economisch gunstig zijn. 1.1. Definities 1.1.1. Geneesmiddelengerelateerde problemen (=GGP) FIG. 1.1.: GGP in relatie tot andere begrippen Geneesmiddelengerelateerde problemen worden gedefinieerd als de omstandigheden betrokken bij de geneesmiddelentherapie die (potentieel) interfereren met het bereiken van een optimale outcome voor de patiënt (definitie uit: van den Bemt et al., 2000). Gezien de grote diversiteit aan geneesmiddelengerelateerde problemen en de verschillende mogelijkheden om deze te classificeren is het belangrijk de relatie tot andere begrippen vast te leggen. Bij een Adverse Drug Event (‘ADE’) gaat het om een ongewenste effect dat optreedt tijdens het gebruik van een geneesmiddel. Een onderdeel van ADE is het begrip Adverse Drug Reaction (‘ADR’) waarbij het ongewenste effect beschouwd wordt als een klassieke bijwerking van het geneesmiddel. Wanneer een fout aan de basis ligt van het probleem spreken we van een Medication Error (‘ME’). Een ME is elke vermijdbare gebeurtenis die kan leiden tot onaangepast medicatiegebruik of letsels voor de patiënt waarbij de medicatie in handen is van de professional, de patiënt of de consument. Zulke gebeurtenissen kunnen gerelateerd zijn aan professionele praktijken, producten of materialen, procedures en systemen inbegrepen het voorschrijven, de ondercommunicatie, de etikettering, verpakking, benaming, samenstelling of bereiding, aflevering, distributie, toediening, opleiding, opvolging en gebruik. (definitie NCC MERP-WHO). Uit deze definitie blijkt dat medicatiefouten in eerste instantie gevolgen hebben voor de patiënt. Deze uiten zich soms als schade en dus extra lijden voor de patiënt. (van den Bemt et al., 2000). 1.1.2. De klinisch apotheker in relatie tot GGP’s Wanneer de ziekenhuisapotheker een advies geeft met betrekking tot de farmacotherapie van een patiënt is zijn doel voorkomen dat een GGP of een ME optreedt zodat een daaropvolgend ADE kan voorkomen worden. Het totaal aantal gerapporteerde ADE’s in de literatuur varieert van 0,7 tot 6,5 %. Het inschatten van de precieze incidentie is moeilijk door de verschillende gehanteerde definities en de uiteenlopende methoden voor rapportering. Bovendien worden fouten vaak niet gerapporteerd. In 56% van de gekende gevallen zijn de voorvallen te voorkomen omdat ze veroorzaakt zijn door een medicatiefout. (van den Bemt et al., 2000). In eerste instantie heeft de interventie van een ziekenhuisapotheker wenselijk een klinisch effect. Bij voorkeur wordt voor de evaluatie de wijziging van de harde eindpunten bekeken. Omdat het effect op de mortaliteit moeilijk te meten is in klinische studies, worden vaak surrogaat eindpunten geëvalueerd. Hiervoor komen verkorte opname in het ziekenhuis/spoedgevallendienst of het vermijden van een ziekte of schade in aanmerking. (Viktil Blix, 2007). Om de omvang van het probleem verbonden aan een geneesmiddel te kunnen inschatten zijn een aantal parameters uit de literatuur zoals de kans op het voorkomen van een ADE nodig. De bijhorende graad van ernst van de gevolgen indien het ADE zich zou voordoen, kan (NCC.MERP, gecategoriseerd WHO). Indien er worden volgens verschillende nog geen schade foutenschalen is opgetreden kan de probabiliteitsgraad dat er zich een ADE zou voordoen ingeschat worden. Een aanbeveling van een klinische apotheker met betrekking tot de farmacotherapie heeft naast de hierboven besproken klinische impact ook economische gevolgen. Een wijziging van de farmacotherapie op zich heeft vaak een directe kostenverandering (bv de kost van een geneesmiddel of de aanvraag van een extra labowaarde). Diezelfde wijziging kan ook kostenbesparend zijn omdat de vermeden schade niet behandeld moet worden. 1.1.2.1. NCC MERP FIG. 1.2.: NCC MERP-SCHAAL (uit van den Bemt et al., 2000) Deze schaal werd opgesteld door 24 gezondheidsorganisaties om de gerapporteerde ME op een gestandaardiseerde wijze te kunnen classificeren. De schaal bestaat uit 9 categorieën die een verschillende graad van ernst en outcome voor de patiënt omvatten. Deze schaal wordt voornamelijk in de US gebruikt en is nog niet gevalideerd. (Forrey et al., 2007). De schaal gaat van A (de omstandigheden kunnen een fout uitlokken) tot I (de fout heeft de dood tot gevolg). Hier worden de (potentiële) ADE’s gescoord op de NCC MERP schaal om het belang van de aandacht van de apotheker voor het besproken probleem aan te duiden. 2. Doelstelling In dit werk worden een aantal casussen behandeld met een aantal frequent voorkomende geneesmiddelengerelateerde problemen in het UZ Gent. Deze worden volledig uitgewerkt om het farmaco-economisch belang van de klinische apotheker bij deze ADE’s aan te tonen. Hiervoor worden vier klinische casussen geselecteerd waarbij de klinische apotheker een aanbeveling deed bij een ADE of ter voorkoming van een ADE. Het betreft hier telkens een potentieel risico op verhoogde morbiditeit of mortaliteit wanneer de farmacotherapie niet wordt gewijzigd. 3. Methodiek De casussen worden geselecteerd uit de Klinor.dbf databank, het interventiebestand van de klinische apothekers van het UZ Gent. Deze databank is opgebouwd uit voorstellen van de apotheker tot wijzigingen van de individuele patiënttherapie. De interventie wordt als aanvaard beschouwd als de wijziging bij de patiënt wordt doorgevoerd. Alle door de apotheker gestelde interventies worden hierin periodiek geregistreerd (jaargangen:2005-2009). Op basis van de literatuur wordt een toxiciteitsprofiel van de geselecteerde geneesmiddelen opgesteld. Zo kan men nagaan wat de potentiële klinische gevolgen zouden geweest zijn indien de interventie niet was doorgegaan. Het gaat voornamelijk om de gevolgen van een acute overdosis. Daarnaast wordt ook de databank van het netwerk voor MFC’s (Medisch farmaceutisch Comité) gelezen. In dit werk wordt de impact van de klinische farmacie in de Belgische ziekenhuizen geëvalueerd. De score op de NCC MERP-schaal bij gelijkaardige ADE’s wordt opgezocht. Zo wordt de ernst van de risico’s verbonden aan verkeerd gebruik van de besproken geneesmiddelen ingeschat. Het aantal keer dat een dergelijke ADE is opgemerkt door de apotheker in het UZ Gent wordt in de Klinor.dbf databank opgezocht. Omdat het periodieke registraties betreft, moet geëxtrapoleerd worden om het werkelijk aantal uitgevoerde interventies door de apothekers te bepalen. Aan de hand van de boordtabellen van de jaarverslagen (20052009) wordt het totaal aantal interventies gedurende de laatste 5 jaar berekend. Uit deze gegevens wordt het rapporteringspercentage afgeleid. Om een farmaco-economische analyse te kunnen doen bij de verschillende geneesmiddelen kunnen een aantal cijfers bepaald worden gerelateerd aan de farmacotherapie: DDD (Defined Daily Dose) wordt opgezocht op de WHO site Het verbruik in het ziekenhuis wordt bepaald op jaarbasis uitgedrukt in DDD (AIS; Apothekers Informatica Systeem) of het verbruik per aantal verblijven (databank voor antibiotica) De incidentie van een ADE met het betreffende geneesmiddel - Uit de literatuur - Uit data UZ Gent; ‐ Het aantal door de apothekers gerapporteerde interventies bij de ADE’s wordt opgezocht in de databank (2005-2009) en wordt geëxtrapoleerd naar het totale interventie-aantal. Hieruit wordt het jaarlijks gemiddeld aantal interventies van de apotheker bij de verschillende