DENKEN OVER ARCHITECTUUR (1450-1750) In de Renaissance ontstond een nieuwe beweging die architectuur ging zien als een intellectuele bezigheid waarover kon geschreven worden. Architectuur kwam los van het basisidee van de bouwkunst/bouwgilde en ging een nieuw tijdperk in. Een belangrijk aspect was het schrijven van de architectuurtraktaten. Belangrijk is wel te zien dat architectuur nog altijd werd gezien als een onderdeel van de Euclidische meetkunde. 1)Vitruvius achterna-inleiding Al sinds het poortgewouw van Lorch zien we dat het antieke tiendelige werk van Vitruvius wordt geciteerd. In het karolingische tijdperk zijn het vaak slecht vage verwijzingen, iets wat in de Renaissance uiteraard verandert. Een van de meest constante zaken die steeds terugkomt is het systeem van de zuilenorden van Vitruvius. Het is echter zo dat Vitruvius ze nooit als zodanig defineerde maar dat uit de uitzonderlijk vage teksten ze in de Renaissance werden gefilterd. Vitruvius sprak niet over zuilenordes maar tempeltypes die uiteraard begrensd werden door typerende zuilen. (Dorische zuilen voor mannelijke godheden, Ionische zuilen voor vrouwelijke en Korintische voor jonge vrouwen) In de Renaissance voegt men nog andere zuilen toe (Toscaanse orde en composiet) en geeft men ze een veel striktere omkadering met vaste verhoudingen als duurt het wel even tot men hiertoe kwam. Er wordt echter ook gesleuteld aan de oorspronkelijke concepten want men voegt bvb aan de Dorische orde een fries toe met trigliefen en een Attische sokkel). Een element dat wel vermeld werd in Vitruvius en ook als zodanig werd overgenomen is de heilige drievuldigheid van de Venustas, Firmitas en Utilitas. Dit principe komt terug in elke Renaissancearchitectuurboek. Het oorspronkelijke handschrift van Vitruvius kende geen afbeeldingen en dus had elke auteur die een variant schreef de taak om de benodigde illustraties te voorzien. Het is dan ook vooral in de aard en keuze van de illustraties dat de uitgaven verschilden. Men vindt dan ook eerder sobere uitgaven als die van Fra Goicondo (1511-Venetië) terug als uitgaven met weelderige voorbeelden zoals die van Cesare Cesariano(1521). Een belangrijk te vermelden uitgave is die van Perrault met afbeeldingen van de hand van Palladio die onder meer ook de ontstaansgeschiedenis van de zuilenordes zeer beelden uitlegt. 2)”De Re Aedificiatoria libri decem” In het beroemde traktaat van Alberti zien we geen heruitgave van Vitruvius maar een uniek werk dat slechts de algemene indeling gemeen heeft met zijn illustere voorganger. Het werk vormde in de helft van de 15e eeuw een van de aanzetten tot het denken over architectuur. Een ander werk was Filaretes’ traktaat dat handelt over de ideale stad, het utopia (hoewel dit woord uiteraard een anachronisme is naar het werk van Thomas More uit 1516) En uit de lage landen hebben we Charles de Best die een encyclopedisch werk schrijft voor elk domein met betrekking tot de bouwkunst uiteraard vertrekkend vanuit een meetkundig standpunt. Er wordt nauwkeurig beschreven hoe bepaalde bouwtechnische moeilijkheden met passer en liniaal opgelost kunnen worden… 3) “delle Antichita” Architecten uit Rome hanteerden vaak een andere aanpak van Vitruvius dan hun evenknieën uit ander streken omdat ze omringt werden door de antieke overblijfselen. Ze toetsten Vitruvius rechtstreeks aan de antieke voorbeelden. Een groot probleem was hiermee dat de meeste voorbeelden uit Rome dateerden uit de keizertijd, 300 jaar na het geschrift van Vitruvius en dus foute aanwijzingen gaven. Uit de lage landen is onder andere een schilderij bewaard van Hermanus Posthumus die een collectie maakt van klassieke