ADE’s berekend. ‐ Het aantal ADE’s met de verschillende geneesmiddelen van de laatste vijf jaar in het ziekenhuis wordt opgevraagd bij de cel MKG (Minimaal Klinische Gegevens). Er wordt bekeken hoeveel ADE’s met de betreffende geneesmiddelen optreden in verhouding tot het jaarlijks totaal aantal opnames in het ziekenhuis. De kosten verbonden aan het optreden van het ADE (= de kosten van het niet interveniëren van de apotheker). Bij de geselecteerde casussen worden de gevolgen van acute toxiciteit bekeken. Waar mogelijk wordt de bijkomende verblijfsduur in het ziekenhuis bepaald (‘LOS’ Lenght Of Stay). Andere parameters zijn de kostprijs van de verbruikte middelen en materialen die bij een intoxicatie nodig zijn. Het gaat vaak om kosten voor supportieve therapie. Waar mogelijk worden deze uitgedrukt als een meerkost door verblijf op intensieve zorgen (IZ) i.p.v. niet-IZ. Al deze gegevens worden opgezocht in de literatuur. Vervolgens worden deze kosten herberekend met de financiële gegevens van het UZ Gent om de jaarlijkse kost van de ADE’s in het UZ Gent te bepalen. De kost/dag voor verblijf op een IZ en niet-IZ afdeling worden opgevraagd op de tarifiëringsdienst in het UZ Gent. De directe kosten van de farmacotherapiewijziging (= kosten veroorzaakt door de apotheker). Hiervoor worden de kosten van toepassing in het UZ Gent opgevraagd. Op basis van deze gegevens wordt de kost per (vermeden) ADE bepaald: ‐ Loonkost/interventie Claus et al., 2007 ‐ Toegediende geneesmiddelen RIZIV-website ‐ TDM /geneesmiddel* Forfait opgevraagd via labo UZ Gent *TDM (Therapeutic Drug Monitoring). Hierbij wordt de therapie opgevolgd door het opvolgen van de plasmaconcentraties. Omdat het onmogelijk is om te bepalen hoeveel metingen gedaan werden per patiënt na het stellen van elke interventie bij de geselecteerde ADE’s wordt telkens de eerste meting in rekening gebracht die gedaan wordt direct na de interventie. Uiteindelijk wordt de gemiddelde jaarlijkse kost van het niet-interveniëren naast de kosten van het interveniëren gelegd. Daarnaast is er nog de opportuniteit in de toekomst om de nog optredende ADE’s in de toekomst te voorkomen en dus deze kost te vermijden. Uit deze vergelijkende analyse wordt dan bepaald of de klinische apotheker een kostenverhoging of een kostenverlaging betekent. 4. Resultaten en discussie De geselecteerde casussen zijn: Valproïnezuur Methotrexaat Penicilline-allergie Digoxine TABEL 4.1. INTERVENTIEGEGEVENS UIT BOORDTABELLEN KLINOR.DBF Totaal # aanvaarde interventies 6 044 Gemiddeld # aanvaarde interventies/jaar 1 209 # interventies gerapporteerd in 5 jaar in de Klinor.dbf 1 590 => rapporteringspercentage 26,3 Gemiddeld # opnames/jaar 34 173 TABEL 4.2 KOSTENBEPALINGEN Omschrijving Gemiddelde ligdagprijs niet-IZ 543,6 Gemiddelde ligdagprijs IZ 1300,0 Kostprijs apotheker/interventie 4.1. Kost (€) 16,8 Valproïnezuur 4.1.1. Beschrijving casus In de Klinor.dbf databank worden een aantal rapporteringen gedaan van ADE’s met valproïnezuur. Vaak wordt bij de toediening van Depakine® op het voorschrift of op de medicatiefiche niet vermeld of het om de siroop of om de oplossing gaat. Daarnaast worden ook problemen met interacties gemeld. Ook in het dossier van de evaluatie van door het netwerk voor de MFC’s worden ADE’s met Depakine® besproken. Het klinisch belang van de interventie door de apotheker wordt hier hoog ingeschat. Door de aanpassing van de dosis werd blijvende ernstige morbiditeit vermeden. Het voorval kreeg een score D op de NCC MERP-schaal. 4.1.2. Farmacologie 4.1.2.1. Farmacodynamiek Valproïnezuur is een anticonvulsivum dat frequent gebruikt wordt bij epilepsie. Bij de aanvang van orale therapie wordt gestart met 15 mg/kg/dag. Daarna wordt de dosis wekelijks verhoogd met 5-10 mg/kg/dag tot de gewenste therapeutische concentraties worden bereikt. De DDD bedraagt 1500 mg. De dosis bedraagt maximaal 60 mg/kg/dag en dosissen > 250 mg/dag worden in verschillende giften gegeven met een normale dagdosis die varieert van 900-2500 mg per dag. Bij intraveneuze therapie wordt de dosis toegediend via een infuus dat loopt gedurende een uur (≤ 20 mg/min). (up to date, farmacotherapeutisch kompas). In het UZ Gent wordt de dosis vaak gegeven onder een continu infuus dat loopt over 24 uur. 4.1.2.2. Farmacokinetiek Valproïnezuur is een zwak zuur (pKa = 4,8) dat snel geresorbeerd wordt vanuit het gastro-intesinale stelsel met piekconcentraties 1 à 2 uur na inname. Bij sommige patiënten wordt de piekconcentratie maar bereikt na 1 à 4 uur. Therapeutische plasmaconcentraties variëren tussen 50-125 µg/mL. Het is aanbevolen om de bloedspiegels te bepalen als de dosis ≥ 50 mg/kg omdat er geen uitsluitend lineair verband is tussen de dosis en de plasmaconcentratie. Bloedafname voor TDM gebeurt in het ziekenhuis eenmaal per dag. Wanneer de toediening drie maal per dag gebeurt, wordt een dalspiegel bepaald uit een bloedstaal voor de eerste dagtoediening (4 uur ‘s morgens). De stijging in plasmaconcentratie is steeds lager dan verwacht bij toename van de dosis. Dit valt te verklaren door een versnelde totale plasmaklaring bij een stijging van de vrije fractie. Bij therapeutische dosissen is meer dan 90 % aan plasmaproteïnen gebonden. Valproïnezuur wordt geglucuronideerd door de lever en heeft een half leven van 5 tot 20 uur. Deze halfwaardetijd kan verhoogd zijn bij intoxicaties of verlaagd zijn in combinatie met andere anti-epileptica. Dit kan subtherapeutische of toxische spiegels tot gevolg hebben (Spiller et al., 2000). Bij patiënten met nierinsufficiëntie dient de dosis te worden verlaagd omwille van een verhoging van de vrije fractie valproïnezuur (van 8,4 tot 20,3 %). In bepaalde medische contities is een verlaging van de albumineconcentratie verantwoordelijk voor een hogere vrije fractie. In dit geval zal toxiciteit optreden bij lagere concentraties. De vrije fractie moet dan herberekend en de dosis eventueel verlaagd worden om nevenwerkingen te voorkomen (wetenschappelijke bijsluiter Depakine 2005, Gugler Unruh, 1980). Reële concentratie= Gemeten concentratie/([0,02 X albumine concentratie (g/L)] + 0,1) FIG. 4.1. BEREKENING REËLE CONCENTRATIE BIJ VERLAAGDE ALBUMINEGEHALTE 4.1.3. Toxiciteit 4.1.3.1. Beschrijving De eerste klinische symptomen van supratherapeutische spiegels uiten zich voornamelijk op het vlak van het gastro-intestinale stelsel en dit komt meestal voor bij de opstart van de therapie. Het is een product met een heel nauwe TTM (therapeutisch toxische marge). Hierdoor kunnen kleine wijzigingen van de plasmaconcentraties aanleiding geven tot toxische effecten voor de patiënt. Bij therapeutische concentraties kan er al depressie van het centraal zenuwstelsel optreden. De mate van depressie varieert met de dosis en kan evolueren tot coma. De meest ernstige bijwerkingen en hun incidenties zijn weergegeven in de bijgevoegde TABEL 4.3. (Sztajnkrycer, M.D., 2002). 