motieven in een onbestaande samenstelling wat aangeeft dat de Romeinse resten daadwerkelijk een leerschool vormden voor vele kunstenaars. In 1540 wordt een boek gepubliceerd van Sebastiano Serlio dat algauw een standaardwerk werd en voor het eerst de illustraties liet primeren boven de tekst. Een opvallende debat ontstaat wanneer Palladio in 1540 zijn “I Quattro Libri” publiceert. Het boek bevat een overzicht van tempels die hij overigens weergeeft in Orthogonale projectie wat een breuk vormt met de voorliefde voor perspectieftekeningen. Palladio mengt in zijn boek tussen uiteraard de klassieke voorbeelden ook nieuw klassiek werk zoals het tempietto van Bramante, dat in die tijd een zeer populair gebouw was. Daar gaat hij in tegen de stroming van Serlio die Vitruvius als basis neemt ook al wijkt een meerderheid van de gebouwen ervan af waar Palladio dan liever het klassieke gebouw als basis neemt ook al vertelt Vitruvius iets anders. 4) het grote debat over de zuilenordes In de Renaissance ontstonden de zogenaamde ‘zuilenboek’ boeken die zicht specialiseerden in de studie van de zuilenordes van Vitruvius als moet men er de al eerder vernoemde kanttekening bij plaatsen dat de auteurs vaak hun eigen theorieën of gangbare theorieën mengden met de tekst van Vitruvius. In 1520 schrijft Rafaël een officiële brief aan paus Leo X waarin hij oppert dat de zuileordes zorgvuldig vastgelegd moeten worden in meetkundige normen. Het idee komt echter maar van de grond met,weederom,Serlio’s werk ‘Tutte l’opera d’architettura et prospettiva” waar elke zuilenorde een eigen basis, balkwerk, verhoudingen, etc krijgt. (in feite is dit werk een voortzetting van de theorie van Peruzzi) Het werk wordt populair en kent een tamelijk grote verspreiding. In 1539 wordt het werk op een bijzonder kritische manier vertaald door Pieter Coecke uit Aalst in “Die inventie der colommen”. Deze vertaling wordt ook populair aan deze kant van de Alpen, zodanig zelf dat de Engelse vertaling hiervan is afgeleid en niet van het origineel. De grote doorbraak komt er met Vignola’s boek van vereenvoudigde zuilenordes met strikte verhoudingen. Dit boek werd nog tot in de 18e eeuw tamelijk veelvuldig gebruikt in architectuuracademies in Europa. Het werk werd geëtst op koperbladen en deze werden bij elke herdruk nog met andere platen aangevuld. Het zuilenboek als genre krijgt steeds meer schilderachtige allures met onder meer “the first and chief grounds of architecture” (1563) waar de zuilenordes aan de hand van mensenbeelden worden uitgelegd, iets wat later dan ook een reeël werkelijkheid werd in N-Europa. NoordEuropa wordt langzaamaan toonaangevend waardoor oa het stadhuis van Antwerpen wijd en zijd bekend wordt als een toonbeeld van Renaissance architectuur. Hoewel de zuilenorden tamelijk vast komen te liggen doet men toch nog allerhande pogingen om extra orden toe te voegen zoals het Frans-Chauvinistische experiment met de Franse orde waarvan de zuil was opgedeeld in elementen en de Salomonische orde, die ontstond als reactie op het idee dat de klassieke zuilenordes in se heidens waren. Deze laatste orden was een combinatie van de Dorische en Korintische zuil. Nu rees wel de vraag naar wat de correcte orden waren in onder meer Scamozzi’s “l’idea delle architettura universale”. Er ontstonden twee scholen, de ene onder Blondel, nochtans een befaamd Vetruviaan meenden dat de zuilenordes mochten afwijken van de Vetruviaanse normen als dit de architect beter van toepassing leek. De andere school onder Perrault bleef trouw aanhanger van het klassieke model van Vitruvius dat te allen tijde moest bewaard blijven. 5) de modelboeken Er werden naast de zuilenboeken en de klassieke Vitruviusvertalingen nog meer boeken geschreven. Langzaamaan begon er een gewoonte te ontstaan om eigen werk te gebruiken in traktaten of zelf volledige publicaties te vullen met eigen werk. Ook begint men verscheidende publicaties te schrijven die niet enkel over religieuze of gigantisch profaan werk gaan maar zelfs de eenvoudige hut van de boer aanhalen. In Pierre Le Muets “Manière de bien bastir” zien we standaard rijwoningen voor de verarmde adel opduiken en Serlio gaat nog een stap verder in zijn zesde boek waar hij begint bij de woning van de eenvoudige boer, de landeigenaar tot de herenboer die een villa bewoont met zeer veel vertrekken. Een ander type boek zijn de poortenboeken die net als een catalogus vandaag bestemd waren voor de rijke midenklasse die daar een poort uit kon kiezen. In de Renaissance zien we vaak dat een huis een bepaalde stijl aanhangt maar dat de poort veel recentere architectuur uitstraalt en dat het huis er bij in de schaduw valt. De poort was en is uiteraard een statussymbool.Een voorbeeld van een dergelijk poortenboek is Jaques Francarts “premier livre d’architecture” (1617). Ook in andere traktaten van diverse allure werd eigenwerk en werk van anderen gebruikt waar dat vroeger ondenkbaar was en men enkel werd geacht bvb een klassiek Romeinse tempel te vermelden. Op die manier ontstaat natuurlijk wel een hele architectuuroverlevering die geschiedkundig zeer belangrijk zal blijken voor verloren gegane gebouwen. In Engeland ontstaat trouwens ook een navolging van Palladio, het Engels Palladianisme dat niet zozeer teruggrijpt naar Vitruvius maar naar Palladio als voorbeeld uiteraard met Vitruvius als voorbeeld, iets wat blijkt uit de titel van het boek “Vitruvius Britannicus” (1715-1725) 6)vragen bij het denken over architectuur. a) Komt de stad als zodanig niet voor in de traktaten van diverse schrijvers? Er is opvallend weinig tekst bekend over de stad in de Renaissance. Het weinige dat we weten hebben we van een aantal panelen van oa huwelijkskoffers. Een uitzondering is “Codex Magliabechianus” van Filarete, waarin sprake is van Sforzinda, de ideale stad. Dit is inderdaad de enige vermeldingen van steden in de vorm van utopiasteden. Zo kon men wel een achitectuur vormen in samengang met de steden. Wel ziet men steden vaak opduiken in de miltaire architectuur die in de architectuurgeschiedenis vaak stiefmoederlijk benaderd wordt. Militaire architectuur was nochtans het summum voor een architect. Een militaire architect kreeg de titel militair ingenieur, een zeer benijdenswaardige titel die vaak zelfs een verheffing in de adelstand inhield. Een voorbeeld vinden we in Vicenza Scamozzi’s “idea della architettura universale” (1615) daarin wordt gewag gemaakt van versterkte steden die uiteraard tot op zekere hoogte ook ideale steden zijn. Het is niet toevallig dat in de Renaissance het bastion wordt uitgevonden. Deze vormden een verdediging tegen artillerie. Het bastion debuteert met de prebastions die gebouwd werden door Ferdinant I ter bescherming van zijn rijk tegen de Turken. De geschuttorens waren nog gevuld met steen, iets wat later vervangen werd door aarde. In de lage landen zien we voorbeelden van deze militaire architectuur die vaak ook een stedelijke invulling had in de Citadel van Jülich(1549) en de uiterst moderne bastions van Antwerpen dat in die tijd uiteraard een cruciale havenstad was. Het idee van de bastions is dat er nergens dode hoeken ontstaan waar de vijand het vuur op kan concentreren en zo de verdediging ondermijnen. Bovendien moest een enorme massa de klappen van het geschut opvangen. b)Waar is de Gotische kennis in