4.1.3.2. Behandeling Behandeling van een acute valproïnezuurintoxicatie is voornamelijk supportief. De bloeddruk wordt ondersteund met de toediening van vasopressoren en er kan een correctie nodig zijn van de electrolietenbalans en van het zuur-base evenwicht. Bij respiratoire depressie of coma door acute overdosis kan er nood zijn aan intubatie en ademhalingsondersteuning (Sztajnkrycer, M.D., 2002; Lheureux Hantson, 2009). De coma kan behandeld worden met naloxone. Hiervoor wordt een dosis toegediend van 0,01 mg/kg. Het kan nodig zijn om meerdere malen naloxone toe te dienen. (Roberge Francis, 2002). Vaak gaat een intoxicatie gepaard met een carnitinedeficiëntie door een binding van valproïnezuur met het aminozuur carnitine. Om deze reden wordt bij de behandeling van toxiciteit 50 mg/kg/dag L-carnitine oraal toegediend (uptodate). TABEL 4.3. BIJWERKINGEN VALPROÏNEZUUR Bijwerking Incidentie Opmerkingen Bronvermelding -thrombocytopenie -8% Sztajnkrycer, M.D., 2002 -leukopenie -3% Hematologische afwijkingen CNS dysfunctie: De incidentie is dosisafhankelijk Spiller et al., 2000 De bijwerkingen treden op indien de dosis (>200 mg/kg) en de Cpl (>180 µg/mL). -lethargie - 1-71 % -coma - 1-15 % Hepatotoxiciteit - 1-44 % Dosisafhankelijk; vnl bij chron. therapie Fatale hepatotoxiciteit - 1/500 Risicopatiëntengroep: risicofactoren zijn: ≤24 - 1/50 000 Sztajnkrycer, M.D., 2002 Als Cpl > 850 µg/mL: 100 % coma maand, vertraagde ontwikkeling, metabole Uptodate Uptodate, stoornissen, voorafgaande leverdysfunctie of ernstige epilepsie Lheureux et al., 2009 Cardiovasculair - hypotensie -3% - tachycardia - 17 % Spiller et al., 2000 4.1.4. ADE’s met valproïnezuur 4.1.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur Een ADE wordt vaak veroorzaakt door een overdosering omdat de TDM-spiegels te weinig of niet opgevolgd worden. Mogelijke oorzaken voor acute overdosissen zijn te drastische dosisverhogingen, te hoge opstartdosissen, geneesmiddelinteracties of inadequaat gebruik van TDM. Bij het monitoren is het essentieel de individuele patiënt te bekijken en ook de albumineconcentratie te bepalen. Beide factoren zijn bepalend bij het opstellen van de therapeutische dosis. (Perucca, E., 2002) Om toxiciteit te voorkomen is het dus essentieel de plasmaspiegels te monitoren. Wijzigingen in de plasmaconcentratie kunnen veroorzaakt worden door diverse andere geneesmiddelen (benzodiazepines, barbituraten, carbamazepine, fenytoïne, clarithromycine,…). Bij toevoegen van deze geneesmiddelen aan het medicatieschema dient TDM en/of een substitutie van het nieuw voorgeschreven geneesmiddel te gebeuren (Uptodate). Een exacte incidentie van ADE’s met valproïnezuur kan niet opgemaakt worden uit de literatuur. De gemiddelde extra verblijfsduur voor patiënten met een valproïnezuurintoxicatie is 1,75 [0,38-3,5] dagen. Men spreekt hier van een intoxicatie wanneer de plasmaconcentratie stijgt tot boven 100 µg/mL (Spiller et al., 2000). 4.1.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s In de databank werden 24 interventies gerapporteerd. Bij een aantal patiënten was er een mogelijke interactie met co-medicatie (carvedilol, clarithromycine of andere antiepileptica). Bij andere patiënten was er een onduidelijkheid op het voorschrift (dosering niet vermeld of de farmaceutische vorm werd niet vermeld). Bij een laatste en grootste groep van interventies werd door de apotheker opgemerkt dat TDM nog niet opgestart was. Vaak wordt TDM aangevraagd om te bepalen of therapeutische concentraties worden bereikt. In geval van een interactie wordt de dosis van valproïnezuur verhoogd of verlaagd afhankelijk van het feit of valproïnezuur sneller of trager wordt afgebroken door de comedicatie. Ook bij deze dosiswijziging wordt steeds TDM aangevraagd om de plasmaconcentratie op te volgen (Klinor.dbf databank UZ Gent). In de cel-MKG worden er jaarlijks gemiddeld 8,2 ADE’s geregistreerd. Aangezien er jaarlijks gemiddeld 34 173 opnames zijn betekent dit dat er 0.2 ADE’s/1000 opnames zijn. 4.1.5. Farmaco-economische analyse In de databank werden 24 ADE’s gerapporteerd. Dit betekent dat er gecorrigeerd voor de periodieke rapportering (slechts 26,3% van de interventies worden gerapporteerd; zie methodiek) 91,2 ADE’s in vijf jaar en dus 18,2.ADE’s/ jaar worden vermeden door een interventie van de ziekenhuisapotheker in het UZ Gent. Aangezien er jaarlijks gemiddeld 1209 interventies gesteld worden zijn er 15,1 interventies bij een ADE met valproïnezuur per 1 000 interventies. TABEL 4.4. GEGEVENS ADE’S VALPROÏNEZUUR Totaal # interventies 24 Extrapolatie voor periodieke registratie 91,3 interventies/5 jaar # interventies bij potentiële ADE’s/jaar 18,3 Gemiddeld # ADE’s cel-MKG/ jaar in UZ Gent # interventies bij potentiële ADE’s/1000 interventies # ADE’s/ 1000 opnames 4.1.5.1. 8,2 15,1 0,2 Kosten bij niet interveniëren Ten gevolge van een ADE moet een patiënt gemiddeld 1,75 [0,38-3,5] dagen in het ziekenhuis verblijven. Dit betekent dat aangezien het ADE 18,3 keer/jaar werd vermeden er 32,03 [6,95-64,05] hospitalisatiedagen/jaar vermeden werden. Een verblijf van één dag in het ziekenhuis op in een niet-IZ bed kost € 543,6. Door de interventie van de apotheker werd dus een jaarlijkse kost vermeden van € 17 412 [3 778-34 818]. Wanneer een intoxicatie opgenomen wordt op de intensieve zorgen kost de patiënt dagelijks € 1300,0. Dit brengt de vermeden kosten op € 41 639 [9 035-83 265]. 4.1.5.2. Kosten bij interveniëren Het opstarten van TDM voor valproïnezuur houdt een kost in van € 2,5/ meting. Voor 18,3 interventies wordt daarom een kost gerekend van € 45,8. Daarnaast moet ook nog de kost van de apotheker zelf in rekening gebracht worden. Deze wordt geschat op €.16,8/interventie (Claus et al. 2007). Aangezien er 18,3 interventies/jaar zijn betekent dit een kost van € 307,4. TABEL 4.5. KOSTENVERGELIJKING INTERVENTIES VOOR DE 18.3 ADE’S MET VALPROÏNEZUUR Kosten interveniëren (€) Kosten niet interveniëren (€) TDM 45,8 Niet-IZ opname 17 412 [3 778-34 818] Apotheker 307,4 IZ-opname 41 639 [9 035-83 265] 4.1.6. Besluit Uit het toxiciteitsprofiel van valproïnezuur kan opgemaakt worden dat acute toxiciteit mogelijks ernstige klinische gevolgen heeft voor de patiënt. De analyse van de literatuur toont dat deze intoxicatie resulteert in een verlengd verblijf in het ziekenhuis. Rekening houdend met de financiële gegevens van het UZ Gent kunnen we bepalen dat ADE’s een grote kost tot gevolg hebben. De kosten veroorzaakt door de apotheker zijn slechts een kleine fractie van de vermeden kosten waaruit we kunnen besluiten dat de interventies van de apotheker farmaco-economisch gunstig zijn. 4.2. Methotrexaat 4.2.1. Beschrijving casus Een in het ziekenhuis opgenomen patiënt krijgt chronische therapie met Ledertrexate ® voor reumatoïde artritis. Uit het voorschrift kan verwarring ontstaan over de posologie. Er staat geen toedieningsinterval vermeld waardoor men zou kunnen vermoeden dat het om een dagelijkse toediening gaat terwijl na met overleg met de arts blijkt dat het om een wekelijkse therapie gaat. Deze aanpassing heeft voor de patiënt een kwalitatief belangrijke impact volgens het netwerk voor MFC’s aangezien een intoxicatie met hoge kans op morbiditeit werd voorkomen. Uit de brief verzonden door Wyeth® Pharmaceuticals (zie 4.2.4.1.) blijkt duidelijk het risico op mortaliteit en dus het risico tot de graad I op de NCC.MERPschaal. 4.2.2. Farmacologie 4.2.2.1. Farmacodynamiek Methotrexaat (Ledertrexate®) heeft als bijzonderste indicaties reumatoïde artritis, psoriasis en diverse oncologische aandoeningen. Het doseerschema is afhankelijk van de indicatie. Bij kankerpatiënten wordt methotrexaat meestal in kuren toegediend. De dosering is afhankelijk van de individuele patiënt en wordt bepaald op basis van de lichaamsoppervlakte van de patiënt. De dosering wordt in de loop van de kuur bijgestuurd op basis van de algemene toestand en het bloedbeeld van de patiënt. De toediening kan oraal, IV, SC of intrathecaal gebeuren (uptodate). Bij niet oncologisch gebruik wordt het geneesmiddel meestal éénmaal per week genomen. Soms wordt de weekdosis verdeeld in 3 giften die binnen de 24-36 uur moeten worden ingenomen. De orale startdosering van methotrexaat bedraagt 7,5-15.mg voor reumatoïde artritis en 10-25.mg/week voor psoriasis. De weekdosis kan geleidelijk verhoogd worden met 2,5-5.mg tot een maximale weekdosis van 30.mg/week. 4.2.2.2. Farmacokinetiek Methotrexaat is een zwak zuur (pKa = 4,8-5,5). Ongeveer 50 % is eiwitgebonden afhankelijk van de toegediende dosis. De halfwaardetijd is 4 uur bij hoge doseringen bij de behandeling van bijvoorbeeld osteosarcoma. Wanneer het in lagere doseringen wordt gegeven voor artritis en psoriasis wordt de halfwaardetijd gereduceerd tot 2 uur. 90 % wordt onveranderd uitgescheiden via de nier door passieve glomerulaire filtratie en actieve tubulaire secretie. Bij hoge dosissen is er risico op neerslag in de tubuli. Het risico op niertoxiciteit is verhoogd bij verzuurde urine en volumedepletie. Daarom wordt bij hoge dosissen in oncologische setting de toediening voorafgegaan van hydratatie en wordt de urine gealkaliniseerd (tot boven pH 7). De dosis dient te worden verminderd in geval van leverinsufficiëntie en moet aangepast worden in functie van de hematologische tolerantie. (wetenschappelijke bijsluiter) 4.2.3. Toxiciteit 4.2.3.1. Beschrijving Het optredend type toxiciteit is steeds afhankelijk van de concentratie en de blootstellingstijd. Folaatdepletie is een frequent voorkomende bijwerking bij gebruik van methotrexaat aangezien dit een foliumzuurantagonist is. Deze bijwerking treedt reeds op bij gebruik in lage doseringen zoals bij de behandeling van reumatoïde artritis en psoriasis. Concentraties in de range van één mmol gedurende minuten tot uren kunnen leiden tot acute renale, CNS en hepatotoxiciteit. Blootstelling aan concentraties tussen 0,01 tot 0,005.µM gedurende meer dan 24 uur kunnen aanleiding geven tot beenmergtoxiciteit en beschadiging van de gastro-intestinale toxiciteit. De eerste symptomen die wijzen op een intoxicatie zijn dan ook misselijkheid, ulceraties van het mondslijmvlies en verhoging van de leverenzymwaarden (Widemann Adamson, 2006). Voor deze casus wordt gekeken naar de acute toxiciteit veroorzaakt door een overdosis. De voornaamste acute nevenwerkingen en hun incidentie worden weergegeven in bijgevoegde TABEL 4.6. 4.2.3.2. Preventie en behandeling Ter voorkoming van folaatdepletie wordt vaak foliumzuur gegeven als comedicatie bij methotrexaat. Foliumzuur wordt gereduceerd tot folaat zodat op deze manier het folaattekort veroorzaakt door methotrexaat wordt gecompenseerd. Gastro-intestinale klachten en verhoogde transaminasen kunnen zo sterk gereduceerd worden. (farmacotherapeutisch compas, uptodate). Over het toevoegen van foliumzuur aan de methotrexaat therapie is er controverse. Het zou een negatief effect kunnen hebben op de werking van methotrexaat waardoor de effectiviteit zou verminderen (de Vries, H.R., 2006). Foliumzuur (1-5.mg/dag) wordt daarom gegeven op dagen dat er geen methotrexaat wordt toegediend. Interacties moeten actief worden opgespoord en farmacotherapie moet waar mogelijk aangepast worden om toxiciteit te voorkomen. Ulceraties in de mond en de rest van de gastro-intestinaletractus zijn de eerste symptomen van toxiciteit. Het ACR (American College of Rheumatology) publiceerde guidelines voor het opsporen van de hepatotoxiciteit veroorzaakt door methotrexaat. Hiervoor worden elke 4-8 weken de aminotransferasen (AST en ALT) en de albumineconcentratie bepaald. Ook wordt een regelmatige evaluatie van het bloedbeeld, bloedplaatjes en de creatinine uitgevoerd. (Yazici Erkan, 2002). Belangrijk in het opsporen van toxiciteit is het monitoring van plasmaspiegels (TDM). Om toxiciteit door te hoge dosissen te voorkomen moet de urinaire excretie onderhouden worden. Bij een overdosis infundeert men tot 2,5 à 3 liter water per dag en om uitkristallisatie van methotrexaat in te zure urine te voorkomen wordt de urine gealkaliniseerd (pH ≥ 7) met natriumbicarbonaat. Het serum-creatininegehalte, de elektrolyten en de plasmaconcentratie aan methotrexaat worden opgevolgd. (up to date) TABEL 4.6 BIJWERKING METHOTREXAAT Bijwerking Incidentie Opmerkingen Bronvermelding Hepatotoxiciteit: -ALT -14 % -AST -8 % Acuut nierfalen: -1,3 % -1,8 % Verhoging van de transaminase Uptodate activiteit Indien de patiënt een osteosarcoma Widemann Adamson, 2006 heeft ligt de incidentie hoger Hematologische toxiciteit (anemie, leukopenie of thrombocytpenie) -36 % Vooral bij patiënten met lymfoma die hoge dosissen krijgen. Moore et al., 2004 4.2.4. ADE’s met methotrexaat 4.2.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur Verkeerd gebruik van methotrexaat in orale therapie wordt vaak gerapporteerd in de literatuur. Jaarlijks krijgen in Groot-Brittanië 50.000 patiënten orale methotrexaat voor reumatoïde artritis of voor psoriasis. In een periode van 10 jaar werden 137 ADE’s gerapporteerd. Dit betekent dat er in 0,0274.% van alle patiënten op orale methotrexaat een ADE gerapporteerd werd. Omdat bij incidenten vaak onderrapportering is, is het probleem in werkelijkheid wellicht nog groter. In 67,9 % van de gekende ADE’s gaat het om een ME. Tot 22-52% van de gerapporteerde fouten met methotrexaat zijn gerelateerd aan een overdosis (Harris, W., 2004; Moore et al., 2004). Meldingen van methotrexaat overdosering langs orale weg wijzen meestal op een accidentele dagelijkse inname in plaats van een wekelijkse toediening. Voorschrijffouten, afleverfouten, communicatiefouten en een gebrek aan kennis over de juiste dosering en over de gevolgen van overdosering spelen een belangrijke rol in methotrexaat overdosering. (Janssens, A., 2009). Ter illustratie wordt hieronder het procentueel aandeel van de verschillende gerapporteerde ME’s met methotrexaat volgens Moore et al., 2004 weergegeven -Contra-indicatie 6% -labeled interaction 18 % -weekdosis dagdosis 30 % -verkeerde dosis 22 % -verkeerd geneesmiddel 14 % -verkeerde route 2% Het probleem omtrent de toediening van methotrexaat wordt niet alleen in de literatuur gemeld. Ook de firma Wyeth® Pharmaceuticals, die o.a. Ledertrexate® op de markt brengt, heeft het probleem in een brief naar de medische zorgverleners aangekaart. Bij de firma werden in de laatste 30 jaar (1978-2008) 328 meldingen van overdoseringen gerelateerd aan gebruik van methotrexaat gedaan. De meeste van deze meldingen hadden ernstige bijwerkingen tot gevolg waaronder 78 overlijdens. Bij de helft van de vermelde gevallen gaat het om een dagelijkse in plaats van wekelijkse toediening, vooral wanneer methotrexaat door de patiënt zelf wordt toegediend maar ook wanneer het geneesmiddel door medische zorgverleners wordt toegediend. Toxiciteit kan al een fatale afloop hebben wanneer een lage dosis van 2 mg dagelijks wordt toegediend gedurende 6 dagen. Ook bij hogere doseringen in het kader van chemotherapie is overdosering opgetreden omwille van een verkeerde berekening van de dosis in functie van het lichaamsoppervlak (uit omzendbrief van de firma Wyeth® pharmaceuticals, 15/09/2009). 