de Renaissancetraktaten In het centrum van de Renaissance, Italië in de streek van Rome was de invloed van de Gotiek tamelijk snel verdwenen, voor zover ze al aanwezig was. Dit is echter niet zo in heel Italië en zeker niet in de rest van Europa. Een belangrijk voorbeeld is de plaat in de Vitruviuseditie van Cesare Cesariano waar de klassieke geometrie wordt uitgelegd aan de hand van het Gotisch bouwwerk uit Noord-Italië, de kathedraal van Milaan. Deze kerk wordt gedrukt met een specifiek aangebracht raster dat van veel klassieke invloed getuigt. Deze plaat is echter meer dan een laatste stuiptrekking van de Gotiek. Het denken over architectuur en geometrie, wat geacht wordt een zaak te zijn van de Renaissance bleek al een voet in de aarde gehad te hebben op de werf van Milaan waar de Horizontale ideeën van de Italianen in contact kwamen met het vernuftige verticalisme uit Noord-Europa. De vele pogingen om de kerk te dimensioneren leidden uiteindelijk tot de ‘overlay’ aan geometrische patronen die duidelijk afleesbaar zijn in de opbouw en die Cesariano gewoon maar hoefde af te lezen. Men voelt dan ook duidelijk dat uitgezonderd in een aantal Italiaanse steden de Renaissance geen directe breuk vormde met de Gotiek en dat zeker de idee al langer borrelde. In Noord-Europa was er minder de constante invloed van de vele klassieke gebouwen, zoals dei er in Rome was en bleef de hier ontstane Gotiek veel langer populair. Dit wil evenwel niet zeggen dat er geen Renaissance-invloed was. Zo lezen we in het “Baumeisterbuch” uit het einde van de 16e eeuw van de hand van WJ Stromer een enorme geometrische invloed in het bouwproces. Deze schema’s worden basismateriaal die dan ook in die hoedanigheid een revival kennen tijdens de Neogotiek. De tijd schreed echter onherroepelijk voort en de Renaissance werd ook in het Noorden zo populair dat ze langzaamaan de Gotische kennis begon te verdringen. Vandaar dat Lorenz Lechler een werk schreef waarmee hij die verdwijnende kennis voor het nageslacht wou bewaren en die nu een onschatbare bron van informatie vormt naar de Gotische bouwtechnieken. In het algemeen kan men zeggen dat men naar het einde van de Gotiek bepaalde principeschema’s ontwikkelde die “ad quadratum” dan wel “ad circulum” zijn en dat men vandaar uit verder werkt. Andere bronnen waren onder meer het “Wimpergbuchlein” (1486-1490) en uit onze streken de platen van Allard Duhameel die smeedwerk beschreven dat in die tijd soms uiterst architecturale allures aannam. Naar het einde van de Gotiek en dus ook begin Renaissance zien we onder meer in de Vladislavzaal- Praag hoe de geometrische cirkelbogen zeer complexe gewelven kunnen vormen zonder van hun vuistregels ad circulum af te wijken. Een andere belangrijke bron van overlevering van de late Gotiek is te vinden in de stereometrie, de kunst van het steenkappen. Philibert Delorme probeerde in “le premier tome de l’archicture” aan te tonen dat deze kunst er een was die enkel de Fransen in contrast met de Italianen tot zijn volste begrepen hadden. Hij demonstreert dit met uitgebreide schetsen die van een tamelijk vergevorderde meetkunde getuigen. Basis van al dit fraais is wel nog steeds de eenvoudige cirkelboog en de orthogonale projectie. Ondanks het duidelijke chauvinisme (overigens wederom een anachronisme naar Nicolas Chauvin) uit zijn claim blijkt er toch een grond van waarheid te vinden als we de uiterst ingewikkelde gewelven bekijken van het stadhuis van Arles. Deze gewelven vormen curves die in 3 dimensies gesneden worden (dit zijn eerder gewelven die men nog veel later in de Barok verwacht maar hier al zijn uitgevoerd door Franse meesterstereografen).