4.2.4.2. UZ Gent gerapporteerd ADE’s In de databank werden 11 interventies geregistreerd. Meestal gaat het om een mogelijke interactie ( bv met penicilline of cyclosporine). Hierbij kunnen de plasmaspiegels van methotrexaat gewijzigd worden en is toxiciteit mogelijk. Een belangrijke interactie met methotrexaat werd hier in het UZ gerapporteerd en gepubliceerd (Bauters et al., 2008). Bij deze interactie omeprazole-methotrexaat interactie is er een verlaagde klaring van methotrexaat met een verlaagde eliminatie. Ter hoogte van de nier wordt methotrexaat actief gesecreteerd samen met H+ protonen ter hoogte van de distale tubulus door de H+,K+-ATPase pomp. Omdat omeprazole deze pomp inhibeert zal de secretie van methotrexaat afnemen en de halfwaardetijd van methotrexaat toenemen. In geval van een interactie wordt er een voorstel gedaan om de farmacotherapie te wijzigen. Om toxiciteit te voorkomen wordt vaak ook door de apotheker TDM aangevraagd. In het UZ Gent zijn drie ADE’s gerapporteerd met een onduidelijk voorschrift waarbij de dosis en of de frequentie niet of onduidelijk vermeld zijn, iets wat in de literatuur ook met orale methotrexaat gezien werd. Een belangrijke interventie situeert zich dus op de controle van het voorschrift. Vaak is er onduidelijkheid over de doseringsfrequentie en moet er aan de arts om verduidelijking gevraagd worden (databank UZ Gent). Uit de gegevens van de cel-MKG kan opgemaakt worden dat er jaarlijks nog 3 ADE’s geregistreerd met methotrexaat. Dit gaat zowel over oraal als ander gebruik van methotrexaat. Het vóórkomen van ADE’s met orale methotrexaat kan dus niet ingeschat worden. 4.2.5. Farmaco-economische analyse Het geval van ADE’s met orale methotrexaat-therapie werd hier verder bekeken. Er werden 3 ADE’s gerapporteerd in de databank. Door de periodieke rapportering kunnen we corrigeren naar 11,4 ADE’s in vijf jaar en dus worden er 2,3 ADE’s/ jaar vermeden bij het gebruik van orale methotrexaat. Door deze interventie werd een intoxicatie vermeden. De interventie heeft een beperkt aantal directe kosten aangezien het gaat om bijsturen van de bestaande farmacotherapie. De loonkost van de ziekenhuisapotheker moet in rekening worden gebracht en er wordt eventueel ook TDM opgestart. Voor 2,3 interventies komt de jaarlijkse kost van de apotheker op € 38,6. Aangezien één analyse € 33,8 kost komt de kost van TDM komt op € 77,7 voor deze interventies. TABEL 4.7. GEGEVENS ADE’S ORAAL METHOTREXAAT Totaal # interventies 3 Extrapolatie voor periodieke registratie 11,4 interventies/5 jaar # interventies bij potentiële ADE’s/jaar 2,3 Gemiddelde # ADE’s/ jaar in UZ Gent ? # interventies bij potentiële ADE’s/1000 interventies 1,9 De exacte gevolgen omtrent de verblijfsduur in het ziekenhuis bij een intoxicatie werd niet teruggevonden in de literatuur. Een ernstige intoxicatie moet echter wel behandeld worden en heeft dus een verlengde opname op de niet-IZafdeling (€ 543,6/dag) of de IZ-afdeling (€ 1300,0/dag) tot gevolg. Indien we een minimale inschatting maken en veronderstellen dat het om één dag zou gaan komt de jaarlijkse vermeden kost op €.1.250,3 tot € 2 990,0. TABEL 4.8. KOSTENVERGELIJKING INTERVENTIES VOOR DE 2,28 ADE’S MET METHOTREXAAT Kosten interveniëren (€) Kosten niet interveniëren (€) TDM 77,7 Niet-IZ opname 1250,3 Apotheker 38,6 IZ-opname 2990,0 4.2.6. Besluit ADE’s met orale methotrexaat zijn een ernstig probleem. Dit blijkt uit analyse van de literatuur en de omzendbrief van de firma Wyeth® pharmaceuticals. Aangezien de gevolgen van een intoxicatie heel ernstig zijn met een groot risico op mortaliteit is het opvolgen van zowel de orale als de andere methotrexaattherapie door een apotheker zeker te verantwoorden. Uit farmaco-economisch punt blijkt de interventie van de apotheker gunstig. 4.3. Penicilline 4.3.1. Beschrijving casus De arts overweegt een IV-Augmentin® kuur (amoxicilline-clavulaanzuur) op te starten bij patiënte. De apotheker merkt op tijdens de toer dat in het patiëntendossier de vermelding penicillineallergie staat en meldt dit aan de arts. De arts wijzigt de therapie naar een cefalosporine. De therapie wordt echter niet altijd gewijzigd na het voorstel van de apotheker. Dit lijdt soms tot tijdelijke schade aan de patiënt( verslag MFC’s). In deze casus wordt een inschatting gemaakt van de risico’s verbonden aan het al dan niet opvolgen van het advies van de ziekenhuisapotheker. 4.3.2. Farmacologie 4.3.2.1. Farmacodynamiek Tot de groep van de -lactamantibiotica rekent men alle antibiotica die een -lactamring in hun molecule bevatten. Hiertoe behoren de penicillines, cefalosporines, de monobactams en de carbapenems. Penicillines zijn derivaten van het 6- aminopenicillaanzuur. De penicillines die op het formularium staan in het UZ Gent zijn penicilline G, flucloxacilline, phenoxymethylpenicilline, penicillamine, benzathine benzylpenicilline en piperacilline. Penicillineallergie kan optreden bij toediening van elk van deze verbindingen. 4.3.3. Toxiciteit 4.3.3.1. Beschrijving Gebruik van penicillines verloopt meestal zonder veel bijwerkingen. Bij hoge doseringen kan er soms hemolytische anemie ontstaan of kan de protrombinetijd verlengd zijn. Wanneer penicilline als natrium- of kaliumzout intraveneus toegediend wordt, kan bij hoge doseringen verstoring van de electrolytenbalans optreden. De belangrijkste nevenwerkingen zijn overgevoeligheidsreacties waarvan de ernst varieert van een banale huidreactie tot een anafylactische shock. De optredende reacties zijn sterk afhankelijk van het gebruikte geneesmiddel, de behandelde ziekte en de immunologische toestand van de patiënt. Deze reacties treden op dagen tot weken na de eerste blootstelling. Wanneer het antibioticum dan een tweede maal wordt toegediend kunnen de reacties al enkele minuten na inname optreden. Anafylaxis is een zeldzame bijwerking van antibiotica. Deze reactie kan optreden na toediening van elk antibioticum hoewel de frequentie (1 op 5 000 tot 10 000) bij penicillines het best beschreven is (cursus antibioticum Prof. Peetermans). Een anafylactische shock is een type I overgevoeligheidsreactie. Deze reactie wordt gemedieerd met IgE antilichamen die aangemaakt worden na het eerste contact met een allergeen (bv het antibioticum). Het is een levensbedreigende aandoening die zo snel mogelijk moet behandeld worden met supportieve therapie. 4.3.3.2. Preventie en behandeling In geval van levensbedreigende problemen moeten vitaal ondersteunende maatregelen getroffen worden. Bij uitgesproken shock en hypotensie moet de patiënt neergelegd worden en zodra mogelijk zuurstof worden toegediend. Wanneer er problemen zijn van shock, oedeem van de luchtwegen, respiratoire moeilijkheden door bronchoconstrictie wordt adrenaline gebruikt die afhankelijk van de graad van urgentie IM, SC of IV wordt toegediend. Antihistaminica worden toegediend wegens hun gunstig effect op urticaria, oedeem en jeuk. Om de duur van de anafylactische reactie te verkorten worden corticosteroïden toegediend. Er is een latentietijd van 6 à 24 uur en de corticosteroïden hebben dus worden voornamelijk ingezet om een laattijdige verslechtering tegen te gaan (cursus behandeling anafylactische shock Prof. Dr. P. De Paepe). Het optreden van deze reactie is niet te voorspellen bij eerste toedieningen. Na het optreden van de reactie wordt deze informatie opgenomen in het patiëntendossier. Zo kan het heroptreden van de reactie vermeden worden door substitutie met een ander antibioticum. 4.3.4. ADE’s met penicilline-allergie 4.3.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur In de literatuur is vooral veel rapportering over de gevolgen van het toedienen penicilline ondanks de vermelding van penicillineallergie in het patiëntendossier. Daarom wordt ook dit geval hier besproken. Ongeveer 15.–.17.% van de patiënten heeft een gerapporteerde penicillineallergie. Slechts bij 33 % hiervan is de aard van de reactie beschreven. De werkelijke incidentie van penicillineallergie ligt waarschijnlijk lager aangezien meer dan 50 % van de gerapporteerde penicillineallergieën niet van immunologische oorsprong zouden zijn (Borch et al., 2005; MacLaughlin et al., 2000). Wanneer de patiënt een gedocumenteerde penicillineallergie heeft, wordt vaker een cefalosporine, macrolide of een ander antibioticum toegediend. Deze hebben een breder spectrum, meer potentiële bijwerkingen, zijn duurder en verhogen de kans op resistentie (Borch et al., 2005). FIG 4.2. INCIDENTIE ANAFYLAXIS uit Apter et al., 2004 Uit de studie van Apter et al. blijkt dat 0,18 % van de patiënten een ALE (Allergic Like Event) doet bij de eerste penicilline toediening. Onder ALE wordt alle overgevoeligheidsreacties veroorzaakt door een geneesmiddel begrepen. Deze reacties omvatten: urticaria, anafylaxis, erytheem, angio-oedeem, laryngospasme, dermatitis, toxische epidermale necrolyse, bronchospasme en eczeem. Slechts 0,53 % (=8/1.000.000) van deze ALE was een anafylactische reactie. Wanneer de patiënten die een ALE (Allergic Like Event) hadden na de eerste penicilline toediening opnieuw een penicilline krijgen, treedt er bij 1,89 % opnieuw een ALE op. Slechts 0,91 % (16/1.000.000) van de patiënten met een tweede toediening doen een anafylactische reactie. Uit deze studie blijkt dat het risico op een ernstige allergische reactie bij het toedienen van een penicilline bij gekende penicillineallergie eerder beperkt is. De vermelding van penicillineallergie in het patiëntendossier wordt dan ook vaak door de artsen genegeerd. De potentiële schadelijke gevolgen zijn wel zo zwaar zodat de keuze van het toe te dienen antibioticum met voorzichtigheid overwogen moet worden. 4.3.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s In de databank werden drie cases geregistreerd waarbij een antibioticum werd voorgeschreven aan een patiënt met gerapporteerde allergie. Wanneer een apotheker in het patiëntdossier opmerkt dat de patiënt allergisch is aan het voorgeschreven antibioticum geeft hij dit door aan de arts die dan zelf beslist of een ander antibioticum wordt voorgeschreven of niet. In de cel MKG worden alle gevallen van anafylaxis als één groep geregistreerd. Dit aantal ADE’s zegt dus niets over het voorkomen van ADE’s door gebruik van penicillines. Daarom wordt het antibiotica verbruik opgevraagd in de antibiotica databank. 4.3.5. Farmaco-economische analyse 4.3.5.1. Kosten bij niet interveniëren Bij een anafylactische reactie is het belangrijkste de vitaal ondersteunende maatregelen. De patiënten moeten daarvoor getransfereerd worden naar de duurdere dienst intensieve zorgen voor observatie (Beringer et al., 1998). In de antibioticadatabank van 2005-2006 (periode 2 jaar) werden 66 767 verblijven geregistreerd die een antibioticum krijgen. 13 209 van deze verblijven krijgt minstens één penicilline toegediend. Dit betekent dat jaarlijks 6 604,5 keer een penicillinetherapie opgestart wordt. Rekening houdend met de incidentie van penicilline-allergie bij eerste toediening (0,18 %) zou dit 11,9 ALE’s per jaar betekenen met hiervan slechts 0,07 keer (0,56 %) een anafylactische shock per jaar bij niet vooraf geregistreerde penicillineallergie. Het exacte penicillineverbruik bij patiënten met gekende penicilline-allergie in het UZ-Gent is echter niet gekend. Daarom wordt verder gerekend met de gegevens uit de literatuur. In de veronderstelling dat er geen rekening wordt gehouden met het patiëntendossier, betekent dit dat er bij 990,7-1122,8 verblijven een penicilline-allergie geregistreerd was (in de veronderstelling dat bij 15-17 % van de patiënten penicillineallergie gerapporteerd is). Wanneer aan al deze patiënten opnieuw een penicilline wordt toegediend houdt dit een risico in van 18,7-21,2 ALE’s (1,89.%) en 9,0-10,2 keer een anafylactische reactie(0,91.%). Dit zou het risico zijn indien enkel de echte allergieën gerapporteerd werden. In de literatuur vinden we echter terug dat meer dan 50 % van de gerapporteerde penicillineallergieën niet van immunologische oorsprong zouden zijn (Borch et al., 2005; MacLaughlin et al., 2000). Dit betekent een sterke reductie van het berekende risico. De kost van een anafylactische reactie kan vertaald worden in de kost voor verblijf op IZ. Deze kost wordt geraamd op 1300,0/dag. 4.3.5.2. Kosten bij interveniëren TABEL 4.9. GEGEVENS ADE’S MET PENICILLINE Totaal # interventies Extrapolatie voor periodieke registratie 3 11,4 interventies/5 jaar # interventies bij ADE’s/jaar Gemiddelde # ADE’s/ jaar in UZ Gent # interventies bij ADE’s/1000 interventies 2,3 ? 1,9 Bij patiënten met een gekende penicilline-allergie kan men kiezen voor een alternatief antibioticum. Wanneer een antibioticum vervangen wordt omwille van een penicillineallergie zijn deze alternatieve antibiotica meer potentieel toxisch in 70,4% van de gevallen, even effectief in alle gevallen en duurder in 55,5% van alle gevallen. Wanneer we de kosten van de in het UZ Gent gebruikte antibiotica vergelijken zien we dat globaal gezien de kost/DDD voor een penicilline lager ligt dan voor een alternatief antibioticum. (De prijsvergelijkende tabellen zijn bijgevoegd in bijlage.) Wanneer we er vanuit gaan dat er bij 15-17 % van de patiënten die een penicilline toegediend krijgen een penicilline-allergie vermeld is in het dossier. Indien we bij al deze patiënten de interventie zouden doorvoeren wordt een aanzienlijke meerkost gecreëerd. 4.3.6. Besluit Bij de vermelding van penicilline-allergie in het patiënten dossier zijn er steeds twee mogelijkheden. Er kan gekozen worden voor een alternatieve en duurdere therapie met beperkt risico voor anafylaxis of er kan gekozen om toch een penicilline toe te dienen en met het bijhorende risico op reactie, in het ergste geval profylaxis. Aangezien het aantal ernstige voorvallen heel laag blijkt, lijkt het verwaarlozen van de vermelding penicilline-allergie in het dossier dan ook verstaanbaar. Een belangrijke factor bij het maken van deze keuze is de beschrijving van de allergische reactie die optrad bij de eerste toediening. Wanneer in het dossier een duidelijk beschreven uitgesproken anafylactische reactie terug te vinden is, wegen de voordelen van een alternatieve therapie op tegen de nadelen van een toediening van een penicilline. (MacLaughlin et al., 2000). Wanneer er onzekerheid bestaat over de informatie is het vanuit farmaco-economisch standpunt beter om een penicilline toe te dienen. Het is dus nuttig voor de apotheker om de patiënten op te volgen en het dossier na te kijken op penicilline-allergie en een voorstel tot wijziging te doen aan de arts. Deze kan dan op basis van de vermelde informatie in het dossier een beslissing nemen. 4.4. Digoxine 4.4.1. Beschrijving casus In het ziekenhuis wordt een patiënt met chronische voorkamerfibrillatie op Lanoxin® en Lodixal® gezet. De patiënt neemt daarnaast Cordarone® voorgeschreven door de huisarts. De apotheker wijst hierbij op de mogelijke interachte met zowel Cordarone ® als Lodixal® waardoor digoxine trager wordt afgebroken en de AUC kan stijgen. De apotheker doet een voorstel tot opstarten van TDM. Ook bij het netwerk voor MFC’s werden incidenten met digoxine gemeld. De ernst van de ADE’s gerelateerd aan digoxinegebruik wordt vooral duidelijk uit een artikel over de tien meest voorkomende fatale medicatiefouten bij gehospitaliseerde patiënten. Wanneer bekeken wordt met welke geneesmiddelen het meest een fout graad I op de NCC MERP-schaal gemaakt wordt neemt digoxine de zesde plaats in. (Argo et al., 2007). 4.4.2. Farmacologie 4.4.2.1. Farmacodynamiek Digoxine wordt gebruikt om een snel ventriculair ritme te vertragen of bij symptomatisch hartfalen. Het wordt meestal oraal gegeven maar bij hoogdringendheid of bij resorptieproblemen kan intraveneuze toediening aangewezen zijn. Digoxine is een geneesmiddel met een nauwe therapeutisch toxische marge. Therapeutische serumconcentraties moeten liggen tussen 0,8 – 2,0 ng/mL (Ghandi et al., 1997). Bij hogere concentraties is er risico voor intoxicatie hoewel er grote interindividuele variabiliteit is. Het al of niet geven van een ladingsdosis zal afhangen van de snelheid waarmee men de patiënt wil digitaliseren. Wanneer men een ladingsdosis overweegt moeten steeds rekening houden met het risico op intoxicatie. 4.4.2.2. Farmacokinetiek De intraveneuze toediening geeft een merkbaar elektrofysiologisch effect binnen de 10 minuten met een maximale werking na 2 uur. Na orale toediening begint de werking na 30 of 60 minuten met een maximum na 4 à 6 uur. Lanoxin ® (actief bestanddeel = digoxine) wordt passief geresorbeerd vanuit de darm. De resorptie is sterk variabel naargelang het individu. De resorptie bij toediening tijdens de maaltijd is vertraagd maar niet verlaagd. In geval van IV toediening geval moet de voor orale toediening aangegeven dosis met één vierde worden gereduceerd, gezien de resorptie na orale toediening onvolledig is. Digoxine heeft een halfwaardetijd van 1,5-2 uur. Bij nierinsufficiëntie dient de dosis verlaagd te worden. (wetenschappelijke bijsluiter) 4.4.3. Toxiciteit 4.4.3.1. Beschrijving Verhoogde digoxinespiegels geven aanleiding tot ADE’s die variëren van milde gastrointestinale bijwerkingen (zoals nausea, braken en abdominale pijn) tot levensbedreigende arithmiën. De ergste bijwerkingen zijn deze ter hoogte van het hart en deze geven dan ook het vaakst aanleiding tot fataliteiten. 4.4.3.2. Preventie en behandeling Omdat digoxine een heel nauwe therapeutisch-toxische marge heeft kunnen kleine wijzigingen reeds aanleiding geven tot toxische of subtherapeutische spiegels. Interacties moeten daarom opgespoord worden en de therapie moet aangepast worden waar nodig. De voornaamste risicogeneesmiddelen worden weergegeven in tabel 4.9. Gezien de nauwe therapeutisch toxische marge is TDM essentieel in het voorkomen van toxiciteit. Bloedafnames voor concentratiebepalingen dienen minstens 6 uur na toediening te gebeuren opdat de distributie al volledig zou zijn. Alhoewel er weinig correlatie is tussen concentratie en klinisch effect kan het nodig zijn de concentratie te bepalen om te verzekeren dat een concentratieverhoging nog aanvaardbaar is. TDM is dus eerder een middel om toxiciteit op te sporen dan voor therapie-opvolging. (uptodate) TABEL 4.9. GENEESMIDDELINTERACTIES MET DIGOXINE (uit uptodate) Gestegen digoxine spiegels Amiodarone flecaïnide Prazosine Propafenon Kinidine Spironolacton Macorliden: Erythromycine, Clarithromycine Tetracycline Gentamicine Itraconazole Kinine Trimethoprim Alprazolam difenoxylaat + atropine Indometacine Propantheline Gedaalde digoxine spiegels Antacida sommige ballastlaxativa associatie kaolin-pectine Acarbose neomycine Penicillamine Rifampicine sommige cytostatica Metoclopramide Sulfasalazine Adrenaline Salbutamol Colestyramine fenytoïne Sint-Janskruid De behandeling van digoxine-intoxicatie is vaak supportieve behandeling van cardiale problemen. Enkel bij levensbedreigende gevallen bleek de behandeling met digoxine Fab fragmenten kosten-effectief. De antilichamen worden dan ook enkel in hospitaalmilieu gebruikt. De hiervan toe te dienen dosis wordt bepaald uit de toegediende dosis digoxine. 80 mg antilichamen kan 1 mg digoxine binden (compendium 2005; Ghandi et al., 1997). 4.4.4. ADE’s met digoxine 4.4.4.1. Voorkomen ADE’s in de literatuur De exacte incidentie van digoxine-intoxicatie door ME is moeilijk te bepalen. Zoals eerder vermeld staat digoxine in de top 10 van de geneesmiddelen waarbij een ME aanleiding geeft tot een fatale afloop (Argo et al., 2000). 4.4.4.2. UZ Gent gerapporteerde ADE’s Er werden 28 interventies geregistreerd in de databank. Hierbij ging het in 64 % van de gevallen om de melding van een interactie met een voorstel tot farmacotherapiewijziging en/of monitoring. Bij 35 % van de meldingen werd enkel monitoring aangevraagd. Door de cel-MKG worden jaarlijks 21,3 ADE’s geregistreerd. Rekening houdend met het jaarlijks gemiddeld aantal opnames in het ziekenhuis kan afgeleid worden dat er 0,07 ADE’s zijn met digoxine per 1000 opnames. 4.4.5. Farmaco-economische analyse TABEL 4.10. GEGEVENS ADE’S DIGOXINE Totaal # interventies 28 Extrapolatie voor periodieke registratie 106,5 interventies/5 jaar # interventies bij potentiële ADE’s/jaar 21,3 Gemiddelde # ADE’s cel-MKG/ jaar in UZ Gent 2,3 # interventies bij potentiële ADE’s/1000 interventies 17,6 # ADE’s/ 1000 opnames 0,07 4.4.5.1. Kosten bij niet interveniëren Uit een cost-of-illness studie werden de laboratorium kosten, kosten voor het verblijf in het ziekenhuis en de kosten geassocieerd met toxiciteit bepaald. Hieruit bleek dat 93 % van de kosten veroorzaakt werd door het verblijf in het ziekenhuis. De gemiddelde verblijfsduur van een digoxine intoxicatie is 3,3 [2,1-4,5] dagen. Hoe hoger de serumconcentratie van digoxine hoe hoger de kost voor de behandeling. Deze verhoogde kost wordt o.a. veroorzaakt door het gebruik van de digoxine antilichamen (Ghandi et al., 1997). Één vial Digifab® kost € 403,4. Hoe ernstiger de intoxicatie hoe meer vials moeten worden toegediend (zie 4.4.3.2). Op basis van de periodieke rapportering (26,3 %) kan het totaal aantal ADE’s geschat worden op 106,5 per 5 jaar en op 21,3/jaar. Het aantal ziekenhuisdagen dat jaarlijks vermeden werd door de ziekenhuisapotheker is dus 70,29 [44,73-95,85]. Aangezien één dag in het ziekenhuis kost €.543,6 bespaart een interventie van de ziekenhuisapotheker een jaarlijkse kost van € 38.210. [24 315-52 104]. Vaak vereisen patiënten met een digoxine-intoxicatie supportieve zorgen waarvoor transfer naar IZ nodig is. Dit induceert een kost van € 91 377 [58 149-124 605]. 4.4.5.2. Kosten bij interveniëren De jaarlijkse loonkost van de apotheker voor de gestelde interventies bedraagt € 357,8. Bij interventie wordt ook vaak TDM opgestart. Per meting wordt een kost gerekend van € 2,5. Voor alle interventies wordt dus een kost van € 53,3 gerekend. TABEL 4.11. KOSTENVERGELIJKING INTERVENTIES BIJ ADE’S MET DIGOXINE Kosten interveniëren (€) Kosten niet interveniëren (€) TDM 53,3 Niet-IZ opname 38.210. [24 315-52 104] Apotheker 357,8 IZ-opname 91 377 [58 149-124 605] Digifab® 403,4 4.4.6. Besluit Digoxine heeft een heel nauwe TTM en kleine schommelingen in de plasmaconcentraties kunnen reeds aanleiding geven tot toxiciteit. In dit opzicht is het opsporen van interacties door de apotheker van essentieel belang in het voorkomen van de ADE’s. TDM is noodzakelijk voor het voorkomen van toxiciteit. Samen met de kost van de apotheker zijn de kosten van interveniëren slechts een kleine fractie van de kosten bij niet-interveniëren. De klinische apotheker blijkt dus bij deze ADE’s farmacoeconomisch gunstig. 5. Besluit De ziekenhuisapotheker doet diverse voorstellen tot wijzigingen van de farmacotherapie bij een breed arsenaal van geneesmiddelen. Of zijn interventie farmaco-economisch gunstig is, moet bij elk geval apart worden bekeken. Bij een interventie is het doel schade en kosten te voorkomen. De klinische outcome en de kosten van interveniëren in de besproken casussen verantwoorden de interventies van de klinische apotheker. Zowel bij valproïnezuur, methotrexaat als bij digoxine blijken de interventies farmacoeconomisch gunstig. De kostenbesparing resulteert bij deze voorvallen voornamelijk uit het verkorten van de verblijfsduur. Bij penicilline moet steeds overwogen worden of de interventie wordt doorgevoerd op niet. Hoewel de risico’s verbonden aan het niet doorvoeren ernstig zijn, is de frequentie van het optreden van een ADE laag. 6. Literatuurlijst Apter, A.J.; Kinman, J.L.; Bilker, W.B.; Herlim, M.; Margolis, D.J.; Lautenbach, E.; Hennesy, S.; Strom, B.L. (2004). Represcription of penicillin after allergic-like events. J.Allergy Clin Immunol, 113(4), 764-770. Argo, A.L.; Cox, K.K.; Kelly, W.N. (2000). The ten most common lethal medication errors in hospital patients. Hospital Pharmacy, 35(5), 470-474. Bauters, T.G.M.; Verlooy, J.; Robays, H.; Laureys, G. (2008). Interaction between methotrexate and omeprazole in an adolescent with leukemia: a case report. Pharm world Sci, 30, 316-318. Beringer, P.M.; Wong-Beringer, A.; Rho, J.P. (1998). Economic aspects of antibacterial adverse effects. Pharmacoeconomics, 13(1), 35-49. Borch, J.E.; Andersen, K.E.; Bindsley-Jensen, C. (2006). The prevalence of suspected and challenge-verified penicillin allergy in a university hospital population. Basic Clinical Pharmacology Toxicology, 98, 357-362. De Poot, D. (2010). Apotheker zwaarst gestraft. De apotheker, 66, 3 De Vries, H.R. (2006). Vermindert foliumzuur de werking van methotrexaat bij reumatoïde artritis? MFM, 8, 123-124. Claus, B.; Somers, A.; Buyle, F.; De Cock, P.; Robays, H. (2007) Pharmaco-economic modeling of interventions by clinical pharmacists. Poster at scientific day of Belgian Association of Hospital Pharmacists, febr 2007, Belgium. Forrey, R.A.; Pedersen, C.A.; Schneider, P.J. (2007). Interrater agreement with a standard scheme for classifying medication errors. Am J Health-Syst Pharm., 64, 175181. Gandhi, A.J.; Vlasses, P.H.; Morton, D.J.; Bauman, J.L. (1997). Economic impact of digoxin toxicity. Pharmacoeconomics, 12(2), 175-181. Gugler, R.; von Unruh, G.E. (1980). Clinical pharmacokinetics of valproïc acid. Clinical Pharmacokinetics, 5, 67-83. Harris, W. (2004). Methotrexate-associated medication errors. Am J Health-Syst Pharm, 61, 2635. Janssen, A. (2009). Methotrexaat: voorkom fatale fouten in de apotheek. Bliksem, 185, 22-27. Lheureux, P.E.R.; Hantson, P. (2009). Carnitine in the treatment of valproïc acidinduced toxicity. Clinical Toxicology, 47, 101-111. MacLaughlin, E.J.; Saseen, J.J.; Malone, D.C. (2000). Costs of -lactam allergy. Arch Fam Med, 9, 722-726. Moore, T.J.; Walsh, C.S.; Cohen, M.R. (2004). Reported medication errors associated with methotrexate. Am J Health-Syst Pharm, 61, 1380-1384. Perucca, E. (2002). Overtreatment in epilepsy: adverse consequences and mechanisms. Epilepsy Research, 52, 25-33. Roberge, R.J.; Francis, E.H. (2002). Use of naloxone in valproïc acid overdose: case report and review. The Journal of Emergency Medicine, 22(1), 67-70. Spiller, A.H.; Krenzelok, E.P.; Klein-Schwartz, W.; Winter, M.L.; Weber, J.A.; Sollee, D.R.; Bangh, S.A. (2000). Multicenter case series of valproic acid ingestion: serum concentrations and toxicity. Clinical Toxicology, 38(7), 755-760. Sztajnkrycer, M.D. (2002). Valproïc acid toxicity: Overview and management. Clinical toxicology, 40(6), 789-801. Van den Bemt, P.M.L.A.; Egberts, T.C.G.; de Jong-van den Berg, L.T.W.; Brouwers, J.R.B.J. (2000). Drug-related problems in hospitalised patients. Drug Safety, 22(4), 321333. Viktil, K.K.; Salvesen Blix, H. (2008). The impact of clinical pharmacists on drugrelated problems and clinical outcomes. Basic Clinical Pharmacology Toxicology, 102, 275-280. Widemann, B.C.; Adamson, P.C. (2006). Understanding and managing methotrexate nephrotoxicity. The Oncologist, 11, 694-703. Yazici, Y.; Erkan, D.; Paget, S. (2002). Monitoring methotrexate hepatic toxicity in rheumatioid arthritis: Is it time to update the guidelines? The Journal of Rheumatology, 29(8), 1587-1588. BIJLAGE: KOSTEN PENICILLINES Specialiteit Augmentin 125 mg siroop Augmenitin 250 mg siroop Augmintin 500 mg IV flacon Augmintin 500 mg zakje Augmintin 1 g IV Augmintin 2 g IV Clamoxyl 125 mg siroop Clamoxyl 250 mg siroop Clamoxyl 500 mg caps Clamoxyl 500 mg zakje Negaban 1 g flacon Negaban 2 g flacon Penadur 1.2 milj IU Penicilline 200 000UI/ml spuit Penicilline G 1 milj E Penioral 1 milj E Penstapho 1 g Penstapho 250 mg Pentrexyl 1 g IV flacon Pentrexyl 2 g IV flacon Pentrexyl 250 mg flacon Staphycid 500 mg Staphycid 250 mg/5 ml Tazocin 2 g IV Tazocin 4 g IV Actief bestanddeel Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Amoxicilline Temocilline Temocilline Benzathine benzylpenicilline Benzylpenicilline Benzylpenicilline Fenoxymethylpenicilline Oxacilline Oxacilline Ampicilline Ampicilline Ampicilline Flucloxacilline Flucloxacilline Piperacilline Piperacilline DDD # DDD/verpakking Prijs/eenheid (€) Prijs/DDD (€) 1g 2 2,07 1.04 1g 4 3.76 0.94 1g 0.5 0.9 1.8 1g 0.5 0.40 0.8 1g 1 2.5 2.5 1g 2 3.37 1.69 1g 2 1.56 0.78 1g 4 2.72 0.68 1g 0.5 0.28 0.56 1g 0.5 0.28 0.56 2g 0.5 18.35 36.7 2g 1 33.22 33.22 3.6 g 0,25 2,64 10,56 3.6 g 0,17 0.46 0,37 3,6 g 0,17 0.46 0,37 2g 0,31 0.32 1,03 2g 0.5 2.73 5.44 2g 0.125 1.06 8.48 2g 0.5 1.1 2.2 2g 1 2.41 2.41 2g 0.125 0.46 3.68 2g 0.25 0.53 2.12 2g 2 5.11 2.56 14 g 0.14 7.4 52.86 14 g 0.29 13.4 46.21 BIJLAGE: KOSTEN ALTERNATIEVE THERAPIE Specialiteit Actief bestanddeel Biclar 250 mg comp Biclar 500 mg comp Biclar 500 mg IV flacon Glazidim 500 mg flacon Glazidim 1g IV flacon Glazidim 2 g IV flacon Meronem IV 500 mg Meronem IV 1 g Zinacef 1.5 g IV flacon Zinacef 750 mg IV flacon Zinnat comp 500 mg Zinnat susp 100ml 250mg/5ml Clarithromycine Clarithromycine Clarithromycine Ceftazidim Ceftazidim Ceftazidim Meropenem Meropenem Cefuroxim Cefuroxim Cefuroxim Cefuroxim DDD 0.5 g 0.5 g 0.5 g 4g 4g 4g 2g 2g 3g 3g 0.5 g 0.5 g # DDD/verpakking 0.5 1 1 0.125 0.25 0.5 0.25 0.5 0.5 0.25 1 10 Prijs/eenheid (€) 0.55 0.98 9.25 4.19 8.13 16.06 12.65 22.76 4.47 2.24 0.58 6.93 Prijs/DDD (€) 1.1 0.98 9.25 33.52 32.6 32.12 50.6 45.52 8.94 8.96 0.58 0.69